Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 32
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Aan het volk van Nederland
| |
De reactie van de overheidAan het Volk van Nederland leidde tot de nodige commotie. De voor tiran uitgekreten bevelhebber van het Staatse leger, die ook nog verweten werd dat hij de Nederlandse oorlogsinspanningen tegen Engeland willens en wetens saboteerde, stadhouder Willem V, nam de zaak hoog op. Hij drong bij raadpensionaris Van Bleiswijk aan op een strafrechtelijk onderzoek naar deze voor hem zo beledigende tekst. Van Bleiswijk kwam meteen in actie en de knecht van het Haagse boekverkopersgilde kreeg opdracht om bij de boekverkopers in Den Haag alle daar aanwezige exemplaren in beslag te nemen. Bovendien schreef Van Bleiswijk brieven naar alle steden van het Zuiderkwartier en naar de Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier met het verzoek om soortgelijke maatregelen te nemen.Ga naar eind2 De stadhouder was maar half tevreden en verlangde meer: dit oproerige stuk moest openlijk door beulshanden worden verbrand.Ga naar eind3 Dat vurig verlangen werd niet vervuld, maar de stadhouderlijke verontwaardiging leidde wel tot juridische maatregelen. Laat ik me gemakshalve beperken tot het gewest Holland: daar maakte op 4 oktober | |
[pagina 137]
| |
de procureur-generaal de zaak aanhangig bij het Hof van Holland. Een dag later werd hij gekwalificeerd tot het entameren van een onderzoek naar de schrijvers, drukkers en verspreiders. Tevens zou men de Staten in overweging geven of er niet een nieuw plakkaat tegen oproerige en lasterlijke geschriften in het algemeen en tegen Aan het Volk van Nederland in het bijzonder moest worden uitgevaardigd.Ga naar eind4 Uit die halfslachtige formulering blijkt dat men zich terdege bewust was van het verschil van mening dat zich zou kunnen ontwikkelen: gelegenheidswetgeving, toegesneden op Aan het Volk van Nederland, was onomstreden, maar een plakkaat in algemene termen waarmee ook toekomstige publicaties konden worden aangepakt was voor velen onaanvaardbaar. Na enig gesteggel loofden de Staten van Holland op 19 oktober 1781 een beloning uit van duizend gouden rijders (veertienduizend gulden) voor inlichtingen die zouden leiden tot de opsporing van de auteurs of drukkers van Aan het Volk van Nederland. In geval van medeplichtigheid zou de aanbrenger onbestraft blijven. Hetzelfde plakkaat verbood het nadrukken en verspreiden op een boete van zesduizend gulden en eeuwige verbanning uit Holland en Westfriesland.Ga naar eind5 | |
Van der Capellen tot den PolDe auteur die dit alles op zijn geweten had mag worden gekarakteriseerd als een toch wel wat merkwaardige figuur. Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) was een Gelderse edelman die geen zetel kreeg in de Staten van zijn eigen gewest omdat er in het bewijs van zijn afstamming één schakel ontbrak. Na een lange procedurele strijd lukte het hem tot de Staten van Overijssel te worden toegelaten. Daar raakte hij bij de stadhouderlijke partij uit de gratie toen hij zich opwierp als beschermheer van de boeren. Buiten zijn eigen gewest liet Van der Capellen zich kennen als voorstander van een sterke gewapende burgermacht. In 1774 vertaalde hij Andrew Fletcher's A discourse of government, relating to militias uit 1698.Ga naar eind6 De grondgedachte van deze tekst is dat vorsten hun staande legers misbruiken voor het vestigen van een militaire dictatuur. De niet aflatende dreiging vereist een voortdurende waakzaamheid van het gewapende volk. De ware vrijheid staat of valt dan ook met een strijdvaardige burgermilitie die de vorst tegenspel kan bieden. In 1776-1777 vertaalde hij nog twee teksten van Richard Price, de Observations on the nature of civil liberty en de daarop aansluitende Additional observations.Ga naar eind7 Price betoogt dat de macht van het volk niet dan bij provisie kan worden overgedragen aan de representanten - het volk behoudt te allen tijde het recht om vertegenwoordigende bestuurders uit de gedelegeerde macht te ontzetten. De Angelsaksische inspiratie beperkte zich niet tot woorden. In de jaren zeventig ontwikkelde Van der Capellen zich tot het enfant terrible van de Nederlandse politiek - ‘notre Wilkes’, zoals de stadhouder hem omschreef.Ga naar eind8 In navolging van deze Engelse oppositieleider verliet hij de achterkamertjes van de regentenpolitiek. Hij zocht met tal van controversiële standpunten de openbaarheid en aangezien hij daarbij de geheimhoudingsplicht aan zijn laars lapte, werd hem uiteindelijk de toegang tot de Staten van Overijssel ontzegd. De frustraties ontlaadden zich in september 1781 in een felle aanklacht tegen de stadhouder, Aan het Volk van Nederland. | |
De auteur ontmaskerdVanzelfsprekend verscheen dit revolutionaire manifest anoniem. Over de herkomst is heel wat te doen geweest. In 1886 betoogde Adriaan Loosjes dat er maar één kandidaat was voor het auteurschap, namelijk jonker Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Hij deed dat in eerste instantie op grond van stilistische kenmerken.Ga naar eind9 Pas enkele jaren later kon hij zijn vermoeden staven met een dagboekfragment van een medestander van Van der | |
[pagina 138]
| |
Capellen, de doopsgezinde voorganger F.A. van der Kemp.Ga naar eind10 Nog meer zekerheid werd verkregen in 1966, toen het echtpaar W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink een brief van Van der Capellen vond waarin hij gewag maakte van de mogelijkheid om ‘zonder dat er vat op mij zij, een tweede bahvvn te schrijven’.Ga naar eind11 Vol trots schreven zij dat met deze eigenhandige verwijzing naar de ‘brief aan het volk van Nederland’ het definitieve bewijs geleverd was. De terechte trots van het echtpaar Wertheim had echter ook een keerzijde. Met hun bewering ‘Overigens hebben Joan Derk's vijanden zijn auteurschap niet doorgehad. Het geheim is goed bewaard gebleven’Ga naar eind12 gaven zij hun ontdekking net iets te veel reliëf. Onmiddellijk na de dood van Van der Capellen, op 6 juni 1784, sijpelde er al informatie door. In een orangistische parodie op de bundel met diepbedroefde patriotse lijkdichten bevindt zich een niet te missen toespeling: ‘De Held die wy thans beschryven, liet het niet by woorden blyven, hy wist zyne stellingen, zyne verachting die hy steeds gevoelde voor 't Oranjehuis, ook door den druk waereldkundig te maaken en aan het Volk van Nederland, zoo veel maar immer in zyn vermogen was, dienzelven haat ook inteboezemen’.Ga naar eind13 Nog geen jaar later verscheen er onder de misleidende titel Bylage tot de Vaderlandsche Historie door J. Wagenaar een herdruk van Aan het Volk van Nederland. Deze herdruk werd gesierd met het portret van Joan Derk. Voor wie dit niet begreep was er ook nog een veelzeggend onderschrift ‘Aan het Volk van Nederland, ter eeuwige nagedagtenis’.Ga naar eind14 Ook de volgende herdruk, die van 1795, werd verlevendigd met een portret.Ga naar eind15 Zelfs tijdens het leven van Van der Capellen bestonden er al ernstige vermoedens. Zoals gezegd, toen Loosjes betoogde dat er maar één kandidaat was voor het auteurschap, namelijk Van der Capellen tot den Pol, deed hij dat in eerste instantie op grond van stilistische kenmerken. Loosjes kon dus gewoon goed lezen. De tijdgenoten van Van der Capellen konden dat ook. Naast een niet te missen aanbeveling van de door hem vertaalde werkjes over de burgerbewapening bevatte Aan het Volk van Nederland ook uitvoerige passages over misstanden in Overijssel en over het onrecht dat stadhouder Willem V zijn voornaamste opponent, de eerzame baron Van der Capellen, had aangedaan. Rijklof Michael van Goens aarzelde dan ook niet om in De Ouderwetse Nederlandsche Patriot bij herhaling te suggereren dat Aan het Volk van Nederland afkomstig was van de in het pamflet veelvuldig geprezen broers Van der Capellen tot den Pol en Van der Capellen tot den Marsch.Ga naar eind16 En in de annexe Brieventas mocht een legerofficier opmerken dat de beginsels van het snode geschrift ook te vinden waren, hoewel wat meer omzwachteld, in de publicaties van ‘de Overijsselsche Cromwell’ Van der Capellen tot den Pol.Ga naar eind17 Maar vermoedens vormen geen bewijs. Van Goens deed zijn uiterste best om er de vinger achter te krijgen. Hij plaatste zelfs een oproep om de schrijvers bij de overheid aan te geven - dat zou niemand tot oneer strekken.Ga naar eind18 Het mocht niet baten: in de achttiende eeuw is het niemand gelukt de verdenking hard te maken. | |
De Rotterdamse herdrukTot zover klopt alles. Aan het Volk van Nederland was verreweg het meest virulente oppositionele pamflet dat er in die dagen verscheen, het leidde tot bijzondere wetgeving en Van Goens zou er nog herhaaldelijk aandacht aan besteden. Inderdaad, voor zo'n infame tekst behoorde hij zijn lezers te waarschuwen. Er is echter een klein chronologisch probleempje. Van Goens publiceerde zijn waarschuwing op 6 oktober. Aan het Volk van Nederland was echter al op 25 en 26 september 1781 door onbekenden als een ietwat lijvig uitgevallen strooibiljet in de straten van de voornaamste steden verspreid. Waarom zou Van Goens zijn lezers willen waarschuwen voor een binnenkort te verschijnen tekst die in feite op dat moment al verschenen was? | |
[pagina 139]
| |
Toch maakte Van Goens onmiskenbare toespelingen op Aan het Volk van Nederland. Loosjes had daar geen goede verklaring voor. Hij aarzelde tussen twee mogelijkheden: of Van Goens was ingeseind over de oorspronkelijke uitgave, maar de snelheid waarmee die verscheen heeft hem verrast, of de verspreiding van de eerste druk was zo beperkt dat Van Goens het de moeite waard vond zijn lezers te waarschuwen voor een herdruk.Ga naar eind19 Ik zal betogen dat de tweede verklaring de juiste is. Al die verboden zetten namelijk geen zoden aan de dijk. Onder de patriotsgezinden ontbrak het draagvlak. Steden als Amsterdam en Haarlem vonden dat tegelijk met Aan het Volk van Nederland ook het Politiek Vertoog van Rijklof Michael van Goens en daarvan afgeleide geschriften moesten worden veroordeeld.Ga naar eind20 Ook in de patriotsgezinde pers klonk dit geluid. Het nieuwbakken plakkaat werd dan ook veelvuldig overtreden. Op 25 oktober 1781 merkte de gedeputeerde van Gelderland in de Staten Generaal op dat Aan het Volk van Nederland in weerwil van het verbod herdrukt was. De dag daarna vaardigden de Staten Generaal in navolging van Holland een beloning uit van duizend gouden rijders (veertienduizend gulden) voor inlichtingen die zouden leiden tot de opsporing van de schrijvers of drukkers. Op het nadrukken en verspreiden werd een boete van zesduizend gulden gesteld.Ga naar eind21 De nieuwe wetgeving sorteerde zowaar effect: korte tijd later werd in Rotterdam iemand opgepakt die betrokken bleek bij een nadruk. Die Rotterdamse nadruk is goed gedocumenteerd met verhoren en andere juridische bescheiden. Bovendien is de hele affaire meer dan honderd jaar later in geuren en kleuren beschreven door Gerrit van Rijn.Ga naar eind22 Bij Van Rijn speelt het toeval een grote rol. Op woensdag 14 november 1781 onderschepten de bedienden ter recherche ene Maria Gordijn terwijl zij onder haar rokken twee blikken bussen met jenever vervoerde van het pakhuis van Hendrik Holtus naar een café. Aangezien Holtus al vaker betrapt was, besloot men de brandewijnen en gedestilleerde wateren in zijn pakhuis te peilen. Op donderdag 15 november bracht de collecteur Dirk Crooswijk verslag uit: er was maar een kwart aanwezig van wat er had moeten zijn en dus was er voor meer dan duizend gulden gefraudeerd.Ga naar eind23 Een dag later kreeg de hoofdofficier toestemming Holtus in hechtenis te nemen.Ga naar eind24 De gedetineerde zon op middelen om aan zijn lot te ontkomen en kwam op zaterdag 17 november met een spontaan aanbod: hij wilde een verklaring afleggen waarvan het belang ruimschoots opwoog tegen het fiscale delict dat hij gepleegd had. Nog dezelfde dag werd hij door een delegatie uit de schepenbank hierover gehoord. Holtus vertelde dat hij in zijn huis een kist met exemplaren van het verboden geschrift Aan het Volk van Nederland verborg. Op dinsdag werd de volledige schepenbank hiervan in kennis gesteld. Nu besloot men huiszoeking te verrichten, maar aangezien Holtus' dochters op zaterdag en zondag de voorraad hadden verbrand, leverde die huiszoeking teleurstellend weinig op. Wel werden er nog wat verscheurde exemplaren aangetroffen op het secreet. Die preventieve verbranding wekte de argwaan van Van Rijn. Hij hield rekening met de mogelijkheid dat patriotsgezinde schepenen de vennoot van Holtus, Isaac de Koning, hadden gewaarschuwd. Hoe het ook zij, wonderlijk genoeg liep het onderzoek in weerwil van deze zware tegenslag niet vast, want op donderdag 22 november reisde de Rotterdamse hoofdofficier naar Den Haag en een dag later kon hij de schepenen verrassen met de heuglijke mededeling ‘dat hem in den Haag waren ter hand gesteld verscheyden informatien betrekkelijk het drukken en verspreiden van het bewuste geschrift’. Op grond van deze Haagse inlichtingen werden diverse (ex-) personeelsleden van drukker Jacobus Bronkhorst ingedaagd. Gehoord werden Johannes Scheffers, Adrianus Sterck, en vader en zoon Nicolaas Knor. De getuigen bevestigden dat zij ten huize van Bronkhorst het pamflet Aan het Volk van Nederland hadden herdrukt, dat de vellen op de zolder van Holtus te | |
[pagina 140]
| |
drogen hadden gehangen, dat Jan de Leeuw ze daar had ingenaaid en dat dit alles was gebeurd in een sfeer van grote geheimzinnigheid. Vooral de verklaring van verreweg de meest bereidwillige getuige, de letterzetter Adrianus Sterck, was uitermate belastend. Sterck verhaalde met veel oog voor detail van de uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen die Bronkhorst getroffen had en wees en passant ook nog op de afwijkende beloning: Bronkhorst betaalde vijf gulden per blad in plaats van de gebruikelijke vier gulden.Ga naar eind25 De verklaringen van de (voormalige) werknemers konden worden aangevuld met die van Holtus en zijn dochter Adriana Maria. Volgens Holtus begon Bronkhorst op 5 oktober met het drukken en was het drukproces voltooid op 16 oktober, drie dagen vóór de uitvaardiging van het plakkaat. Vervolgens had men zo'n acht dagen lang exemplaren verkocht.Ga naar eind26 Zijn dochter getuigde dat het merendeel daarvan verkocht was na de afkondiging van het verbod.Ga naar eind27 Samen met de verscheurde exemplaren die men tijdens de huiszoeking had aangetroffen in het secreet vormden deze verklaringen voldoende aanleiding voor een strafrechtelijke vervolging. Wel was de hoofdofficier in eerste instantie nog van mening dat er onvoldoende bewijs was tegen de boekbinder De Leeuw en de mede-initiatiefnemer De Koning en dat men zich moest beperken tot een aanklacht tegen Bronkhorst, maar de schepenen maakten een andere afweging.Ga naar eind28 Ze deden er echter veel te lang over. Toen men eindelijk besloot niet alleen Bronkhorst te arresteren, maar ook De Koning en De Leeuw in te dagen, waren de vogels al lang gevlogen. Er moest dus bij verstek worden geprocedeerd. Ondertussen zaten de verdachten niet stil. In februari 1782 wendden Bronkhorst, De Leeuw en De Koning zich met een gezamenlijk rekwest tot de stadhouder. Zij erkenden schuld, maar voegden daaraan toe dat zij ‘niet genoegzaam penetreerende het verfoeielijke van dat geschrift’ het niet als een bijzonder ernstig vergrijp zagen. Wel hadden zij ogenblikkelijk na de uitvaardiging van het verbod de verkoop stopgezet.Ga naar eind29 Zij verzochten dan ook ontslag van strafvervolging. De Leeuw, die het rekwest presenteerde, had kennelijk het volste vertrouwen in de goede afloop, want volgens een geschokte patriciër had hij daarbij de onvoorstelbare brutaliteit gehad Willem V te bedreigen: ‘Ik kome Uw Hoogheydt dit request presenteren, waerbij ik versoeke remissie van de straffe gelegt op 't boekje &tc., zijnde ik de herdrukker daervan, en waertoe ik gekomen ben uithoofden van de grote winst, die daer op was; dog ik hope deswegens geen moeiten te sullen ondergaan. Soo niet, moet ik Uw Hoogheydt seggen, dat er andere saken sullen gebeuren’.Ga naar eind30 Deze weinig subtiele aanpak leverde helaas niet het beoogde resultaat op. De hoofdofficier van Rotterdam en het Hof van Holland lieten geen spaan heel van het verzoekschrift: al die geheimzinnigheid bewees klip en klaar dat de verdachten zich ten volle bewust waren van het risico dat zij liepen. En dat zij de verkoop hadden stopgezet was niet minder dan een leugen.Ga naar eind31 Twee van de verdachten deden daarnaast ook een beroep op de publieke opinie, want terwijl de zaak nog onder de rechter was, verscheen er een pamflet, de Copy van een Briev van een heer uit Rotterdam, dat het publiek informeerde over het onrecht dat hun was aangedaan. De Rotterdamse briefschrijver verhaalt hoe De Leeuw op zekere zondagmorgen bij de plaatsnijder Dirk de Jong kwam om te zien hoe ver die gevorderd was met het plaatje van het op 14 augustus bij een treffen met de vijand in de lucht gevlogen Haagse kaperschip De Dappere Patriot.Ga naar eind32 Op de vraag van een andere bezoeker, de hem toen nog onbekende heer Hendrik Holtus, of hij Aan het Volk van Nederland al gelezen had, gaf De Leeuw een ontkennend antwoord. Enkele dagen later kreeg hij bezoek van Isaac de Koning, die hem een exemplaar gaf en tevens aandrong op een heruitgave. De Leeuw overlegde met een bevriende boekdrukker, Jacobus Bronkhorst, en de betrokken partijen kwamen tot een akkoord. Bronkhorst drukte het pamflet, de afgedrukte bladen | |
[pagina 141]
| |
werden gedroogd in het pakhuis van Holtus en Jan de Leeuw kwam ze daar vouwen en innaaien, dit alles in opdracht van Holtus en De Koning en onder bescherming van een schriftelijke vrijwaring - die helaas niet meer kon worden overlegd omdat dit papier na afloop verbrand was. De briefschrijver ontkende ook dat de beide boekverkopers zelf verkochten - de commerciële uitbating was volledig in handen van Holtus en De Koning. Wel gaf hij grif toe dat Bronkhorst en De Leeuw door hun overhaaste vertrek enige verdenking op zich geladen hadden, maar die domme fout was begaan op aanraden van een advocaat die hen daarmee deerlijk had misleid.Ga naar eind33 Alle rekwesten en het beroep op de publieke opinie mochten niet baten. Op 17 juni 1782 werd het drietal bij verstek veroordeeld tot een boete van drieduizend gulden en eeuwige verbanning uit Holland en Westfriesland.Ga naar eind34 Twee dagen later werd Holtus uit de gevangenis ontslagen.Ga naar eind35 | |
De vermoorde onschuldDie eerste veroordeling was nog maar het begin van een veel en veel langer juridisch traject. Jan de Leeuw wendde zich tot de Hoge Raad en verzocht uitsluitsel op de vraag wat bij een terugkeer zijn rechtspositie zou zijn.Ga naar eind36 Blijkbaar was het antwoord bemoedigend, want op 15 juli 1783 meldde hij zich bij het Rotterdamse stadhuis, waar men hem in hechtenis nam.Ga naar eind37 Tijdens de daaropvolgende verhoren speelde De Leeuw de vermoorde onschuld: hij was destijds door Holtus ontboden om tegen stukloon een boekje in te naaien - van het drukken en verkopen wist hij niets en dat het door hem ondertekende rekwest van 1782 iets anders suggereerde, kwam omdat de twee anderen hem ertoe hadden overgehaald dat papier te tekenen - als eenvoudige boekbinder had hij zich daarmee schuldig verklaard aan iets waaraan hij beslist niet schuldig was.Ga naar eind38 Op 26 juli werd de arrestant bij provisie uit het criminele proces ontslagen.Ga naar eind39 Hoewel de zaak nog jarenlang zou spelen, kwam hij daarmee op vrije voeten en was het voornaamste leed geleden.Ga naar eind40 Pas na de opmars van de Pruisen werd de situatie kritiek, maar dat stond los van alle juridische procedures. De Leeuw meende dat hij na de machtswisseling zijn zaken gewoon kon voortzetten. Op woensdag 14 november 1787 hing hij echter een aanstootgevende prent uit. Een woedende menigte verzamelde zich in de Hoogstraat en ondanks de strenge bewaking door de dienstdoende schutters daalde een regen van stenen op het pand neer. De volgende ochtend leek het de belaagde boekverkoper raadzaam de stad te verlaten. Zijn echtgenote Helena Hantjes werd bevolen de winkel en de drukkerij tot nader order te sluiten.Ga naar eind41 Voorlopig zaten de politieke omstandigheden niet mee, maar in 1795 zou het tij weer keren. | |
Ernstig geheugenverliesDe Leeuw was niet de enige die naar Rotterdam terugkeerde. Jacobus Bronkhorst was verhuisd naar Utrecht, waar hij verder ging met het drukken van omstreden patriots gelegenheidswerk, maar toen langzamerhand de politieke stemming in zijn voordeel veranderde, toonde hij zich bereid persoonlijk terecht te staan. Vanaf medio mei 1785 onderhandelde Bronkhorst met hoofdofficier Van der Hoeven. Op 2 juli kon Van der Hoeven de schepenen meedelen dat Bronkhorst bereid was zich in hechtenis te begeven.Ga naar eind42 Twee dagen later vervoegde de spijtoptant zich bij het stadhuis, waar hij werd ingesloten.Ga naar eind43 Voor Bronkhorst lag de zaak moeilijker dan voor De Leeuw. De Leeuw was ingedaagd, tegen Bronkhorst was destijds een arrestatiebevel uitgevaardigd. Bronkhorst had zich echter terdege voorbereid op de verhoren die men hem zou afnemen. Zijn antwoorden op de hem gestelde vragen mogen dan ook worden gekenschetst als tamelijk kolderiek. Bronkhorst leed opeens aan een zeer ernstige vorm van geheugenverlies. Hij ontkende | |
[pagina 142]
| |
alle aantijgingen over een bijzondere beloning, geheimhouding, vernietiging van het zetsel bij ontdekking enz. De autoriteiten vergisten zich, want hij had de normale procedures gevolgd: de zetters en drukkers kregen (afgezien van de fooi die Bronkhorst hun in opdracht van Holtus gaf) de gebruikelijke vergoeding, de opdracht was niet uitgevoerd op een geheime plek en, inderdaad, Holtus had de nog natte afdruksels afgehaald, maar ja, hij wilde ze graag zelf drogen en Bronkhorst was de klant gaarne ter wille. Ook op zijn vertrek uit Rotterdam viel niets aan te merken. Bronkhorst vertrok op aanraden van zijn vader, die, ‘een oud man zijnde’ een beetje bangelijk was. Eveneens op aanraden van zijn oude vader had hij het verzoekschrift aan de stadhouder blindelings ondertekend. In het vijfde en laatste verhoor moet hij de schepenen echt hebben verrast: geconfronteerd met het corpus delicti ontkende Bronkhorst elke betrokkenheid bij dit colofonloze exemplaar: hij had de herdruk waarvoor hij terecht stond geheel volgens de regels van de wet voorzien van een verwijzing naar de herkomst, ‘Gedrukt ter Boekdrukkerij van J. Bronkhorst’.Ga naar eind44 Bronkhorst had de wind mee. De rechtbank ontving hem in een civiel proces, waardoor hij op vrije voeten kwam.Ga naar eind45 Ook in dit nieuwe proces nam Bronkhorst het met de waarheid niet al te nauw. Hij herhaalde zijn bewering dat de door hem vervaardigde nadruk niet viel binnen de termen van het plakkaat van 7 maart 1754 op naamloze paskwillen en leverde een notariële attestatie in van twee getuigen die verklaarden dat zij een exemplaar van Aan het Volk van Nederland hadden gezien waarin op de laatste pagina vermeld stond ‘te Rotterdam ter Boekdrukkerije van J. Bronkhorst’.Ga naar eind46 De bedoeling moge duidelijk zijn: als niet kon worden bewezen dat Bronkhorst Aan het Volk van Nederland had verkocht ná de uitvaardiging van het specifieke plakkaat van 19 oktober, dan kon de overheid zich ook niet meer beroepen op de algemene wetgeving tegen naamloze geschriften en moest de verdachte worden vrijgesproken. De vrome leugen leidde niet tot strafvermindering, want inmiddels was de politieke wind weer gedraaid, maar nu in het nadeel van Bronkhorst. Op 14 februari 1788 conformeerden de schepenen van Rotterdam zich aan het voorgaande verstekvonnis. Zij veroordeelden hem wegens zijn betrokkenheid bij de herdruk van Aan het Volk van Nederland opnieuw tot drieduizend gulden boete en eeuwige verbanning uit Holland en Westfriesland.Ga naar eind47 Op 23 februari gaf Jacobus Bronkhorst zijn boedel aan als insolvent.Ga naar eind48 | |
Isaac de KoningOok Isaac de Koning overwoog naar Rotterdam terug te keren. Daartoe diende hij in oktober 1786 vanuit zijn nieuwe woonplaats Oostende een verzoekschrift in. De Koning legde alle schuld bij Holtus - die vermoedelijk inmiddels was overleden. Hij betoogde dat Aan het Volk van Nederland herdrukt was vóór de uitvaardiging van het plakkaat en dat hij met Holtus had afgesproken dat deze in geval van een verbod de complete voorraad zou vernietigen. Niet nader aangeduide vrienden hadden hem destijds ertoe bewogen Rotterdam te verlaten. Dezelfde vrienden, nog altijd even slechte raadgevers, hadden hem aangeraden samen met Bronkhorst en De Leeuw een schuldbekentenis te ondertekenen. De Koning verzocht de zaak civiel en composibel te verklaren.Ga naar eind49 De Koning zat in een lastig parket. De dochter van Holtus had destijds verklaard dat zij de hele voorraad had verbrand op aanraden en in bijzijn van De Koning - die dus van de hoed en de rand had geweten. Bovendien was De Koning in tegenstelling tot De Leeuw en Bronkhorst niet genegen een tijdlang in voorarrest te verblijven en daarmee in feite boete te doen. De autoriteiten betoonden zich dan ook navenant strenger. Hoewel er ondertussen een wisseling van de wacht had plaatsgevonden en de nieuwe, patriotsgezinde hoofdofficier Paulus Gevers zich met de veelzeggende opmerking dat in het boekje Aan het Volk van Nederland ‘de oorzaken van 's lands rampen niet onduis- | |
[pagina 143]
| |
ter aan de dag gelegd wierden’ uiterst toegeeflijk betoonde, dachten de schepenen er anders over.Ga naar eind50 De Koning wendde zich tot de Staten van Holland, maar ook die wezen zijn verzoek van de hand.Ga naar eind51 | |
Het ware verhaalDe enige die nooit heeft geprobeerd om terug te keren, was Hendrik Holtus. Wellicht is hij kort na zijn vrijlating overleden, maar ook bij leven en welzijn moet een terugkeer voor hem niet bijzonder aantrekkelijk zijn geweest, want zijn optreden in deze zaak werd hem niet in dank afgenomen. Toch was Holtus niet de verrader waarvoor hij werd aangezien. Dat blijkt eerst en vooral uit de financiële consequenties van zijn voorarrest: Holtus was volkomen geruïneerd en moest al in december 1781 zijn faillissement aanvragen.Ga naar eind52 Dat blijkt ook uit de juridische consequenties. Holtus werkte braaf mee met het strafrechtelijk onderzoek en gokte op justitieel mededogen, maar niets doet vermoeden dat de autoriteiten hem bijzonder erkentelijk waren voor de bewezen diensten. Weliswaar besloten de Staten van Holland op 4 maart 1782 de gevangenisstraf wegens dranksmokkel om te zetten in een eeuwige verbanning uit het gewest, maar toen zijn familie vervolgens een verzoekschrift indiende waarin men zich wat betreft het drukpersdelict beriep op de bepaling van het plakkaat van 19 oktober 1781 dat de aanbrenger vrijwaring van strafvervolging beloofde, werd dit verzoek door de Staten met weinig omhaal van woorden afgeslagen.Ga naar eind53 Ook een overeenkomstig gratieverzoek aan de stadhouder leidde tot nul op het rekest.Ga naar eind54 Wellicht dat andere argumenten zoals zijn zwakke gezondheid en het faillissement de rechters uiteindelijk hebben bewogen tot enig mededogen. Toen Holtus op 19 juni 1782 uit zijn voorlopige hechtenis ontslagen werd, gunden de schepenen hem vier weken om zijn desolate boedel te redderen alvorens hij zich buiten de provincie moest begeven.Ga naar eind55 Ook Gerrit van Rijn ziet Holtus als de kroongetuige die met zijn spontane verklaring de andere verdachten ernstig in verlegenheid had gebracht. Het door Van Rijn gepresenteerde en tot dusverre gezaghebbende verhaal is echter niet de volledige waarheid. Zoals gezegd, op donderdag 22 november reisde de Rotterdamse hoofdofficier naar Den Haag. Een dag later deelde hij de schepenen mede ‘dat hem in den Haag waren ter hand gesteld verscheyden informatien betrekkelijk het drukken en verspreiden van het bewuste geschrift’. Naar aanleiding van de Haagse documenten werden diverse zetters en drukkers als getuigen ingedaagd. Wat stond er in die Haagse stukken? En waar kwamen ze vandaan? Van Rijn rook onraad. Hij signaleerde dat zijn verhaal niet volledig was, maar dat het Rotterdamse archief hem niet op al zijn vragen antwoord bood.Ga naar eind56 Na meer dan honderd jaar is het mogelijk een sprankje licht op deze duistere zaak te werpen. In de bundel Stookschriften schreef ik dat Rijklof Michael van Goens in zijn autobiografische Some memorandums of my life de waarheid nogal wat geweld aandeed. Naar eigen zeggen was hij in het najaar van 1781 voortdurend ziek geweest, maar in feite ondernam hij op dat moment allerlei zaken die het daglicht niet konden velen. Van Goens ambieerde namelijk een hoge ambtelijke functie en dacht zijn kansen te vergroten door de stadhouder van dienst te zijn met naspeuringen naar Aan het Volk van Nederland.Ga naar eind57 Er zijn nogal wat verwijzingen naar de geheime activiteiten van Van Goens. Op 23 oktober 1781 noteerde Sigismund Pierre Alexander graaf Van Heiden Reinestein in zijn dagboek dat de stadhouderlijke geheimsecretaris De Larrey bericht had ontvangen van Van Goens dat hem zojuist een herdruk van Aan het Volk van Nederland was toegestuurd met een begeleidende anonieme brief, met het verzoek er een passend gebruik van te maken. De stadhouder, De Larrey en Van Heiden Reinestein wisselden met elkaar van gedachten en besloten een rijtuig naar Utrecht te sturen om een en ander op te halen.Ga naar eind58 Van Goens gaf de | |
[pagina 144]
| |
Portret van Joan van der Capellen, heer van der Pol, Appeltern, Altforst &c &c &c, door Reinier Vinkeles, 1786 (foto: Universiteitsbilbiotheek Amsterdam, UvA, Bijzondere Collecties, sign. OTM: Pr. F 1043a)
koetsier vijf documenten mee, waaronder in ieder geval een door hem geschreven memorie, want De Larrey schreef na ontvangst van het pakket dat hij een exemplaar van de herdruk nodig had - zonder het corpus delicti kon hij geen gebruik te maken van het advies dat Van Goens hem had gegeven.Ga naar eind59 En enige tijd later was er sprake van een tweede memorie. Van Heiden Reinestein berichtte op 11 november dat hij die tweede memorie aan De Larrey had voorgelegd en dat het wenselijk was dat Van Goens de vragen die de stadhouder aan de advocaat-fiscaal moest stellen nader zou preciseren.Ga naar eind60 Een dag later, op 12 november, werd Van Goens door de stadhouder in audiëntie ontvangen. Weer vier dagen later, op 16 november, zond De Larrey het pakket terug. Van Goens moest het overdragen aan de anonieme persoon die van dienst geweest was. Met de vijf stukken ontving Van Goens ook driehonderd dukaten (zevenhonderd gulden).Ga naar eind61 Vanzelfsprekend moest de zaak geheim blijven. Op 22 november noteerde De Larrey tenslotte dat het onderzoek in deze zaak, waarbij een van de medeplichtigen als verklikker was opgetreden, succesvol was afgerond.Ga naar eind62 De chronologie leidt reeds tot sterke vermoedens, want op 14 november werd de dranksmokkelaarster Maria Gordijn op heterdaad betrapt, maar het cruciale bewijs voor de rol van Van Goens bevindt zich in het Koninklijk Huisarchief. De documenten die de geheimsecretaris op 16 november aan Van Goens terugzond bevatten de informatie die de hoofdofficier op 22 november in Den Haag in ontvangst kwam nemen, want toen er ten behoeve van de hoofdofficier een kopie moest worden afgeschreven, maakte De Larrey gewag van ‘l'original de mr. Van Goens’.Ga naar eind63 | |
Een spelletje ‘wie is de mol?’Een deel van de puzzel is ingevuld. In de zaak tegen de Rotterdamse nadrukkers was het bewijs aangeleverd door Rijklof Michael van Goens. Maar hoe kwam Van Goens aan zijn informatie? Wie was de anonieme persoon die van dienst was geweest? Op dit punt ontbreekt het harde bewijs, maar ook hier doet de samenloop van omstandigheden iets vermoeden. Aan het Volk van Nederland werd verspreid op 25 en 26 september 1781. Enige tijd later bereikten Hendrik Holtus, Isaac de Koning, Jan de Leeuw en Jacob Bronkhorst een akkoord over een grootschalige herdruk. Op dat moment waren slechts weinig Nederlanders bekend met de tekst van Aan het Volk van Nederland. Eind september betaalden de welgestelde liefhebbers grif zes dukaten voor een exemplaar van de originele druk.Ga naar eind64 Zelfs de stadhouder, die de zeven gewesten en de advocaat-fiscaal wilde overtuigen van de kwaadaardigheid van de uitgestrooide tekst, zat verlegen om exemplaren.Ga naar eind65 De Rotterdamse herdruk, met een oplage van zo'n 1500 à 1700 en een verkoopprijs van drie à vier gulden per stuk, had een bijzonder profijtelijke onderneming kunnen worden.Ga naar eind66 Maar slechts één dag nadat Bronkhorst in het diepste geheim met zijn werkzaamheden begonnen was, meende De Ouderwetse Nederlandsche Patriot zijn lezers te moeten waarschuwen. Juist in die periode, begin oktober, kwam Van Goens in contact | |
[pagina 145]
| |
‘Ex-regent van Goens’, geportretteerd door een onbekende kunstenaar, ongedateerd (foto: Universiteitsbilbiotheek Amsterdam, UvA, Bijzondere Collecties, sign. OTM: Pr. E 226)
met Johannes Olivier, de Rotterdamse impostmeester die zich verdienstelijk zou maken met het afschrijven van de kopij en het corrigeren van de drukproeven van Van Goens' blad. Deze nieuwe kennis beschikte over interessante connecties. Zo was daar diens aangetrouwde neef, de voormalige boekverkoper Henrik Sterck (Delft 1740 - Alkmaar 1793). De stad Delft had hem in 1767 wegens een drukpersdelict bij verstek veroordeeld tot een boete van drieduizend gulden en eeuwige verbanning uit het gewest.Ga naar eind67 Sterck bleef echter binnen het gewest wonen en wel in het nabije Rotterdam. Olivier onderhield warme betrekkingen met zijn neef. Het was Henrik Sterck die hem eind maart 1782 zou waarschuwen dat de burgemeesters van Rotterdam het drukken en uitgeven van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot hadden verboden en dat drukker Mostert bij die gelegenheid de betrokkenheid van Olivier had verraden.Ga naar eind68 In de jaren dat Olivier hand- en spandiensten verleende aan Van Goens ontwikkelde Sterck zich tot een slagvaardige orangistische publicist van het niet al te fijnzinnige soort. Zo bespotte hij in het voorjaar van 1782 de kennelijk minder valide Jacobus Bronkhorst als ‘Koos Horrel’ in een blijspel in drie bedrijven, De vuile gewinzoekers ten toon gesteld.Ga naar eind69 Loosjes concludeerde al dat de schrijver van dit blijspel goed op de hoogte was van de gang van zaken bij de Rotterdamse nadruk. Hoewel De vuile gewinzoekers een vooralsnog onontwarbare kluwen van waarheid en leugen is, had hij daarin volkomen gelijk, want toen Holtus c.s. het team samenstelden dat de herdruk moest gaan vervaardigen, deden ze een bijzonder ongelukkige keuze. De letterzetter Adriaan Sterck (Delft 1762 - Alkmaar 1804) - inderdaad, de werknemer van Bronkhorst die later zo gewillig zou komen opdraven om een uiterst belastende verklaring af te leggen - was namelijk de zoon van Henrik Sterck. Die familieconnecties van Olivier verklaren niet alleen het lek, ze verklaren ook waarom men het oog liet vallen op Hendrik Holtus. Olivier en zijn schoonvader Tielman Schilperoort, die als fiscale opsporingsambtenaren op het gewestelijke wijncomptoir werkten, moeten hebben beseft dat de notoire dranksmokkelaar Holtus de zwakke schakel was. Hun ingeving om hem via een accijnsdelict in het nauw te brengen is vast en zeker besproken bij de allereerste ontmoeting van Van Goens en Olivier, op 7 november.Ga naar eind70 Na dit krijgsberaad schreef Van Goens zijn tweede memorie met instructies voor de stadhouder en op 12 november ontving Willem V hem in audiëntie. Nu kon de val worden gezet. Ongetwijfeld heeft men het pakhuis van Holtus in de gaten gehouden. De aanhouding van Maria Gordijn op 14 november was dan ook geen toeval. De commiezen die zo quasi nieuwsgierig onder haar rokken keken, wisten dat zij daar smokkelwaar zouden aantreffen. | |
De Leidse connectieDe zaak lijkt opgelost. Van Goens had in Utrecht al eens geprobeerd een boekverkoper aan te geven, maar deed dat nogal onhandig en werd toen tot zijn schade en schande | |
[pagina 146]
| |
prompt ontmaskerd. Inmiddels had hij zijn lesje geleerd. In de zaak van Aan het Volk van Nederland opereerde hij behoedzaam achter de schermen. Maar als redacteur van De Ouderwetse Nederlandsche Patriot kon hij het niet nalaten om zijn informatie over de grootschalige herdruk van Aan het Volk van Nederland te verwerken in een waarschuwing aan het publiek. Toch blijven er vragen. Op 23 november berichtte Van Heiden Reinestein aan Van Goens dat de hoofdofficier van Rotterdam de vorige dag in Den Haag geweest was en daar waardevolle informatie had ontvangen, maar hij voegde er aan toe dat een andere handlanger al gearresteerd was en de zaak verraden had vóór de baljuw de beschikking kreeg over de inlichtingen van Van Goens.Ga naar eind71 Een dag later schreef hij dat de naam van de handlanger hem vooralsnog onbekend was. Wellicht refereerde hij ook met zijn volgende opmerking, dat er volgens de plakkaatboeken zevenhonderd gulden kon worden uitbetaald, maar dat de pensionaris deze premie zou opstrijken, aan de opsporingsactiviteiten van Van Goens.Ga naar eind72 Hoe moet dit worden verklaard? Een niet te veronachtzamen mogelijkheid is dat men in Den Haag weinig animo had om die daar toch niet echt geliefde Van Goens een aanzienlijk bedrag uit te betalen. Per slot van rekening had hij al eens zevenhonderd gulden ontvangen. Overigens bleef Van Heiden Reinestein van mening dat zijn correspondent recht had op een beloning. Op 26 november 1781 voorspelde Van Heiden Reinestein, die het in zijn brief een gunstige ontwikkeling noemde dat het publiek met betrekking tot de ware bron van de ontdekking op het verkeerde been was gezet, dat die beloning niet op zich zou laten wachten.Ga naar eind73 Het is echter ook denkbaar dat er inderdaad al iemand anders gearresteerd was. De vraag is alleen, wie? Volgens de Copy van een Briev van een heer uit Rotterdam zou een schoonzoon van Holtus, Leonardus Jacobus de Ruyter, geprobeerd hebben in Leiden nadrukken te slijten bij de boekverkoper Cornelis van Hoogeveen, die niet aarzelde om de justitie te waarschuwen. Daarna ging de hoofdofficier van Leiden incognito op onderzoek in Rotterdam, maar bij de brave burger Bronkhorst kon hij geen exemplaren bemachtigen - want die had zoals de lezers van de Copy moesten beseffen alleen maar gedrukt en deed niet mee aan de verkoop.Ga naar eind74 Het zou dus kunnen zijn dat de door Van Heiden Reinestein genoemde parallelle informatie uit Leiden kwam - helaas is daar niets van bekend. En mocht de desbetreffende passage uit de Copy op waarheid berusten, dan roept dat gezagsgetrouwe optreden van de bekende patriot Van Hoogeveen meteen een vraag op: wat bewoog hem ertoe De Ruyter er bij te lappen? En met die vraag begeven we ons in een wespennest, want het is niet onmogelijk dat de oorspronkelijke versie van Aan het Volk van Nederland uit Leiden kwam. In 1783 zou de orangist Philippus Verbrugge suggereren dat Aan het Volk van Nederland gedrukt was door Cornelis Heyligert - de boezemvriend van Van Hoogeveen.Ga naar eind75 Met andere woorden: over de druk en herdruk van Aan het Volk van Nederland is het laatste woord nog niet geschreven. |
|