Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
[2008-2] Jan Willem Jacobus van Goor, krullenjongen in de vertaalfabriek van de Weduwe DóllIn de nacht van 13 op 14 februari 1801 wordt op de Kalverstraat te Amsterdam een bekend oranjedeuntje gehoord: ‘Al is ons prinsje nog so klein - hoezee! Alevel zal ie Stadhouder sijn - hoezee! En al is dat Prinsje nog so klein, alevel zal 't Oranje sijn!’ Nog voordat duidelijk wordt of de zanger het lied zal besluiten met een verwensing van het kezen-, het Franse, of het Bataafse vee, wordt hij door een schildwacht gearresteerd. Dat moet niet moeilijk zijn geweest, want op dat moment stond hij in beschonken staat tegen een lantaarnpaal te wateren. De volgende dag wordt de arrestant voor het Comité van Binnenlandsche Correspondentie gebracht. Het blijkt te gaan om de 22-jarige Jan Willem Jacobus van Goor, die in Leeuwarden woont maar tijdelijk in het ‘Wapen van Amsterdam’ aan de Botermarkt verblijft. Wat ons de oren doet spitsen is de manier waarop hij zegt aan de kost te komen: ‘door voor de Wed. Doll, Boekverkoper alhier en ook anderen werken te vertaalen uit het Hoogduitsch Engelsch en Frans’. Helaas laat de arrestant zich over zijn vertaalarbeid niet nader uit, maar dat hij een orangist is, ontkent hij in alle toonaarden: hij had misschien wel iets gezongen, maar was te dronken geweest om zich nog te herinneren wat en bovendien leed hij ‘zeedert zeker voorval met een meisje’ bij vlagen aan verstandsverbijstering; daarbij was hij juist voorstander van de nieuwe ‘order van Zaaken’, had hij zich bij het inwijden van de vrijheidsboom nog als vrijwilliger verdienstelijk gemaakt, en stond ook zijn vader, die in Amsterdam woonde, als ‘Yverig Patriot’ bekend. En trouwens, in 1796 was hij nog tot preceptor aan de Latijnse school van Gouda benoemd, en een dergelijke post had hij toch nooit gekregen als hij er ‘contrarie gevoelens’ op nahield?Ga naar eind1 Het Comité lijkt met deze gestapelde verklaringen genoegen te hebben genomen. Maar de Navorser is dit vluchtige inkijkje in de morsige stegen rond de vertaalfabriek niet genoeg. Die wil méér. Meer licht in de stegen, meer zicht op de wereld van broodschrijvers en hun broodheren, zeker als blijkt dat die broodheren ook vrouwen kunnen zijn. En al helemaal als de weduwe Dóll er daar één van is, en de broodschrijver net genoeg straatstof en bravado aankleeft om te vermoeden dat er voor hem aan de rand van de Andere achttiende eeuw nog wel een plaatsje zou kunnen zijn. Welnu, de leeftijd die Jan Willem Jacob van Goor in februari 1801 opgaf - 22 - stemt overeen met de datum waarop hij in Amsterdam geboren werd - 30 september 1778. Of zijn vader, de wijnkoper Jan Willem van Goor, een ‘Yverig Patriot’ was, valt niet één twee drie te achterhalen, al is het in dit verband wellicht niet zonder betekenis dat zijn jongere broer IJsbrand in 1789 ten doop werd gehouden door IJsbrand van Hamelsveld en zijn vrouw Susanna Flandreau. Op 12-jarige leeftijd, zo lezen we in Van der Aa, vertrok Van Goor naar Schiedam, waar een oom van vaderszijde rector van de Latijnse School was. Daar zou hij van deze oom Grieks, Latijn, en door zelfstudie Frans, Duits en Engels hebben geleerd. Dat kan kloppen: in die jaren was Johannes van Laar, gehuwd met vaderszuster Francina van Goor, rector van de Latijnse School van Schiedam.Ga naar eind2 In 1794, we volgen Van der Aa weer, keerde hij terug naar Amsterdam, om daar aan het Athenaeum in de letteren en rechten te studeren, en twee jaar later met succes naar de plaats van preceptor aan de Latijnse School van Gouda te solliciteren. Of daar enig onderzoek van zijn politieke geloofsbrieven aan te pas is gekomen, zoals Van Goor in 1801 zal suggereren, is nog maar de vraag. Want wie was daar toen rector van de Latijnse School? Oom Johannes van Laar.Ga naar eind3 Niettemin moet hij in 1798, ‘meer Oranjeklant dan Patriot zijnde’, zoals Van der Aa schrijft, om politieke redenen ontslagen zijn, waarna hij in Leiden zijn rechtenstudie weer zou hebben opgepakt, die in 1800 afsloot met een Dissertatio politico-juridica de Mercatura, inprimis Batavorum, en zich vervolgens als advocaat te Amsterdam vestigde. Hier vliegt de levensbeschrijving van Van der Aa ruim uit de bocht van de verifieerbare feiten. Aan de Leidse Universiteit is in de jaren 1798-1800 geen Van Goor ingeschreven, en onder genoemde titel is in Leiden geen proefschrift verdedigd. Althans, niet in 1800. Wél in 1766, geschreven door de in 1800 al lang overleden Cornelis Johannes Bichon (1746-1770). En advocaat lijkt Van Goor ook niet te zijn geworden. Als hij in 1801 is opgebracht en zijn beroep moet opgeven, noemt hij zich althans geen advocaat, maar zegt hij voor de Weduwe Dóll zowel als voor andere uitgevers te vertalen. Tenzij dat grootspraak was en hij toen als vertaler nog moest beginnen, zou hij dus een van de vertalers kunnen zijn geweest achter de vele anonieme toneelvertalingen die de Weduwe Dóll in de loop van | |
[pagina 78]
| |
de jaren 1790 in omvangrijke series op de markt begon te brengen. In elk geval komen er in 1801 en volgende jaren bij de Weduwe Dóll en bij enkele andere Amsterdamse uitgevers (Abraham Mars, Hendrik van Kesteren, Hendrik Moolenijzer) enige vertaalde toneelstukken uit, die aan Van Goor zijn toe te schrijven.Ga naar eind4 Naar Leeuwarden lijkt Van Goor, die zich daar Steenbergen van Goor is gaan noemen, begin negentiende eeuw inderdaad verhuisd te zijn. Daar zou hij volgens Van der Aa achtereenvolgens twee weduwe-uitgeefsters om zijn vinger gewonden hebben, in 1802 met de laatste van de twee, de Weduwe J.P. de Boy getrouwd zijn, en vanaf dat moment onder haar naam met vertalingen van zijn hand de uitgeverij hebben voortgezet. Ook achter dit verhaal gaat naar het zich laat aanzien een iets bescheidener praktijk schuil. Er waren in Leeuwarden inderdaad twee weduwen in het spel: Eva Voormeulen, weduwe van Johan Fredrik Trip, die een boekhandel dreef, en Cornelia de Jong, weduwe van Johannes Pieter de Boy, die de boekhandel van de weduwe Trip eind 1802 overnam. Bij die gelegenheid kondigde de nieuwe boekhandelaarster aan, een aantal vertaalde toneelstukken te willen uitgeven.Ga naar eind5 En dat is ook wat ze tussen 1803 en 1814 in ruime mate zal doen. Haar vertaler: Jan Willem Jacobus Steenbergen van Goor, met wie zij in 1810 in het huwelijk treedt. Vanaf 1816 komen de vertalingen van Van Goor uit bij een uitgeverij die zijn naam draagt: J.W.J. Steenbergen van Goor. In de jaren 1830, tenslotte, gaan de zaken achteruit, in 1844 krijgt Van Goor een beroerte en in 1856 overlijdt hij in een armenhuis. Rest één vraag: wat was de bron van Van der Aa voor het lemma over Steenbergen van Goor in zijn Biographisch woordenboek der Nederlanden, met die duidelijke inside-informatie, die hele en halve verdonkeremaningen, die grote en kleine opsnijderijen? Die bron, zo onthult Van der Aa, was - de vrolijke Navorser spitst de oren - de levensbeschrijving die Van Goor zelf had geschreven en die in handschrift bewaard was gebleven.
myriam everard |
|