Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 32
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
De opleiding van Friese edelen.
| |
Ernst FrederikIn het voorjaar van 1665 schreef de zestienjarige Ernst Frederik Vegelin van Claerbergen (1649 - na 1672) zich in als student aan de universiteit van Franeker. Hij was de zoon van Philip Ernst Vegelin van Claerbergen, een van de machtigste Friese aristocraten in de zeventiende eeuw.Ga naar eind4 Deze uit Duitsland afkomstige carrière-edelman was de hofmeester van de Friese Nassaus en onderhield contacten met verschillende geleerden elders in Europa. Hij had een sterke interesse voor de meer wiskundige wetenschappen, zoals astronomie en de wiskundig georiënteerde wijsbegeerte.Ga naar eind5 Zijn positie aan het hof van de Friese Nassaus doet denken aan die van Constantijn Huygens aan dat van hun Hollandse verwanten. Hij kreeg in de loop der jaren steeds meer invloed, mede dankzij het feit dat hij velen van zijn tijdgenoten overleefde. Ook in dat opzicht leek hij op Huygens. Zijn zoon Ernst Frederik begon zijn studie in 1665 aan de Franeker artesfaculteit,Ga naar eind6 waar de wiskunde een belangrijk onderdeel van het curriculum vormde.Ga naar eind7 Deze werd onderwezen door Abraham de Grau (1632-1682), sinds 1659 hoogleraar in de wiskunde, hoewel zijn werkelijke liefde bij de filosofie lag.Ga naar eind8 Een beroemd wiskundige kan hij niet worden genoemd, maar hij lijkt zijn onderwijs te hebben gegeven zoals dat van hem werd verwacht. Zo deed hij (net als zijn voorgangers) astronomische observaties, filosofeerde over de uitkomsten en correspondeerde over zijn bevindingen met andere geleerden.Ga naar eind9 Verder gaf hij lessen in vestingbouw aan de Friese landadel en zeevaartkunde aan schippers en stuurlieden.Ga naar eind10 Deze praktische vormen van wiskunde waren de pijlers van het zeventiende-eeuwse wiskunde-onderwijs. Uit een collegedictaat van Ernst Frederiks stad- en standgenoot Jarich van Burum blijkt dat het zwaartepunt van het onderwijs van De Grau lag bij de militaire wiskunde.Ga naar eind11 Deze Jarich stond ingeschreven als student in de filosofie, wat gezien moet worden als een inschrijving aan de artesfaculteit en niet als het begin van een opleiding tot filosoof. Studenten die volgens het Franeker album studiosorum wiskunde studeerden, waren vaak landmeters of wijnroeiers en pegelaars in opleiding (de laatste twee beroepen hebben te maken met het bepalen van de inhoud van wijn- en biervaten).Ga naar eind12 Ze leg- | |
[pagina 102]
| |
Portret van de wiskundeonderwijzer Willem Loré (1679-1744), door Bernardus Accama, eerste helft achttiende eeuw (Museum Martena, Franeker)
den enkele dagen na hun inschrijving het examen af en ‘promoveerden’ daarmee tot landmeter, wijnroeier of pegelaar. Zodra ze hun vakdiploma hadden behaald, verlieten ze de universiteit.Ga naar eind13 Zulke kortstondige studenten moeten worden onderscheiden van ‘hooggeborenen’ als Jarich en Ernst Frederik, die studeerden op een manier die paste bij hun stand. Kennelijk was het voor hen vanzelfsprekend dat de wiskunde een belangrijk onderdeel van hun studie vormde. Het collegedictaat van Jarich van Burum verschaft nuttige informatie over de colleges van Abraham de Grau.Ga naar eind14 Niet alleen blijkt daaruit het belang van de vestingbouw voor het onderwijs aan de Friese adel, ook andere onderwerpen komen aan bod. Het valt daarbij op dat de meer praktische wiskunde (zoals de vestingbouw en het wijnroeien) in het Nederlands werd gegeven en de meer theoretische onderdelen in het Latijn. Deze tweetaligheid van de wiskunde had soms eigenaardige gevolgen. Zo staat in het dictaat een tekening van de beroemde grafsteen van de Leidse wiskundige Ludolf van Ceulen (1540-1610), met daarop het cijfer π tot de 34 decimalen die hij tijdens zijn leven had berekend. Gewoonlijk valt π in Van Burums handschrift in de categorie van de praktische kennis - bij berekeningen wordt het gesteld op 22/7 -, maar het grafschrift van Van Ceulen wordt beschouwd als ‘theorie’ en is daarom weergegeven in het Latijn. De oorspronkelijke grafsteen had een Nederlands opschrift, dat in het collegedictaat dus werd vertaald in het Latijn.Ga naar eind15 Aangenomen mag worden dat bij de meer op de praktijk | |
[pagina 103]
| |
gerichte colleges en lessen ook de schippers en landmeters aanwezig waren (die het Latijn niet machtig waren). Voor de ‘hogere’ wiskunde werd het Latijn als universitaire voertaal gebruikt. Op 4 december 1665 schreef Ernst Frederik zich in aan de universiteit van Duisburg.Ga naar eind16 Zijn vertrek betekende niet dat hij zijn studie in Franeker had voltooid, wat het gangbare tijdstip geweest zou zijn voor een buitenlandse studiereis (peregrinatio academica). Zulke tours door Europa vormden een belangrijk aspect van de opvoeding van Friese edellieden, waarvan velen op enig moment aan een universiteit buiten de Republiek ingeschreven stonden.Ga naar eind17 Na een semester in Duisburg keert Vegelin in 1666 terug naar Franeker, waar hij zich op 1 juni inschrijft in het Album van het Collegie (genootschap) van studenten die afkomstig waren van het gymnasium in Leeuwarden.Ga naar eind18 Dergelijke studentengenootschappen waren een doorn in het oog van de senaat, die met grote regelmaat wetten tegen hen afkondigde. Veel haalde dat niet uit, want rond het midden van de zeventiende eeuw beleefden deze genootschappen een grote bloei. De leden waren ‘Franeker Los-koppen’ bij uitstek, die bij tijden, onder dekking van hun genootschap, het academiestadje teisterden.Ga naar eind19 Overigens hanteerden deze genootschappen strenge interne regels. Jarich van Burum werd zelfs geroyeerd wegens overtreding van de regels (waarschijnlijk omdat hij over het genootschap uit de school had geklapt).Ga naar eind20 Zijn inschrijving in het Album is voorzien van een tekening van een put, een galg, een rad, een schandpaal en een gevangenis, met daarbij de weinig vleiende tekst: ‘Wegens minachting der wetten en oneervol vertrek kakt de lijster zich zo zijn straf’.Ga naar eind21 Over Ernst Frederik waren de genootschapsleden heel wat positiever. Als epitaaf kreeg hij mee: ‘God alleen is alles’.Ga naar eind22 | |
DisputatiesEen van de belangrijkste bronnen voor de kennis van het zeventiende-eeuwse universitaire onderwijs zijn de disputaties. Gewoonlijk zijn dat gedrukte, pamflet-achtige boekjes waarin enkele stellingen op een bepaald studiegebied worden verdedigd. Deze disputaties kunnen veel vertellen over een student, een professor en de gangbare onderwijspraktijken. Gewoonlijk werden ze op eigen kosten gedrukt, soms op die van de senaat en ook wel op die van de Gedeputeerde Staten (die de geldschieters waren van de Franeker universiteit).Ga naar eind23 Sommige disputaties vormen de afronding van een studie (zogezegd een vroegmoderne doctoraal- of masterscriptie), andere hebben de status van een proefschrift bij een promotie, en weer andere zijn niet meer dan een onderdeel van het curriculum. Omdat het vluchtig drukwerk betreft, zijn lang niet alle disputaties overgeleverd.Ga naar eind24 Gezien de onderlinge verschillen moeten ze als historische bron kritisch worden bekeken. Ernst Frederik disputeerde in ieder geval één maal.Ga naar eind25 Hij deed dit in 1667 op een filosofisch onderwerp en onder professor Abrahamus Steindam.Ga naar eind26 Deze Steindam kwam van dezelfde Latijnse school als Ernst Frederik en was in Franeker lid geweest van hetzelfde genootschap.Ga naar eind27 Er zijn maar enkele disputaties bekend die onder hem verdedigd werden. Sommige daarvan zijn gebundeld in een ‘boekske’ dat hij liet drukken voor de colleges waarin het dispuut plaatsvond.Ga naar eind28 De disputatie van Ernst Frederik valt op omdat daaraan veel tijd en geld lijkt te zijn gespendeerd. Zo'n disputatie van de zoon van een van de hoogste edelen van de provincie ging gepaard met de nodige festiviteit. Voorafgaande aan de verdediging van de stellingen liepen de studenten in optocht door de stad en na afloop volgden nachtelijke feestelijkheden. Filosofie was niet het vak waarvoor Ernst Frederik naar Franeker was gekomen, zoals het vervolg van zijn carrière bewijst. Kort na zijn studie werd hij benoemd tot vaandrig | |
[pagina 104]
| |
van een compagnie voetvolk.Ga naar eind29 Voor een dergelijke functie was kennis van fortificatie en aanverwante praktische wiskunde van groot belang. Dit waren dan ook de meest concrete vruchten van zijn studie in Franeker, wat niet wegneemt dat de filosofielessen van Steindam en de disputatie belangrijk zullen zijn geweest voor zijn vorming. Het publieke optreden als respondent bij zijn dispuut zal een mooie gelegenheid zijn geweest om zijn sociale positie te vieren. Als vaandrig voerde Ernst Frederik in het Rampjaar (1672) een compagnie aan bij de Ommerschans. Hij was niet de enige alumnus die onder de wapenen was geroepen. Ook Jarich van Burum stond in 1672 midden in een militaire carrière en voerde een regiment soldaten aan.Ga naar eind30 Kort na het Rampjaar verliet Ernst Frederik Friesland om rond te trekken door Europa. Hij deed op die reis in ieder geval Frankrijk en Denemarken aan. Mede vanwege ‘huiselijke moeyelijkheden’ (na het overlijden van zijn moeder was zijn vader hertrouwd), keerde hij niet terug naar Leeuwarden. Mogelijk heeft hij zijn wiskundige en militaire kennis ingezet voor de Denen.Ga naar eind31 | |
HesselIn het jaar dat Ernst Frederik als vaandrig de provincie moest verdedigen, schreef zijn jongere broer Hessel (1655-1715) zich in aan de universiteit. Op 28 maart 1672 werd hij officieel filosofiestudent te Franeker, dat wil zeggen: hij schreef zich in aan de artesfaculteit, de propedeutische fase van de universiteit. Evenmin als bij Jarich was het de bedoeling dat Hessel een volwaardig filosoof zou worden. Waarschijnlijk volgde hij aanvankelijk eenzelfde programma als zijn broer, maar er zijn duidelijke aanwijzingen dat Hessel dit anders inrichtte. In 1675 disputeerde Hessel bij professor Ulrik Huber op een juridisch onderwerp.Ga naar eind32 Of Hessel zelf inhoudelijk heeft bijgedragen aan dit dispuut valt echter te betwijfelen. Huber was in de jaren zeventig bezig met het samenstellen van een rechtsgeleerd collegeboek. De elf stellingen die Hessel bij hem verdedigde zijn ongewijzigd terecht gekomen in dit boek, dat in 1678 verscheen. Zelfs heeft de gedrukte disputatie dezelfde paginering als in het boek van Huber (pagina 41-63), waarin het de derde disputatie is in een reeks van vijfentwintig. Van alle vijfentwintig mag worden aangenomen dat Huber zelf de belangrijkste auteur is geweest.Ga naar eind33 Een andere disputatie uit Hubers bundel werd verdedigd door Hobbe Baerdt van Sminia. Deze goede vriend van Hessel had zich eveneens in 1672 ingeschreven aan de universiteit.Ga naar eind34 Twee jaar later (een jaar eerder dan Hessel) disputeerde hij over een filosofisch onderwerp onder professor Wubbena.Ga naar eind35 Hier hield zijn academische studie niet op, want in 1676 promoveerde Hobbe bij Huber in de rechten. Waar Hessel slechts disputeerde met de stellingen in Hubers boek, lijkt het aannemelijk dat Hobbe op zijn stellingen in datzelfde boek promoveerde. Beide studenten zullen een beperkte invloed hebben gehad op de uiteindelijke vorm van de stellingen. In ons huidige academische stelsel is zoiets ondenkbaar, maar in de zeventiende eeuw golden andere regels. Hessel Vegelin wilde net als zijn vriend Hobbe graag promoveren. Hij maakte daartoe zelfs plannen. Uit zijn tijd in Franeker is een brief aan zijn vader bewaard gebleven, gedateerd 30 november 1676. Hierin schrijft hij: ‘en wat de promotie aangaat, Lieve Vader, UEdele heeft der selviger onkosten mij, als tot een praemium labora al toegesegt’.Ga naar eind36 Kennelijk had hij hard gewerkt en zou een openbare promotie de vervolmaking van zijn studies zijn. Dat hij niet promoveerde had een heel andere reden. | |
KostenBijna een jaar nadat Hessel zijn studie was begonnen kwam hij in financiële problemen. Tijdens zijn eerste kerstvakantie legde hij dit voor aan zijn vader. In het familie-archief | |
[pagina 105]
| |
bevindt zich een ondertekend document, waarin Hessel belooft zijn inkomsten bij te houden. Onder deze belofte nam zijn vader de gemaakte schulden over. Daarnaast zou Hessel dan ‘de somma van 450 gulden genieten’ voor het komende jaar en zou zijn vader hem in een ‘goed mantel’ steken. Dit alles zonder zijn zussen en halfbroers te benadelen: de bedragen zouden te zijner tijd van zijn erfenis worden afgetrokken. Hessel hield meer dan twee jaar lang zijn inkomsten keurig bij. Aanvankelijk kreeg hij geld telkens wanneer hij zijn vader zag. Na 1673 ontving hij het namens zijn vader uit handen van zijn stiefmoeder of van andere familieleden. Hessel toonde zich bij iedere aantekening van het ontvangen geld bewust van zijn afhankelijke positie.Ga naar eind37 De betalingen stopten in 1675, terwijl Hessel tot eind 1676 als student in Franeker bleef.Ga naar eind38 Uit de brief van november 1676 is op te maken dat hij na 1675 doorging met studeren en hiervoor schulden maakte. Boeken, lesgelden, kleding - het leven van een Franeker student was niet goedkoop. Over de betaling van deze schulden maakte hij afspraken met zijn stiefmoeder, maar deze waren een schop tegen het zere been van zijn vader. Hessel schrijft zelf: ‘Mijn seer lieve vader, ick en hadde niet gehoopt, dat UEdele zich hier tegen zoude gestelt hebben, dat mama voor goedt gekeurt hadde. Siet dus is 't gestelt mijn Waerde Vaeder, de schulden sijn er, waer van heb UEdele inde voorgaande geschreven; dese moeten, eer ick van hier scheijde, eerlijck betaalt werden, of ick [zal] een bescaemt schuldenaer blijven’.Ga naar eind39 Of en hoe de schulden zijn betaald is onmogelijk te achterhalen. Wel lijkt het onwaarschijnlijk dat Hessel alsnog heeft mogen promoveren in Franeker. Er is geen enkele bron die wijst op een promotie en hij heeft nooit de doctorstitel gevoerd. Hessel heeft wel geleerd van zijn fouten. Wie de stukken van zijn persoonlijke archief doorneemt, merkt op dat hij na zijn studie uiterst nauwkeurig bijhield waar zijn geld naar toe ging. En dat niet alleen: wanneer later zijn zoons op hun beurt in Franeker gaan studeren, moeten ook zij uitvoerig verantwoording afleggen van hun uitgaven. Twee van deze zoons hebben op die manier prachtige bronnen voor het toenmalige Franeker studentenleven nagelaten.Ga naar eind40 | |
Philip FrederikIn september 1700 schreef Philip Frederik Vegelin van Claerbergen zich in als student aan de universiteit van Franeker. Sinds de studententijd van zijn vader Hessel waren de gebruiken behoorlijk veranderd.Ga naar eind41 Zo schreef zijn vader zich in op 28 maart en was hij de enige die dat op deze dag deed. Philip Frederik schreef zich in op het moment dat iedereen dat deed: kort na de zomervakantie en samen met 53 andere studenten, de meesten uit Friesland en sommigen van ver buiten de Republiek.Ga naar eind42 De inschrijving in het rectorsalbum was van een privé-aangelegenheid veranderd in een publieke en collectieve gebeurtenis. Philip Frederik moest er vijf gulden voor op tafel leggen. Er zijn meer verschillen. Bij Hessels naam in het album stond aangegeven dat hij student in de filosofie was. Zijn zoon liet bij zijn naam alleen ‘Nobilis Frisius’ noteren. Dat de eerstejaars Philip Frederik geen studierichting opgaf, had een aanwijsbare reden. Sinds 1677 waren studenten verplicht zich opnieuw in te schrijven, nadat ze eerst een kandidaatsexamen hadden gehaald.Ga naar eind43 Pas na dit examen ging men een bepaald vak studeren als rechten of medicijnen. Zo ontstond een administratieve scheiding tussen studenten in de propedeutische fase en meer gevorderde studenten. Iemand die zich voor het eerst inschreef kreeg niet meer dan een vermelding van herkomst. In de loop van zijn studie zou duidelijk worden wat deze student feitelijk studeerde. Een student ‘filosofie’ die disputeerde in de rechten (zoals Hessel gedaan had) kwam in de achttiende eeuw dan ook zelden meer voor. Voor de universiteit leverde dit een mooi voordeel op: studenten moesten zich twee keer inschrijven en dus twee keer inschrijfgeld betalen. | |
[pagina 106]
| |
Vanaf zijn eerste dag in Franeker hield Philip Frederik keurig bij van wie hij geld kreeg en waaraan hij het uitgaf.Ga naar eind44 Uiteindelijk werkte hij dit zelfs uit in verscheidene staatjes. Gemiddeld spendeerde hij als student iets minder dan 700 gulden per jaar, beduidend meer dan de 450 gulden die zijn vader dertig jaar tevoren uitgaf. Ter vergelijking: er waren in het begin van de achttiende eeuw hoogleraren die als vast salaris van de universiteit 700 gulden per jaar ontvingen. Philip Frederik was een boekhouder, zoals zijn vader dit na zijn studie werd. Een greep uit de prachtige bron die hij aldus creëerde verlevendigt het beeld van de Franeker student. Tussen september (zijn inschrijving) en december 1700 gaf hij een dikke zeven gulden uit aan ‘academische onkosten’ (waarvan vijf voor zijn inschrijving) en meer dan zestig gulden aan boeken. In dezelfde periode spendeerde hij 22 gulden en drie stuivers aan een ‘nachtrok’ en nog eens ruim 117 gulden aan ‘kleeren’. Dat budget wekt de indruk dat Philip Frederik veel aandacht besteedde aan zijn uiterlijk, maar ook andere redenen verplichtten hem er piekfijn bij te lopen. Nadat prins Johan Willem Friso zich in mei 1700 had ingeschreven aan de universiteit, verbleef hij bij tijd en wijle in Franeker en heeft daar wellicht ook gestudeerd. Op zulke dagen wilde een edelman tot in de puntjes verzorgd rondlopen, zeker een telg uit een geslacht dat nauwe banden onderhield met het stadhouderlijk hof. Het waren juist de uitgaven aan boeken die opmerkelijk hoog lagen bij Philip Frederik. Op 7 september 1703 kwam zijn jongere broer Assuerus aan in Franeker en voor hem hield hij nog exacter bij wat deze uitgaf. In vergelijking met zijn broertje spendeerde Philip Frederik een veelvoud aan boeken en ander studiemateriaal. Hij was een echte student, dat wil zeggen: hij studeerde werkelijk in Franeker. De kostenpost ‘collegiegelden’ liep op van zeven gulden in 1700 tot 125 gulden in 1704. Daarnaast disputeerde hij verschillende malen en liet deze disputaties ook drukken.Ga naar eind45 Hij schreef carmina (lofdichten) bij disputaties van zijn studiegenoten. Het verst ging hij, toen hij bij het disputeren van een zekere Lambertus Bos een Grieks gedicht op een planovel liet drukken.Ga naar eind46 Het hoogtepunt van zijn academische optreden was een dubbele disputatie in de rechten in het laatste jaar van zijn studie.Ga naar eind47 Hierin zette Philip Frederik zijn visie op het Romeinse recht uiteen in stellingen die van zijn eigen hand lijken te zijn. Het eerste deel verdedigde hij op 20 mei (zijn verjaardag), het tweede eind juni. De kosten voor dit dispuut moest hij zelf dragen: 69 gulden en elf stuivers. Toen hij het tweede deel verdedigde, was hij nog eens ruim 37 gulden kwijt aan onkosten.Ga naar eind48 In totaal spendeerde hij meer dan honderd gulden aan zijn ‘afstuderen’. Dit afstuderen ging gepaard met enkele mooie gedichten, waarvan één in het Fries. In dit gedicht wordt over de uitleg van ‘Flips Freerk’ van het Romeins recht gezegd: ‘Dat dit de wiere wierheit is,/Wirt yn dit schrift betyse,/So rôunn, so nôlk, so rioeucht, in fris/ Sil vegilin 't bewyse’ (Dat dit de ware waarheid is/ wordt in dit geschrift betoogd/ Zo rond, zo geschikt, zo recht, en fris/ zal Vegilin het bewijzen).Ga naar eind49 Met dit betoog zwaaide Philip Frederik af als student en richtte hij zich op een loopbaan als Fries edelman. Hij was niet opgeleid voor het leger, maar voor een functie in het bestuur en de rechtspraak van de provincie. Zo'n functie zou hij in zijn latere leven ook verwerven, zoals hij opmerkelijk genoeg naderhand ook het wiskundehandschrift van Jarich van Burum verwierf.Ga naar eind50 | |
AssuerusOp 7 september 1703 diende Assuerus Vegelin zich aan in Franeker en een dag later schreef hij zich in aan de universiteit. Vanaf de eerste dag hield zijn oudere broer Philip Frederik alle uitgaven van Assuerus minutieus bij: de kosten voor het inschrijven waren vijf gulden. Assuerus huurde een kamer van monsieur Valat voor ongeveer twaalf gulden | |
[pagina 107]
| |
per maand. In zijn eerste weken in Franeker gaf hij vooral geld uit aan zaken die met zijn studie te maken hadden, maar enigszins losstonden van het curriculum van de universiteit. Uit zijn uitgaven is op te maken wat het eerste doel van Assuerus was: hij was naar Franeker gekomen om wiskunde te leren. Op 9 september kocht hij twee boeken over fortificatie voor één gulden en vijftien stuivers.Ga naar eind51 Elf dagen later kocht hij een exemplaar van Abraham de Graafs Geheele mathesis, waarmee hij bijna zijn hele eerste studiejaar toekon. Het boek van De Graaf is precies datgene wat de titel beloofde: een compleet boek over de wiskunde. De enige boeken die Assuerus verder aanschafte waren tabellen met afgeleiden, zoals een Tabulae sinus. Al deze boeken hebben gemeen dat ze moeilijk zijn te begrijpen zonder gedegen onderwijs. Oefening in wiskundige opgaven nam in dat onderwijs een belangrijke plaats in. Gewoonlijk werd het dan ook gegeven aan een tafel, zodat de studenten daarop hun sommen konden maken. Dat onderwijs vond, naar het zich laat aanzien, niet plaats binnen de universiteit. Assuerus' leermeester in de wiskunde was Willem Loré (1679-1744). Deze zou later lector en buitengewoon hoogleraar worden aan de Franeker universiteit, maar had in 1704 nog geen officiële positie. Loré woonde in huis bij Bernhardus Fullenius (1645-1707), de hoogleraar wiskunde. Iedere ochtend stond hij om vier uur op om de lessen van de professor van de vorige dag te herhalen en daarna gaf hij van zes uur 's ochtends (!) tot tien uur 's avonds privé-onderwijs aan de meest aanzienlijke studenten van de stad.Ga naar eind52 Hiervoor betaalde Assuerus drie gulden en drie stuivers per maand. Voor lessen van de hoogleraar Fullenius betaalde Assuerus via diens dienstmeid eveneens drie gulden en drie stuivers ‘voor een maendt leeren’. Deze bedragen steken schril af bij de 125 gulden die zijn broer aan ‘collegiegelden’ betaalde. Assuerus had duidelijk geen academische aspiraties. Aan het einde van zijn eerste jaar schafte Assuerus enkele boeken aan, die hem de volgende jaren door zouden helpen. Daaronder bevonden zich een paar pamfletten van de vestingbouwer Menno van Coehoorn, een van de belangrijkste militairen van de Republiek en een neef van Fullenius. Dat Willem Loré, een protegé van Fullenius, deze pamfletten gebruikte in zijn lessen aan de Friese adel laat zien dat dergelijke vlugschriften ook werden gebruikt als onderwijsmateriaal. Het laat tevens zien dat ze minder vluchtig waren dan gewoonlijk wordt gedacht: de polemiek die Van Coehoorn had gevoerd en waaruit deze pamfletten stammen, had meer dan een decennium eerder plaatsgevonden.Ga naar eind53 Behalve in deze wiskundige onderwerpen kreeg Assuerus les in allerlei andere zaken. Zijn huisbaas monsieur Valat gaf hem les in het Frans, hij kreeg schermles van de schermmeester Fedder en ging trouw naar tekenles. Allemaal zaken die hem zouden helpen bij een carrière in het leger. Voor de lessen Frans en tekenen betaalde hij dezelfde bedragen als aan Willem Loré, terwijl de schermlessen iets duurder uitvielen. Bovendien brak hij regelmatig een floret, waarvoor hij telkens één gulden en vier stuivers op tafel moest leggen. De nieuwsvoorziening was nog even duurder dan zo'n floret: af en toe betaalde hij één gulden en vijf stuivers aan een courantier. In de zomervakantie van 1704 gingen Assuerus en Philip Frederik op reis. Waar hun oom Ernst Frederik naar de Duitse landen was getrokken, brachten zij een bezoek aan Zeeland. Verder maakte Assuerus ten minste eenmaal een uitstapje naar Vlieland. In het tweede jaar van zijn studie kocht hij een fluit en vanaf dat moment ging hij ook op fluitles. In maart 1705 hield Assuerus het voor gezien. Nog vóór het grote feest van zijn broer vereffende hij zijn rekeningen en lijkt dienst te hebben genomen in het leger.Ga naar eind54 | |
[pagina 108]
| |
ConclusieO Vegilin, die d'eer van 't Friesche Atheen bewaart,
In lust tot wetenschap, en deugt niet af te maalen,
Uw roem en zuivre glans sal nooit ten kimme daalen,
Van ouderlyken stam en deugtspoor niet ontaart.Ga naar eind55
De hier besproken Vegelins kwamen allevier naar Franeker om te studeren. Van Assuerus is vast te stellen dat hij in Franeker een opleiding tot militair kreeg. Deze opleiding had een sterk wiskundig karakter, wat blijkt uit het materiaal dat hij aanschafte voor zijn studie. Ook Ernst Frederik had de nodige wiskundige kennis voor het krijgsbedrijf opgedaan. Het collegedictaat van Jarich van Burum geeft een goed beeld van het wiskundeonderwijs dat adellijke studenten in Franeker kregen. De universiteit voorzag met haar wiskunde-onderwijs in een duidelijke behoefte. Voor de student van gewone afkomst betekende dit meestal een opleiding tot ‘beroepswiskundige’. Voor de zonen van de Friese adel was het een voorbereiding op een mooie carrière in het leger. Tussen die twee vormen van onderwijs vond een zekere kruisbestuiving plaats. Zo steunden de Friese edelen het ‘beroepsonderwijs’ door hun zonen deel te laten nemen aan deze colleges. Onder meer door deze steun kende het onderwijs in de wiskunde in Franeker een hoge mate van continuïteit. De Friese universiteit was de enige instelling in de Republiek waar deze ‘vulgaire’ vorm van wiskunde onafgebroken werd gedoceerd tussen 1600 en 1800. Philip Frederik en zijn vader Hessel legden zich beiden toe op de rechten. Ook dit was een vak waarmee een jonge edelman eer kon inleggen. In het bestuur van de provincie waren juridische kwaliteiten zeker geen overbodige luxe. Zulke baantjes op het pluche waren vermoedelijk aanlokkelijker dan het harde leven van een officier te velde. De Vegelins kwamen niet alleen naar Franeker om te studeren, maar ook om student te zijn. De laatste van de hier besproken studenten, Assuerus, speelde in zijn vrije tijd fluit en ondernam een reisje naar een Waddeneiland. Zijn betalingen aan verschillende docenten maken duidelijk dat Franeker naast de universiteit ander onderwijs (muziek, schermen, tekenen) te bieden had. Ernst Frederik was lid van een studentengenootschap, dat overigens kort nadien verboden werd. Uit de brief van Hessel aan zijn vader spreekt een streven naar academische erkenning. Zijn disputatie was hem niet genoeg, hij wilde promoveren. De wijze waarop zijn vriend Hobbe dit deed (hij zou later de hoogste rechter in Friesland worden) suggereert dat Hessel niet alleen dacht aan de academische verdienste. Naast het aanzien dat een doctorstitel verschafte waren de feestelijkheden rond de promotie voor hem vermoedelijk een drijfveer. Qua intellectuele prestaties steekt Philip Frederik met kop en schouders boven zijn verwanten uit. Hij wentelde zich in de academische tradities. Zijn prachtig uitgegeven disputaties en mooi vormgegeven carmina spreken in dit opzicht letterlijk boekdelen. Bij zijn laatste disputatie zitten gedichten in het Latijn, Grieks, Frans, Nederlands en Fries. De Franeker studenten waren niet alleen goed in wiskunde, maar ook in talen. |
|