Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Jenever en wind
| |
Robert HenneboHennebo wordt geboren in 1686 te Leiden als zoon van Jan Hennebo en Henriëtte van Hoogmade.Ga naar eind2 Zijn voorouders komen uit Noord-Frankrijk, om precies te zijn uit het plaatsje Bonduys (thans Bondues, tien kilometer ten noorden van Lille), dat met Hondschoote, Belle, Poperinge, Menen en Nieuwkerke in de zestiende eeuw een welvarende lakenindustrie heeft gekend. Rond 1590 zijn er vier broers Hennebo, allen wevers, met hun zus naar Leiden verhuisd, gevlucht voor de verschrikkingen van de oorlog, of voor de economische malaise die in Frans-Vlaanderen heerste. Het gaat hun al snel voor de wind. De tweede generatie kan zich een huis permitteren op het Rapenburg, de Steenschuur of in de Breestraat, destijds de drie rijkste straten van Leiden. Spoedig hebben zij zich opgewerkt tot gerespecteerde, welgestelde burgers en zijn ze een actieve rol gaan spelen binnen de Vlaamse doopsgezinde gemeente, die aan de Bogaardsteeg samenkomt. Ze veranderen van lieverlede van drapiers of drapeniers (lieden die de wol inkopen, door thuisarbeiders laten bewerken en aan kooplieden doorverkopen) in kapitaalkrachtige kooplieden-ondernemers: reders. Deze houden er eigen volmolens en ververijen op na en lakenbereiderswerkplaatsen, manefacturen genaamd. Door de fabricage in eigen hand te houden en met molens te automatiseren, drukken ze de kosten en zorgen ze voor een hoge vlucht van de Leidse textielproductie. Samen met de Van Hoogmades en de Le Pla's vormen de Hennebo's een elite van bijzonder succesvolle ondernemers. Opvallend vaak worden er huwelijken gesloten tussen leden van deze drie families. Het huwelijk van Jan Hennebo en Henriëtte van Hoogmade dateert van 1683.Ga naar eind3 Zij is de dochter van Pieter van Hoogmade woonachtig op de Oude Hogewoerd (het stuk tussen Steenschuur en Watersteeg), ouderling in de doopsgezinde gemeente sinds 1670 en diaken sedert 1673. Jan Hennebo en Henriëtte van Hoogmade trouwen te Zoeterwoude. Getuige is Johan Gijs (1644-1709), advocaat aan het Hof van Holland, sinds 1679 drossaard van Kranendonk en Eindhoven, kerkmeester van de Pieterskerk en volgens de fiscus goed voor een vermogen van vier ton. De welgestelde lakenreder | |
[pagina 42]
| |
Jan Hennebo woont ten tijde van zijn huwelijk op het Rapenburg, maar binnen korte tijd vestigt het gezin zich aan de Breestraat. Er worden drie of vier kinderen geboren, maar slechts twee blijven er leven: Adriana Hennebo (1683 of 1684) en Robert (1686), de hoofdpersoon van dit artikel. Op 29 september 1691 sterft vader Jan Hennebo. Hij wordt in stilte begraven in de Pieterskerk.Ga naar eind4 Robert en Adriana krijgen Balthasar van Hoogmade, de broer van Henriëtte en een schatrijke lakenkoopman, tot voogd, alsmede haar Amsterdamse zwagers, Rutger Aerts en Anthonie Bierens, heren die in rijkdom geenszins onderdoen voor Balthasar. Op 18 september 1694 hertrouwt Henriëtte met Jacob van Heemskerck, weduwnaar van Agatha van Heemskerck en vader van een meisje, Maria. Uit het huwelijk worden nog twee zoons geboren, Jan en Pieter van Heemskerck. Henriëtte sterft in januari 1698. Robert is op elfjarige leeftijd wees geworden. Het betekent tevens zijn afscheid van zijn vaderstad Leiden. Hij wordt samen met zijn zusje Adriana opgenomen in het gezin van voogd Rutger Aerts aan de Warmoesstraat te Amsterdam. Wanneer in 1704 Balthasar van Hoogmade sterft, moet er een nieuwe voogd worden gevonden. Dat wordt een zekere Hendrik van Vreeden, die twee jaar later in het huwelijk treedt met zijn 22-jarige pupil Adriana Hennebo. Voor broertje Robert gaat ook iets veranderen. Hij wordt op 1 juli 1706 voor zes jaar (daarna is hij 25 en volwassen) in de leer gedaan bij de Amsterdamse koopman David Raillard, een koopman op de Fluwelen Burgwal.Ga naar eind5 Het contract waarin dit is vastgelegd, is nogal ten voordele van Raillard, zodat de indruk bestaat dat de voogd(en) de opgroeiende Robert graag kwijt willen. Het contract zal ongetwijfeld verbroken zijn, want in 1708 vinden we Hennebo terug in het Staatse leger, vechtend in de Spaanse Successie-oorlog tijdens de slag bij Oudenaarde. Naar verluidt is hij niet een van de dappersten. Wanneer het er heet aan toegaat, verstopt de cadet Hennebo zich onder de doden en gewonden teneinde hun lot niet te hoeven delen. Hij wordt daarbij gesnapt en vervolgens gedwongen zich door zijn familie vrij te laten kopen. Op 21 april 1711 zien we Hennebo echter wederom onder de wapenen, onder het bevel van een zekere brigadier Berckoffer. Als zodanig wordt hij vermeld in een proces verbaal, opgemaakt in een geschil tussen een herbergier en een pachter van de accijns.Ga naar eind6 Uit dit stuk blijkt dat Hennebo kind aan huis is in een herberg aan de Haagse Bierkade. Hij bewaart zelfs de sleutels van de wijnkelder. De herbergier en wijnhandelaar, Jan Willinck Boudens, is getrouwd met de Rotterdamse Alida de Lange, weduwe van Gerard Carpentier (of Gerrit Timmerman). Alida heeft één dochter, de 19-jarige Johanna Maria. Hennebo raakt kennelijk in de ban van deze jongedame en vraagt haar ten huwelijk. Van die verbintenis komt voorlopig niets, maar zo te zien ligt dat niet aan Johanna. Van 12 juli 1711 stamt een aantekening dat Robert Hennebo, thans gelegerd in de garnizoensplaats Geertruidenberg, te 's-Gravenhage is gehuwd.Ga naar eind7 En inderdaad vermeldt het Haagse register de ondertrouw op 5 juli 1711.Ga naar eind8 Echter, pas op 8 augustus passeren de huwelijkse voorwaarden bij de notaris. Het contract is zeer gunstig voor de vrouwelijke helft: Hennebo belooft zijn toekomstige bruid een morgengave van maar liefst f 5.000,-. Kennelijk geloven zijn voogden niet dat het hem ernst is, want op 29 augustus laat Hennebo bij dezelfde notaris optekenen, dat hij wel degelijk in zijn voornemen blijft volharden. De voogden gaan blijkbaar niet akkoord en Hennebo moet daarom nog een jaar geduld hebben. Het huwelijk tussen Robert Hennebo en Johanna Maria Timmerman staat uiteindelijk aangetekend in Leiden (12 augustus 1712) en te Den Haag (14 augustus). Uit notariële akten blijkt dat hij nu over verscheidene erfenissen mag beschikken. Hoeveel hij bij elkaar erft, valt niet goed na te gaan. Wel is zeker dat het hier een aanzienlijk bedrag betreft. Hennebo ontvangt het erfdeel van zijn moeder, van zijn vader en van een tante, Jannetje Hennebo.Ga naar eind9 Geruchten gaan dat het totaalbedrag de f 40.000,- overschrijdt. | |
WindhandelOp 30 september 1712 wordt Hennebo ingeschreven als burger van Den Haag. Op die zelfde dag koopt hij een groot huis aan de Bierkade, met een erf waarop nog twee kleine huisjes staan. Vanaf nu is hij de herbergier van het etablissement ‘De Drie Leliën’. Nog geen twee jaar houdt hij dit vol. Hij heeft zich namelijk ook nog eens gestort in allerlei handeltjes in graan en is verwikkeld in een hevig gekrakeel met zijn schoonouders. Uit archiefstukken blijkt dat er een civielrechtelijke procedure aanhangig is geweest tussen Johan Willinck Boudens en Robert Hennebo en zelfs dat er af en toe sprake is van hevige ruzies en handtastelijkheden, waarbij ook Hennebo's huispersoneel, een | |
[pagina 43]
| |
meid en een knecht, betrokken zijn. Hennebo ziet
Cornelis Troost, Portret van Robert Hennebo, krijttekening (Teylers Museum)
er zelfs geen been in om indien nodig zijn hond Jas in te zettenGa naar eind10. Het gaat er lekker ordinair aan toe. In april 1714 verhuurt Hennebo zijn herberg aan Everhart Storm, pachter van de drankaccijns.Ga naar eind11 Het huurcontract geldt voor een periode van zes jaar. Waarschijnlijk is na het aflopen van dat contract de herberg verkocht. In 1716 woont Hennebo in Amsterdam en is hij hospes (waard) van ‘Het Gulden Vlies’, een herberg bij het Prinsenhof. Hij raakt bevriend met een verlopen advocaat, Laurens Arminius, en een collegakroegbaas, Jacob Veenhuizen. Voor deze laatste dicht hij een grappige lijkzang op enkele huisdieren, Rouw-klachten van den heere Jacob Veenhuysen. Kennelijk bracht het uitbaten van de herberg niet genoeg geld in het laatje, want op 18 september 1717 begint Hennebo's loopbaan als acteur aan de Amsterdamse schouwburg. Hij schijnt een redelijk acteur te zijn en vrij succesvol in komische rollen. Zijn vriendschap met Jan van Hoven, de opvolger Cornelis Troost, Portret van Robert Hennebo, krijttekening (Teylers Museum) van Jacob van Rijndorp, zal hem in contact met het toneel hebben gebracht.
In 1718 schrijft Hennebo het werk waardoor hij onsterfelijk is geworden, het burleske Lof der Jenever, een schertsode op de nog niet zo lang in zwang zijnde alcoholische drank, die dermate populair geworden is onder de Nederlanders dat de Fransman Denis Diderot hen als ‘wandelende destilleerketels’ meent te moeten afschilderen. De herberg ‘Het Gulden Vlies’ is geen succes. Waarschijnlijk is Hennebo als waard failliet gegaan. We zien hem in 1719 als hospes van het koffiehuis ‘De Vergulde Karsseboom’ in de Kalverstraat, enige huizen van de Dam vandaan. ‘De Karsseboom’ staat naast ‘Het Franse Koffiehuis,’ beter bekend als ‘Quincampoix,’ het Amsterdamse centrum van de fameuze Windhandel.
De Windhandel van 1720 is een grote internationale speculatie-epidemie, begonnen in Frankrijk en overgeslagen naar Nederland. Deze breidt zich snel uit, zodat er in de meeste steden in de Nederlanden zogenaamde compagnieën worden opgericht die tot doel hebben het uitgeven van actiën of aandelen. De handel in aandelen waarvan de levendigheid groteske vormen aanneemt, wordt uitsluitend gedreven omwille van die handel zelf en de waarde van de aandelen berust dus eigenlijk op gebakken lucht. De actiehandel bood overigens wel degelijk grote winstmogelijkheden. Het was handel met weinig risico's: je schreef je in en je kreeg, als je door de ballotagecommissie van de compagnie niet te licht was bevonden, aandelen toegewezen voor bedragen tussen de f 1.000,- en f 50.000,-. Na een tijdje deed je een eerste aanbetaling (storting) van luttele procenten. Dat hoefde vaak pas na maanden en als je snel weer verkocht, kostte het je helemaal geen cent. Het enige wat je nodig had om mee te kunnen doen, was een beginkapitaal van minimaal f 250,- en maximaal f 2.500,- (hetgeen voor een koopman of regent geen buitensporige bedragen waren) en de goedgunstigheid van de gecommitteerden. Veel acties werden onmiddellijk na toewijzing doorverkocht aan een onfortuinlijke wiens wensen niet gehonoreerd waren. Soms geschiedde de doorverkoop reeds vóór de toewijzing. In zo'n geval was er sprake van termijnhandel en werkte men met een premiecontract. Hierbij nam de verkopende partij de verplichting op zich om binnen een afgesproken termijn actiën te leveren op een tijdstip dat de koper dit van hem eiste. Na het verstrijken van die termijn kon de verkoper bedingen dat de koper de in het contract vermelde hoeveelheid aandelen ontving, zelfs al waren de koersen gedaald. De prijs van de portie werd tevoren op de dagkoers vastgesteld en de koper betaalde bij het afsluiten van het contract een premie, die meestal 5 tot 10 procent van de bedongen | |
[pagina 44]
| |
prijs bedroeg. De bedoeling van een dergelijk contract was dat de koper zijn portie kon opeisen wanneer de koers stijgende was. Deze manier van handel kon ingewikkelde vormen aannemen, maar kwam eenvoudigweg neer op een soort gokken. En daar waren veel Nederlanders helemaal niet vies van. De windhandel woedde kort maar hevig. Handelaren en hun zaakwaarnemers reisden stad en land af om zo veel mogelijk in te tekenen. Hoewel ook de Amsterdamse vroedschap geen toestemming had verleend voor het oprichten van een actiecompagnie, gonsde het daar van de bedrijvigheid op de beurs. We moeten niet vergeten, dat er in Amsterdam altijd al een levendige geldhandel werd bedreven. In het stadhuis waren reeds in 1609 de wisselbank gevestigd en de assurantiekamer. De bank was een overheidsinstelling en als zodanig betrouwbaar genoeg om kooplieden te bewegen tot het betalen via bankwissels. Vlak bij de wisselbank stond de beurs, volgens Simon Schama de morele tegenpool van de bank: de beurs was de plek waarin de goklust hoogtij vierde onder de dekmantel van de gevestigde aandelenhandel, waar beroepsspeculanten slaatjes poogden te slaan uit prijsschommelingen op korte termijn. Daarvoor waren verse nieuwtjes van groot belang, hetgeen de opkomst van de couranten bevorderde. Behalve daarvan zouden de handelaren ook gebruik maken van koeriers, afluisteraars en spionnen in de koffiehuizen in de Kalverstraat om nieuwtjes over de vooruitzichten van een bepaalde onderneming te vergaren, of zelfs optimistische of pessimistische geruchten te verspreiden, al naar gelang hun belang vereiste. | |
Hennebo en HamiltonRobert Hennebo, dichter, toneelspeler en herbergier, blaast een pittig partijtje mee in deze Windhandel. Hennebo's vriend (hoewel vriend hier misschien een te groot woord is) Jacob Campo Weyerman beschreef wat er gebeurde: Robert trof het geluk zich aangenaam te maaken bij een Schotsheer Hamilton genaamt dien hij zo konstiglijk wist te belezen uyt de Schrift des Bedrogs, dat die Schot een Somme van dartig duyzent Guldens liet zitten bij die verplukten komediant. Robert stoof met al die kontante over na Rotterdam, 's Gravenhage, Gouda en na meer andere Steeden, en hij speelde zo konstiglijk als Aktionist den gebraaden haan, dat hij een merkelijk kapitaal, benevens een schoone Buijtenplaats, gedoopt Aktiehoven veroverde in ons GemeenebestGa naar eind12. Weyerman, zo is gebleken, schreef hier niets te veel. George Hamilton, 22 jaar oud, geboren te Chilsmond, Groot Brittannië, gaat op 2 oktober 1717 in ondertrouw met de achttienjarige, in Amsterdam wonende Maria Margarita VasserotGa naar eind13. Het paar trouwt op 17 oktober te Diemen en vestigt zich aan het Rokin, alwaar George reeds woonachtig is. In 1720 vinden we het echtpaar terug op de Herengracht, twaalf huizen van de Herenstraat. George is dan directeur van de Compagnie van Commercie en Administratie van de stad Gouda, welke opgericht is door de Goudse stadspensionaris mr. Adriaan de Grande. Robert Hennebo krijgt af en toe van deze Hamilton geld toevertrouwd om aan een derde te bezorgen, maar gebruikt het kennelijk om er mee te speculeren. Wanneer Hamilton in 1721 faillietActiehoven, Hennebo's buitenhuis te Gouda (Streekarchief Hollands Midden)
| |
[pagina 45]
| |
gaat, blijkt uit zijn boedelstaat dat hij Hennebo in totaal f 28.737,- mee heeft gegeven en dat deze verzuimd heeft daar rekenschap over af te leggenGa naar eind14. Het ziet ernaar uit, dat Robert andermans geld heeft gebruikt om zich aan de windhandel te verrijken. Dat is hem aardig gelukt. Hij heeft snel zo veel krediet, dat hij als één van de weinige Amsterdamse kooplieden zich met succes kan inschrijven in de Haagse, Rotterdamse en Goudse actiecompagnieën. Van het geld dat hij wint, koopt hij een buitenhuis te Gouda en noemt het ‘Actiehoven’. De buitenplaats, die nog lang zo heeft geheten, lag aan de IJsselbedding in de Moorddrechtse Dijk bij Gouda, tussen de Bosweg en de vijver van het buiten. In de vroegere tuin is in 1976 het afvalwatergemaal van Rijnland gebouwd. Echter, voordat het huis wordt opgeleverd, heeft Hennebo het al weer verkocht aan Reynier Swanenburg, pachter van de impost op het toenmalige gemaal. Kennelijk heeft hij geld nodig. Het gaat slechter in de windhandel. Steeds vaker wordt hij aangemaand om aan zijn verplichtingen te voldoen en steeds vaker keert de ingeschakelde notaris onverrichter zake terug bij zijn opdrachtgever.Ga naar eind15 We laten hierover Weyerman aan het woord: Indien Sieur Robert zijn Heerszucht had konnen bepaalen in die weelde, dan was alles behouden geweest na het uyterlyk. Maar neen, die Quant wou en zou een hooger plaats bekleeden, op het Uylenbort der Aktiekraamery. Robert zwoer by hoog en by laag, hoe zeer ook het vloeken een Mennoniet misstaat, dat hy een Millioen kontanten zou bezitten binnen 't Jaar, of dat by gebreke van zulks, den Duyvel zou danssen om de stukken van de Aktietent.Ga naar eind16 Het einde van de windhandel komt snel, nadat op 14 oktober 1720 de vroedschap van Amsterdam een verbod op beunhazerij heeft ingesteld. Niet beëdigde makelaars zijn niet meer welkom op de beurs. Hieraan zijn enkele volksopstootjes voorafgegaan, die hun hoogtepunt beleefden in de aanval op het Franse Koffiehuis, oftewel Quincampoix, in de Kalverstraat. Of het er iets mee te maken had, weten we niet, maar van 1 tot en met 15 oktober vertoont de Amsterdamse schouwburg Quincampoix van Pieter Langendijk. In dit stuk komt een figuur voor, de knecht Krispijn, die voor zijn meester opdrachten moet uitvoeren in de windhandel, maar die met het hem toevertrouwde geld zelf een gokje waagt en daarmee veel succes boekt. De kans is niet gering dat Langendijk, die Hennebo gekend moet hebben, deze Krispijn naar hem gemodelleerd heeft. | |
Weer op het toneelIn 1722 staat Hennebo weer op het toneel. Begon hij zijn loopbaan met f 1,- per avond spelen, thans krijgt hij er f 6,- voor. Ongeveer uit deze tijd stamt een curieus geschrift, een brief waarin de acteur Hennebo een makelaar uitdaagt tot een duel. Wij Robertus de eerste gebijnaamt de Hypochondre, door de macht des Amsterdamschen Schouwburgs eens en meermalen Rooms Keizer, Koning van Epyre en Commagene, Hertog van Kleef, Graave van Egmond, Baron Filebout en Propdarm mitsgaders gewoonlijke afgezant van Momus op de Levantsche Rijksdag van Jufrou Kaatje etc. etc. | |
[pagina 46]
| |
zoo wel als ten kost van een gezwollen Neus, gekneusde kin, blaauwe Oogen, en wat dies meer is, behoorlijk kunnen overtuigen, dat Gij ten allen tijde zijt een abraham uyenboer Etc. Etc. Etc. Hennebo speelt mee in de meest uiteenlopende stukken van Racine, Molière, Thomas Asselijn, Balthasar Huydecoper en anderen. Hardnekkig is de mare, dat hij beter was in het kluchtige genre dan in het treurspel. Acteur zijn is geen vetpot en betekent hard werken. Per avond worden er twee stukken gespeeld, een hoofdspel en een (komisch) naspel. Prolongaties komen niet vaak voor, dus er moeten doorlopend rollen geleerd worden en repetities gehouden. Acteurs hebben een slechte naam en niet geheel ten onrechte. Uit 1720 is een plakkaat bekend dat diende om ongeregeldheden in de schouwburg van zowel toeschouwers als acteurs tegen te gaan. Ook uit deze tijd komt een lange lijst met reglementen die bij overtreding de acteur een hoop geld kosten. De hoogste boete staat op handtastelijkheden op het toneel. Die komen de dader te staan op twee tot drie dagen loon. Rumoer maken achter de coulissen, schelden, alcohol drinken, schmieren, niet rolvast zijn, te laat opkomen, alles kost de overtreder een groot gedeelte van zijn gage. Overal is rekening mee gehouden en kennelijk is dat nodig. Tijdens zijn tweede periode als acteur blijft Hennebo in acties handelen, maar dit zal hem niet veel hebben opgeleverd. Om zijn inkomen aan te vullen gaat hij doen wat hij kennelijk goed kan: vertalen. In 1720 heeft hij Le Tombeau de Maître André van Claude Ignace Brugière de la Barante vertaald, een stuk uit de traditie van de commedia dell'arte. Na 1722 volgen er vertalingen van de meest uiteenlopende werken, van een deel uit de Gil Blas de Santillane van Alain René le Sage tot een obscuur werkje over een Londense prostituee. Dichten doet Hennebo ook nog; hij vervaardigt vooral gelegenheidspoëzie en met name bruiloftszangen. Eén ervan, het Pleidooi voor Cyprus Hoove, is een zeer vermakelijk, maar ook knap geschreven bruiloftsgedicht in de vorm van een achttiende-eeuws rechtsgeding. Het vindt aardig wat navolging. | |
Het eindeNa 1726 verschijnt er vrijwel niets meer van Hennebo. Dat is niet verwonderlijk als we weten dat hij in dat jaar opgenomen is in het makelaarsgilde. Vanaf dat jaar tot aan zijn dood in 1737 is hij een niet onbekwaam makelaar, zoals blijkt uit brieven die uit deze tijd zijn overgebleven. Een historica typeerde hem na lezing van deze brieven als: ‘een actief makelaar, die niet tot spel verleidt, een vlot briefschrijver, die zijn onderwerp goed onder de knie heeft’.Ga naar eind18 De laatste tien, elf jaar van zijn leven schijnt de avonturier tot rust te zijn gekomen. Het schijnt zelfs, dat naarmate Hennebo vorderde in welstand, zijn levenslust en gevoel voor humor hem verlieten. Althans, zoiets suggereert Weyerman: ‘Dat 'r nu geen volmaakt geluk huijsvest op de ondermaanse werelt heeft ons de Ervaarenheijt aangetoont in dien Robert den Makelaar, die namaate hij verrijkte in Kontanten, verarmde in vreugden.’ Overigens noemt Hennebo zich in de uitdaagbrief ‘bijgenaamd de Hypochondre’. Kennelijk berustte zijn snaakse inborst op een melancholieke basis. Er wordt van hem verteld dat hij zittend midden in een vrolijk drinkgelag soms zonder enige aanleiding in tranen kon uitbarsten. Robert Hennebo sterft op 29 juni 1737 te Amsterdam. Op 1 juli wordt hij eerste klas begraven, vanuit zijn woning op het Koningsplein. Tot ver na zijn dood gonzen de geruchten dat hij de doodgraver van de Nieuwe Kerk heeft omgekocht met het doel in het graf van Joost van den Vondel begraven te worden. Dit valt niet meer aan te tonen, maar er is genoeg indirect bewijs om aan te nemen, dat het werkelijk gebeurd is. Hennebo laat zijn vrouw, Johanna Maria Timmerman, niet bepaald onverzorgd achter met de somma van f 26.227,- aan rentebrieven op een rente van acht procent. Zijn vrouw is krachtens een testament, opgemaakt op 27 juli 1743, universeel erfgenaam.Ga naar eind19 Kinderen heeft het echtpaar nooit gehad. Twee jaar na Hennebo's dood hertrouwt Johanna. | |
[pagina 47]
| |
C.F. Fritzsch naar een tekening van J. Wandelaar, Portret van Robert Hennebo (coll. G. Schelvis)
Robert Hennebo heeft heel lang voortgeleefd in de herinnering. Zijn werken hebben hem enige mate van onsterfelijkheid verleend, maar ook zijn persoonlijkheid en zijn wederwaardigheden zijn lang in de herinnering bewaard gebleven. Jacob Campo Weyerman was niet bepaald te spreken over de dichterskwaliteiten van zijn ‘vriend’ Hennebo. Dat nam niet weg, dat er destijds grote vraag bestond naar Hennebo's pennevruchten. Zijn Rouwklagte en Lof der Jenever beleefden tijdens zijn leven al enkele herdrukken en werden grif verkocht. Ergens tussen 1765 en 1767, lang nadat bovenstaande kritische woorden zijn geschreven, verschijnen de verzamelde werken van Hennebo, opgedragen aan zijn schim. Prompt verschijnt er op de markt een boekje met een lang gedicht waarin die schim vanuit de Elizeese Velden bedankt voor de opdracht. Het is een zeer fraai werkje, waarschijnlijk van Claus van Laar, een vriend van Hennebo en kompaan uit de tijd van de windhandel.Ga naar eind20 In zijn Theorie der Schone Kunsten en Wetenschappen (1778) citeert Hiëronymus van Alphen Hennebo meermalen in zijn overzicht van komisch literaire kunstgrepen. In 1799 gaf Hendrik Tollens een door hemzelf verbeterde versie uit van de Lof der Jenever. In 1822 schreef Witsen Geysbeek: ‘Hennebo was een vrolijke snaak; in zijn dichttrant schijnt hij zich Focquenbroch tot model gekozen te hebben, doch zijne boert is geestiger.’ Hij is zo gecharmeerd van het Pleidooi voor Cyprus Hoove dat hij het integraal overneemt in zijn fameuze naslagwerk. Hennebo wordt vaak genoemd in de literaire handboeken als niet ongeestig dichter van het tweede plan. Ook in de twintigste eeuw verschijnen er nieuwe versies van de Lof der Jenever. De persoon Hennebo doet ook nog vaak van zich spreken. In Het leven van Johannes Blommestein van Adriaan Loosjes (1761-1818) komt Hennebo als personage even voor, samen met Jacob Campo Weyerman en de schilder Cornelis Troost (die eveneens een tijdje acteur is geweest).Ga naar eind21 Le Franq van Berkheij vertelt in een lang gedicht, hoe Hennebo een familielid tegenkwam die hem bespotte, zeggende dat zelfs zijn gevatheid en zijn kwinkslagen hem geen toegang meer vermochten te verlenen tot de Amsterdamse kroegen en koffiehuizen, zo zeer was meneer zijn neef aan lager wal geraakt. Hennebo daagde daarop zijn familielid uit tot een weddenschap over de vraag, wie het eerst geholpen zou worden in een willekeurig établissement. Hennebo zwoer dat hij het eerst geriefd zou worden, wat hij ook zou vragen. Het tweetal betrad het koffiehuis ‘De Vergulde Karsseboom’ (waar Hennebo later zou gaan werken) aan de Kalverstraat. | |
[pagina 48]
| |
Daar Robbert met doortrapte zinnen
Spreekt tot de Meid of Koffijknegt:
Och, Meisje! help mij toch te regt,
Waar is doch hier de beste kamer?
Dit vraagt hij met gemaakt gestamer,
Als of hij schier deed in zijn broek,
De meid straks zegt, daar in die hoek
Digt bij het zandhok zuljet vinden,
Flux wend zich Robbert na de vrinden,
En streeft zijn wedder straks op zij
'k Ben eer geholpen, Neef! dan gij,
Want gij hebt dat gij woud verlangen,
Hoe wel gevraagt, noch niet ontvangen;
Maar ik, al heb ik geen crediet,
Ben eerst geholpen, en om niet.
Daar stond Couzijn, verzet, te prachen;
Hij zelf weerhield zich niet van lagchen;
Als het gezelschap dat er was,
Tracteerde Robbert op dat pas.
En sints mogt hij weer als voor dezen,
In het gezelschap welkom weezen,
Zijn schuld betaald, zijn agting weer,
Won hij de weddenschap met eer,
Tot hij daar na Jeneverkoning,
In 't gulde vlies zijn nieuwe woning;
Bleef de oude Robbert Hennebo,
Een snaaksche schalk in folio,
Dat is zoo de ouden het begrepen;
een vos verliest wel 't vel maar nimmermeer zijn kneepen.Ga naar eind22
In 1815 verschijnt Robert Hennebo en zijne vrienden, of een Amsterdamsch zomernachtje in 1718; oorspronkelijk historisch blijspel met zang. Het is geschreven door Carel Alexis van Ray. Hennebo wordt hier geschilderd als een dichtende acteur die niet vies is van komisch vermaak. Dit is geheel in overeenstemming met de anekdotes die de persoon van Hennebo omgeven. De Lof der Jenever, de Rouwklagt van Jacob Veenhuize en het Pleidooi voor Cyprus Hoove (tevens bekend onder de naam Proces Crimineel), worden met de regelmaat van de klok herdrukt. Het eerste werk wordt nog steeds in onze tijd herdrukt, veelal op initiatief van destillateurs of andere belanghebbenden. In 1950 ontving de Haagse componist B. van den Sigtenhorst Meyer van de minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, prof. dr. Th. Rutten, de opdracht tot het componeren van een drietal werken voor een koor (bij voorkeur een mannenkoor en a capella). De heer Van Sigtenhorst Meyer componeerde daarop onder meer De lof der jenever. De componist vroeg aan minister Cals financiële steun om het werk gedrukt te krijgen. Hierop werd afwijzend beschikt. Het feit dat de componist het werk had opgedragen aan de erven Lucas Bols te Amsterdam, riep heftige protesten op en vragen in de kamer, maar lag geheel in de lijn van de tekstdichter, die destijds toch ook door commerciële bedoelingen moet hebben laten inspireren. Bovendien komen er in zijn gedicht de volgende regels voor: Za wakker Vrinden, rust een poosje,
Hier is Jeneever uit het Loosje;
Het Loosje was het bouwwerk aan de Rozengracht, waar Lucas Bols in 1675 zijn jeneverstokerij opzette. | |
[pagina 49]
| |
Lang na de dood van Robert Hennebo waren er anekdotes over hem in omloop. De bezorger van zijn Verzamelde Dichtwerken vermeldt er een groot aantal in zijn inleiding, maar waarschuwt van tevoren dat hij niet instaat voor de authenticiteit ervan. We citeren tot slot hieruit. Zijn Vriend Arminius eens twist in een Herberg maakende, zeide hij: daar loopt een twistzuchtig bloed door uwe aders; want uw Groot-vader maakte scheuring in de Kerk, en gij in de Kroeg. Hij heeft ons niet al te veel nagelaten. Zijn verzameld werk heeft een geringe omvang en is van een bescheiden kwaliteit. Toch hebben, wat ons betreft, zijn werk en wederwaardigheden hem een klein beetje onsterfelijkheid opgeleverd. |
|