Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 33
(2010)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Met ter zydestelling van alle eigenbelang
| |
[pagina 30]
| |
historisch geïnspireerde artikel, hoofdzakelijk gebaseerd op het Dagverhaal met zijn dagelijks woordelijk genoteerde verslagen van de openbare zittingen van de Nationale Vergadering (en tegenwoordig gedigitaliseerd op internet raadpleegbaar), proberen wij deze verschillende betekenissen en toepassingen aan te wijzen. Wij hopen hiermee een bescheiden empirische bijdrage te leveren aan de voortgang van het recentelijk op gang gekomen onderzoek naar de politieke cultuur van het parlementaire leven ten tijde van de Bataafse Republiek.Ga naar eind5 | |
Het vuige eigenbelang van de BurgerverdrukkersVoor de Bataven was het begrip eigenbelang in de eerste plaats verbonden met het principiële en definitieve afscheid van het gehate Ancien Régime. De stadhouders en regenten werd verweten dat zij eerst en vooral oog hadden voor hun particuliere belangen. Vol minachting spraken de parlementsleden over ‘de heerschzucht, het geweld en eigenbelang van laaghartigen Grooten en Burgerverdrukkers’.Ga naar eind6 Deze vorm van ‘vuig eigenbelang’Ga naar eind7 moest voor altijd en voorgoed verbannen worden, zij was niet minder dan een ‘ziekte van de geest’ geweest.Ga naar eind8 De nieuwe politieke spelregel schreef voor het private belang te allen tijde ondergeschikt te maken aan het publieke belang. Belangeloze liefde voor het vaderland, naast een ‘standvastig en braaf karakter’ was de belangrijkste norm waaraan de nieuwe politici zich moesten houden. Hoe vatbaar de natie ook kon zijn voor misleiding, ‘uiteindelijk zal zij altijd’, schreef Rutger Jan Schimmelpenninck aan zijn collega Johannes Valckenaer, ‘deugd van ondeugd, en belangeloosheid van eigenbelang’ weten te onderscheiden. Het was daarom voor de leden van de Nationale Vergadering belangrijk steeds onberispelijk ‘den rechten weg’ te bewandelen.Ga naar eind9 Om niet in dezelfde fout te vervallen als de vroegere corrupte regenten, drukte men elkaar voortdurend op het hart ‘zonder aanzien des eigenbelang’,Ga naar eind10 ‘met verzaking van alle eigenbelang’Ga naar eind11 of ‘met opoffering van alle eigenbelang’Ga naar eind12 het heil der natie na te streven. Boven alles moest men alle ‘troubles’ trachten te vermijden door het eigenbelang volledig uit te sluiten en aldus de ‘byzondere intrest’ niet boven de politieke belangen te stellen.Ga naar eind13 Om de geringste schijn van belangenverstrengeling te vermijden was het daarom altijd verstandig ‘eigene kundigheden te mistrouwen en die van anderen in te roepen in zaken ons eigenbelang betreffende’. De representanten waren zelfs tot deze ‘eedle zelfsverloochening’ verplicht.Ga naar eind14 In deze betekenis kwam het begrip eigenbelang frequent voor in de context van de in de Nationale Vergadering intensief gevoerde debatten over de slavernij. Er waren namelijk grote economische belangen in het geding. De afschaffing van de slavernij zou de waarde van de grond verminderen en de doodklap betekenen voor de plantageindustrie. Schimmelpenninck was van dit standpunt de voornaamste woordvoerder. Om de schijn van iedere commerciële belangenverstrengeling te vermijden verklaarde hij expliciet: Ik voor my, of de mynen, heb nooit een duim of vinger van een Slaaf in eigendom bezeten; nimmer heeft een slaaf een droppel zweets voor my gezweet. Nooit heb ik een stuk gronds bezeten, welke door een Slaaf bearbeid is; en ik heb dus voor myzelve, in deezen, geen het minste belangen.Ga naar eind15 Toch - al is dit nooit door gedegen onderzoek gestaafd - participeerde hij als medeinvesteerder van de Holland Land Company zeer waarschijnlijk in plantageondernemingen waarin negerslaven werkzaam zouden zijn.Ga naar eind16 Ook Willem Hendrik Teding van Berkhout was tegen de afschaffing. Dat hij als vermogend man, afkomstig uit een oude | |
[pagina 31]
| |
regentenfamilie, gespreid effectenbezit in plantages in Suriname, Demerary en Essequibo had, was algemeen bekend. De voorstanders van de afschaffing waren dan ook niet overtuigd. Toen besloten werd de afschaffing niet in de constitutie op te nemen, nam Pieter Vreede daarmee geen genoegen. Men moest niet vergeten uiteindelijk ‘zelf verantwoordelijk’ te zijn en hij waarschuwde niet langer doof te blijven ‘voor alles wat het zwarte zelfsbelang aanvoert, om u tot het doen in stand blyven van zoo schreeuwende onmenschelykheden over te haalen’.Ga naar eind17 | |
De eenheidsstaatIn een andere betekenis was eigenbelang synoniem met een ander euvel van het Ancien Régime, het gewestelijk particularisme. Zowel binnen als buiten de Nationale Vergadering regende het klachten over volksvertegenwoordigers die, ondanks alle goede voornemens, uit eigenbelang de Republiek schade berokkenden. Geklaagd werd er vooral veel over de spanning die er bestond tussen de nationale belangen en die van de lagere overheden. Het ging dan om zaken van financiële aard. Pieter Leonard van de Kasteele, een radicaal unitariër, wees er bijvoorbeeld op dat quota voor de verschillende staten in het verleden alleen maar voor problemen zorgden: ‘Wanneer ieder Gewest, volgens zekere begrooting, fourneeren moet, heeft ongelykheid, wantrouwen, baatzucht, en inzicht op elks byzonder eigenbelang plaats’.Ga naar eind18 Bij de discussie over de afschaffing van de rechten van exue en het pondgeld - een lokale belasting op vermogen dat door verhuizing of erflating de stad of het gewest verliet - legde Lambert Engelbert van Eck de nadruk op dat deze ‘Anti Patriottische afpersingen’ tegen de rechten van de mens en burger ingingen. De provinciale belangen telden vaak ten onrechte zwaarder dan de nationale: ‘zoo ziet men, dat de principes niet altyd naar buiten hare getrouwe uitwerking hebben, als 'er het eigenbelang mede gemoeit is’.Ga naar eind19 In de discussie over de samenvoeging van de schulden van de oude gewesten was het eigenbelang van de departementen al evenzeer, zo niet nog duidelijker aanwezig. De federalist Coert Lambertus van Beyma liet in deze discussie over de positie van Friesland, waar hij zelf ook woonde, met de nodige dramatiek weten welke gevolgen de schulden voor de regio zouden hebben: Kan men gissen, kan men veronderstellen, dat een eenig ingezeten van Friesland die Constitutie zal aanneemen, die hem en zyne Medeburgeren gelyk zoude stellen - met de Slaven, welken lieden, die zich Christenen noemen, die voor Patriotten willen doorgaan, nog uit eigen belang in onze Colonien komen?Ga naar eind20 In de Nationale Vergadering zorgde de één- en ondeelbaarheid van de Bataafse Republiek voor verwarring en soms grote conflicten. Het kon er verhit aan toe gaan. Van tijd tot tijd werd er geschreeuwd of zelfs gescholden.Ga naar eind21 Inmenging in de discussie vanaf de publieke tribunes kwam meer dan eens voor, en het was niet vreemd als de parlementariërs onverstoorbaar door elkaar heen bleven praten. Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in een hooglopende discussie over de vraag of met de militaire eed ook trouw moest worden gezworen aan het gewest dat het betreffende legeronderdeel financierde. De belangrijkste spreker, Pieter Vreede, die vond dat het leger gehoorzaam behoorde te zijn aan de Bataafse natie als geheel, vroeg verlenging van de beperkte spreektijd omdat hij door zijn opponent Jan Bernd Bicker meermalen hinderlijk in de rede was gevallen. ‘Ik eisch’, riep hij verontwaardigd toen de voorzitter hem afkapte, ‘in naam van 't Volk, dat ik gehoord worde!’ Geen reglement kon hem beletten om voor ‘'s Volks belang te spreeken’.Ga naar eind22 | |
[pagina 32]
| |
Moesten volksvertegenwoordigers er net als gewone burgers altijd voor waken hun eigen regionale deelbelangen niet te laten prevaleren boven het algemene, nationale belang, exact hetzelfde gold voor hun collega's die niet op landelijk, maar op provinciaal niveau opereerden. Het was, zoals Daniël Cornelis de Leeuw benadrukte, zeker niet de bedoeling onder het voorwendsel van één- en ondeelbaarheid een ‘nieuw en veel gevaarlyker systema van eigenbelang’ te vestigen.Ga naar eind23 Als het erop aankwam ging het belang van de natie altijd boven de belangen van de afzonderlijke gewesten, maar deze hoefden de nationale niet per definitie in de weg te staan. De departementale bestuurders dienden zich te realiseren dat ‘Ulieder eigen belang’ met het belang van ‘geheel het Nederlandsche Volk’ ‘naauw is zaamverbonden’.Ga naar eind24 | |
De scheiding van kerk en staatHet begrip eigenbelang kwam ook frequent voor in de debatten over de invoering van de scheiding van kerk en staat. Die scheiding zou een einde maken aan de bevoorrechte positie van de publieke kerk. De gereformeerde volksvertegenwoordigers waren dan ook de eersten om te erkennen dat hun ‘byzonder belang’ een rol speelde bij hun standpuntbepaling in deze kwestie. Nadat Adrianus Ploos van Amstel had voorgesteld de scheiding per decreet door te voeren, probeerden zij aanvankelijk zo loyaal mogelijk te reageren. De gereformeerde volksrepresentant Jacobus Janssen verklaarde het decreet van harte te zullen onderschrijven, zelfs al ging de uitvaardiging ervan evident in tegen zijn eigenbelang: Niemand denke nu, dat eigenbelang den dryfveer dezen betuiging is, neen zeker! Indien het Natuur en Goddelijken recht, de gezonde Staatkunde, overeenkomstig de erkende Regeringsvorm, de natuurlijke Rechten van den Mens en Burger, van Vryheid, Gelykheid en Broederschap, vorderingen doen, hoe zeer die dan ook tegen myn eigenbelang mogten stryden, zal ik eene der eersten zyn tot het toetreden tot zodanig Decreet.Ga naar eind25 De gereformeerden onder de volksvertegenwoordigers voelden constant de behoefte om te benadrukken dat men vooral niet moest denken dat eigenbelang, ‘den dryfveer’ van hun ‘betuiging’ was. Toch probeerden zij de aantasting van de positie van hun kerkgenootschap uit alle macht tegen te gaan, bijvoorbeeld door krachtig te pleiten voor zeer geleidelijke hervormingen. Kwesties als historisch verworven rechten en bezittingen stelden zij vaak aan de orde onder de verhullende noemer van het belang van de gereformeerde kerk. Zij waren de enigen in het parlement die de staatsbezoldiging niet onmiddellijk en volledig wilden afschaffen. Zittende predikanten mochten de traktementen tot hun pensioen behouden. In dit verband had men er zelfs geen moeite mee eigenbelang als positief argument in de strijd te werpen. Bernardus Bosch, die van mening was dat de geestelijken de ‘ziel van de staat’ vertegenwoordigden, vroeg begrip voor het verzoek dat de overheid hun salaris zou doorbetalen. Van hen kon redelijkerwijs toch eigenlijk niet verwacht worden dat zy uit Persoonlyk eigenbelang dat hunne Gemeentens zullen afraden, want zodanige dryfveeren mach men als het op het behoud van den Godsdienst aankomt, in geen Christen Leeraar veronderstellen.Ga naar eind26 De tegenstanders bestreden de staatsbezoldiging omdat die de scheiding zou ondermijnen. De doopsgezinde Friese koopman Oene Gerritszoon Gorter die voor zuinigheid en sluitende begrotingen pleitte, zag in de betogen van de voorstanders waarin gepleit | |
[pagina 33]
| |
werd voor het belang van de godsdienst en het recht van de gereformeerden niet meer dan een verkapte poging om, ‘op een geheel subtiele wys achter de Nationale Gelden te geraaken’.Ga naar eind27 De katholieken, die op dit moment liefst 26 procent van de volksvertegenwoordiging uitmaakten, waren al even geïrriteerd over de houding van de gereformeerden die niet wilden beseffen dat de bezoldiging van hun geestelijken ten koste ging van de niet-gereformeerden. Delicater voor hen was echter de kwestie van de herverdeling van de kerkelijke goederen. Net als de gereformeerden hadden zij daar direct belang bij. Waar de eersten de bedoeling hadden zo veel mogelijk te behouden, poogden de katholieke representanten te herkrijgen waar hun achterban rechtmatige historische of morele aanspraken op dacht te kunnen maken. Simon Schermer reageerde furieus op het feit dat de eigenaren van de kerken die in 1581 genaast waren geen aanspraak konden maken op hun goederen die van na die tijd dateerden en deze moesten afgeven als gemeenschappelijk eigendom. Gelijkheid, betoogde ook Johannes Josephus Brands, leek slechts in woord te bestaan, maar werd niet met daden bevestigd. Toch vond hij niet dat de gereformeerden uit hun recht mochten worden ontzet, want dat zou dan slechts het negatieve resultaat van ‘een zamenweefsel van partyschap, wangunst en eigenbelang’ zijn.Ga naar eind28
Was eigenbelang in de debatten tussen de katholieken, protestantse dissenters en gereformeerden vooral een manier om te laten zien zelf genoeg integriteit te bezitten om boven het deelbelang van de eigen godsdienstige achterban uit te kunnen stijgen, tegelijkertijd geloofde men dat de joden daartoe niet in staat waren. Hun vermeende eigenbelang bleek een perfect retorisch wapen om hen van de burgerlijke gelijkstelling uit te sluiten. Nadat de voorstanders van volstrekte gelijkheid hadden betoogd dat de joden, die totnogtoe fel orangistisch waren geweest, bij een volledige emancipatie hun politieke sympathieën zouden verleggen, vroeg IJsbrand van Hamelsveld zich af of het voor de Nederlandse natie zinvol was de joden in te lijven op de losse hoop, dat zy voor dankbaarheid vatbaar zullen wezen, en het Burgerschap van Neerlands volk zoo hoog zullen schatten, dat zy dit zullen kiezen, boven hun eigen belang, daar zij zich zoo zeer slaven van bewezen hebben te zyn.Ga naar eind29 Besloten werd daarom dat de joden zich individueel konden registreren als stemgerechtigde, waarbij zij een loyaliteitsverklaring aan het Bataafse bestuur moesten afleggen. Voor Van Hamelsveld was dit eigenbelang min of meer synoniem met afkeer van het nieuwe bewind, maar in de discussie kwamen ook meer materialistische zaken naar voren, zoals de angst voor een toestroom van arme Oost-Europese joden en de bezorgdheid over de gevolgen van een volledige openstelling van alle gilden. | |
EigenbelangzoekersIn het voorgaande is duidelijk geworden dat ‘eigenbelang’ in de politieke retoriek van de leden van het eerste Bataafse parlement een cruciale plaats innam. Het excerperen van het Dagverhaal leverde een vrij complete rondgang op langs de belangrijkste onderwerpen waarover men in de eerste Nationale Vergadering debatteerde. De aangetroffen voorbeelden van de wijze waarop het begrip in het toenmalige parlementaire taalgebruik functioneerde bieden een mooie illustratie van een politieke waarde die door de Bataafse politici is bevochten en die tot op heden in de Nederlandse politieke cultuur verankerd is gebleven, namelijk de vanzelfsprekendheid van de inzet van politici voor het algemeen belang. | |
[pagina 34]
| |
Voor de allereerste lichting parlementsleden was het niet najagen van het eigenbelang iets dat als bewijs van de eigen integriteit voortdurend in tussenzinnetjes moest worden uitgesproken. De Bataafse revolutionairen verwezen met hun gebruik van het begrip in eerste instantie naar de oude orde, het regime van de stadhouder en de regenten waartegen zij zich ook in het parlement nog hevig bleven afzetten. Van eigenbelang hoorde men zich altijd en per definitie te distantiëren, tenzij men verklaarde op te komen voor ‘het eigenbelang van het volk’ en dus handelde uit belangeloze liefde voor het vaderland. Opkomen voor al te specifieke godsdienstige of regionale - laat staan particuliere - belangen, stond gelijk aan een politieke doodzonde. Het kunnen omgaan met belangentegenstellingen daarentegen, verschafte een brevet van politieke bekwaamheid. Mede hierom deed men er alles aan om de schijn van door particuliere belangen ingegeven partijdigheid te vermijden, zelfs al moest daarvoor de waarheid geweld worden aangedaan. Dit lijkt meer voor economische privébelangen dan voor godsdienstige en regionale belangen te hebben gegolden, zoals vooral bleek uit de standpuntbepaling van sommige deelnemers aan het slavernijdebat. Het opzij kunnen zetten van het eigenbelang als criterium voor politieke geschiktheid leverde tegelijk een argument om bepaalde groepen van het democratisch proces uit te sluiten. Joden en slaven zouden in een te grote achterstandspositie verkeren om ook nog de belangen van anderen na te kunnen streven. Geen wonder dus dat de katholieke volksvertegenwoordigers, voor wie er nog een wereld viel te winnen, er steeds op hamerden beslist niet de belangen van de protestanten te willen frustreren. Hun gereformeerde collega's hadden daar als leden van een voormalige bevoorrechte groep duidelijk meer moeite mee. Juist voor hen bevatte de opdracht om het eigenbelang ondergeschikt te maken aan het algemeen belang een spanning tussen ideaal en werkelijkheid, omdat zij er hun privileges voor moesten opgeven.
De ironie van de geschiedenis wil dat de leden van de eerste Nationale Vergadering uiteindelijk kregen teruggekaatst wat zijzelf Willem v en de regenten hadden verweten. De plegers van de radicale staatsgreep van 22 januari 1796 wilden naar eigen zeggen voor eens en altijd afrekenen met de ‘eigenbelangzoekers’. Maar ook hun opponenten kenden deze truc: de coupplegers van 12 juni 1798 legitimeerden hun daad met exact dezelfde argumenten.Ga naar eind30 In 1796 had Pieter Paulus de afgevaardigden opgeroepen tot ‘ter zydestelling van alle eigenbelang, vooroordeel, en partyzugt’, maar twee jaar later was deze ideële notie in de politieke retoriek van alledag verworden tot een excuus voor de uitschakeling van lastige tegenstanders. |
|