Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
O so mooy! O so fraay! O so curieus!
| |
Cornelis VermijnenAls schrijver van de oorlogsverklaring was het Hoefnagels eer te na om niet te antwoorden. In april kwam hij met een eigen trekschuitpraatje, waarin een Hagenaar zijn medepassagiers een lezenswaardig boekje - De naakte waarheid - toont en een Amsterdammer ‘dat vod’ onmiddellijk herkent en vervolgens punt voor punt weerlegt. Aan het einde moet de Hagenaar deemoedig zijn ongelijk bekennen.Ga naar eind6 | |
[pagina 125]
| |
Dit weerwoord zou niet afdoende blijken. In juni 1782 publiceerde Hoefnagel een fel gedicht tegen de Amsterdamse predikanten die in donderpreken de oorzaken van 's lands onheil zochten in de ‘vrouwentooisels’ en andere uitingen van ‘weelde’. Hij verweet hen dat ze de aandacht afleidden van de werkelijke oorzaak, het verderfelijke oranjebewind.Ga naar eind7 Prompt verscheen er een pamflet, de Echo of scherpe weerklank, waarin een onbekende, na eerst te hebben beweerd dat niet de onvolprezen stadhouder maar de verfoeilijke Amsterdamse regentenkliek verantwoordelijk was voor de oorlog met Engeland, daarna ook nog eens op de man speelde door zich af te vragen waarom de Amsterdamse overheid toeliet dat loonschrijvers als Theodorus van Brussel en Hoefnagel hun misdadig bedrijf uitoefenden. Verdiende de redacteur van de Diemer- of Watergraafsmeersche Courant niet de strop in plaats van loon? En waarom aarzelde men om ‘den prul of hongerigen broodrot Hoefnagel’ op zijn Jan van Leidens in een ijzeren kooi aan de Westerkerk op te hangen?Ga naar eind8 De te kooien rat reageerde verbijsterend snel, dat wil zeggen: hij publiceerde zijn weerwoord zelfs nog voor de Echo of scherpe weerklank in het schap lag. Helaas is de desbetreffende aflevering van zijn weekblad De Onmondige of het kind spreekt de waarheid niet bewaard gebleven, maar Hoefnagel was zo verguld met zijn slimmigheid dat hij theatraal uit de doeken deed hoe hij dit had klaargespeeld: hij liet zijn klucht De verraders verraden beginnen met de opkomst van de sjofele boekverkoper Kraefft, die zich al jammerend bij zijn collegae Bennet en Hake meldde: ‘ô Lieve Hemmel, wie zyn Ferraoden’. Daarna verscheen Cornelis Vermijnen ten tonele. Hij mocht de anderen vertellen door wie zij zo gruwelijk bedot waren: de beroemde patriotse onderzoeksjournalist Nicolaas Hoefnagel had tijdens een bezoek aan Rotterdam een drukproef van de Echo in handen gekregen en tot overmaat van ramp was hem ook nog ingefluisterd dat Vermijnen daarvan de schrijver was. Terwijl hij de Rotterdamse orangisten ontredderd achterliet, glorieerde de scenarioschrijver. Met superieur dédain wreef hij nog zout in de wonde door een triomfantelijke noot toe te voegen: ‘De Letterzetters Gezel, die de Heer Hoefnagel de proef, bevoorens dezelve uitkwam, gaf, heeft als een Afkeer hebbende voor Land-Verraders te werken, permissie gegeeven aan de gem. Heer, om het Vry te mogen verhaalen, dat hy Zetter, de Verraders Verraden heeft.’Ga naar eind9 Het bleef niet bij één weekbladaflevering en één kluchtspel. Hoefnagel begon zich te documenteren. Vermijnen was in 1779 verliefd geworden op het dienstmeisje. Zijn ouders waren niet enthousiast, stuurden hun zoon naar Nijmegen en ontsloegen de al te vrijpostige werkneemster, maar het leed was al geschied. Gerarda Maria Loncq schonk het leven aan een dochter. Toen haar, in barensnood, gevraagd werd naar de vader, antwoordde zij dat Cornelis Vermijnen de enige man was met wie zij ‘vleselijke conversatie’ had gehad. Cornelis was echter niet van zins de jonge moeder te trouwen. Zijn vader vond een getuige die verklaarde dat Gerarda Maria een lichtzinnige snol was. Hijzelf legde een eed af dat hij nooit en te nimmer met haar naar bed was geweest.Ga naar eind10 Hoefnagel maakte dankbaar gebruik van deze affaire en ontketende een hetze tegen Vermijnen door hem steevast te portretteren als een booswicht die een braaf en deugdzaam meisje had bedrogen en die zich vervolgens met een valse eed aan zijn verantwoordelijkheid had onttrokken.Ga naar eind11 Voor die laaghartige schelm kon geen straf wreed genoeg zijn. Zo liet hij begin augustus een overleden Amsterdamse schuitenvoerder spoken bij de familie Hake, bij Bennet, bij Kraefft en tot slot bij Vermijnen. De geest van Jan Muf dreigde hem met loon naar werk: Vermijnen zou, met siroop ingesmeerd, worden opgehangen in dezelfde kooi waarin hij een ander had willen laten ophangen.Ga naar eind12 Voor Hoefnagel was het oog om oog, tand om tand. Wel veroorloofde hij zich nog een enkele punitieve variatie: min of meer tegelijkertijd met Jan Muf gaf hij in een ander pamflet de voorkeur aan het afkappen van de meinedige rechterhand en ophanging in een hondenhok.Ga naar eind13 | |
De Lanterne magiqueInmiddels zat de tegenstander die zo graag onbekend was gebleven, maar van wie Hoefnagel dankzij de zo behulpzame letterzettersgezel de identiteit had achterhaald, bepaald niet bij de pakken neer. In september verscheen het eerste nummer van de Lanterne magique. De vertoner opende met de geest van de in 1778 ter dood veroordeelde Amsterdamse moordenaar J.B.F. van Goch die zijn boezemvriend Hoefnagel, omschreven als een hoerenknecht, zwendelaar en trompeur van de eerste soort, aan zijn oreille trekt en hem weinig goeds voorspelt: ‘se jou keef de strop om je alse pour al jou scelmstuk’. Het tweede plaatje toonde Hoefnagel bij de kwakzalver Lehman, ‘hum moet zweet en kwyl’. Tot slot zag | |
[pagina 126]
| |
het publiek hoe Hoefnagel gearresteerd werd omdat hij een beurs had gestolen. Hij klimt op het trapje, de beul maakt de strop vast en ‘ha! Ha! Dat is kedaan. - hei! - daar krykt y de bonse. - Um ang! Um ang! - Keeve wel akte op syn been, se spartele, set rekke um by syn neuse. - Ha! Ha! Hy is doodte: y sal niet meer Swendel, niet meer scryf de Paskwil. - Ha! Hoefnagele, se heb wel kedact, um was een kroote scurke, se eb wel keseid um was kebooren pour de raaf. Se sel um nou pik. - O soo pik, pik, pik Hoefnagele - se sel um vreet de oogen uit die kop. - Ha! Ha! Se smake lekker van de Swendelare, van die scelme Hoefnagele. - Kyk! Oe freet de vogele. - Um is delicate’.Ga naar eind14 Het onbeholpen koeterwaals van de lanternier had een hoge vermakelijkheidswaarde en het blad was dan ook een groot succes. De eerste aflevering moest worden herdrukt en er zouden tot juni 1783 nog negentien andere afleveringen volgen. Alleen het slachtoffer was niet geamuseerd. De Lanterne magique was een uitgave van J.P. Kraefft, dezelfde die enkele maanden eerder de Echo of scherpe weerklank had uitgegeven. En zijn tegenstander herhaalde twee beschuldigingen uit De naakte waarheid die Hoefnagel al uitvoerig had weerlegd, namelijk dat hij bevriend was geweest met Van Goch en dat hij ooit werkzaam was geweest als speelhuisknecht. Hoefnagel trok zijn conclusie en ontwaarde nu overal de verdervende hand van Vermijnen. Aangezien een inhoudelijke discussie met zijn anonieme aanvaller toch boter aan de galg was, heeft hij zich echter nooit verwaardigd om de twee nieuwe aantijgingen, dat hij aan syfilis leed en dat hij bestraft was wegens diefstal, te weerleggen. Die eerste beschuldiging viel eigenlijk ook niet te weerleggen. Hoefnagel, die in zijn laatste levensjaren wellicht juist vanwege zijn ziekte excelleerde in morbide fantasieën, ging gewoon voort op het pad dat hij ingeslagen was en verlustigde zich in nog meer wrede straffen voor die fielt der fielten, Cornelis Vermijnen. Zo riep hij kort na de verschijning van de Lanterne magique op tot voltrekking van de doodstraf aan alle verraders. Deze straf moest bij voorkeur worden voltrokken binnen het wettelijke kader, maar mochten de overheden hun plichten verzaken, dan waren de vaderlandslievende burgers volstrekt gerechtigd zelf het vonnis te voltrekken. Hoefnagel liep op de gang van zaken vooruit en noemde alvast wat namen. Onder de verraders die moesten sterven bevonden zich de publicisten Van Goens, Luzac en Verbrugge en de boekverkopers Gosse, d'Agé, Van Os, Bennet en Hake. Hun collega Kraefft hoefde niet te worden opgeknoopt, voor dit mofje volstond een simpele geseling en brandmerking. Voor Vermijnen daarentegen was een simpele onthoofding een te milde straf: Dees Schelm verdien een dubbel straf,
Een gloeyende Priem door zyne tongen,
Die laage Zakkedragers Jongen,
Hak voorts zyn voorste Vingers af,
Dus word dees Schelm het valsch zweeren afgenomen;
Laat verder op 't Schavot hy zyne straf bekoomen.Ga naar eind15
Enkele weken later mijmerde Hoefnagel nog eens over de dag dat men zou afrekenen met alle landverraders. Die waren zoals zijn lezers vast wel begrepen allemaal strafwaardig, maar Vermijnen moest het weer dubbel ontgelden: Te meer als Kees Vermynen dan,
Een Lugtsprong van de Leer moest maaken,
Schoon dubbeld waardig te Rabraken.Ga naar eind16
En toen hij in januari 1783 een quasi-testament van de Haagse courantier Pierre Gosse uitgaf, bedeelde Hoefnagel zijn kwelgeest Cornelis Vermijnen met tien à twaalf tuchtroeden, om niet in de kosten van de justitie te vallen als hij gegeseld zal worden, en een gloeiend wafelijzer om zijn lid mee te brandmerken.Ga naar eind17 De vraag was hoe deze fantasie werkelijkheid te maken. Hoefnagel achtte het zijn burgerplicht om de lanternier het zwijgen op te leggen en besloot daartoe de hulp van de overheid in te roepen. Hij deed dat op een cruciaal moment aangezien juist in het najaar van 1782 in de Republiek de vrijheid van meningsuiting ter discussie stond. Nadat begin september de Haagse boekverkoper Johannes | |
[pagina 127]
| |
Nicolaas Esgers gearresteerd was wegens de verkoop van de prent Moriatur Orange, werd de ‘licentie van de drukpers’ bijzonder actueel. De procureur-generaal maakte het Hof attent op de stortvloed van ‘zeer seditieuse en gevaarlyke geschriften’. Hij moest echter tot zijn leedwezen erkennen wegens gebrek aan rechtsmiddelen niet in staat te zijn om de auteurs daarvan te achterhalen. Het Hof nam zijn klacht serieus en wendde zich tot de Staten van Holland met een verzoek om nieuwe wetgeving, maar aangezien de patriotsgezinde steden bang waren dat die nieuwe wetgeving eenzijdig zou worden toegepast, ten voordele van de orangisten, waren de Staten niet genegen algemene plakkaten uit te vaardigen - nieuwe wetgeving moest en zou gelegenheidswetgeving zijn, bedoeld voor de aanpak van specifieke gevallen.Ga naar eind18 Terwijl de spanning te snijden was, gebeurde er vooralsnog niets. Enkele maanden later zouden er beslissingen worden genomen, maar tot die tijd kreeg het Hof, dat in het schrijven aan de Staten aanstoot had genomen aan de openbaarmaking van staatsstukken en daarmee de indruk wekte de aanzwellende maatschappelijke kritiek op de stadhouder als een ongewenst fenomeen te beschouwen, het zwaar te verduren. In een Cordate brief becommentarieerde Hoefnagel de brief van het Hof. Hij kon zich niets voorstellen bij de klacht over het door de druk gemeen maken van ‘zaaken welke voor het oog van het Publiek behoorden verborgen te blyven’. Wat voor zaken konden dat zijn? Was het niet het onvervreemdbaar recht van de burger dat de overheid aan hem rekenschap moest afleggen? Wilde men niet simpelweg de ‘verdervende hand’ die verantwoordelijk was voor het falen van de vloot aan het zicht van het volk onttrekken? Wel was hij het hartgrondig eens met de verzuchting over geschriften die de overheid aan de bespotting van het gemeen blootstelden. Die waren er inderdaad, en hij wees het Hof fijntjes op die verfoeilijke toverlantaarn die bij de boekverkoper Kraefft te verkrijgen was.Ga naar eind19 Steeds weer slaagde Hoefnagel er in om op zijn eigen, onnavolgbare manier, het nationale belang en zijn persoonlijke ressentimenten in elkaar te doen overvloeien. Een treffend voorbeeld is zijn reactie op de tweede aflevering van de Lanterne magique. Die aflevering bevatte een hilarisch verslag van de ontvangst van de Amerikaanse diplomatieke vertegenwoordiger John Adams. Hoefnagel concludeerde dat niet alleen de gezant, maar ook de door hem bezochte steden Schiedam en Leiden, grof beledigd waren. Met name de Schiedamse magistraten mochten het niet over hun kant laten gaan dat ze waren afgebeeld als dronkelappen die met Adams en plein publique, op straat, jenever hadden gedronken. Dit affront mocht niet te licht worden opgevat. Volgens Hoefnagel stond daar het zwaard of liever nog de strop op. En de bewijsvoering was ongetwijfeld niet al te moeilijk, want als men het mofje Kraefft maar wat op zijn bast touwde, dan zou hij Vermijnen wel verklappen.Ga naar eind20 Hoefnagel bleef verwoed op hetzelfde aambeeld hameren. In december 1782 drong hij in een namaak-burgerrekwest aan op de politieke verbanning van Bennet en Hake. Hij meende dat hun Lanterne magique waardig was om door beulshanden verbrand te worden en dat ook de schrijver strafwaardig was - overigens zonder diens naam te noemen.Ga naar eind21 Inmiddels was hij echter ook andere wegen gaan bewandelen. De lanternier had zijn beschuldiging in een commercieel aantrekkelijke vorm gegoten en dus liet Hoefnagel zien dat het ook hem kon worden toevertrouwd om een Waals typetje neer te zetten. Hij kwam met zijn eigen kolderieke toverlantaarn, De vrolyke Walon met de rarekiekkas. Vanzelfsprekend maakte ook Cornelis Vermijnen zijn opwachting. Het hooggeëerde publiek mocht zich vergapen aan de terechtstelling van de vermeende lantaarnschrijver en valse eed-zweerder: nadat eerst zijn giftige tong met een gloeiende priem is doorboord, klimt hij de ladder op om met een scheve nek de wereld te verlaten.Ga naar eind22 Hiermee was de inspiratie nog niet uitgeput, want in november verscheen de Nieuwmodische patriotsche rarekiek waarin Hoefnagel het bekende verhaal over de valse eed van Vermijnen aanvulde met een anekdote over een mislukte poging tot vruchtafdrijving bij juffrouw Loncq. Als straf voor zijn wandaden wordt Cornelis door de beul naar het schavot gesleept en publiekelijk gegeseld. ‘Oort um reis Schreeu! Oort um reis roep kenaad, Kenaad, kenaad! - kyk yum reis dans! Kyk um reis trek de smoel! Kyk um reis scud de bast! O kyk em reis bloed! Ha dat is koete! - ha, ha, ha! Liefebbers, dat is Curieus! O so mooi.’Ga naar eind23 Het moge duidelijk zijn: de Echo of scherpe weerklank kwam Vermijnen duur te staan. Door de loslippigheid van de letterzettersgezel fungeerde hij in het oeuvre van Hoefnagel als kop van jut. Zelfs het tegenoffensief in de vorm van de Lanterne magique bood geen soelaas: Hoefnagel herkende zijn | |
[pagina 128]
| |
vijand onmiddellijk en verdubbelde zijn inspanningen. Dit scenario heeft zich vastgezet in de historiografie: sinds Knuttel zijn pamflettencatalogus samenstelde, worden de Echo of scherpe weerklank en de Lanterne magique zonder enige terughoudendheid toegeschreven aan Cornelis Vermijnen. Het opmerkelijke is echter dat Hoefnagel op het einde van 1782 een andere mening toegedaan bleek. De Utrechtse advocaat Adriaan Hoevenaar had in de zaak van de Utrechtse hoofdofficier tegen De Post van den Neder-Rhijn betoogd dat de vaderlandslievende Post niet in de termen van de aanklacht viel, maar dat er daarentegen andere titels waren die op grond van de vigerende wetgeving zouden moeten worden vervolgd. Hij gaf enkele voorbeelden, waaronder het Politiek Vertoog van Van Goens, de Ouderwetse Nederlandsche Patriot en de Lanterne magique en voegde in de gedrukte uitgave daaraan toe dat die infame toverlantaarn, gezien de betrokkenheid van Bennet en Hake, hoogstwaarschijnlijk geschreven werd door de in zijn stad welbekende en al even infame Van Goens.Ga naar eind24 Ongetwijfeld werd er her en der besmuikt gelachen, want Hoevenaars cliënt, Van Paddenburg, had enige tijd de Ouderwetse Nederlandsche Patriot gedrukt en drukte op dat moment nog steeds de Lanterne magique, maar terwijl Hoevenaar strikt genomen ongelijk had, was het toch een schot in de roos. Van Goens moet van deze opmerking geschrokken zijn, want dat de Ouderwetse Nederlandsche Patriot en de Lanterne magique in één adem genoemd werden met het Politiek Vertoog, waarvan hij onmiskenbaar de auteur was, beduidde niet veel goeds. Hier stond zijn anonimiteit op het spel. De laatste aflevering van de Ouderwetse Nederlandsche Patriot eindigde dan ook met een bekendmaking van Bennet en Hake: de schrijver van het Politiek Vertoog, R.M. van Goens, wilde graag laten weten dat hij in weerwil van alle aantijgingen niets van doen had met de Lanterne magique. Enige tijd later was de lanternier zo vriendelijk dit te bevestigen.Ga naar eind25 Hoevenaar was echter zo resoluut in zijn overtuiging dat zelfs Hoefnagel ging twijfelen. Rondom de jaarwisseling vervolgde Hoefnagel de reeks rarekieken met twee afleveringen van Le nouveaux Lanterne magique. Daarin conformeerde hij zich aan de opvatting van Hoevenaar: de Lanterne magique werd toegeschreven aan ‘Van Sneog den Savojaar’. Vermijnen figureerde nog wel, maar alleen als echoschrijver en ‘maagdenonteerder’.Ga naar eind26 Ook in een vrijwel gelijktijdig gepubliceerd los pamflet, het Avertissement, portretteerde Hoefnagel niet Vermijnen, maar Van Goens als de vertoner van de Lanterne magique.Ga naar eind27 Maar door die pertinente ontkenningen, zowel van Van Goens als van de lanternier, bleef de twijfel over de identiteit van zijn tegenstander Hoefnagel achtervolgen. Dat bleek enige tijd later, in juni 1784. Toen hij na de beëindiging van de Lanterne magique aan de serie een eenentwintigste vertoning toevoegde, beschreef Hoefnagel daarin ‘Het leven en de bedryven van den alom beruchte Savojaart Cornelio Vermynio sakkedragerio sonio’.Ga naar eind28 | |
De vriendenkring van Johannes OlivierVan Goens heeft zich altijd volledig gedistantieerd van die zo platvloerse Lanterne magique. Dat deed hij in 1782 en ook zeven jaar later, in 1789, toen hij een uitgebreid curriculum vitae schreef met de bedoeling om in aanmerking te komen voor de post van Engels zaakgelastigde bij de Zwitserse kantons. Zijn agitatorische verleden leek hem geen goede aanbeveling en om die reden ontkende Van Goens in zijn ‘Memorandums’ nadrukkelijk elke betrokkenheid bij laag-bij-de-grondse politieke satires in de trant van de Lanterne magique. In zijn eigen woorden: ‘The Lanterne Magique, a droll piece of work, but of the lowest kind of humour, was the production of quite different a sort of a man, with whom I never had any direct connexion, a Rotterdam Printer.’Ga naar eind29 Dat geeft te denken, want degene die voor de auteur doorgaat, Cornelis Vermijnen, was geen drukker, maar een kostschoolhouder. Er is nog iets merkwaardigs: Vermijnen heeft enkele jaren later een overzicht opgesteld van zijn publicitaire activiteiten en in dat overzicht schitteren de Echo of scherpe weerklank en de Lanterne magique beiden door afwezigheid.Ga naar eind30 Had Hoefnagel inderdaad ongelijk, maar niet omdat Hoevenaar gelijk had? Hadden ze het misschien allebei fout? Het bevestigende antwoord op deze vraag bevindt zich in de correspondentie van Rijklof Michael van Goens met Johannes Olivier, de Rotterdamse impostambtenaar die in de jaren dat Van Goens de Ouderwetse Nederlandsche patriot redigeerde allerlei hand- en spandiensten verrichtte. Uit die briefwisseling stijgt een daverend gelach op. Olivier verkneukelde zich. Al die boosaardigheden van Hoefnagel hadden Vermijnens vriendin ertoe gebracht om hem te verlaten en naar het schijnt was hij nu zo gek van verdriet dat hij niet eens meer kon reageren op de beschuldiging dat hij de Echo | |
[pagina 129]
| |
geschreven had. Je zou haast medelijden met hem krijgen! Overigens had Vermijnen op medelijden niet het minste recht, zo schreef Olivier, want afgezien van zijn bedenkelijke seksuele escapades had hij als pamflettist heel opportunistisch zowel vóór als tegen het stadhouderlijk bewind geschreven.Ga naar eind31 De teneur van het betoog laat zich maar op één manier verklaren: Vermijnen was het slachtoffer geworden van een intrige. Aan al die pamfletten waarvan Hoefnagel hem verdacht, had hij part noch deel en Van Goens, die hem niet kende, moest gerustgesteld worden: Vermijnen verdiende niet beter. De correspondentie biedt ook aanknopingspunten met betrekking tot de identiteit van de ware dader. Vooral over de pamflettenreeks uit het voorjaar bieden de brieven van Olivier verrassende informatie. Het blijkt dat zich in de nabijheid van Johannes Olivier een behoorlijk productieve pamfletschrijver verschool wiens bestaan tot dusverre nooit vermoed is. Weliswaar verontschuldigde Olivier zich bij Van Goens voor het lage allooi van diens geschriften, maar omdat de onbekende toch de goede zaak diende, en met zijn volkse boekjes een breed publiek bereikte, hield hij Van Goens voortdurend op de hoogte van de werkzaamheden van die niet bijzonder fijnbesnaarde vriend. Zo vernam Van Goens in januari 1782 dat de schrijver van de t'Samenspraak, gehouden in de Delftsche trekschuit inmiddels werkte aan een nieuw stuk, Den Ouderwetschen Nederlandschen Patriot ontmaskert, of de bedroge verwagting, van sommige kwalykgezinden.Ga naar eind32 En medio maart werd hem bericht dat de auteur van Den Ouderwetschen Nederlandschen Patriot ontmaskert en van De naakte waarheid een nieuwe titel op de markt zou brengen, De vuile gewinzoekers ten toon gesteld.Ga naar eind33 Kortom: uit de brieven van Olivier blijkt, voor zover dat nog niet duidelijk was, dat de drie pamfletten tegen Hoefnagel die in de eerste drie maanden van 1782 het licht zagen, vervaardigd waren door één en dezelfde auteur. Deze onbekende vriend van Olivier schreef bovendien min of meer tegelijkertijd nog een blijspel in drie bedrijven over de mislukte Rotterdamse herdruk van Aan het Volk van Nederland. Die vier titels leveren al meteen een eerste aanwijzing op omtrent de identiteit van de schrijver, want in een ‘lijst van publieke geschriften’ tekende Van Goens bij de De vuile gewinzoekers aan: ‘van St- te R’.Ga naar eind34 Het is ook duidelijk dat die R voor Rotterdam stond: begin september beschaafde Van Goens in opdracht van Sigismund Pieter Alexander graaf Van Heiden Reinestein een kritische beschouwing over een voorstel van de stad Leiden. De tekst werd gedrukt door ‘St. te R.’ en Van Goens liet zijn beschermheer weten dat hij was afgereisd naar Rotterdam om ter plekke de drukproeven te corrigeren.Ga naar eind35 Ook blijkt uit tal van brieven dat St. niet alleen de vier voorjaarsstukken schreef, maar ook de Lanterne magique. De correspondentie suggereert echter ook dat St. oorspronkelijk uit een andere stad afkomstig was, want Olivier moest meer dan eens berichten dat hij niet met de lanternier kon communiceren omdat die bij zijn ouders in D. logeerde.Ga naar eind36 | |
De gestrafte landheerWie was die raadselachtige ‘St. te R.’? Voor een antwoord op die vraag moeten we zo'n twintig jaar terug: in 1764 besloot de Delftse tabaksverkoper Bernard Mulder een nieuwe heining om zijn tuin te bouwen. Daartoe verwijderde hij enkele planken die toebehoorden aan zijn buurman Isaac Knoll. Knoll reageerde woedend en daagde Mulder voor de welgeboren mannen, die Mulder veroordeelden. De verloren rechtszaak zette kwaad bloed. Anderhalf jaar later, op 14 juni 1766, kwam het tot een uitbarsting. Knoll begaf zich op straat, want als hartstochtelijk tuinier wilde hij zijn allermooiste ranonkels tonen aan een bevriende bloemenliefhebber die iets verderop woonde. Hij bereikte diens tuin echter niet, want buurman Mulder wachtte hem op en gaf hem een geweldig pak slaag. De mishandeling leidde tot een nieuwe aanklacht. De dader probeerde de zaak in der minne te schikken - een knokpartij met de blote vuisten en zonder blijvend letsel kon toch wel onderhands worden afgedaan? - en zegde toe zijn tuin te zullen verkopen, maar het slachtoffer ging niet op het aanbod in. Er moest recht worden gedaan. Mulder besloot het oordeel van de schepenen niet af te wachten en verhuisde naar Utrecht. Met het vertrek van de boosdoener was de zaak echter nog niet afgedaan. Begin augustus verscheen er een pamflet, Loon naar werk, of de gestrafte landheer, waarin sympathie doorklonk voor | |
[pagina 130]
| |
de arme Mulder.Ga naar eind37 Had die onverbiddelijke Knoll geen genoegen kunnen nemen met een spijtbetuiging? Verder grapte de schrijver dat Knolls inmiddels gefortuneerde ouders ooit begonnen waren als marskramers. Dit viel niet in goede aarde. Vader Chrispinus Knoll deed zijn beklag bij de burgemeesters, die de titel verboden. Twee Delftse boekverkopers lieten desgevraagd weten de titel niet meer op voorraad te hebben en hun collega Henrik Sterck, de eigenlijke uitgever, leverde plechtig het allerlaatste onverkochte exemplaar ter stadhuize in.Ga naar eind38 In werkelijkheid stoorde hij zich niet aan het verbod. Op donderdag 14 augustus stelde de procureur van de familie Knoll de burgemeesters in kennis van het feit dat Sterck die ochtend ‘niettegenstaande de serieuse ordres’ minstens één exemplaar verkocht had. De burgemeesters ontboden Sterck, die de overtreding van het verbod glashard ontkende. Enkele weken later, nadat hij bekomen was van de schrik, had Sterck zelfs de euvele moed om een vervolg op de markt te brengen. Het leeven en bedryf van den zeer beruchten landheer bevatte een kleurig boeket van hilarische verhalen over die merkwaardige Isaac Knoll. De mooiste passage betreft wellicht zijn aanstelling tot diaken: Knoll bereidde zich thuis voor op dit gewichtige ambt. Hij verbeeldde zich dat zijn stal de kerk en de koeien de gelovigen waren, nam een bonestaak, bond er een appelmand aan en hield de ene na de andere koe de mand voor de bek. Na een week oefenen bogen ze de kop als hij langs kwam. Knoll oogstte dan ook bewondering voor zijn natuurlijke optreden als diaken - alsof hij nooit iets anders gedaan had. Inmiddels was de identiteit van die ongezeglijke schrijver een publiek geheim. Vermoedelijk was Sterck herkenbaar als de boekverkoper uit Het leeven en bedryf die een kostbare atlas had verkocht aan de verzamelaar Isaac Knoll onder voorbehoud dat de eigenaar, die de atlas als onderpand aan de boekverkoper in bewaring had gegeven, zijn bezit terugkreeg als hij zijn schulden zou voldoen. Toen de eigenaar zijn financiële verplichtingen alsnog nakwam en zijn onderpand opeiste, had de boekverkoper een probleem, want Knoll weigerde alle medewerking. Het akkefietje met de boze klant leverde hem een financiële schade van dertig gulden op.Ga naar eind39 In ieder geval had een pamflettist die aandrong op vervolging van de uitgever geen twijfel over de identiteit van de schrijver: hij meende dat de ‘boekworm’ die het pamflet uitgaf ook als de auteur mocht worden aangemerkt.Ga naar eind40 De Delftse heren konden deze burgerlijke ongehoorzaamheid niet over hun kant laten gaan. De hoofdofficier stelde de schepenen in kennis van de belastende informatie die hij omtrent Sterck had verzameld. Diens familieleden verzochten de zaak civiel en composibel te verklaren en deden daartoe een beroep op ‘hunnen supplianten burgerlijk fatsoen’ en op de ‘tedere bediening’ van Henriks broer ds. Franciscus Sterk, hervormd predikant te Aalburg, maar tevergeefs - de schepenen gaven de hoofdofficier toestemming om de verdachte, die de bui al zag hangen en daarom veiligheidshalve uitgeweken was, publiekelijk in te dagen.Ga naar eind41 In februari 1767 werd hij bij verstek veroordeeld tot een boete van drieduizend gulden en eeuwige verbanning uit het gewest.Ga naar eind42 | |
Henrik SterckDie verbannen Delftse boekverkoper behoorde tot de familiekring van Johannes Olivier en diens vrouw Maria Elisabeth (Emilie) Schilperoort. Emilie was namelijk de dochter van Tielman Schilperoort en Francina Witbols en de jongste zuster van Francina, Johanna, was getrouwd met Henrik Sterck. Hoewel neef Henrik formeel uit Holland verbannen was, verloren de familieleden elkaar niet uit het oog, want hij negeerde het vonnis en woonde tamelijk onbekommerd in Rotterdam. Hoe hartelijk het contact was, bleek eind maart 1782. Olivier, die op dat moment in Delft verbleef, ontving een brief van ene ‘J.H. Sterck’ (kennelijk noodzaakte de verbanning hem toch tot enige behoedzaamheid) die hem aansprak met ‘waarde neef’. ‘J.H. Sterck’ waarschuwde hem dat de burgemeesters van Rotterdam de Ouderwetse Nederlandsche Patriot verboden hadden en dat de drukker inmiddels de naam van Olivier genoemd had.Ga naar eind43 Die goede verstandhouding kwam ook tot uitdrukking in het weekblad De Nassausche en Pruissische Couriers in compagnie dat Sterck tussen 1 augustus 1785 en 25 april 1788 redigeerde.Ga naar eind44 Ingezonden stukken ‘van de punt van het eiland Flacquee’ en later uit Zaltbommel en van ‘den rand van Hollandsch streeken’ doen vermoeden dat Johannes Olivier, die door de Gecommitteerde Raden bij wijze van straf was overgeplaatst naar Middelharnis en later in Zaltbommel de Geldersche historische courant uitgaf, tot de contribuanten behoorde. Ook diens echtgenote Maria Elisabeth Schilperoort | |
[pagina 131]
| |
lijkt haar steentje te hebben bijgedragen, bijvoorbeeld in de brief van de lezeres S.E.M. uit Delft.Ga naar eind45 Verder bevlijtigde Sterck zich in lofzangen op de Geldersche historische courant.Ga naar eind46 Hij nam dan ook meerdere malen stukken over uit dit prachtige blad, dat ‘door deszelfs stoute onpartijdigheid, deftigen redeneertrant en geleerde Aanmerkingen, de Opmerking der Natie hoe langs hoe meer schijnt te verdienen’.Ga naar eind47 Vergeleken met zijn twee boosaardige biografieën uit 1766 was het weekblad tamelijk keurig en beschaafd. Toch had Sterck nog niets van zijn humor verloren. De Pruisische interventie van september-oktober 1787 betekende het einde van het patriotsgezinde Rotterdamse tijdschrift Het Saturdags kroegpraetje. Sterck liet zich deze buitenkans niet ontgaan en betoonde zich met een serie van drie funeraire spotpamfletten een meer dan voortreffelijke leerling van zijn voormalige opponent, wijlen Nicolaas Hoefnagel. De Plechtige lykstaatsie, welke 'er plaats heeft gehad bij het putwaards bezorgen van het Saturdags kroegpraatje opende met een klacht over de logistieke problemen bij de uitvaart van het teerbeminde blad: helaas beschikte Rotterdam over onvoldoende galgekarren. Daarom moest er worden geïmproviseerd en waren de rouwenden ook vervoerd op mestkarren en horden.Ga naar eind48 Daarna gaf Sterck een uitvoerige beschrijving van de begrafenisstoet, met vanzelfsprekend aan het hoofd de schrijver van het Kroegpraetje, Jan Verveer, en daarachter al zijn sympathisanten. Hoefnagel was een meester in het uitmelken van een succesformule en ook Sterck liet nog twee vervolgen het licht zien. Eerst verscheen het Testament of uiterste wille van Jan Verveer.Ga naar eind49 Daarna zette hij de succesreeks voort met de Catalogus en appendix der nagelatene goederen van Jan Verveer. In de Catalogus vinden we onder de boeken in octavo het item nr. 17: ‘Nederduitsche en Latynsche Keurdichten, mitsgaders 't Praaltoneel van Neêrlands Wonderen, met extra platen, wierd gekocht door een ouden Knaap die wel uit een Dolhuis scheen gebroken te zyn, de meesten zagen hem voor een ouden, verroesten Smous aan, dog na gedaan onderzoek bleek dat hy was, Ysak Knol, van Delft, bekend onder de aliasbenaming van den Landheer, hy grimmelde en grunselde gelyk een oude Susanna-Boef, met zyne gewoone houding en actie, over de voordeelige Koop die hy gedaan had; want hy besteedde niet meer als - - - f 14-0-0.’Ga naar eind50 Het moge duidelijk zijn wie die satirische lijkbezorger was. Sterck was Isaac Knoll nog niet vergeten. Ook dat had hij van Hoefnagel - rancune doet goed schrijven. | |
DubbelspelHet wordt duidelijk wat er zich heeft afgespeeld. Vermijnen kon in Rotterdam niet op bijzonder veel sympathie rekenen. Dat hij het dienstmeisje had laten zitten, moet hem in brede kring kwalijk genomen zijn. Ook Henrik Sterck was juist op dat punt nogal rechtlijnig. In de Lanterne magique nam hij het tweemaal op voor een meisje dat door haar minnaar bedrogen was. Zijn morele verontwaardiging is voelbaar in de passages waarin hij de twee ontrouwe verwekkers, de Rotterdamse brandstoffenhandelaar Otto van Erkel en ene luitenant-kolonel Munts, afserveerde.Ga naar eind51 Sterck kreeg dan ook een voor de hand liggende lumineuze inval toen hij in juli 1782 bespeurde dat zijn grote tegenspeler naarstig op zoek was naar informatie over de Rotterdamse orangisten die hem vanuit hun schuilhoek belaagden. Hoefnagel kon zijn geluk niet op toen de vriendelijke letterzettersgezel bereid bleek inlichtingen te verstrekken over het fonds van Kraefft, hem een drukproef in handen speelde en zelfs nog de naam van de schrijver noemde. Hij begreep niet dat zijn informant dubbelspel speelde, sterker nog, dat niemand minder dan degene naar wie hij op zoek was met één slinkse manoeuvre zowel hem als de in Rotterdam niet bijzonder geliefde Cornelis Vermijnen een mooie poets bakte. Toch blijft er ook nog heel veel verborgen. De briefwisseling tussen Johannes Olivier en Rijklof Michael van Goens beperkt zich grotendeels tot het tijdvak 1781-1783, toen ze samen aan de Ouderwetse Nederlandsche Patriot werkten. Ook de bibliografische aantekeningen van Van Goens zijn juist voor die periode, toen hij veel pamfletten aangeleverd kreeg en er een praktisch gebruik van wilde maken, uitgebreider dan voor de jaren ervoor en erna. Maar zelfs met betrekking tot deze periode is nog veel onduidelijk. Zo liet Olivier zich ooit ontvallen dat de Echo of scherpe weerklank geschreven was door ene Van den Brink uit de Nieuwstraat.Ga naar eind52 Het kan zijn dat Olivier grossierde in bevriende schrijvers-van-formaat. Het kan echter ook zijn dat hij voor Sterck veiligheidshalve een codenaam gebruikte. Ik vermoed het laatste. In ieder geval bleef de Echo of scherpe weerklank nog enige tijd nagalmen, want de schrijver gooide nog wat olie op het vuur met een pamflet, Naaklank van de | |
[pagina 132]
| |
Echo, waarvan de titel door Olivier uitdagend was uitgebreid met de toevoeging ‘niet door Klaas Vermyn’.Ga naar eind53 En bij een in september 1782 verschenen pamflet waarin de patriotten worden afgeschilderd als prinsenmoordenaars die om erger te voorkomen preventief moeten worden terechtgesteld, Het gewette moortgeweer op den Prins en zyn gunstelingen getrokken, teegende moordenaars gekeert, noteerde Van Goens: ‘door den Schryver van de Echo en Naklank op de Echo’.Ga naar eind54 Na het beëindigen van de Ouderwetse Nederlandsche Patriot stokt de correspondentie. Dat betekent dat Sterck min of meer uit het zicht verdwijnt. Dat laat zich mooi aflezen aan de Lanterne magique. Uit de briefwisseling blijkt dat Van Goens, in tegenstelling tot wat hij beweerde, daar wel degelijk bij betrokken was. In de eerste maanden probeerde hij samen met Olivier de auteur in toom te houden en de teksten nog enigszins te beschaven, hetgeen een schier onmogelijke opgave was, want Sterck ging gewoon zijn eigen gang. Daarnaast stond Van Goens tot het einde toe garant voor de kosten - in ieder geval zou hij later door Hake financieel aansprakelijk worden gesteld voor bijna alle afleveringen.Ga naar eind55 Over zijn bemoeienis met de laatste nummers is echter weinig bekend. Overigens was het na de verschijning van een titelplaat, bij de zestiende aflevering, een aflopende zaak. Johannes le Francq van Berkheij schreef de zeventiende aflevering in opdracht van de Leidse boekverkoper Frans de Does.Ga naar eind56 Daarna deelde de lanternier mede dat er nog twee vertoningen zouden verschijnen en dat hij dan zijn werk zou staken - hetgeen hij ook deed. Rijklof Michael van Goens verdween van het toneel, maar het netwerk rondom de Rotterdamse boekverkopers Bennet & Hake en Kraefft en de schrijvers Sterck en Olivier bleef voortbestaan. Dat is een interessant gegeven, aangezien het er in Rotterdam in de jaren 1783-1787 hard aan toeging: het vrijkorps schoot met scherp, er vielen doden, Kaat Mossel en nog wat andere woordvoerders van de orangistische kleine gemeente verdwenen in de gevangenis en de stadhoudersgezinde boekhandelaren, met name Kraefft en Bal, werden voortdurend aangeklaagd. Net zoals in andere steden wordt het historisch onderzoek ernstig belemmerd door een mer à boire van anonieme pamfletten, maar veel Rotterdamse orangistische publicaties doen vermoeden dat ze geschreven zijn door één en dezelfde auteur. Ik heb geen systematisch onderzoek gedaan en het is geen geringe opgave om te bewijzen dat Sterck de spin in het web was, maar toch - het zou me niet verbazen. Ook na de Pruisische interventie bleef Sterck nog enige tijd actief. Zijn naam zou nog één keer opduiken. In december 1789 verscheen de Dordrechtsche oprechte Hollandsche historische courant. De krant werd uitgegeven door J.P. Kraefft en Jan van Stipriaan. De dagelijkse leiding en de financiële verantwoordelijkheid berustten bij Van Stipriaan en bij ‘directeur’ Henrik Sterck. Het was geen succes. Na 17 nummers gaven de uitgevers er de brui aan. Henrik Sterck zou het niet lang meer maken. Vermoedelijk is hij in april 1793 overleden in Alkmaar, waar zijn zoon Adrianus woonde. |
|