Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Een libertijnse littérateur over Spinoza: Jean-François Dreux du Radier
| |
[pagina 116]
| |
Van jurist tot veelschrijverJean-François Dreux du Radier werd geboren in Châteauneuf-en-Thymerais, nu onderdeel van het departement Eure et Loire, op 10 mei 1714. Zijn vader, François Dreux, was er griffier (‘greffier en l'élection de Verneuil et Chateauneuf’), zijn moeder was Jeanne Truffaud-Horeau. De jonge Jean-François werd naar het Collège de Chartres, daarna naar het Collège de Tiron gestuurd, dat rond 1630 was gesticht en werd beheerd door de erudiete Benedictijnen van de orde van Saint-Maur. Nog op latere leeftijd blikt hij met affectie terug op zijn tijd in dit onderwijsinstituut.Ga naar eind5 Dreux studeerde vervolgens aan het beroemde Collège de la Marche in Parijs. Hij trouwde op zeventwintigjarige leeftijd met Catherine Copineau du Mareuil, die elf jaar ouder was dan hij. Het huwelijk werd gesloten op 29 september 1741. Overigens vergiste D'Hémery zich in de leeftijd van Dreux, die in 1753 wat ouder was dan de 35 jaar die hem werden toebedeeld in het politierapport; zijn huwelijk met Catherine, die hij overleefde, werd gesloten in Châteauneuf, niet in Parijs, en ook was het huwelijk niet bijzonder kinderrijk: officieel had Dreux slechts één dochter, Louise Françoise Euphrasine, die in 1770 trouwde.Ga naar eind6 Na zijn rechtenstudie kocht Dreux zich in als officier van justitie (‘lieutenant particulier civil et criminel’) in zijn geboortestad, die sinds het begin van de zeventiende eeuw een eigen baljuwschap vormde. Hij hield het vanwege zijn literaire aspiraties niet lang uit in zijn beroep: ‘Relegué dans ma province, l'amour des lettres m'y suivi, il y devint une ressource nécessaire à l'ennui de ma petite magistrature’.Ga naar eind7 Na zijn korte exil in Poitiers teruggekeerd in Châteauneuf verkocht hij daarom zijn ambt en vertrok naar Parijs en een schrijversbestaan, waar hij onder de aandacht kwam van D'Hémery. Tot de Académie Française heeft hij het nooit geschopt, maar hij pikte wel lidmaatschappen op van de koninklijke academies van Lyon, Rouen, La Rochelle, Angers en Chalons sur Marne. Bovendien was hij lid van de Société Royale d'Agriculture van Alençon. Dreux werd op 3 maart 1780 begraven in Saint-Éliph (eveneens in de Eure et Loire). Blijkens de boedelinventaris stierf hij als een man in bonis.Ga naar eind8
Dreux' specialiteit was zoals gezegd het historisch-literaire overzichtswerk - in het jaar van zijn verbanning kwam in Parijs zijn Éloges historiques des hommes illustres de la province du Thymerais uit, een lofzang dus op de grote mannen uit zijn geboortestreek. Helaas heeft Dreux als auteur nooit bijster goede kritieken gekregen: ‘au Parnasse il n'était que médiocre’, schreef Adrien Beuchot over hem, hoewel hij er aan toevoegde dat Dreux ‘était plus heureux dans ses ouvrages historiques, et surtout dans ses travaux relatifs à l'histoire littéraire’.Ga naar eind9 Dit oordeel werd al eerder geveld door een Engelse auteur: ‘We may spare ourselves the trouble of his poetical productions, because there is no poetry in them: a loose, dull, prosaic versification.’ Als historicus stelde Dreux weliswaar meer voor, maar zijn stijl werd desondanks afgedaan als ‘prolix, negligent and familiar; there is a want of method, too, in the distribution of the facts, as well as of grace in the narration’. Hij was blijkbaar wel een genereuze historicus, die geregeld ‘with pleasure the business of searching records, archives and papers for families, or for literary men who wanted the assistance of his pen or his erudition’ op zich nam.Ga naar eind10 Al na tien jaar vond Dreux het zoals gezegd welletjes in Parijs, waar het leven ‘trop agitée, trop bruyante’ was. In 1760 trok hij zich terug bij Saint-Éliph op een landgoed dat hem toebehoorde, waar hij zich tot zijn dood wijdde aan zijn literaire bedrijf. Volgens zijn necroloog werd hij er ook nog eens de steun en toeverlaat van de streek: ‘Il y devint encore, comme avocat, le conseil de tous les gens honnêtes de son canton.’ In 1776 publiceerde Dreux - misschien niet zonder ijdelheid, maar vast zonder enig vermoeden van het latere literaire oordeel over hem - een Catalogue des ouvrages imprimés ou manuscrits de M. Dreux Du Radier, die door toedoen van Jean-Baptiste-Guillaume Haillet de Couronne in Rouen werd gedrukt.Ga naar eind11 Uit het commentaar dat Dreux toevoegde aan zijn gedrukte werken en aan de vele bijdragen aan tijdschriften, blijkt dat de auteur minutieus bijhield wie wat over hem schreef. Zo noteert hij over zijn eersteling, de Temple du bonheur: ‘Il en fut parlé dans quelques Journaux. Et l'Auteur des Nouvelles Littéraires de Caen en donna des extraits’ (Dreux, Catalogue nr. 1, p. 1). Wanneer bijdragen van hem (gedeeltelijk) in de nieuwe Moréri zijn opgenomen wordt dit heuglijke feit steevast nadrukkelijk vermeld. De bijdragen aan tijdschriften geven een goed beeld van de gebruikelijke antiquarische interesses van de leisured gentleman: inscripties op medailles, Romeinse (funeraire) monumenten: | |
[pagina 117]
| |
allemaal een stukje waard. Daarbij schuwde Dreux niet de sensatie: dat de harteloze aartsbisschop Hatto van Mainz in 970 door ratten werd opgevreten wekte eveneens zijn interesse: ‘Je prétends prouver la réalité de ce fait’.Ga naar eind12 | |
Libertijnse sympathieënEen van Dreux' eerste literaire produkten is de als libertijns gekwalificeerde Dictionnaire d'amour (Dreux, Catalogue nr. 6, p. 4), een werk dat in 1741 anoniem verscheen in Den Haag. Dreux' Dictionnaire wordt beschouwd als een ‘“dictionnaire philosophique” de l'amour que ni Voltaire ni Laclos n'aurait désavoué’, een werk ‘ancrée dans l'ambition désinvolte et le militantisme philosophique des Lumières’.Ga naar eind13 Zelf beweert Dreux over zijn Dictionnaire dat het werk een morele grondslag had, want de Franse kanselier, de vrome Henri François D'Aguesseau, wilde alleen maar weten van serieuze werken, en dus kreeg Dreux van D'Aguesseau een ‘stilzwijgende goedkeuring’ op basis van de synopsis die zijn vriend ‘M. le Comte d'Argençon’ (Marc-Pierre de Voyer de Paulmy) de kanselier had voorgelegd. Minister van Oorlog D'Argenson steunde de encyclopédistes en ook Dreux - with friends in high places, who needs censores librorum? In 1754 publiceerde Dreux een historische compilatie, de Bibliothèque historique et critique du Poitou (Dreux, Catalogue nr. 9, p. 5-6) waarin opgenomen biografieën van savants uit de provincie Poitou, een van de twee werken die D'Hémery in zijn fiche over Dreux noteerde. Over zijn overigens erg succesvolle Bibliothèque du Poitou merkte Dreux droogjes op: ‘j'ai commencé cet ouvrage à Poitiers où j'étois par ordre de la Cour, en 1750, & l'ai fini à Paris’ - een man met een onverwoestbare historiografische interesse dus, ook in ballingschap. Het is een veelomvattend werk, compleet met bibliografieën, vanaf het vroegste begin (derde eeuw!) tot het toenmalige heden. Ook in dit werk zijn libertijnse sympathieën gesignaleerd, door Olivier Bloch, expert op het gebied van de Franse clandestiene literatuur. Hij wees op Dreux' evidente enthousiasme voor het werk van Abraham Gaultier (ca. 1650-1720), een arts afkomstig uit Niort, een stad ten zuiden van Poitiers. In 1714 bracht deze er een traktaat uit met de uitvoerige titel Réponse en forme de Dissertation à un Théologien qui demande ce que veulent dires les Sceptiques qui cherchent la vérité par tout, dans la nature, comme dans les écrits des philosophes, lorsqu'ils pensent que la vie & la mort sont la même chose, où l'on voit que la vie & la mort des minéraux, des métaux, des plantes & des animaux avec tous leurs attributs ne sont que des façons d'être de la même substance à laquelle les modifications n'ajoutent rien.Ga naar eind14 Over dit werk zegt Dreux dat het uitgaat van ‘het pure mechanisme van Descartes’. Hij herhaalt zonder kritische kanttekening Gaultiers tamelijk transparante excuus dat de Réponse geen materialistisch werk is omdat zijn theorieën slechts betrekking hebben op het dierlijke, plantaardige en minerale leven en zich niet uitstrekken tot de mens, laat staan de onsterfelijkheid van de ziel.Ga naar eind15 Dreux trekt Gaultier nog verder op het droge door Melchior de Polignacs anti-materialistische Anti-Lucrèce te verbinden aan Gaultiers Réponse: de befaamde kardinaal zou zich wat betreft tenminste één passage hebben kunnen laten inspireren door Gaultier.Ga naar eind16 Dat Dreux Gaultier oprecht bewonderde blijkt verder uit een opmerking over een episode uit het leven van de arts uit Niort, die in de jaren 1680 naar Amsterdam vertrok. In nauwe samenwerking met een eveneens Franse collega, de arts Nicolas de Blegny,Ga naar eind17 bracht Gaultier er kortstondig een tijdschrift uit onder de naam Mercure savant, een medley van medische bijdragen, poëzie, liederen en politieke nieuwtjes, door Henri Desbordes in Amsterdam voor het eerst uitgebracht in februari 1684 (het tijdschrift kende slechts twee afleveringen). De episode zoals Dreux die brengt is weliswaar bijna letterlijk overgenomen uit Desmaizeaux's Vie de Mr. Bayle, maar het bijbehorende sentiment komt op het conto van Dreux: ‘Il a encore eu beaucoup de part à un assez mauvais journal qui ne pouvoit faire honneur ni au coeur ni à l'esprit de l'Auteur.’Ga naar eind18 Bloch is ook van mening dat Dreux in aanmerking komt - in samenwerking met de filosoof Pierre-Charles Jamet (1701-ca. 1780) en de verlichte arts Antoine Le Camus (1722-1772) - voor het auteurschap van het anonieme en puur materialistische Lettres à Sophie: Lettres sur la religion, sur l'âme humaine et sur l'existence de Dieu, dat rond 1770 werd uitgebracht. In Dreux' Catalogue komt dit werk (om die reden?) niet voor. Wel had Dreux al eerder samengewerkt met Jamet en Le Camus, aan het satirische Essai historique, critique, philologique, politique, moral, litteraire et galant; sur les lanternes uit 1755 (Dreux, Catalogue nr. 13, p. 8). Hij noemt hen overigens niet bij naam: ‘Ce badi- | |
[pagina 118]
| |
Gravure van Spinoza door Fessard/Babel, met dank aan de Bibliotheca Philosophica Hermetica, Amsterdam.
nage de 156 pages, fut le résultat d'une conversation avec quelques personnes de lettres, qui parlent de quelques sujets ingrats en apparence’, schrijft hij neutraal. Volgens Bloch was Jamet, auteur van Essais métaphysiques en epicurist, ook een spinozist. In ieder geval lijken er vanaf het prille begin van Dreux' schrijverschap tot ver in de jaren 1750 libertijnse lijntjes door zijn werk te lopen. Misschien wel tot in de dood: het begin van het grafschrift van Dreux, door hemzelf opgesteld, zou zijn ontleend aan dat van de beruchte Nederlandse libertijn Adriaan Beverland.Ga naar eind19 | |
L'Europe illustré: Dreux en SpinozaEen ander werk dat op naam staat van Dreux du Radier is L'Europe illustré, een biografisch lexicon van prinsen, prelaten, juristen, geleerden en wetenschappers (Dreux, Catalogue nr. 12, p. 5-6).Ga naar eind20 Het werk verscheen in zes delen tussen 1755 en 1765. Dreux was als tekstschrijver voor dit project | |
[pagina 119]
| |
aangezocht door de Parijse prenthandelaar Michel Odieuvre (1687-1756), die diverse platen van beroemde dames en heren in zijn bezit had en kennelijk wel brood zag in een rijk geïllustreerde uitgave. Iedere gravure werd voorzien van een biografische schets van twee pagina's. Dreux kreeg er drie livres per schets voor.Ga naar eind21 Dat L'Europe illustré overvloedig geïllustreerd was, werd als aanbeveling op de titel vermeld: ‘Ouvrage enrichi de portraits, gravés par les soins du Sieur Odieuvre’. Ook van Spinoza had Odieuvre overigens al een kleine twintig jaar vóór de uitgave van L'Europe illustré een portret in de aanbieding voor de liefhebbers. De graveur ervan was Etienne Fessard (1714-1777); het portret werd omlijst door een fraaie rococorand ontworpen door Pierre Edmé Babel (1720-1775). Het verkoopadres luidde: ‘Odieuvre, Md. D'Estamp., rue d'Anjou la dernière Porte Cochère à gauche entrant par la rue Dauphine’, in de Marais, het adres waar Odieuvre van 1741 tot 1747 was gevestigd.Ga naar eind22 Fessards gravure is gebaseerd op het portret dat voorkomt in sommige exemplaren van Spinoza's Opera posthuma of de Nederlandse vertaling, de Nagelate Schriften (beide uitgegeven door Jan Rieuwertsz sr. in Amsterdam eind 1677 of begin 1678). De gravure in L'Europe illustré bevindt zich - zonder Babels lijst - in het vijfde deel, dat pas in 1765 uitkwam.Ga naar eind23 De volledige titel van dit salontafelboek in zes delen is: L'Europe illustré, contenant l'histoire abrégée des souverains, des princes, des prélats, des ministres, des grands capitaines, des magistrats, des savans, des artistes, et des dames célèbres en Europe: dans le xve siècle compris, jusqu'à présent. Het werk is opgedragen aan Louis Philippe d'Orléans (1725-1785): ‘C'est au premier Prince du Sang de France, que j'offre une longue suite de Héros de toutes les Nations de l'Europe.’ Verrassend genoeg wordt Spinoza onder de helden van Europa geschaard - in 1727 gold hij in Frankrijk nog als een ‘Auteur d'un dangereux sistême’, althans, volgens het onderschrift van een kopergravure dat een overigens fictief portret van Spinoza begeleidde.Ga naar eind24 De gravure door Odieuvre uitgebracht heeft echter het neutrale onderschrift: ‘Benoit Spinosa. Né à Amsterdam, l'An 1632. Mort le 21. Février 1677. Agé de 44 ans.’ Geen verkettering dus. Zou de libertijn Dreux het aandurven om het op te nemen voor Spinoza, die samen met de andere ‘savans’ in het vijfde deel voorkomt? | |
Que de monstres! que d'absurdités! que d'extravagances!Benoît de Spinosa, Juif de Naissance, étoit d'une famille pauvre, & très-peu considerable. Il s'appliqua de fort bonne heure à la Théologie, qu'il abandonna dans la suite pour se livrer à ses monstrueux systèmes, où ‘il s'efforce d'anéantir toute idée de Religion, & s'il l'eût pû, l'existence de Dieu même, en subsituant à sa place une substance unique dans l'Univers, de laquelle tous les autres êtres ne sont que des modifications, & qui est douée d'une infinité d'attributs, & entr'autres de l'étendue & de la pensée: en sorte que tous les corps qui se trouvent dans l'Univers sont des modifications de cette substance, en tant qu'étendue, & les ames des hommes, en tant que pensée. De sorte encore que Dieu, l'Être nécessaire & infiniment parfait, est la cause de toutes les choses qui existent, sans différer d'elles; il n'y a qu'un Etre, qu'une Nature, & cette Nature produit par elle-même, & par une action immanente tout ce qu'on appelle Créatures. Il est tout ensemble agent & patient, cause efficiente & sujet: il ne produit rien qui ne soit sa propre modification.’ | |
[pagina 120]
| |
[sic], qu'il refusa. Il tomba dans une maladie lente qui purgea le monde d'un monstre qui ne travailloit qu'a l'infecter, le 21 Février 1677, âgé d'un peu plus de quarante ans. Après qu'on vient de dire de l'horreur de ses Systèmes, qui croiroit que sa vie a toûjours été fort réglée, & ses moeurs pures? C'est portant ce qu'on nous dit de sa morale, tant il est vrai que l'homme est inconséquent dans sa manière de se conduire! Zoals Dreux aangeeft is zijn bron Bayle's Dictionnaire critique (het citaat komt uit paragraaf een van noot N). Maar in vergelijking met Bayle is hij veel venijniger, zoals blijkt uit het staartje van Spinoza's leven in Dreux' versie: Il tomba dans une maladie lente qui purgea le monde d'un monstre qui ne travailloit qu'a l'infecter, le 21 Février 1677, âgé d'un peu plus de quarante ans. Bayle zelf is feitelijk: Il tomba dans une maladie lente qui le fit mourier à la Haie le 21 de Février 1677, à l'àge d'un peu plus de quarante ans. Ter vergelijking: nog geen tien jaar later is het levensbericht over Spinoza in de Levensbeschryving van eenige voornaame meest Nederlandsche mannen en vrouwen, in hetzelfde deel waarin Jacob Campo Weyerman is opgenomen, heel wat milder. Deze beschrijving is eveneens gebaseerd op Bayle en besluit kritisch met de constatering dat ‘de schadelykeid deezer schriften [van Spinoza] by veelen in 't oog liep, dus heeft ook eene groote menigte Schryvers... de pen tegen dezelve opgevat’ (p. 301). Maar over de onbesproken levenswandel van Spinoza, die Dreux doet concluderen dat ‘il est vrai que l'homme est inconséquent dans sa manière de se conduire’ merkt de Nederlandse Levensbeschryving relativerend op: ‘Ondertusschen verdient het ingetogen leeven van Spinosa niet meer onze verwondering, dan het kwalyk leeven der zulken, welke voorgeeven het Evangelie te gelooven’ (p. 297).Ga naar eind25 Dit ‘doopsgezinde project’ van Simon Stijl en Johannes Stinstra, een poging tot nationale biografie, komt in opzet overeen met L'Europe illustré. De uitgever prijst de Levensbeschryving als volgt aan in het Bericht aan de Lezer: ‘Het heeft onzen Landgenooten altyd aan een Werkje als dit ontbrooken, dat naamelyk hen zonder moeite onze Voorouders leerde kennen.’ De teneur van het lemma over Spinoza is echter geheel anders dan dat van L'Europe illustré. Blijkbaar achtte Dreux het onder het Ancien Régime wat betreft een filosoof als Spinoza nog steeds wijs om - in druk althans - zijn weerzin tegen diens filosofie te betuigen. Mogelijk ook paste Dreux dezelfde strategie toe als Henri de Boulainvilliers een paar decennia voor hem, die een bloemlezing uit de Ethica verspreidde onder het mom van verontwaardigde afkeer.Ga naar eind26 | |
De voc-mentaliteit volgens SpinozaDe gravures in L'Europe illustré kenden een onverwacht Nachleben in Japan. Sommige daarvan stonden namelijk model voor gelakte koperen plaquettes, die van 1780 tot 1800 op het eiland Deshima op bestelling werden gemaakt voor de Europese markt. Het Rijksmuseum voor Volkenkunde heeft een dergelijke plaquette van Spinoza in zijn collectie, die in 1952 werd verworven. Het onderschrift onder het portret is zorgvuldig gekopieerd van het voorbeeld en gegraveerd op de achterzijde: ‘Benoit Spinosa. Né à Amsterdam, l'An 1632. Mort le 21. Février 1677. Agé de 44 ans.’
Johan Frederik baron van Reede tot de Parkeler (1757-1802), Opperhoofd van de voc-factorij op Deshima, plaatste gedurende zijn bewind van 1785 tot 1789 een grote bestelling voor deze plaquettes.Ga naar eind27 Het valt niet na te gaan of Spinoza ook op zijn bestellijst stond, maar het is een opbeurende gedachte dat de beeltenis van de grote ‘ongodist’ ooit hing te prijken in de Japanse burelen van de Compagnie waaraan hijzelf refereerde in zijn Tractatus theologico-politicus: Wie leeft in een staat waar de uiterlijke godsdienst verboden is, verplicht zich ervan te onthouden, terwijl hij toch zalig zal kunnen leven. Een voorbeeld hiervan hebben we in het koninkrijk der Japanners, waar de | |
[pagina 121]
| |
Plaquette van Spinoza ontleend aan L'Europe illustré, Rijksmuseum voor Volkenkunde, Leiden, inv. nr. 2993-1.
christelijke godsdienst verboden is en waar de Nederlanders die daar wonen, op last van de Oostindische Compagnie zich van alle uiterlijke eredienst moeten onthouden. Volgens Jean Baptiste Stouppe, een vijand van de Republiek, bewijs dat de Hollanders alleen de afgod Mammon dienden en voor geldelijk gewin hun geloof en zeker hun geloofspraktijken verzaakten: Spinoza had het zelf gezegd.Ga naar eind28 |
|