Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 32
(2009)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Schuld en boete van een vervalser: George Psalmanazar (1679-1763)
| |
[pagina 86]
| |
In deze bekentenissen van gene zijde van het graf weigerde hij nog steeds zijn werkelijke naam prijs te geven, zodat we ons moeten behelpen met zijn pseudoniem. Wel vertelde hij in de Memoirs het een en ander over zichzelf, maar liet de bijzonderheden in het vage: Psalmanazar wenste zich niet te laten kennen. In zijn zestig jaar jongere boek over Formosa gaf hij een andere levensloop van zichzelf, die ter verhoging van de authenticiteit uiteraard verzonnen was. We hebben dus te maken met een dubbele biografie, zoals het een fantast betaamt. | |
Psalmanazar I: ontvoerde FormosaanDe auteur van de Description of Formosa was geboren en getogen op dat eiland en behoorde tot de hoge adel - hij suggereert zelfs dat hij een prins van den bloede was. In het jaar 1694 van de christelijke jaartelling, toen hij een jaar of vijftien was, arriveerde in de hoofdstad Xternetsa een jezuïet. De Societas Jesu bedreef sinds het midden van de zestiende eeuw zending in het Verre Oosten, maar haar bekeringsijver had het averechtse gevolg dat zij met harde hand was verdreven uit Japan. Op Formosa, dat volgens Psalmanazar onderhorig was aan Japan, waren katholieke missionarissen evenmin welkom. De Franse pater Rodez, afkomstig uit Avignon, liet zich door dat verbod niet weerhouden en gaf zich op Formosa uit voor een Formosaan - een mystificatie die onder autochtonen nog lastiger moet zijn geweest dan in Groot-Brittannië. Dankzij het feit dat hij vóór zijn komst de zeden en gewoonten had bestudeerd en de taal had geleerd, kon hij de goedgelovige eilandbewoners om de tuin leiden. De vermomde geestelijke won het vertrouwen van Psalmanazars vader, die hem aanstelde als huisleraar van zijn zoon. Pater Rodez alias Amozamma wilde niet ontmaskerd worden en was daarom zo verstandig niet het christendom te prediken. Hij voedde zijn pupil naar eer en deugd op in de Formosaanse godsdienst en leerde hem Latijn, wat in de Oriënt natuurlijk goed van pas kwam. Zijn werkelijke bedoeling bleek pas na vier jaar, toen hij de jongeman overhaalde met hem mee te gaan naar Frankrijk. Na een zeereis om de halve wereld belandden zij in Avignon, waar de nietsvermoedende Psalmanazar door zijn metgezel werd ondergebracht in het college van de jezuïeten. Nu kwam de aap uit de mouw van de soutane - de slinkse Amozamma ontpopte zich als pater Rodez en zette zijn leerling onder druk om christen te worden. Schone heilsbeloften werden afgewisseld met dreigementen van eeuwige verdoemenis, maar de heidense Psalmanazar liet zich niet verleiden tot afvalligheid. Met name het leerstuk van de transsubstantiatie kon hij niet rijmen met zijn gezonde verstand en zijn natuurlijke rede. Toen de jezuïet begon te dreigen met de Inquisitie en de pijnbank, vluchtte de Formosaan uit Avignon. Te voet zwierf hij via Lyon en Besançon naar het Rijnland, waar de politieke situatie rond de eeuwwisseling gespannen was. De prinsbisschop van Keulen was een bondgenoot van Lodewijk xiv en maakte zich op voor de Spaanse Successieoorlog; op zijn beurt vreesde stadhouder-koning Willem iii een Franse bezetting van het Rijnland, zodat daar troepen in Nederlandse dienst werden gelegerd. Psalmanazar was platzak en liet zich ronselen door het Keulse leger. Toen de rekruut een onvervalste heiden bleek, werd hij opnieuw in handen gegeven van de jezuïeten - de prinsbisschop wenste alleen katholiek kanonnenvlees te gebruiken. Tevergeefs lieten de Keulse paters hun dialectisch vernuft op hem los, want inmiddels was hij gepokt en gemazeld in de listen en lagen van hun orde. De heidense soldaat werd wegens geestelijke ongeschiktheid ontslagen en nam nu dienst in een protestants regiment, dat werd betaald door de Republiek en dat geen aanstoot nam aan zijn onchristelijkheid. Wel deden lutherse en calvinistische aalmoezeniers moeite hem tot hun geloof te bekeren, maar na zijn eerdere ervaring kon hij zich | |
[pagina 87]
| |
Het door Psalmanazar ontworpen Formosaanse alfabet. Description of Formosa (1704).
Portret van Psalmanazar bij het titelblad van zijn postuum verschenen Memoirs (1764).
de protestantse ijveraars gemakkelijk van het lijf houden. Bovendien vond de Formosaan leerstukken als de consubstantiatie en de predestinatie even onverteerbaar als de transsubstantiatie. In het begin van 1703 werd zijn regiment verplaatst naar de vestingstad Sluis in Zeeuws-Vlaanderen, met het oog op dreigende vijandelijkheden in de Spaanse Nederlanden. | |
Psalmanazar II: zwervende JapannerDe auteur van de Memoirs arriveerde tegelijk met zijn symbiotische dubbelganger in Sluis. Deze Psalmanazar was niet geboren op Formosa, maar in een ongenoemd stadje in de buurt van Avignon. Ik kan de verleiding niet weerstaan een slag te slaan naar de naam van de anonieme Provençaal. De Franse editie van zijn Formosa-boek (1705) werd blijkens de titelpagina vertaald door ‘le Sieur N.F.D.B.R’. In een pamflet uit 1710 vermeldde Psalmanazar de naam van de vertaler die achter deze opeenstapeling van initialen schuilging: een zekere Nicolas François Du Bois Refugié.Ga naar eind3 Gezien de Franse herkomst van de auteur ligt het voor de hand dat hij zijn eigen werk vertaalde. In dat geval zou Psalmanazar samenvallen met de in ballingschap levende Nicolas François Dubois, maar voorzichtigheidshalve houd ik het op zijn schuilnaam. Hij was van nederige afkomst en werd opgevoed door zijn moeder, aangezien zijn vader de benen had genomen. Op zesjarige leeftijd kwam hij terecht op de plaatselijke school van de paters franciscanen. Het slimme jongetje was de trots van zijn leermeesters, die hem verschillende klassen lieten overslaan. Na enige jaren stuurden zij het jeugdige talenwonder naar een jezuïetencollege ‘in een bisschopsstad, 24 mijl verderop’, naar alle gedachten Avignon. De jongen haalde daar goede cijfers, maar had het slecht naar de zin. Zijn medeleerlingen waren vier à vijf jaar ouder dan hij en één van de docenten was op hem gebeten. | |
[pagina 88]
| |
De gehate leraar kan wellicht worden geïdentificeerd als pater Mathieu de Rhodes, die destijds theologie doceerde aan het college in Avignon.Ga naar eind4 Het is alleszins denkbaar dat hij in zijn lessen refereerde aan zijn legendarische orde- en naamgenoot Alexandre de Rhodes, die in het Verre Oosten het licht van het evangelie had verspreid. Diens reputatie in de annalen van de orde was des te groter omdat hij in 1650 een zeventienjarige Chinese bekeerling had meegenomen naar Europa; zijn proseliet Cheng Wei-hsin trad naderhand toe tot de Societas en stond onder de naam ‘Emmanuel’ te boek als de eerste Chinese jezuïet.Ga naar eind5 De geniepige pater Rodez die zijn Formosaanse pupil ontvoerde naar Avignon lijkt een contaminatie van zijn beide ordebroeders De Rhodes.Ga naar eind6 In twee jaar voltooide Psalmanazar de studia inferiora bij de jezuïeten en verwierf daarna een baccalaureaat bij de dominicanen in zijn geboorteplaats. Op de leeftijd van veertien jaar (als ik het goed uitreken) liet hij zich inschrijven aan de theologische faculteit van de universiteit van Lyon. De droge godgeleerdheid was te hoog gegrepen voor de fantasierijke puber, die na twee jaar de studie opgaf en een baantje aannam als huisleraar in Avignon. Een tweede huisleraarschap liep slecht af, omdat de moeder van zijn pupillen probeerde hem te verleiden. Psalmanazar werd ontslagen en raakte op drift. De jongeman zwierf door de Provence en bedelde gaandeweg zijn kostje bijeen. Om zich te onderscheiden van ordinaire bedelaars deed hij zich voor als een Ierse student in de theologie, die een pelgrimage maakte naar de Heilige Stad. Hij stal een pelgrimsmantel met bijbehorende staf en placht in het Latijn geestelijken te verzoeken om een bijdrage in zijn levensonderhoud. De Ierse bedelaar bleek een gouden vondst. Vele katholieke Ieren hadden een toevlucht gezocht in Frankrijk, nadat Willem iii door zijn overwinning bij de Boyne (1690) de Britse en protestantse heerschappij in hun vaderland had gevestigd. Psalmanazar kon in zijn Ierse gedaante aanspraak maken op het medelijden voor vervolgde geloofsgenoten. Speculerend op hetzelfde krediet maakte ook de jonge Jean-Jacques Rousseau op een reis door Zuid-Frankrijk gebruik van een Ierse vermomming; hij gebruikte de ruse trouwens niet om mensen geld uit de zak te kloppen, maar om indruk te maken op een dame.Ga naar eind7 In 1698 besloot Psalmanazar op zoek te gaan naar zijn vader, die volgens aanwijzingen van zijn moeder woonachtig was in het stadje Brisach aan de Rijn. Evenals zijn naamgenoot wandelde de Ierse bedelaar via Lyon en Besançon zo'n achthonderd kilometer naar het noorden. Hij hoopte op financiële ondersteuning door zijn onbekende verwekker, maar deze bleek een armoedzaaier. Hij begon aan een zwerftocht door het Rijnland en onderging een merkwaardige metamorfose: de Ierse balling veranderde gaandeweg in een bekeerde Japanner. De gril werd ingegeven door de verhalen van de jezuïeten over het Verre Oosten en door de hoop dat een oriëntaalse martyrologie meer geld opleverde. Zijn doelgroep bestond uit Duitse geestelijken, aan wie hij in het Latijn wijsmaakte dat hij in Japan door een jezuïet was bekeerd tot het christendom. Aangezien de keizer van zijn land korte metten maakte met katholieken, was hij met zijn leermeester gevlucht naar Avignon. De eerder genoemde Chinese bekeerling stond model voor deze Japanse verschijningsvorm. Gelukkig hadden de pastoors in het Rijnland een gebrekkige kennis van het Verre Oosten. Aangezien Psalmanazar zich als eerste Japanner op Duitse bodem vertoonde, wekte zijn Europese uiterlijk geen argwaan. Ook hijzelf had slechts een vage voorstelling van Japan, maar compenseerde dat door zijn vruchtbare verbeelding. Hij versierde zijn fantasieland met kleurrijke bijzonderheden en vereenzelvigde zich steeds meer met zijn hersenspinsel. Hij bedacht zeden en gewoonten, ontwierp een godsdienst, rechtsstelsel en staatsinrichting, en voorzag de inwoners van passende kledij. De vindingrijke knutselaar verzon voor zijn denkbeeldige vaderland zelfs een taal en een alfabet van | |
[pagina 89]
| |
twintig letters; het tekensysteem, dat in geen enkel opzicht op het Japanse schrift leek, moest volgens de uitvinder evenals het Hebreeuws en Arabisch van rechts naar links worden gelezen. De zwerftocht van de ‘echte’ Psalmanazar ii door het Rijnland komt in grote lijnen overeen met die van de fictieve nummer i. Na een korte carrière als bediende in een koffiehuis werd de Japanner (ii) evenals de Formosaan (i) soldaat in de verschillende legers die het gebied onveilig maakten. Hij nam uiteindelijk dienst in hetzelfde protestantse regiment als zijn alter ego. Dankzij de soldij hoefde hij niet langer te bedelen, maar hij was te zeer verknocht aan zijn Japanse identiteit om haar op te geven. Wel stemde hij zijn gedaante af op de ruwere omgangsvormen in het leger: hij gaf het christendom op en werd van de weeromstuit een onbekeerde Japanner. De heidense pose bood hem de gelegenheid een loopje te nemen met de godsdienst van zijn maten, wat hij met veel genoegen deed. Wanneer de andere soldaten zich onderwierpen aan kerkbezoek, bad hij als oprechte Japanner tot de zon, de maan en de sterren. Allerlei vreemdsoortige rituelen werden door hem nauwlettend in acht genomen. Al dan niet bewust toonde hij als fatsoenlijk heiden de juistheid aan van de stelling van Pierre Bayle, die onlangs had beweerd dat het christendom niet de morele waarheid in pacht had. Zijn openlijk beleden heidendom gaf aanleiding tot talrijke disputen met gelovigen en zielzorgers, die Psalmanazar naar eigen zeggen glansrijk won. Zijn gesprekspartners stonden steevast met de mond vol tanden, wanneer hij hun de ongerijmdheden van hun geloof voor de voeten wierp. Hij liet zich in dit heidense stadium ‘Salmanazar’ noemen, waaraan hij later de ‘P’ toevoegde. Opmerkelijk genoeg was dat de naam van een Assyrische koning die in de Bijbel wordt genoemd.Ga naar eind8 Het is de vraag of iedereen zijn Japanse act serieus nam, maar hij hield zich consequent aan zijn rol. | |
Gedaantewisseling in SluisBegin 1703 belandden de Formosaan en de Japanner gezamenlijk in Sluis, zodat Psalmanazar i en ii voortaan in elkaar opgaan. Generaal-majoor George Lauder was de bevelvoerende officier van het aldaar gelegerde Schotse regiment en trad tevens op als gouverneur van het vestingstadje. Terzijde: wanneer Psalmanazar iets eerder in Sluis was gearriveerd of Jacob Campo Weyerman iets langer soldaat was gebleven, hadden de twee heren elkaar kunnen tegenkomen. George Lauder (1661-1716) was afkomstig uit Breda en Weyerman was tot kort voor de eeuwwisseling cadet in diens regiment. De voormalige soldaat stak naderhand de draak met zijn bevelhebber, die in de buurt van Breda een protserig lusthofje liet bouwen en door middel van een krijgslist zijn vrouw tot overspel en een scheiding zou hebben gedwongenGa naar eind9. Toen Lauder ter ore kwam dat hij een heiden onder zijn bevelen had, wilde hij weten wat voor vlees hij in de kuip had. Hij belegde een bijeenkomst met enige officieren en twee geestelijken, te weten Alexander Innes, de anglicaanse aalmoezenier van zijn regiment, en Isaac d'Amalvi, de predikant van de Waalse gemeente ter plaatse. Soldaat Psalmanazar kreeg bevel voor dit symposium te verschijnen. De heiden werd in het Latijn ondervraagd over zijn geloof en zijn bezwaren tegen het christendom. De discussie werd gedomineerd door d'Amalvi, die de oosterling het vuur aan de schenen legde. Psalmanazar deed de schokkende mededeling dat kinderoffers in de godsdienst van zijn vaderland gangbaar waren. Zo'n wrede god was onbestaanbaar, protesteerde d'Amalvi, en onverenigbaar met de goddelijke liefde voor de mens. Psalmanazar riposteerde dat de wreedheid van de protestantse god nog veel verschrikkelijker was: deze mocht dan geen kinderoffers aanvaarden, wel schiep hij onbekommerd miljoenen mensen met | |
[pagina 90]
| |
geen ander doel dan hen te verdoemen tot eeuwige duisternis. Waarop de dominee als aanhanger van de predestinatie geen weerwoord had. Psalmanazar maakte de aanwezigen wijs dat zijn god zich bij tijden manifesteerde in de gedaante van een os of een olifant. Onzin, wierp d'Amalvi verontwaardigd tegen, waarom zou een god die almachtig en eeuwig is zich verlagen tot een beestachtige aardse verschijning? Psalmanazar antwoordde dat hij de absurditeit niet inzag, aangezien ook de christelijke god zich vertoonde in dierlijke vorm. Op grond van de drievuldigheid was deze god immers niet te onderscheiden van de Heilige Geest, die volgens de bijbel de gedaante placht aan te nemen van een duif. En stond een duif in de hiërarchie van de schepping niet een stuk lager dan een os of een olifant? Enzovoort.Ga naar eind10 De jonge Japanner was een vaardig debater en veegde naar zijn zeggen met de dominee de vloer aan. Dat blijkt niet uit het verslag dat d'Amalvi van deze bijeenkomst opstelde, al geeft hij opmerkelijk genoeg evenmin blijk van twijfel aan Psalmanazars exotische identiteit.Ga naar eind11 De Waalse dominee en zijn Japanse opponent zijn overigens eensluidend in hun weinig vleiende oordeel over Alexander Innes. De Schotse aalmoezenier had zijn twijfels over de heidense vreemdeling, maar hield zich tijdens het dispuut op de vlakte. Naderhand nam hij Psalmanazar terzijde en vroeg hem een passage uit Cicero te vertalen in het Japans. De soldaat componeerde welgemoed een stuk nonsens in zijn fantasietaal en overhandigde dat aan de geestelijke. Een dag later vroeg deze hem met een smoesje de exercitie nog eens te herhalen. Nu viel de bedrieger door de mand, want hij bleek niet in staat dezelfde onzintekst te reproduceren. Hij vreesde dat de aalmoezenier hem aan de kaak zou stellen, maar deze volstond met de waarschuwing dat hij voortaan beter moest oppassen. Innes was geenszins van plan Psalmanazar publiekelijk te ontmaskeren; integendeel, hij had hem in zijn macht en wilde hem voor zijn eigen doeleinden gebruiken. Met de doop van een heiden, al was het dan een nagemaakte, kon hij kerkelijke eer inleggen. Hij schermde de pseudo-Japanner af voor de bekeringsijver van d'Amalvi en begon hem te chanteren: hij zou hem aan de schandpaal nagelen, tenzij hij toetrad tot de anglicaanse kerk. Het kon de aalmoezenier kennelijk weinig schelen dat zo'n belijdenis even vals was als het heidendom van zijn slachtoffer; evenmin had hij scrupules over het toedienen van het sacrament van de doop, wat in dit geval neerkwam op pure blasfemie. Psalmanazar had gewetensbezwaren, maar zat in de tang en toonde zich bereid mee te werken aan Innes' godsdienstige komedie. Zijn groeiende weerzin tegen het soldatenbestaan droeg bij tot zijn capitulatie. D'Amalvi vermoedde de slinkse plannen van zijn anglicaanse concurrent, maar kon niet verhinderen dat deze met de eer ging strijken. Begin maart 1703 werd Psalmanazar door Innes gedoopt. Generaal-majoor Lauder trad op als peetvader van de dopeling, die werd ingeschreven als ‘George Lauder Psalmanazar’. Als doopgeschenk kreeg de soldaat van zijn naamgever een pistool (waarbij onduidelijk is of daarmee een schietgerei dan wel een goudstuk wordt bedoeld). Ter gelegenheid van de doop werd de letter ‘P’ toegevoegd aan de naam ‘Salmanazar’ die hij tot dusverre had gevoerd. Innes had hem erop gewezen dat een naam van bijbelse herkomst minder passend was voor een voormalige heiden. Op zijn aandringen veranderde Psalmanazar nu tevens van een Japanner (ii) in een Formosaan (i). Volgens Innes was Formosa een slimmer alibi dan Japan, want dat oostland was in Europa nog onbekender en bood dus een betere dekmantel. Innes bracht Henry Compton, de bisschop van Londen, op de hoogte van de uitheemse ziel die hij voor de Church of England had gewonnen. In de zomer van 1703 verzocht de bisschop hem met zijn protégé naar de Britse hoofdstad te komen. Wellicht kon Psalmanazar in Oxford de Formosaanse taal doceren aan toekomstige zendelingen, schreef | |
[pagina 91]
| |
de welmenende Compton. De aalmoezenier en zijn bekeerling reisden via Rotterdam, waar de Formosaan werd vertoond aan een gezelschap van predikanten. De theologen, onder wie de bekende Jacques Basnage, onderwierpen hem aan een spervuur van vragen over zijn geboorteland en zijn afgezworen godsdienst.Ga naar eind12 Psalmanazar zat vast aan zijn bedrog, met dien verstande dat hij al improviserend zijn fantasieland moest overhevelen van Japan naar Formosa. Om indruk te maken op het gezelschap verorberde hij een portie rauw vlees, zoals de gewoonte was in zijn vaderland. Dit aanschouwelijke bewijs van zijn heidense herkomst sloeg de Rotterdamse dominees met stomheid. Na dit intermezzo reisden Innes en Psalmanazar verder naar Den Briel en namen daar de pakketboot naar Londen. | |
De ster van FormosaDe eerste Formosaan die voet zette op Britse bodem baarde veel opzien. De geestelijke en zijn discipel waren broeders in bedrog, maar hun motieven liepen uiteen. Innes wilde alleen maar zijn bekeerling exploiteren ter bevordering van zijn kerkelijke loopbaan (de nietsontziende zieltjeswinner vertoont een verrassende overeenkomst met de kidnapper Rodez). Psalmanazar zette de huik naar de wind en zag mogelijk winst in de Formosaanse zeepbel, maar bovenal beleefde hij veel genoegen aan de practical joke. Zelfs in zijn Memoirs, die stijf staan van de boetvaardigheid, is dat plezier tussen de regels door te lezen. Hij speelde vol overgave de rol van oosterling en genoot van de aandacht die hem ten deel viel. Hij liet zich fêteren in het gezelschapsleven en nam met opluchting afscheid van het soldatenleven. De klucht was geheel in overeenstemming met zijn speelse temperament. De Formosaan in Londen was de overtreffende trap van zijn Japanse act en stelde veel hogere eisen aan zijn vindingrijkheid. Innes voorzag zijn bekeerling van een deugdelijke kerkelijke dekmantel. Hij liet Psalmanazar het Onze Vader en de geloofsbelijdenis vertalen in het Formosaans, teneinde hem een passende introductie te verschaffen bij bisschop Compton van Londen. Deze liturgische aanbevelingsbrieven bezorgden hem tevens een audiëntie bij het hoofd der anglicaanse kerk, aartsbisschop Tenison van Canterbury. De proseliet wist zich goed te presenteren, met de nodige flair en met gepaste ingetogenheid. Zowel de bisschop als de aartsbisschop waren overtuigd van de oprechtheid van zijn bekering. Beide geestelijken waren betrokken bij de Society for the Propagation of the Gospel in Foreign Parts en voorzagen een uitbreiding van hun werkterrein in Formosa. De steun van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders bood ook bescherming tegen sceptische geluiden die her en der opklonken. Hans Sloane, secretaris en naderhand voorzitter van de Royal Society, was zeer geïnteresseerd in de aardrijkskunde van onbekende streken. Zodra hij hoorde van de aanwezigheid van een Formosaan, nodigde hij deze uit om een vergadering bij te wonen. Op 11 augustus 1703, een paar weken na zijn aankomst, maakte Psalmanazar zijn opwachting bij het wetenschappelijke genootschap. Hij hield voor zijn geleerde toehoorders een lezing over de zeden, godsdienst, geschiedenis en geografie van Formosa en kondigde aan dat hij binnenkort een boek over zijn vaderland zou publiceren. Hij sloeg zich met verve door de bijeenkomst, al bevatten de notulen wel de dubbelzinnige opmerking dat de Formosaan het uiterlijk had van een blonde Hollander. In het najaar van 1703 arriveerde in Londen een reiziger die onlangs was teruggekeerd uit het Verre Oosten. Pater Jean de Fontaney s.j. was daar achttien jaar lang missionaris geweest en kon ongetwijfeld het een en ander meedelen over Formosa. De Royal Society organiseerde op 2 februari 1704 een debat tussen hem en Psalmanazar. De discussie spitste zich toe op de staatkundige status van Formosa: de pater beweerde dat het toebe- | |
[pagina 92]
| |
hoorde aan het Chinese keizerrijk, terwijl zijn opponent volhield dat het deel uitmaakte van het Japanse. Fontaney had gelijk, maar Psalmanazar weigerde hardnekkig dat toe te geven. Hij had zijn Japanse fantasiewereld overgedragen op Formosa en had geen zin haar om te bouwen tot een chinoiserie en zichzelf te veranderen in een Chinees. Hij huldigde het principe dat een mens trouw moet blijven aan zijn leugens en verdedigde met hand en tand het Japanse imperialisme op Formosa.Ga naar eind13 Tot zijn geluk had de jezuïet slechts een vage notie van het eiland en was hij een weinig slagvaardig debater. Het was een slimme zet van Innes om Psalmanazar te transformeren in een Formosaan. Toen de Chinese invloed op het eiland toenam, had de v.o.c. in 1662 de nederzetting opgegeven die ze daar veertig jaar eerder had gevestigd.Ga naar eind14 Sindsdien hadden geen buitenlanders deze uithoek van de Oriënt betreden en was Europa verstoken van actuele informatie. Het beperkte arsenaal aan oudere literatuur over Formosa had Psalmanazar intussen bestudeerd en deze fragmentarische kennis bracht hij in overeenstemming met zijn fantasie. Zijn verzonnen Japanse taal kon hij wonderwel kwijt op de oostkant van Formosa, waar talen werden gesproken die niets met het Chinees gemeen hadden en die in Europa volslagen onbekend waren. Hij kon zijn opponent gemakkelijk van repliek dienen, toen deze beweerde dat het Mandarijn de voertaal van het eiland was.Ga naar eind15 Volgens Psalmanazar delfde pater Fontaney jammerlijk het onderspit in de discussie, maar hijzelf kwam niet ongeschonden uit de strijd. Sommige aanwezigen stelden lastige vragen, die hem verleidden tot improviserend stuntwerk. Edmund Halley, de ontdekker van de gelijknamige komeet, zaagde hem door over de stand van de hemellichamen boven zijn vaderland. Psalmanazar gaf een weinig bevredigende draai aan het uitspansel van de Oriënt. Een ander lid wilde weten hoe zijn blanke huidskleur te rijmen viel met de ligging van Formosa. Alleen boeren en koelies waren donker gekleurd, verklaarde hij, terwijl lieden van stand als hijzelf het zonlicht meden en zich wasten met gedestilleerd water om de huid te bleken. De heren van de Royal Society kregen het vermoeden dat ze met een oplichter te doen hadden, maar voelden zich niet geroepen hem te ontmaskeren - ze hadden geen belang bij een confrontatie met de kerk die deze bekeerling in bescherming had genomen.Ga naar eind16 Zoals de jezuïeten het christendom predikten in het Verre Oosten, zo verkondigde Psalmanazar zijn oosterse evangelie op de Britse eilanden. De weerstand van ongelovigen versterkte de gedrevenheid van de missionaris. Hij was niet in staat alle scepsis weg te nemen, maar geloofwaardig genoeg om vele zielen te winnen. Ter illustratie van zijn herkomst bestelde de incarnatie van Formosa regelmatig een bord rauw vlees in eetgelegenheden. | |
Kinderoffers en kannibalismeIn het voorjaar van 1704 verscheen het boek dat Psalmanazar een half jaar eerder had aangekondigd. Naar eigen zeggen voltooide hij het manuscript in twee maanden, wat gezien de omvang een opmerkelijke prestatie mag worden genoemd. De Schotse dominee Oswald vertaalde zijn Latijnse tekst in het Engels. De volledige titel luidt An Historical and Geographical Description of Formosa, an Island subject to the Emperor of Japan - Chinese aanspraken op zijn land werden op voorhand ontkend. Een stichtelijke opdracht aan ‘the Right Honourable and Right Reverend Father in God, Henry, by Divine Providence Lord Bishop of London’ was een probaat voorbehoedmiddel tegen criticasters die zijn oprechtheid of rechtzinnigheid in twijfel durfden trekken. Het eerste deel beschrijft de omzwervingen van de auteur, hierboven samengevat onder het hoofdje ‘Psalmanazar i’. Het tweede bevat een beschrijving van Formosa die een getrouwe nabootsing is van de gangbare boeken over vreemde landen in verre stre- | |
[pagina 93]
| |
ken.Ga naar eind17 Naast zijn eigen fantasie put de schrijver uit het nogal fantastische relaas van de Nederlander Candidius, die van 1627 tot 1637 als dominee werkzaam was in de v.o.c.-vestiging op Formosa. Diens verhaal was neergeslagen in de Descriptio Regni Japoniae et Siam van Bernardus Varenius (Amsterdam, 1649; Cambridge, 1673). Het werk van Varenius sloot aan bij Psalmanazars voorliefde voor Japan en stelde hem in staat saillante Japanse details over te dragen op Formosa.Ga naar eind18 Hij begint met een uitvoerige geschiedvervalsing om de Japanse overheersing van zijn vaderland aannemelijk te maken. Nadat de usurpator Meryaandanoo zich meester had gemaakt van de keizerlijke troon, deed het Japanse leger rond 1650 een inval op Formosa. De Japanners liepen de inheemse soldaten onder de voet met prototypes van de tank: geblindeerde houten cabines die op olifanten waren gemonteerd en die elk veertig soldaten konden vervoeren. Sinds het verlies van de onafhankelijkheid wordt Formosa geregeerd door een onderkoning die schatplichtig is aan de keizer van Japan. De inwoners, die op de illustraties weinig oosters ogen, zijn vredelievend en gezagsgetrouw. Veelwijverij is de institutionele vorm van het huwelijk, maar overspel wordt niet getolereerd. In tegenstelling tot Europeanen voeden de Formosanen hun kinderen zachtaardig op. De standen worden onderscheiden naar huidskleur en kleding, waarvan de auteur talrijke voorbeelden geeft. Hij beschrijft steden en dorpen en gaat in op de bouw van burgerhuizen en paleizen. Goud en zilver komen in grote hoeveelheden voor en worden zelfs gebruikt als dakbedekking. Maten, gewichten en munten worden nauwkeurig beschreven, evenals de schepen, wapens en muziekinstrumenten waarvan de inwoners zich bedienen. Hij licht ons in over de eetgewoonten (rauw vlees) en de eigenaardige zeden bij huwelijk, geboorte en dood. De Formosanen geloven niet in een leven na de dood, maar wel in zielsverhuizing. Flora en fauna komen uitgebreid aan de orde (veel olifanten, naast neushoorns, kamelen, leeuwen, tijgers en krokodillen). Fascinerend is het exposé over de taal, verlucht door een tabel met de namen, klanken en tekens van het Formosaanse alfabet. Ten behoeve van de lezer vertaalt de auteur enige christelijke geloofsartikelen in zijn moedertaal: ‘Jerh noskion chin Pagot Barhanian Pornio’ (Ik geloof in God de Almachtige Vader).Ga naar eind19 Negen eeuwen geleden vond op Formosa een religieuze omwenteling plaats. De inwoners aanbaden de zon, de maan en de sterren, totdat twee wijzen verkondigden dat hun godsdienst een misvatting was: achter de aanbeden hemellichamen ging een oppergod schuil die de eigenlijke schepper was. Het volk voelde weinig voor deze god, des te minder omdat hij volgens zijn afgezanten massale kinderoffers eiste. En ziedaar, duisternis vervulde het zwerk, regen en hagel vernietigden de vruchten des velds, de donder was niet van de lucht, de aarde beefde in haar voegen, de pest eiste duizenden slachtoffers en bloeddorstige wilde dieren verslonden talloze kinderen. Nu wilde het volk het wel geloven en de god zond een nieuwe profeet genaamd Psalmanaazaar, dat wil zeggen ‘Bewerker der Vrede’. Deze tekende de goddelijke uitspraken op in het heilige boek Jarhabiabond, waaruit de gelijknamige auteur uitvoerig citeert. De profeet stelde een kalender vast met godsdienstige feesten, liet een magnifieke tempel bouwen en verordende een jaarlijkse offerande van 18.000 jongens onder de negen jaar. Dankzij de veelwijverij konden de Formosanen dit quotum van hun veeleisende god opbrengen. De auteur geeft een aangrijpende beschrijving van de jaarlijkse kindermoord. Onder het uitspreken van gebeden snijden de opperste offerpriester en zijn handlangers de uitverkoren jongens de keel door en rukken hun het hart uit het lijf. Gezien de hoeveelheid te verwerken kinderen vergt het ritueel de hechte samenwerking van talrijke officianten. De harten vormen de eigenlijke offerande voor de godheid, terwijl het vlees in grote | |
[pagina 94]
| |
ketels wordt gekookt in het bloed van de slachtoffers (de etymologie van dat woord wordt dankzij het slagerswerk inzichtelijk). Wanneer het gaar is, wordt het verdeeld onder de toegestroomde gelovigen. Het kindervlees wordt in deze rituele plechtigheid dus niet rauw gegeten, in afwijking van het gangbare menu. De Formosanen lijken een kannibalistische versie van de transsubstantiatie te praktiseren, althans in Europese ogen. Ook anderszins vormt mensenvlees een welkome aanvulling op het voedsel, hoewel men zich beperkt tot het eten van terechtgestelden. Dit vlees wordt wel rauw geconsumeerd, onder toevoeging van kruiderijen. | |
Geometrische theologieHet moge duidelijk zijn dat Psalmanazar een groot beroep doet op de goedgelovigheid van zijn lezers. Geregeld laat de schrijver zich meeslepen door zijn verbeelding en zijn plezier aan de tekst, al wordt zijn uitbundigheid ook door andere factoren ingegeven. De Japanse bezetting en de hyperbolische kindermoord zijn te verklaren uit zijn principiële trouw aan eerder verkondigde leugens. Sommige buitensporigheden zijn te herleiden op de baarlijke nonsens die hij aantrof in zijn bronnen. Het verhaal dat vrouwen pas op de leeftijd van 37 jaar mochten baren en eerdere zwangerschappen onderbraken is bijvoorbeeld ontleend aan het ‘waarheidsgetrouwe’ relaas van dominee Candidius. De grenzen tussen feit en fictie waren rond 1700 vaag, zeker in onbekende streken. De schrijver kon uitgaan van het gebrek aan kennis bij zijn lezers, wat hem de ruimte gaf de grenzen van het waarschijnlijke op te rekken tot het onwaarschijnlijke. Niemand viel erover dat de afgebeelde inboorlingen geen schuinstaande ogen hadden. Samenvattend is zijn Formosa een allegaartje van exotische folklore, bizar heidendom en fantastisch oriëntalisme.Ga naar eind20 Niettemin beantwoordde het boek aan de smaak van de tijd en voldeed het aan de gangbare verschijningsvorm van het genre. De meeste lezers slikten het wonderbaarlijke eiland voor zoete koek. De fijnproevers die dat niet deden vonden het een mooie grap. Twijfels aan de echtheid en geschokte gemoederen kwamen het succes eerder ten goede dan dat ze daaraan afbreuk deden. Het spreekt boekdelen dat binnen een paar jaar vijf edities van het werk verschenen. Psalmanazar benut Formosa slechts mondjesmaat als spiegel voor Europa en waagt zich amper aan het persifleren van de beschaving. Wel is zijn boek doortrokken van anti-katholieke en vooral anti-jezuïtische sentimenten, die een gunstige ontvangst in Engeland en Nederland in de hand werkten. Daaraan kon de nieuwbakken anglicaan zich geen buil vallen, maar op andere terreinen was hij terughoudend - hij wilde zijn kerkelijke beschermheren niet tegen de haren in strijken. Hetzelfde geldt voor de uiteenzetting van zijn godsdienstige gedachten, die is toegevoegd aan het deel over zijn persoonlijke wederwaardigheden. De schrijver is hier op zijn glibberigst, want hij moet aannemelijk maken dat hij als oprecht heiden heeft gekozen voor de anglicaanse kerk. Zijn kennismaking met het katholicisme en protestantisme is onbevredigend verlopen, maar de aalmoezenier Innes heeft hem in aanraking gebracht met het anglicanisme. Tot zijn verbazing blijkt deze godsdienst door het ontbreken van esoterische dogmata geheel te beantwoorden aan zijn natuurlijke rede. Gebruikmakend van de ‘Mathematical Method’ zal hij thans de gedachten uiteenzetten die hebben geleid tot zijn bekering; ‘op de wyze der Landmeters’, zoals het heet in de Nederlandse vertaling, oftewel more geometrico in spinozistische termen. Met behulp van definities, axiomata, postulata en proposities wordt een ‘redelijke’ religie opgetuigd, die een abstractie heet te zijn van alle mogelijke godsdiensten. In een uitgesponnen goocheltruc blijkt deze wonderwel overeen te komen met de leer van de anglicaanse kerk, die dus de beste der mogelijke godsdiensten is.Ga naar eind21 | |
[pagina 95]
| |
Is de verwijzing naar Spinoza's Ethica op te vatten als blijk van Psalmanazars spinozisme? Ik betwijfel of de fantast van Formosa kan worden opgevoerd als een adept van de Radicale Verlichting. Slechts enkele ‘geometrische’ uitlatingen hebben een vage spinozistische toonzetting, terwijl de meeste een strekking hebben die daaraan tegengesteld is. Soms wordt de spinozistische terminologie zelfs gebruikt voor anti-spinozistische gedachten: wonderen bijvoorbeeld zijn gebeurtenissen waarvan wij clare et distincte inzien dat ze ons verstand te boven gaan. Benedictus zou zich in zijn graf omdraaien bij deze travestie van zijn geest. De vormgeving van het betoog is verrassend, in aanmerking nemend dat de schrijver zijn anglicaanse rechtzinnigheid wil aantonen. De inhoud staat echter haaks op de vorm, zodat alleen aan de uitwendige gedaante van de tekst een zweem van spinozisme kleeft. Psalmanazar was goed in vermommingen, maar het vergt een speculatieve hermeneutiek om achter dit theologisch allegaartje een crypto-spinozist te ontwaren.Ga naar eind22 In het antropologische deel van de Description zijn geen spinozistische toespelingen te vinden. Terloops wordt vermeld dat in Japan een atheïstische sekte voorkomt die het bestaan van een persoonlijke god ontkent, maar deze godloochenaars (boeddhisten?) krijgen op Formosa geen voet aan de grond. De stilering van het theologische exposé wijst op affiniteit of bekendheid met Spinoza, maar is weinig meer dan gewaagde koketterie. Wellicht was een verveelde soldaat in Sluis tijdens het wachtlopen beroerd door de geest van Pontiaan van Hattem, die over de wateren van de Westerschelde derwaarts was gezweefd. De passage maakt de indruk van een eclectisch knutselwerkje dat in elkaar is gezet door een ingenieuze jongeman met een verbrokkelde eruditie.Ga naar eind23 De ‘geometrische’ draai en ook de omvang van zijn beslommeringen wekken twijfel aan de oprechtheid van zijn bekering. Wel kun je constateren dat hij probeerde rede en geloof te verzoenen, een probleem waarover hij zich nog jarenlang het hoofd zou breken. | |
Psalmanazar III: porselein en waaiersDe Formosaan teerde na 1704 op zijn roem, al kon hij daarvan niet leven. Zijn uitgever Daniel Brown betaalde hem welgeteld £ 22 voor de twee Engelse edities en zoals gewoonlijk verdiende de auteur niets aan de vertalingen. Alexander Innes kreeg een mooie aanstelling als opperaalmoezenier van de troepen die werden ingezet op het Iberisch schiereiland - de baantjesjager had zijn doel bereikt en verdwijnt in 1705 uit het zicht. Psalmanazars magere inkomen werd aangevuld door een toelage van de anglicaanse kerk en door bijdragen van vrienden. Zijn roem was omstreden, want meerdere critici gaven twijfels te kennen over de echtheid van het boek en de schrijver. De Franse editie werd neergesabeld in het Journal de Trévoux, dat werd gerund door jezuïeten en dus niets moest hebben van zulke antijezuïtische fratsen. William Sewel, de redacteur van de Boekzaal der Geleerde Wereld, vergeleek de Beschryvinge van Formosa met de Historie der Sevaramben - met andere woorden, hij plaatste het boek in de categorie van de imaginaire reisbeschrijvingen. Een halfjaar later rectificeerde hij zijn twijfel over de echtheid: inmiddels had hij vernomen (van de uitgever Pieter van der Veer?) dat aan Formosa geen woord gelogen was.Ga naar eind24 De opeenvolging in de tijd doet vermoeden dat aspecten van Formosa (1705) zijn neergeslagen in Krinke Kesmes (1706). Van zo'n beïnvloeding is echter weinig te merken, Hendrik Smeeks lijkt eerder zijn licht op te steken bij de Sevaramben dan bij de Formosanen. Zijn eiland wordt dan ook gesitueerd in het Onbekende Zuidland, een nog vagere dimensie dan het Verre Oosten. Weliswaar doet ook Smeeks een weinig geslaagde poging om Krinke Kesmes te voorzien van een taal, maar die kunstgreep behoort tot de conventies van het genre. Het is niet meer dan toeval dat zowel Smeeks als Psalmana- | |
[pagina 96]
| |
zar een lichte geur van spinozisterij verspreidden, een verdenking die in beide gevallen onterecht was. Daarentegen zijn in het werk van Jonathan Swift wel sporen van Psalmanazar te vinden. Gulliver (1726) komt terecht in landen die overeenkomsten vertonen met Formosa, terwijl het satirische Account of the Court and Empire of Japan (1727 of 1728) eveneens schatplichtig is aan dat eiland. Het eten van Iers kindervlees, zoals aanbevolen in A Modest Proposal (1729), werd volgens Swift geïnspireerd door ‘the famous Salamanaazor, a Native of the Island of Formosa’ en diens beschrijving van het kannibalisme ter plaatse.Ga naar eind25
Psalmanazar ging nu door het leven als anglicaan, maar het is de vraag of hij zich in die rol thuis voelde. In 1707 publiceerde hij A Dialogue between a Japonese and a Formosan, die voortborduurt op zijn succes maar eveneens getuigt van twijfel. De Japanner in dit heidense tweegesprek predikt een rationele religie zonder metafysische nonsens en geeft blijk van een heftig anti-clericalisme. De Formosaan daarentegen gelooft in de openbaring en kan vrede hebben met het kerkelijk gezag, mysteriën en wonderen. De verlichte Japanner is overtuigd van de zegeningen van de Rede, terwijl de behoudende Formosaan vreest dat zij de ondergang van het Geloof zal bewerkstelligen. De Japanner is een deïst, zijn opponent een traditionele gelovige; geen van beide heidenen valt te betrappen op spinozistische uitlatingen. Het dilemma tussen Rede en Geloof wordt niet opgelost, want de schrijver verlaat tactisch het toneel voordat de woordenstrijd is beslist. Hij suggereert sympathie voor de Formosaan, maar deze pretentie van anglicaanse rechtzinnigheid is niet geheel overtuigend. Volgens de berouwvolle Psalmanazar van de Memoirs werd zijn leven in deze jaren gekenmerkt door zondigheid, ijdelheid en luiheid. Zonder in details te treden gewaagt hij van talrijke affaires met dames die vielen voor zijn exotische charmes. Hij raakte aan de verdovende middelen en moest zich op de been houden met forse doses laudanum. Toen de Formosa-hype begon te verzwakken, ging het met zijn populariteitLijkstatie met olifanten uit de Description of Formosa (1704). Afgezien van de olifantenbaar volgt de prent de conventies van het genre.
| |
[pagina 97]
| |
bergafwaarts. Een jaar of vijf na de verschijning van de Description publiceerde hij een weerlegging van zijn critici, die in feite al een achterhoedegevecht was. Hij liet in dat boekje de Poolse edelman Lubomirski opdraven, die jarenlang in het Verre Oosten was geweest en bereid bleek al zijn uitspraken over Formosa te bevestigen.Ga naar eind26 Helaas kon deze apocriefe Pool zijn slinkende krediet niet meer opvijzelen. Rond dezelfde tijd ging hij in zee met een louche zakenman die hem wilde gebruiken om ‘Formosaans’ porselein op de markt te brengen. De onderneming werd een fiasco. Psalmanazar viel terug op het huisleraarschap en werkte enige jaren als klerk in een regiment dragonders, nog steeds als Formosaan. Na zijn terugkeer in Londen in 1717 vond hij een oriëntaalse bezigheid in het beschilderen van waaiers, maar ook deze carrière was van korte duur. Vermoedelijk deed hij enig vertaalwerk uit het Frans en het Latijn, al zijn uit deze jaren geen publicaties van hem bekend. Met een toelage van hulpvaardige vrienden begon hij aan een studie theologie, waaraan hij zich in zijn jeugd enige jaren had gewijd en die hij ook in deze herkansing niet voltooide. Wel maakte hij zich het Hebreeuws eigen, een taal die hem in hoge mate fascineerde. Hij schreef een Hebreeuws-Latijnse bewerking van de psalmen en een novelle die zich afspeelde in het bijbelse Israël. Geen van beide pennevruchten haalde de drukpers. In de jaren twintig had hij schoon genoeg van zijn Formosaanse pose, maar was niet in staat haar op te geven: hij durfde de vrienden niet voor het hoofd te stoten die in zijn herkomst geloofden en die bijdroegen in zijn levensonderhoud. Psalmanazar zat gevangen in zijn bedrog. Het verhinderde hem naar eigen zeggen ook te trouwen, omdat hij zich in zijn relaties met vrouwen niet kon blootgeven. | |
Laatste metamorfose: Psalmanazar IVDe lusten van de leugen wogen al lang niet meer op tegen de lasten. Psalmanazar leefde in een dubbel bedrog, want zijn Formosaanse vermomming was verknoopt met zijn anglicaanse schijnheiligheid. Een ernstige ziekte in 1728 - hij liep tegen de vijftig - deed hem vrezen voor zijn leven en bracht hem tot inkeer. In een ultieme bekering ontdeed hij zich van de Formosaan, al zou hij deze in naam trouw blijven. Tegelijk beslechtte hij zijn oude gewetensconflict tussen geloof en rede ten gunste van het eerste - hij knielde, bad en geloofde. De door Innes afgedwongen bekering werd vijfentwintig jaar na dato daadwerkelijk voltrokken. Psalmanazar vereenzelvigde zich voortaan met de anglicaanse rol die hij tot dusverre alleen maar had gespeeld. Hij hoefde niet langer de schijn op te houden, want deze viel nu samen met zijn wezen. Je zou dat de volmaakte pose kunnen noemen. Het opgeven van zijn existentiële dubbelzinnigheid voltooide ook zijn inburgering: de Fransman die zich voordeed als Formosaan veranderde langzamerhand in een trueborn Engelsman. Meer dan dat, hij veranderde in een gedegen Engelse broodschrijver. Hij schreef een kloeke General History of Printing, die in 1732 op naam van zijn patroon Samuel Palmer werd uitgegeven. Tegelijk raakte hij betrokken bij de Universal History from the Earliest Account of Time, een historiografisch monsterproject dat in ettelijke delen verscheen en een looptijd had van vijfentwintig jaar. Psalmanazar was een van de voornaamste medewerkers en leverde talrijke bijdragen over de geschiedenis van vreemde volkeren. Naast de joden en de oude Atheners behandelde hij onder meer de Germanen, Kelten, Scythen, Mysiërs, Lydiërs, Lyciërs en Ciliciërs.Ga naar eind27 In deze wetenschappelijke benadering kon hij niet langer volstaan met zijn fantasie, al lagen sommige onderwerpen in het verlengde van Formosa. Enige volkeren uit de ochtendnevelen der mensheid krijgen in de beschrijving van de geleerde auteur onmiskenbaar Formosaanse trekjes. Om een willekeurige zinsnede uit de Nederlandse vertaling van de Universal History aan te halen: | |
[pagina 98]
| |
‘De Melancheniërs werden zogeheten, om datze hun werk maakten van altijd in 't zwart te gaan. Zij volgden de Scythische gewoonten, uitgenomen datze zich met mensen vlees voedden, 't geen noch de vrije Scythen, noch enige andere stammen deden, ten minste het voor geen daaglijkze kost gebruikten, maar alleen bij sommige gevallen.’Ga naar eind28 In de jaren veertig schreef Psalmanazar een reeks artikelen voor A Complete System of Geography, een ander project van encyclopedische proporties. Toen hij de taak kreeg een stuk aan te leveren over Formosa, greep hij de gelegenheid aan zich te distantiëren van de ‘pretended Native, called Psalmanazar’. Hij schreef over deze verwerpelijke figuur in de derde persoon, zodat het leek alsof de schrijver een ander was dan de fantast. Niettemin gaf hij na veertig jaar in versluierde termen toe dat zijn boek een verzinsel was geweest. Vermoedelijk was dat inmiddels een publiek geheim, want in beperkte kring was hij al eerder uit de kast gekomen. De definitieve bekentenis bewaarde hij tot na zijn dood. In de jaren dertig en veertig werkte hij aan zijn Memoirs, die van meet af aan waren bedoeld als een postume biecht. Hij verhulde daarin minstens zoveel als hij onthulde - zelfs zijn echte naam worden wij niet gewaar. De boetvaardigheid neemt soms larmoyante proporties aan, zodat de argwanende lezer zich afvraagt of ook deze autobiografie een mystificatie is. Van vrijdenkers als Spinoza, Locke en Toland moest de auteur van de Memoirs niets hebben, zoals hij herhaaldelijk te kennen geeft. In 1753 publiceerde hij een bundel Essays over godsdienstige kwesties, die hij aanprees als een dialectisch wapen voor jonge geestelijken in de strijd tegen het ongeloof. De schrijver betoonde zich een hartstochtelijk voorstander van de geopenbaarde religie en verdedigde het bestaan van wonderen tegenover Hume's sceptische Essay on Miracles. De mate van zijn verengelsing komt tot uitdrukking in uitlatingen van Samuel Johnson, die hem in de jaren veertig leerde kennen. Beiden waren lid van een informeel literair genootschap dat bijeen placht te komen in een pub in Old Street. Johnson was zeer onder de indruk van Psalmanazars eruditie en diens fabelachtige taalvermogen in het Engels. De bekeerde zondaar was naar zijn zeggen de meest hoogstaande mens die hij ooit had ontmoet.Ga naar eind29 De oudere Psalmanazar leidde een gedisciplineerd bestaan met werkdagen van twaalf uur. Hij gebruikte nog steeds laudanum, maar had de dosis teruggebracht tot een dozijn druppels in een slaapmutsje punch. Met deze hartversterking bleef hij in alle eer en deugd werken tot zijn tachtigste, hoewel zijn ogen het de laatste jaren lieten afweten. De man die zich Psalmanazar noemde overleed op 3 mei 1763 in Londen, op de leeftijd van 84 jaar. |
|