Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 33
(2010)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
‘Dat lasterschrift! - helaas! - moest nog te voorschyn komen’
| |
[pagina 12]
| |
1782 in Leiden rechten studeerde, was de Oranjepartij toegedaan. Hij zou vele jaren later in zijn bundel Nasprokkeling (1830), een versje publiceren, getiteld: ‘De Oranjeboom’: Geen Albaas tijranny, geen Witte landverraderen, Misschien heeft Bilderdijk toen hij aan het einde van zijn leven deze regels schreef even teruggedacht aan het jaar 1782, toen de Oranjeboom bijna ontwricht was en van zijn vruchten en bladeren ontdaan. De oorzaak daarvan was het verschijnen van het patriotse pamflet De Oranjeboomen. Dat viel op door de felheid waarmee het de stadhouder aanviel en door de vorm waarin de ondubbelzinnige boodschap was verpakt. Het pamflet behelsde een in zeven zangen berijmde parabel van 76 pagina's en bracht veel beroering teweeg. Er ontstond een polemiek, waarin voor- en tegenstanders in verzen op elkaar reageerden en daarbij het publiek verrasten met steeds weer nieuwe hervertellingen van de oorspronkelijke tekst. Al die verschillende variaties op een thema maken het voor de huidige lezer lastig te bepalen uit welk politiek kamp een bepaalde reactie afkomstig is. In dit artikel zal worden getracht de verschijning van het pamflet en de reacties daarop te reconstrueren. | |
De achtergrondenDe Oranjeboomen verscheen in februari 1782. De titelpagina vermeldt dat het ‘In Holland’ werd uitgegeven, zonder aanduiding van jaar of plaats van uitgave. Het verscheen bij de jonge Amsterdamse uitgever van patriotse schotschriften Jean Louis van Laar Mahuet.Ga naar eind8 De auteur noemde zich Frank de Vrij, een verwijzing naar het pseudoniem van Johannes le Francq van Berkhey (Vrank en Vrij). Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel mensen dachten dat Berkhey de auteur van het stuk was. Naar verluidt werd hij na de publicatie zelfs door mensen op straat toegejuicht en gefeliciteerd, wellicht omdat ze dachten dat hij eindelijk het patriotse licht had gezien en zich had afgekeerd van het Oranjehuis.Ga naar eind9 Wie de lector beter kende en het pamflet bestudeerde, kon al snel concluderen dat de auteur een ander moest zijn. De titelpagina alleen al spreekt boekdelen. Daarop staat een Oranjeboom afgebeeld met de weinig subtiele tekst: ‘Ten dage, als gij daar van eet, zult gij den doot sterven’. Dat was een verwijzing naar Genesis 2:17. Het was een mooie binnenkomer voor de anonieme pamflettist, want iedereen herkende dat citaat: het ging over de geplukte verboden vrucht en de daarop volgende zondeval. Met deze parallel kon de anonieme auteur aangeven dat steun aan het Oranjehuis alleen maar onaangename gevolgen zou hebben.
Berkhey vond het smakeloos dat iemand zijn pseudoniem misbruikte en was verbolgen over de aantasting van zijn goede naam. Een anonieme auteur, die zich de advocaat en boezemvriend van Berkhey noemde - mogelijk was hij het zelfGa naar eind10 - schreef later ‘dat het een onwaardige en haatelyke behandeling is, om naamlyk, de naam van iemand, die onschuldig is, te stellen voor het grootste schelmstuk, om zich zelven niet verdagt te maken’.Ga naar eind11 Berkhey beschuldigde onder meer Pieter 't Hoen, de drijvende kracht achter het patriotse blad Post van den Neder-Rhijn, ervan de auteur van het pamflet te zijn. Jaren later schreef Berkhey in een aantekening bij De Bataafsche menschlijkheid: ‘Daar ik nu in vele mijner schriften de spreuk Vrank en vrij en frank de vrij, als betekenende mijn naam le francq, Vrank en Vrij betijtele, zoo viel het mij bitter, dat men op de Tijtel dezer Boekjes met naam j. le francq van berkhey, of bevatbare spreuk Vrank en Vrij stelde, daar ik geen het minste deel nog denkbeeld van dergelijke eerloze boekjes had, | |
[pagina 13]
| |
en ik dra begreep, dat het een valsche trek was,
Portret van Johannes le Francq van Berkey met buste van Willem van Oranje (Universiteitsbibliotheek Leiden)
om mij, die zoo gedeclareerd eene hoogachting voor het Oranjehuis had, en daar voor bij het publiek gehouden werd, zwart te maaken.Ga naar eind12 Pas twintig jaar later zou blijken wie er werkelijk achter school: de Leidse lakenfabrikant Pieter Vreede (1750-1837).Ga naar eind13 Hij was zeer actief in het Leidse literaire leven van zijn tijd en was onder meer lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en van het dichtgenootschap Kunst wordt door Arbeid Verkreegen, waarvan hij enige tijd de voorzitter was. In de jaren tachtig ontpopte hij zich tot een fanatieke patriot. In zijn dagboek schreef hij dat hij op de hoogte was geweest van het verschijnen van Van der Capellens Aan het volk van Nederland: ‘Ik heb in deze versprijding geen deel gehad, maar ik wist dat zij komen zoude en verheugde mij dat ieder spoedig de nodige kennis droeg van den inhoud’.Ga naar eind14 Vreede publiceerde tal van patriotse verzen en pamfletten en zou in 1784 worden benoemd tot secretaris van het Leidse exercitiegenootschap Voor Vrijheid en Vaderland. Na de omwenteling ten gunste van Oranje in 1787, door het ingrijpen van het Pruisische leger, ontvluchtte Vreede het land. Hij zou enkele jaren doorbrengen in Brussel, Antwerpen en Lier, om zich in 1790 in Tilburg te vestigen.Ga naar eind15 Na de radicale staatsgreep van 22 januari 1798 werd hij hoofd van het Uitvoerend Bewind. Na de tegencoup van 12 juni 1798 kwam er een einde aan zijn politieke carrière. Vreede had zich al eerder laten kennen als tegenstander van de stadhouder. Zo had hij in 1781 als Harmodius Friso een Aanspraak aan Willem de Vde gepubliceerd, vol verwijten aan de stadhouder. Aan het einde van zijn stuk had hij een dreigement geuit: Wee willem! Wee uw stam! wanneer 't verbitterd volk,
In 't end zich recht verschaff' door wapenen en dolk.
Wee iedren dwingeland! - het bloed, dat dan zal stroomen,
Zal, schoon hy werd geslagt, noch op zyn' schedel koomen.
Of is de zaak van 't volk, 't belang der menschlykheid
Van geen gewigt in 't oog der opper-majesteit?Ga naar eind16
| |
De inhoud van het pamfletIn De Oranjeboomen ging Vreede opnieuw tegen de stadhouder tekeer. De verspreiding en herdruk van het geschrift werden daarom reeds spoedig verboden.Ga naar eind17 Na de ondubbelzinnige titelpagina volgt een ironische toewijding aan Willem v, die het geschrift een schijn van authenticiteit moest verlenen. De stadhouder wordt daarin aangeduid als de beschermer van de wetenschappen, die nimmer zijn eigen macht en grootheid verheft. Het slot van deze aanspraak bevat een subtiele steek onder water: Dat heerschzugt 't vrugtbaerst oord, de rijkste streek bederve -
Dat onder 't juk gekromd, men zugte - kwijne - sterve -
Mishaegt, Doorlugtig Vorst! U zulk een schilderij?
Neen; Gij beschermt mijn Poëzij.Ga naar eind18
| |
[pagina 14]
| |
Het dichtstuk zelf verhaalt, zoals gezegd, in de vorm van een parabel de lotgevallen van de Oranjes.Ga naar eind19 Er was eens een prachtig en vruchtbaar bos, waar de bomen een frisse en gezonde aanblik boden. Maar op een dag ontstond er grote nood in de eens zo vruchtbare streek, omdat de zon - symbool van de Spaanse macht - haar hete stralen begon uit te zenden over het woud. Na lang beraad kwamen de bomen overeen om een Oranjeboom, die sinds lang heerlijk bloeide, de beschikking te geven over een ruime plas water, zodat hij ‘rijzende tot op een zeek're maet,/ Door koele schaduwen te schenken,/ Het heil bevord'ren zouw van d'algemeenen staet’.Ga naar eind20 Dit plan werd met vreugde omarmd. Al spoedig werd de Oranjeboom echter door heerszucht gegrepen en begon beetje bij beetje alle water voor zichzelf op te eisen. Voordat zijn macht te groot werd, greep de Schikgodin, die over leven en dood beschikt, evenwel in: De dag gekozen, die de orangeboom zouw kroonen,
En met een' gouden Scepter loonen,
Werpt Hem haer onweerstaenbre hand,
Op 't alleronverwagste in 't zand:
En weet door éénen slag al 't onheil af te keeren,
Van 't haetelijk alleen regeeren.Ga naar eind21
Zo kwam de eerste Oranjeboom - Willem de Zwijger, volgens de auteur de beste, dat wil zeggen: minst erge dwingeland - aan zijn einde. Maar de Oranjestam behield zijn aanzien en spoedig volgde een nieuwe boom zijn vader op: Maurits. Hij raakte in conflict met een eikenboom: Johan van Oldenbarnevelt, die wordt verheerlijkt als een patriotse volksheld. Toen deze de Zon ertoe kon bewegen om een tijdlang de strijd te staken (het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621), raakte hij in conflict met Maurits. Deze dwingeland eiste daarom wraak. Na de moord op Oldenbarnevelt greep de Schikgodin ter vergelding opnieuw in en bracht Maurits om het leven. Zo komen alle opeenvolgende Oranjebomen aan bod, die telkens door het ingrijpen van de Schikgodin sterven. Tussendoor wordt de lezer overladen met patriotse propaganda: Bij 't volk berust de hoogste magt,
De vorst of wettige overheden
Zijn dienaers van zijn' wil: hun stem heeft klem en kragt
Zo lang met dit gezag het volk hen wil bekleden:
't Heeft uit, zo dra 't het volk gebiedt.Ga naar eind22
Natuurlijk lezen we ook over de gouden tijd dat de Oranjeboom plaats had moeten maken voor twee hoog opgeschoten ‘dennenbomen’: de gebroeders Johan en Cornelis de Witt. Net als Oldenbarnevelt worden ook zij door Pieter Vreede gehuldigd als patriotse helden: ‘Wijs, schrander, eerlijk, trouw, standvastig, vol van moed,/ Heeft toen dit edel paer de gantsche streek behoedt’. Maar door de wraakzucht van Oranje kwam dit tweetal aan zijn gruwelijke einde (1672). Willem iii moest dit, wederom door ingrijpen van de Schikgodin, met de dood bekopen (1702), tot verdriet van het Oranjevolk (de ‘laege linden’ en het ‘kreupelbosch’), maar tot vreugde van alle weldenkende bomen.Ga naar eind23 Uiteindelijk komt de auteur bij Willem v. De Schikgodin voorspelt hem dat zijn dynastie ten einde loopt omdat het volk eindelijk ogen en oren heeft gekregen en niet langer de overheersing van een dwingeland accepteert. Zij besluit haar vermaning met een dreigement: als de stadhouder niet spoedig zwicht voor de wil van het volk, dan staat hem de dood te wachten: | |
[pagina 15]
| |
Mijn hand is reeds gereed, gaet Gij dit spoor te buiten,
En faelt der boomen moed, 'k verdelg U, en uw' spruiten!’
En met die tael klimt straks de Schikgodin om hoog;
Terwijl een donkre wolk haer weg neemt voor het oog.Ga naar eind24
| |
Felle reactiesDe Oranjeboomen, dat niet minder fel was dan het beroemde Aan het volk van Nederland, sloeg in als een bom en werd door bijna iedereen gelezen, aldus de anonieme auteur van de Expresse tyding uit Den Haag, die gedateerd was op 20 februari 1782. Volgens hem gold: ‘hoe boosaartiger de tegenwoordig uitkomende geschriften opgesteld zyn, hoe greetiger dezelven door onze fraaije Landgenooten geleezen worden’. Binnen korte tijd verschenen talloze reacties, zowel van prinsgezinde als patriotse zijde. De genoemde anonymus schreef: ‘die goede lieden zullen ongetwyfeld reeds eelt op hunne Vingers beginnen te krygen; want hun arbeiden is eene onafgebrokene beweeging’.Ga naar eind25 De wijze waarop werd gereageerd, laat duidelijk zien dat het dichtwerk een politiek opiniestuk was. Niet de mooie taal, de beeldspraak of de vorm van het vers kwamen ter sprake, maar de politieke boodschap die erin geventileerd werd. Het is duidelijk dat de schrijver van de Expresse tyding de politieke strekking van De Oranjeboomen veroordeelt. Over de uitgever van het pamflet schrijft hij: ‘Ik heb gehoord dat hy een zeer onnozel Mannetje is’. In plaats van kwaad te zijn, moeten we medelijden met hem hebben, omdat hij zich door een ‘listigen en kwaadwilligen Schryver, heeft laaten bepraaten’. De briefschrijver doet ook verslag van de reactie van de stadhouder, zoals hem die ter ore gekomen is. Tijdens een vergadering zou hij het pamflet met verontwaardiging op tafel hebben geworpen en gezegd dat hij zich gekrenkt voelde: ‘Ik kan niet nalaaten U te betuigen dat ik my daarover ten hoogsten gebelgd houd, en met de uiterste smart zie, dat de Nederlanders strafloos voortgaan, met hunne gal op het Huis van Oranje uit te braaken. [...] Niet alleen dat ik myn eigen persoon moet zien lasteren en hoonen, maar ook moet ik gedoogen, dat zulks de gedachtenis myner afgestorvene voorvaderen ten deele valt’. Daarom wil hij de uitgever en de schrijver van De Oranjeboomen en bovendien ‘allen die eenig bewys ten mynen nadeele weet in te brengen’ voor de rechter slepen.Ga naar eind26 Dit dreigement was een poging om antistadhouderlijke paskwilschrijvers de mond te snoeren. Dat deze mislukte, bewijzen de vele stukken die hierna nog het licht zagen. Om te beginnen verscheen, eveneens ‘In Holland’, een zestien pagina's tellend Vervolg op de Oranjeboomen. Over het auteurschap valt niets met zekerheid te zeggen,Ga naar eind27 maar de intenties zijn duidelijk: het Vervolg is geschreven als een pastiche van het origineel, met in tegenstelling tot De Oranjeboomen kritiek op de patriotten in het algemeen en Frank de Vrij, ‘een schelm, een Lasteraar’, in het bijzonder. Zo bevat ook het Vervolg een (ditmaal ondubbelzinnige) toewijding aan Willem v, die - aldus de auteur - terecht het ‘schenziek Holland vloekt;/ Vermits 't uw schande zoekt,/ Vermits het pligten, deugd, ja God zelfs heeft vergeeten’. Daarom hoopt de schrijver de stadhouder een hart onder de riem te steken: ‘Ei laat myn Poëzy uw smarten wat verpoozen’. Dan volgt een hervertelling van de allegorische voorstelling van Pieter Vreede, die aldus begint: ‘In 't haatlykst oord, stond eens een gantsch geslacht van Boomen,/ Wier heerschzucht niet is in te toomen’. Het lijdt geen twijfel dat het Vervolg hier op de patriotten doelt. Waarom heeft God dergelijke Batavieren voortgebracht, vraagt de auteur zich af. ‘Waarom niet met uw vuist,/ Die monsters in de wieg vergruist?’ Ten slotte treedt ook hier de Schikgodin op, die de patriotten oproept hun oproer te staken, anders moeten ze hun handelen met de dood bekopen. Maar nog wil het ‘schandlyk boomenrot’ niet luisteren, zelfs al heeft God | |
[pagina 16]
| |
zijn gunst aan de Oranjeboom betoond.Ga naar eind28 Het slot is apocalyptisch. Omdat de patriotten geen gehoor geven aan Zijn wil besluit God Nederland te vernietigen: Hy zwaait het dondertuig en stort het op de boomen.
Men ziet de blixemen hun kruinen overstroomen.
De stammen splvten, ja de gantsche streek wordt weêr
Een modderpoel gelyk weleêr.
En om den Vreemdeling dit akelige treffen,
Gods wraak te doen beseffen,
Ryst uit den poel een berg die stank en droesem braakt,
Wiens naare zuchten, die hy staakt,
De woorden frank de vry, aan elk te kennen geeven,
Ten blyk dat deeze boom het meeste had misdreeven,
Dat om zyn lasteren en eereloos bestaan,
Als 't overwigt, van all' der Boomen euveldaên.
De gantsche Landstreek moest vergaan.Ga naar eind29
Spotprent op de ‘dikke hertog’ van Brunswijk
gingen er klakkeloos van uit dat ook dit een antistadhouderlijk geschrift was. In de samenspraak wordt gediscussieerd over hoe het vervolg moet worden geïnterpreteerd. Het personage Lodewijk ondersteunt van harte het plan om de schrijver van De Oranjeboomen te beteugelen: ‘Hy moest Gebannen of Gevangen’. Iedere schending van de stadhouderlijke eer dient volgens hem streng bestraft te worden. De twee anderen vinden dat dan ook prinsgezinde oproerkraaiers aangepakt moeten worden. Als voorbeeld noemen zij onder meer Rijklof Michaël van Goens (die als lid van de Utrechtse vroedschap tekeerging tegen de patriotten), de Dordtse gereformeerde predikant Johannes Barueth, en Elie Luzac, de Leidse boekverkoper.Ga naar eind30 Dat is voor de orangist Lodewijk een onverteerbare boodschap. De discussianten worden het dan ook niet met elkaar eens. Vermoedelijk was dat ook precies de functie van dit geschrift: de lezer werd geacht de verschillende stand- | |
[pagina 17]
| |
punten, vertegenwoordigd door de discussianten, te overwegen en vervolgens zelf een oordeel te vormen. Weer een ander pamflet was getiteld De orangeboomen contra, in dichtvorm geschreven door Vry de Frank en uitgegeven bij Johannes Geyger te Amsterdam. De auteur ervan wordt elders aangeduid als ‘Een Boekverkoopers Neef’.Ga naar eind31 Het stuk is minder fel, maar beschuldigt de auteur van De Oranjeboomen ervan ‘al te snood’ te handelen. Frank de Vry heeft gelijk als hij stelt dat sommige stadhouders, zoals Maurits, zich in het verleden heerszuchtig hebben gedragen, zo betoogt de anonymus. Ook de kritiek op de hertog van Brunswijk (‘Een vadzig Vreemdeling, een Haater van 's Lands Vrinden’), die het stadhouderschap waarnam toen Willem v nog minderderjarig was en later als diens raadsman optrad, is gegrond. Maar moet daarom het gehele Oranjegeslacht belasterd worden? ‘frank hoe komt gy zo dwaas? wat heeft uw dog bewoogen?/ Zeg? leuterd uw 't verstand, gy leugens voor wild staan?’ sprak hij Frank de Vry toe.Ga naar eind32 Het verschijnen van het Vervolg en van De orangeboomen contra waren vermoedelijk voor Pieter Vreede aanleiding om te reageren. Hij deed dat in het verweerschrift Request antidotaal, van Frank de Vry, schryver der Orange-boomen. Hierin betoogde hij dat hij onschuldig is aan de hem ten lasten gelegde beschuldiging van ‘profaniteit’ (heiligschennis, naar aanleiding van het gebruikte Bijbelcitaat ‘Ten dage, als gij daar van eet, zult gij den doot sterven’), oproerigheid en schending van het Oranjehuis. Bovendien pleitte de auteur zich vrij van medeplichtigheid aan het ‘verfoeielyke Laster Schrift Het Vervolg’, waarin zijns inziens de erfstadhouder op een ‘godonterende en schandvlekkende’ wijze werd behandeld. Ook benadrukte hij dat hij niet betrokken was bij de publicatie van het ‘andere stoute prul Schrift’ De orangeboomen contra, dat hij minder ‘vuil en brutaal’ vond dan het Vervolg, maar waarin evenzeer op onbeschaamde wijze de eer van de stadhouder wordt aangerand. Ter handhaving van de goede zaak en ter herstel van het diskrediet dat De Oranjeboomen was aangedaan, verzocht de auteur om ‘in allen gevallen ten nadeele van hem Suppliant’ niets te ondernemen of te besluiten ‘voor en al hy gelegendheid zal hebben gehad om zich ampeler te kunnen justificeeren, ten minsten in zyne belangens zal weezen gehoord’.Ga naar eind33 Een vergelijkbaar standpunt werd ingenomen door een auteur die zich Batavus noemde. In het ‘Voorberigt’ bij zijn Lierzang, onder de spreuk: Nulla salus bellopacem te poscimus omnes (‘Nimmermeer heil in krijg! Om vreê zo vragen w'u allen’)Ga naar eind34 schrijft hij dat hij samen met twee vrienden het genootschap Pro Patria ejusque Libertate (‘Voor het Vaderland en zijn Vrijheid’) vormt, waarin de Lierzang is voorgelezen. Het bestaat uit een theoloog, een dichter en een wiskundige, die respectievelijk te Leiden, Amsterdam en Alkmaar wonen. Batavus prijst Frank de Vry om zijn dichtvermogen, maar heeft kritiek op de politieke strekking van diens Lierzang: ‘Gij laakt de Orange Telg, die thans bloeit, al te hoonend:/ Hij voedt geen heerschzugt, dwinglandij,/ Zijn hart is goed, geloof dit vrij,/ Hij mint de weetenschap, en is zelfs kunstbeloonend’.Ga naar eind35 De enige blaam die de stadhouder treft is dat hij adviezen opvolgt van valse raadsheren: de hertog van Brunswijk. Deze wordt veelbetekenend de Pijnboom genoemd: Ruk ook, kan 't zijn, ô Eedle Spruit!
Den pyn, met stam en wortels uit,
Dan zal uw naam, uw roem, bij 't volk in achting groeijen:
Hij plant zich op zijn' eigen grond,
Kweek daar verraad, door vond [list] op vond,
Deez grond is veel te goed dat hier een pyn zou bloeijen.Ga naar eind36
| |
[pagina 18]
| |
Ten slotte verscheen in dezelfde periode De nieuwe oranjeboom, onder de zinspreuk: Al wie hier van eet zullen de oogen geopend worden, geschreven door een ‘Vrijen Nederlander’. Wie hierachter schuil ging is niet bekend. Het stuk behelst een dialoog tussen de Romeinse goden Mercurius en Jupiter. Volgens Le Francq van Berkhey waren dit ‘denklijk zeer vermoedelijk dezelve Mercuur en Jupiter, die zoo politiek blixemt, toen Correspondent en Medebroeder’.Ga naar eind37 Hiermee suggereerde hij dat de radicale patriotse predikant Bernardus Bosch (1746-1803) de schrijver van het pamflet was, de auteur van de tijdschriften De burger politieke blixem (1800-1801) en De heer politieke blixem (1801-1802). Vermoedelijk vergiste Berkhey zich, want de auteur van De nieuwe oranjeboom stond tamelijk welwillend tegenover de stadhouder en het Oranjehuis. Mercurius verhaalt over de reis die hij heeft ondernomen naar Rotterdam, Den Haag en Amsterdam. Daar heeft hij vernomen dat het gezag van Oranje wordt ondermijnd door diverse pamfletten, zoals Aan het volk van Nederland en De Oranjeboomen. Het eerste vindt hij een ‘duivels Boek’, de schrijver van het tweede noemt hij ‘ontaart, een Neerlands bastaart Kind’. Daar staat tegenover dat ook in dit stuk de hertog door Mercurius als de schuldige wordt aangewezen.Ga naar eind38
De orangeboomen contra, de Lierzang en De nieuwe oranjeboom zijn naar alle waarschijnlijkheid geschreven door gematigde patriotten. Deze teksten vervulden een dubbele functie. Enerzijds bedoelden ze de stadhouder te verdedigen tegen het ‘snode’ pamflet De Oranjeboomen, dat hun veel te ver ging in zijn kritiek. De positie van de stadhouder werd door hen niet ter discussie gesteld. Anderzijds wilden ze misstanden in het politieke bewind, met name de positie van de hertog van Brunswijk, aan de kaak stellen. Hij wordt in aangewezen als de kwade genius, die Willem v van valse raad zou voorzien. | |
De hertog van Brunswijk: mediaslachtofferIn talloze anonieme pamfletten, in tijdschriften en op spotprenten stelden tegenstanders de hertog van Brunswijk consequent in een kwaad daglicht. Alles wat fout ging, zoals het verval van de vloot en het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog, werd hem verweten. Hij zou bovendien de opvoeding van stadhouder Willem v hebben verwaarloosd. Na het overlijden in 1759 van Anna van Hannover, de weduwe van stadhouder Willem iv, trad de hertog op als ‘besturend voogd’ over de toen nog minderjarige Willem v. In pamfletten en op spotprenten werd hij belachelijk gemaakt vanwege zijn corpulentie: De Dikke, de Dikke,
Die wist het zo te schikken,
Dat schoon dat zyn Voogdy, al eens een einde nam,
De Jongeling hield ontsag, en niets zou onderneemen,
Maar hem steeds als een Lam.
Nooit van zyn Voogd vervreemen,
Maar kiezen hem tot Raad,
Wat dat hy doet of laat,
Al was het voor den Staat,
Het allergrootste kwaad.Ga naar eind39
De hertog werd het slachtoffer van de patriotse mediacampagne.Ga naar eind40 Of zoals een anonymus het formuleerde: ‘Hy bezwykt voor U geleerde pennen’.Ga naar eind41 In de loop van 1782 verliet hij noodgedwongen het hof in Den Haag en vestigde zich in 's-Hertogenbosch. Brunswijk werd zelfs nog toen hij zich terugtrok uit de kring van de stadhouder door zijn tegenstanders genadeloos aangepakt: | |
[pagina 19]
| |
't Is tyd dat Gy vertrekt, dan ziet ge uw naam niet krenken,
Niet om dat Gy verraad of noch iets erger pleegd':
(Wie zou dat van een' Man als Gy zyt durven denken?
Een' Man wiens breinkas nooit, hoe slegt ook, is geleegd?)
Maar om dat uwen naam ons walgt, als rotte koolen,
Die 't groenwyf om de stank, daar zy niets waardig zyn,
Op vuilnisvaaten werpt; ik hou het niet verhoolen!
Zy walgt ons deerelyk; men schuwt hem als fenyn.Ga naar eind42
De hertog was zo gehaat dat men zelfs een prent uitbracht van zijn (fictieve) ‘Begravenis en Lijkstaatsie’. Centraal staat de lijkwagen, ‘waar op het verrotte Lyk van den Overleedenen, in een Galgroode Kist, behangen met een groene Pest Huis Deeken, aan wederzydsche zyde met Gortige Bronswyksche Worsten’.Ga naar eind43 Dit is een variant van de ‘leescedul’ (een lijk- of begrafenisbriefje), een satirisch genre waarin de suggestie gewekt werd dat een gehaat iemand was overleden. Dat bood de mogelijkheid om andere personen direct met de overledene in verband te brengen en op die manier eveneens in een kwaad daglicht te stellen.Ga naar eind44 Er zijn allerlei bekende prinsgezinden afgebeeld, zoals Johannes le Francq van Berkhey, Willem Bilderdijk, Elie Luzac en de orangistische dominee Hubertus de Haas. Ook de Rotterdamse keurvrouw van mosselen Catharina Mulder, alias Kaat Mossel, is op de prent afgebeeld, ‘met een yslyke droefheid, schreijende O! lieve Dikke, wat slag voor de Prins!’ | |
Andere reacties op De OranjeboomenTerug naar de affaire rond De Oranjeboomen. Naast kritische reacties verschenen er ook steunbetuigingen. Het is zelfs mogelijk dat Pieter Vreede de pen weer oppakte om zijn tegenstanders van repliek te dienen. Zo is De advocaet van Frank de Vry een fictief pleidooi ‘voor de vierschaer der rede’. Twee geschriften van prinsgezinden worden hierin expliciet aangehaald: het Vervolg op de Oranjeboomen en De orangeboomen contra. Deze zijn volgens de advocaat ‘Zoo averegts - zoo wonder -/ Dat, hoe men 't wende of keer (met eerbied zy 't gezegd)/ Ik denken moet: Het hoofd staet by party niet regt’. Want terwijl zijn cliënt alleen maar het beste met de stadhouder voorheeft, probeert de tegenpartij hem zwart te maken door te beweren dat in De Oranjeboomen de prins naar het leven getekend is. ‘Met schelden, en met vloeken/ Brengt men geen waerheid aen den dag./ Dat hy, die zich kwanswys, een vriend des Prinse noeme/ Myn Meester, frank de vry, verdoeme’. In dit dichtwerk wordt een vuil politiek spelletje gespeeld, omdat de zogenaamde advocaat de rollen omkeert. Plotseling worden de auteurs van de genoemde orangistische geschriften beschuldigd van antistadhouderlijkheid. De auteur van het Vervolg schetst volgens de advocaat een schandalig en weinig respectvol beeld van de stadhouder: ‘Hier doet men ons den Prins, den goeden willem kennen,/ Als eenen onverlaet, die holland vloekt en doemt’.Ga naar eind45 Dergelijke taal is onverdraaglijk voor iedere vaderlandlievende Batavier, aldus de advocaat. Ook de schrijver van De orangeboomen contra krijgt ervan langs. In zijn stuk had hij Frank de Vry op bepaalde punten gelijk gegeven; sommige stadhouders hadden zich inderdaad als dwingelanden gedragen. Nu worden deze uitspraken tegen hem gebruikt. Aan het slot van zijn pleidooi somt de advocaat zijn eisen op. Om zijn cliënt te rehabiliteren dient de schrijver van het Vervolg op het schavot te belanden. De auteur van De orangeboomen contra mag voortaan niet meer met stukken in de openbaarheid treden. Zo eindigt dit geschrift, dat opnieuw een spel met fictie en werkelijkheid is, bedoeld om | |
[pagina 20]
| |
te verwarren en te ontregelen. In De advocaet van Frank de Vry werd de suggestie gewekt dat Johannes le Francq van Berkhey bij het Vervolg betrokken was. De advocaat citeerde zelfs pesterig enkele dichtregels van de lector ter verdediging van Frank de Vrij.Ga naar eind46 Als dat klopt, moet het pamflet worden opgevat als een aanval op Berkhey, als een poging om zijn goede reputatie te schaden door hem valse standpunten in de mond te leggen. De kwestie werd nog ondoorzichtiger. Er verscheen namelijk een pamflet onder de titel Het vervolg op De Oranje boomen ontmaskert, dat niet tegen De Oranjeboomen, maar tegen het Vervolg was gericht. Het pamflet, dat een zeshalf (5½ stuiver) kostte, verscheen onder de zinspreuk ‘Discordia res maximae dilabuntur’ (‘De grootste zaken vallen uiteen door onenigheid’). De titelprent verbeeldt een cupido die bezig is een boom om te hakken. Uit het geschrift blijkt hoezeer de pamflettenoorlog voor verwarring en chaos zorgde. De anonieme auteur komt in het stuk naar voren als een fervent Oranjeaanhanger, die zich opwindt over alle laster die over het huis van Oranje wordt uitgestort. Opmerkelijk is dat hij het prinsgezinde Vervolg op de Oranjeboomen aanduidt als één van de ergste lastergeschriften die hij kent: Het was nog niet genoeg, de oranje boomen,
Dat lasterschrift! - helaas! - moest nog te voorschyn koomen;
En drukken 't moordgeweer, nog dieper in de borst
Des prins, die 't staatgewelf met bittre traanen torscht:
Dan 't allersnoodst libel, dat immer zag het licht,
Was het vervolg op de oranje boomen, ‘zwicht!’Ga naar eind47
Misschien zijn De Oranjeboomen en het Vervolg wel uit dezelfde pen gevloeid, zo suggereert de schrijver. Beide stukken zijn immers geschreven door landverraders die enkel uit muitzucht handelen. Dat de anonymus het orangistische Vervolg niet op de juiste manier duidde, kan verschillende oorzaken hebben. Wellicht had hij het niet eens gelezen en ging hij er voetstoots vanuit dat het nog erger was dan het eerste stuk. Maar het is ook mogelijk dat hij de strekking van het Vervolg niet goed had begrepen. Ten slotte zou het kunnen dat de leugenachtige pleitrede van De advocaet van Frank de Vry zijn uitwerking niet gemist had en dat veel mensen geloofden dat het Vervolg op de Oranjeboomen inderdaad tegen de stadhouder was gericht. Het geschrift De dwinglandy ontdekt in een lasterlijk gedicht, getyteld Vervolg op de Orangeboomen geeft eveneens blijk van deze verwarring. Het is geschreven door Willem van der Jagt, koopman te Maassluis, en uitgegeven in Den Haag door C. Plaat, ‘Boekverkoper in de Hofstraat’. Van der Jagt maakte zich druk over het in zijn ogen lasterlijke Vervolg op de Oranjeboomen. Hoewel hij niet partijdig is, kan hij niet aanzien hoe de onschuld met voeten getrapt wordt. Daarom richt hij zijn pijlen op het Vervolg, dat hij aanduidt als het ‘gruwzaam Monster, uit den helschen poel gerezen’. Hij doet een oproep aan iedereen om onderdrukking uit het vaderland te verjagen en zich te scharen achter het gezag van Oranje. Dan zullen alle Batavieren ‘eensgezind, bij de aangename lommer/ Van den Oranjeboom, in lieffelijken vreê/ Gods zegen smaken, vrij van zorgelijken kommer./ Zoo zuigen we overvloed van 't Land en uit de Zee’.Ga naar eind48 Ook in het prinsgezinde pamflet Phalaecium in calumniatorem nominis Batavi anonymum, auctorem detestandi carminis, quod inscripsit Vervolg op De oranjeboomen (1782), gepubliceerd onder het pseudoniem Claudianus Civilis, wordt felle kritiek uitgeoefend op het Vervolg op de Oranjeboomen. Het Latijnse geschrift verscheen in Leiden bij Pieter Pluygers. De auteur van het Vervolg wordt onder meer uitgemaakt voor een woedende dolleman, een verrader en een vadermoordenaar. Waarschijnlijk was het apocalypti- | |
[pagina 21]
| |
sche slot van het Vervolg, waarin
Portret van Pieter de Vreede
(Universiteitsbibliotheek Leiden) de ‘gantsche Landstreek’ vergaat, Claudianus Civilis in het verkeerde keelgat geschoten. Hij beschuldigt de auteur van het Vervolg ervan dat hij op abjecte wijze een wit voetje wil halen bij Oranje. Al die foutieve interpretaties zullen de Oranjegezinde auteur van het Vervolg hebben verbitterd. Vooral de apocalyptische schildering van Hollands ondergang was voor velen een bron van ongenoegen. De schrijver van het laatste pamflet naar aanleiding van De Oranjeboomen, getiteld Het laatste vervolg, en egte slot op het egte Vervolg op de Oranjeboomen en ondertekend door ‘Frank de Vry Secundus’, verwijt hem eveneens de goede naam van de stadhouder te hebben aangetast. In zijn stuk parodieert hij het slot van het Vervolg op de Oranjeboomen. Ditmaal gaat echter niet de hele landstreek ten onder, maar slechts de auteur van het Vervolg: Men ziet de Bliksemen het Monster overstroomen.
De Aerde splyt van één,
Waer in het ondier Zinkt met akelig geween.
En om den Vreemdeling dit yselyke treffen,
Gods wraek te doen betreffen,
Ryst uit de spleet, een berg die stank en droessem braakt,
Wiens naere Zuchte die hy slaekt
De woorden het vervolg, aan elk te kennen geven,
Ten blyk dat hy die 't schreev veel moetwil had bedreeven,
Dat hy door zugt tot goud en booze euveldaên,
Noodzaek'lyk moest vergaen.Ga naar eind49
| |
BesluitHet pamflet De Oranjeboomen van Pieter Vreede bracht in 1782 een stroom van reacties teweeg. Velen gingen ervan uit dat het ter verdediging van de stadhouder gepubliceerde Vervolg op de Oranjeboomen eveneens tegen Willem v gericht was. Dat werd gestimuleerd door teksten als De advocaet van Frank de Vry, waarin de auteur van het Vervolg inderdaad (opzettelijk) beschuldigd werd van het belasteren van de prins. Dat had blijkbaar effect, want in de vele pamfletten die volgden werd ook de prinsgezinde schrijver van het Vervolg op de Oranjeboomen beschuldigd van belediging van de stadhouder. De zaak van De Oranjeboomen illustreert hoe de literatuur in de jaren tachtig van de achttiende eeuw politiseerde. Men schreef gedichten en parabels om kritiek te uiten op het staatkundig bestel, de publieke opinie te beïnvloeden, personen zwart te | |
[pagina 22]
| |
maken en verwarring te stichten. Literatuur en politiek raakten in dit tijdvak dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Of, zoals de ‘advokaat en boezemvriend van J. le Francq van Berkhey’ het verwoordde: De wyze van schryven, en de manier op welke thans de Autheurs te werk gaan, is zoo verschillend van de oude rondborstigheid en openhartigheid onzer voorzaten, dat 'er byna geen schaduw meer van overig is. De wrede partyschappen ontzien thans niets om een Bloedverwant of vriend, allersmadelykst te hoonen en in 't geheim te grieven; leugens op leugens te vercieren; de onschuld aanteranden, de naamen van vrienden voor hunne werken te plaatsen; zich schuil te houden, alleen om anderen verdagt te maken aan zyne eigene euveldaden, is in deeze dagen het hoofdoogmerk der meesten, die zich thans Patriotten en voorstanders der, zoo by hen genaamde vryheid, noemen.Ga naar eind50 |
|