Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Weyerman als ideale lezer van het vertoog over de drie bedriegers
| |
[pagina 33]
| |
Fantoom wordt feitAl sinds de Middeleeuwen zijn er uitspraken genoteerd over het bedrog van Jezus, Mozes en Mohammed.Ga naar eind2 Frederik ii van Hohenstaufen (1194-1250) heeft de twijfelachtige eer om er als eerste van beschuldigd te zijn - door paus Gregorius ix - het illustere drietal te hebben ontmaskerd. De keizer van het Heilige Roomse Rijk beheerste het Arabisch en had de koran gelezen. Zijn filosofische opvattingen over de drie monotheïstische godsdiensten zouden aan perkament en papier zijn toevertrouwd door schrijvers als Giovanni Boccaccio (1313-1375), François Rabelais (ca 1494-1553), Giordano Bruno (1548-1600), Tommaso Campanella (1568-1639) en Giulio Cesare Vanini (1585-1619). Iedereen die maar een religieus dissident geluid had laten horen, werd als auteur of bewerker van het middeleeuwse manuscript aangemerkt. Ook Weyerman noemt er een aantal in een special van zijn Naakte waarheyt over ‘eerlooze beleyders van de Ongodistery’: achtereenvolgens Pietro Aretino (1492-1556), Gian Francesco Poggio Bracciolini (1380-1459) en Bernardino Ochino (1487-1564). Het verfoeielyk boek, by den tytel van de Drie Bedriegers berucht, legt *zeker Schryver op de schouders van dien Aretyn; alhoewel dat onzichtbaar Traktaat by onderscheyde schryvers in het onbekent Zuydlant wort geplaatst, dat is op goed Nederduyts, het wort nergens gevonden. Vanaf de zestiende eeuw verschenen er berichten dat het handgeschreven tractaat was gesignaleerd. Maar steeds waren het getuigenissen uit de tweede hand die melding maakten van het werk dat zo langzamerhand mythische proporties had aangenomen. Dikwijls was er sprake van een gelukkige bezitter die op zijn sterfbed berouw kreeg over het in bezit hebben van zulk een verderfelijk werk en het aan de vlammen had prijsgegeven. In de tweede helft van de zestiende eeuw is er al een boek verschenen onder de titel De tribus impostoribus (1545), vermoedelijk geschreven door de tegenstander van Calvijn, Jacques Gruet, die wegens zijn libertinisme en atheïsme in Genève in 1547 is verbrand. De oudst bewaard gebleven handschriften die onder deze titel circuleerden, dateren van de laatste decennia van de zeventiende eeuw.Ga naar eind4 Het gerucht dat de beruchte tekst eindelijk in druk zou worden uitgebracht, ging als een lopend vuurtje door de toenmalige geleerde wereld. Het gespeculeer over de auteur was niet van de lucht. Ook werden de teksten fanatiek gekopieerd, waardoor er in totaal zo'n tweehonderd manuscripten konden worden teruggevonden. Die zijn te herleiden tot twee ‘families’, waarop de twee belangrijkste uitgaven in de achttiende eeuw - die van 1719 en 1768 - teruggaan. Nog voordat er ook maar één letter was gedrukt, werd er meer dan ooit over geschreven. Zo verscheen in 1694 in de Histoire des ouvrages des savans een ‘Lettre au président Bouhier sur le prétendu Traité des trois imposteurs’.Ga naar eind5 De ingezonden brief was geschreven door de Franse filoloog Bernard de la Monnoye (1641-1728), waarin hij talloze getuigenverklaringen over het mysterieuze manuscript De tribus impostoribus de revue liet passeren om ze achtereenvolgens naar het rijk der fabelen te verwijzen.Ga naar eind6 Het betoog verscheen in uitgebreidere vorm in de vierdelige Menagiana (1712), een verzamelwerk van en over de Franse letterkundige Gilles Ménage. De conclusie van La Monnoye moet voor menig geleerde onthutsend zijn geweest: het zo lang gezochte en veelbesproken manuscript over de drie bedriegers bestond niet. Of het als een publiciteitsstunt was bedoeld, is niet meer te achterhalen maar de reactie op het tractaat van Bernard de la Monnoye had wel het effect dat alle ogen zich richtten op de uitgave van het bedriegersvertoog in de Republiek. In 1716 verscheen Réponse à la dissertation de Mr. de la Monnoye sur le Traité des trois imposteurs. Het is geschreven door ene J.L.R.L. van wie wel wordt gezegd dat de Frans-Nederlandse publicist Jean Rousset de Missy erachter schuilging. Dit laatste wordt overigens weer door anderen betwijfeld - Jonathan Israel suggereert bijvoorbeeld dat ook de uitgever van de eerste druk de reactie op de ingezonden brief van La Monnoye geschreven kan hebben - maar die discussie laat ik hier rusten. De auteur van het korte epistel beschrijft niet alleen de inhoud van het vertoog over de drie bedriegers, maar ook hoe hij het middeleeuwse manuscript heeft weten te bemachtigen. | |
[pagina 34]
| |
De geleerde wereld stond op zijn kop, nu Rousset de Missy beweerde het vertoog in handen te hebben. In koffiehuizen, salons en alle andere plaatsen waar de intelligentsia bijeenkwam, van Berlijn tot en met Amsterdam, gonsde het. In diverse boekwinkels zou een gedrukt exemplaar al zijn opgedoken, maar hoe naarstig gerechtsdienaars ook zochten, ze vonden er geen.Ga naar eind7 | |
Radicaal in RotterdamDe eerste editie verscheen pas drie jaar later, in 1719: niet onder de bekende titel Traité des trois imposteurs, maar verstopt in La vie et l'esprit de Mr. Benoît de Spinosa. Het eerste deel, de biografie van Spinoza, is waarschijnlijk geschreven door Jean Maximilian Lucas (1636/1646-1697). Het tweede deel bevat het bedriegersvertoog. Dit laatste moet volgens Jonathan Israel rond 1680 zijn samengesteld, mede op grond van het feit dat er passages in voorkomen die ontleend zijn aan Spinoza's Tractatus theologico-politicus (1670) en de Ethica (1677). Ook andere teksten zijn erin verwerkt, onder andere van de zestiende-eeuwse verdediger van tolerant christendom, Pierre Charron (1541-1603) en de de reeds eerder genoemde ‘arend onder de atheïsten’ Giulio Cesare Vanini. Verder komen er in het vertoog passages voor uit het werk van zeventiende-eeuwse vrijdenkers als Gabriel Naudé (1600-1653), Thomas Hobbes (1588-1679) en François de la Mothe le Vayer (1588-1672).Ga naar eind8 Het waren deze schrijvers die - ik zeg dit met enig geweld tegen de wetten van de chronologie - schreven in de geest van Spinoza. Charles le Vier (Levier of Leviers) was degene die het had gewaagd het aanstootgevende werk op de markt te brengen, vermoedelijk samen met de Haagse boekverkoper van Schotse afkomst, Thomas Johnson.Ga naar eind9 Nadat hij zijn geboortestad Senlis had verlaten, was hij eerst neergestreken in Rotterdam, waar hij in 1715 als poorter werd ingeschreven. Dit was nodig om een carrière als boekverkoper te kunnen beginnen. Hij associeerde zich direct daarna met Michael Böhm, die sinds de ontbinding van de compagnie tussen hem en Caspar Fritsch gebukt ging onder een zware schuldenlast. Nadat Le Vier in de gaten had gekregen dat het gat in de begroting niet te dichten viel, werd ook deze nieuwe compagnie ontbonden. Le Vier vertrok nog hetzelfde jaar, in 1715, naar Den Haag, de plaats waar hij het bedriegersvertoog op de pers had gelegd.Ga naar eind10 Ook de andere twee boekverkopers, Böhm en Fritsch, spelen een belangrijke rol in de drukgeschiedenis van het vertoog. Het tweetal onderhield nauwe contacten met de kring rond de rijke koopman Benjamin Furly (1636-1714), de onbetwiste leider van de quakers in de Republiek. Furly had in Rotterdam een quakergemeenschap gevormd die bijeenkwam in zijn huis aan de Scheepmakershaven, De Lantaarn. De Rotterdamse kring had veel aantrekkingskracht op geleerden als John Locke, Pierre Bayle, Jean Leclerc, Shaftesbury, Pieter Rabus en zelfs de Schots-Engelse dissenter John Toland. Ook nadat Furly in 1714 was overleden en een groot aantal bevriende vrijdenkers inmiddels de geest had gegeven, moet de Rotterdamse lucht nog lange tijd doordesemd zijn geweest van het radicaal verlichte gedachtegoed dat deze geleerden tentoon hadden gespreid.Ga naar eind11 Furly was beroemd om zijn rijk voorziene bibliotheek. Nog tijdens diens leven had Caspar Fritsch de hand weten te leggen op een manuscript uit deze collectie, het bewuste vertoog over Jezus, Mozes en Mohammed, kennelijk met de bedoeling het op de markt te brengen. Het handschrift werd daartoe gekopieerd maar - het klinkt als bedrijfsspionage - de kopie kwam vervolgens, in 1711, in handen van Le Vier. Deze liet het later door ene Jan Vroesen, een diplomaat van Rotterdamse komaf, fatsoeneren, daarbij geholpen door Jean Rousset de Missy en Jean Aymon. De laatste twee hebben de tekst verder bewerkt tot de versie die uiteindelijk, in 1719, in druk uitkwam.Ga naar eind12 De uitgave van Le Vier kende snel een vervolg. In 1721 verscheen het werk onder de titel De tribus impostoribus, zogenaamd in Frankfurt am Main, maar in werkelijkheid bij de Rotterdamse ex-compagnon van Fritsch en Le Vier, Michael Böhm. Volgens Prosper Marchand, die in zijn Dictionnaire historique (1758) een pagina's lang lemma aan het bedriegersvertoog wijdt en op wie alle bedriegerexegeten teruggrijpen, beging Böhm met zijn uitgave een uiterst stomme actie. Het was op z'n zachtst gezegd niet handig om in de titel zo ostentatief te verwijzen naar het beruchte manuscript. Het was vragen om moeilijkheden met kerk en justitie. Böhm had zijn tekst gebaseerd op het manuscript dat in het bezit was geweest van een landgenoot van hem, de in Rotterdam werkzame arts Friedrich Daniel Ferber. Het voorwerk van de uitgave was reeds gedrukt, toen Böhm plotseling overleed. Ferber stopte de weduwe tweehonderd ducaten | |
[pagina 35]
| |
toe, aldus Prosper Marchand, en zag nog graag honderd exemplaren gedrukt. Weduwe Böhm gaf hier gehoor aan en zo kon het gebeuren dat Ferber met zijn exemplaren, de drukproeven en het origineel de benen nam.Ga naar eind13 Dit zou moeten verklaren waarom er van deze Rotterdamse editie geen enkel exemplaar bewaard is gebleven. Het subversieve karakter maakte dat er overal jacht is gemaakt op het vertoog. Lange tijd durfde geen enkele boekverkoper het aan om het gevaarlijke werk opnieuw te drukken, uit te geven dan wel te verkopen. Pas in 1768 verscheen een nieuwe uitgave, deze keer onder de weinig verhullende titel Traité des trois imposteurs. Die gaat terug op een ander manuscript dan de tekst waarop Le Vier zich baseerde, gezien onder meer het sterk afwijkende aantal hoofdstukken.Ga naar eind14 De Franse materialist baron d'Holbach heeft er de hand in gehad terwijl zijn vaste boekverkoper Marc-Michel Rey als uitgever optrad. Uit de reeks nieuwe edities die hierop volgde, doorgaans zonder enige vermelding van tekstbezorgers en boekverkopers, blijkt dat het werk over de bedriegers Jezus, Mozes en Mohammed gedurende de hele verdere achttiende eeuw gretig aftrek vond. | |
Weyerman als kenner van het bedriegersvertoogDe geschiedenis van het vertoog over de drie bedriegers laat zien dat Weyerman, als hij het inderdaad gelezen heeft, óf een van de vele manuscripten die in omloop waren, óf de editie van Le Vier uit 1719, óf de editie van Böhm uit 1721 in handen gehad moet hebben. Weyerman brengt immers in 1722, drie jaar na het verschijnen van de uitgave van Charles le Vier en één jaar na het verschijnen van de editie Böhm, het vertoog voor de eerste keer ter sprake. Dat doet hij in zijn Amsterdamsche Hermes. Na een uiteenzetting over wat hij noemt ‘de gespleete tongen der hedendaagsse Atheïsten’, passeert een aantal auteurs de revue die niet bepaald als rechtzinnig te boek staan: Doch wie zou ooit hebben vermoed dat de beruchte Toland, een Yrsch Priester, en een Zoon van een Yrsch Leviet, een Wysgeer was? wie had immer Asgil, die een Sterveling, zonder het sterflot te smaaken, opwaarts leid, hebben gegroet als een Theologant? wie wist van la Hontans uitgeteert Uittrekzel een diepzinnig Auteur verbeelde? wie zou ooit Koerbags rampzalig Woordenboek hebben gezien? wie zou immermeer den misnoemden rechtzinnigen Theologant van Spinosa hebben gekent? wie zou de allerminste eerbied betoond hebben voor den Adeisidamon? wie had ooit het Amphitheater van Julius Caesar Vaninus of deszelfs zaamenspraaken beschouwt? wie den Leviathan van Hobbes? wie St. Evremont onstigtelyke Veerzen? wie zou het ingebeelt en schelms Tractaat der drie Bedriegers hebben geroemt? wie zou familiaar geweest zyn met Lambert Joosten, den Boksenmaaker? met de geloofs beleidenis van Jarig Jelles? met het leeven van Philopater? met de Vryheid van Denken? en met diergelyke ongelukige Onkruits Kampioenen, met Agrippa's Letter-reuzen, of met de ontwiekte Windmolens der Geleertheid? geen eenig Sterveling (zegt Hermes) had ooit op die kruipende Insecten gereflecteert, ten zy die rampzaalige uit den onuitputtelyken Overvloed der H. Schrift, die vervloekte Oorlogs materiaalen, (doch te vergeefs) hadden gepoogt te putten. De keus maar alleen van die Stof zet hun Schriften een vergulden luister by van Prins Roberts metaal. Want een Hecatombe van alzulke Schryvers, indien die zo wel voor als tegen de G...dienst geschreeven had, zou aanstonds als Kwik zyn geprecipiteert op den grond van de eeuwigduurende Vergeetelbeek.Ga naar eind15 Bedriegerexpert Silvia Berti merkte al op dat Weyerman hier als het ware propaganda maakt voor radicaal-deïstische literatuur die voor een deel in verband kan worden gebracht met het Vertoog over de drie bedriegers.Ga naar eind16 Door onorthodoxe denkers te noemen, enigszins schijnheilig vergezeld van afkeurende woorden over de zogenaamde verderfelijke gedachten die zij aan het papier hadden toevertrouwd, maakte hij zijn eigen tijdschrift pikant en ondeugend. En zichzelf ongrijpbaar. Ook in de eerder genoemde aflevering van de Naakte waarheyt geeft Weyerman er blijk van goed thuis te zijn in wat er in zijn tijd aan vrijdenkerij werd gedebiteerd. Hij verwijst hier naar zestiende-eeuwse geleerden die al eerder een balletje hadden opgeworpen over mogelijke auteurs van het middeleeuwse spookschrift De tribus impostoribus. Het verbaast niet dat Weyerman zo goed op de hoogte was. Het was immers bij de verlichte intelligentsia bon ton filosofische pikanterieën te lezen of er op z'n minst over te spreken. Weyerman deed haast niet anders.Ga naar eind17 Zijn bekendheid met als atheïst te boek staande auteurs wijst in de richting van Weyerman als lezer van het beruchte vertoog. Weyerman moet net als zijn tijdgenoten | |
[pagina 36]
| |
gebiologeerd zijn geweest door het vertoog over de drie bedriegers dat als een fantoom waarde door de westerse wereld. Verder zat hij er bijna met zijn neus bovenop toen Le Vier en Böhm bezig waren met hun edities. Hij woonde destijds in Rotterdam. In Rotterdam lag op zijn minst één manuscript ter inzage. In Rotterdam moet in de kring rond Furly stevig zijn gedebatteerd over het vertoog over de drie bedriegers, dat in ieder geval in manuscriptvorm aanwezig was in de bibliotheek van Furly.Ga naar eind18 In Rotterdam moeten de gedrukte uitgaven dan ook zeker in omloop zijn geweest. Misschien heeft Weyerman zelfs de editie van Michael Böhm, uit 1721, gezien. Hij kende namelijk de paracelsist Ferber, wiens eigen manuscript als basis had gediend voor de Böhm-editie. Diverse keren noemt Weyerman hem in zijn geschriften.Ga naar eind19 Het zijn al met al drie argumenten die de wijzer doen uitslaan naar Weyerman als lezer van het bedriegersvertoog. In de eerste plaats hield Weyerman - die overigens vloeiend Engels sprak - rond 1719 verblijf in Rotterdam en moet op een of andere manier mensen uit de kring rond Furly en Ferber, beiden manuscriptbezitters, hebben gekend. Ten tweede was Weyerman goed op de hoogte van radicale vrijdenkers, getuige de vele uitspraken over hen in zijn eigen werk. En ten derde schrijft Weyerman zelf, korte tijd na verschijnen van de eerste gedrukte uitgave, uitgebreid over het ‘verfoeielyk boek’ en over andere werken die net als het vertoog zelf door de orthodoxie in een verdomhoek waren geplaatst. | |
Meegevoerd in de hypeMaar wanneer we de argumenten stuk voor stuk bekijken, blijkt dat er heel wat op is af te dingen. Zo is het opvallend dat Weyerman noch in de Amsterdamsche Hermes, noch in de Naakte waarheyt gewag maakt van de Franstalige titel waarmee het vertoog door Le Vier op de markt werd gebracht. Ook de Nederlandse vertaling daarvan laat Weyerman achterwege. Hij schrijft slechts over de naam waarmee het manuscript in discussies ter sprake werd gebracht en verwijst eigenlijk alleen naar het mythische manuscript waarnaar geleerden al sinds de Middeleeuwen op zoek waren: Voor my ik stel vast, en ik stel vast met een zeer groote schyn van waarheyt, dat het zo genaamt Boek van de Drie Bedriegers, al ommers zo zeldzaam is op te loopen in de Boekvertrekken der geleerden, als de echte kopere Medailles van de Keyzer Otho worden gevonden in de kabinetten der aloudheyds Penningkundigen.Ga naar eind20 Daarnaast is het zeer twijfelachtig of Weyerman deelnam aan debatten over de drie bedriegers binnen de Furly-kliek. De rijke quakerfamilie torende maatschappelijk gezien hoog uit boven het milieu waarbinnen Weyerman zich bewoog. Bovendien was Weyerman weinig geporteerd van quakers. | |
Gezocht: de Rotterdamse alchemist Friedrich Daniel FerberEen van de sleutelfiguren in de vroegste drukgeschiedenis van het vertoog over de drie bedriegers is Friedrich Daniel Ferber. Hij zou het manuscript, waarvan hij net als Benjamin Furly een exemplaar in zijn bezit had, bij Michael Böhm hebben laten drukken en uitgeven. Het was een uiterst kleine oplage, alleen bekend als getuigeverklaring. Er is geen enkel exemplaar overgeleverd. | |
[pagina 37]
| |
Herhaaldelijk laakte hij het fanatisme en het esoterisch gedweep van de ‘zotten en zottinnen’. Hij vond ze notoire leugenaars omdat ze weigeren ‘eeden te zweren, om dat daar voor somtyds komen te boeten, maar zy liegen wederom als smoussen.’Ga naar eind21 Elly Groenenboom constateert in haar boek over Weyermans Rotterdamse episode dat Weyerman wel de oudste zoon van Furly kende, Benjohan Furly (1681-1738), maar dat er nauwelijks van vriendschappelijke betrekkingen kan worden gesproken.Ga naar eind22 Via Furly zal Weyerman dan ook geen inzage hebben gehad in diens manuscript over de drie bedriegers. Ook zijn contacten met Ferber zullen niet hebben geleid tot een vriendschappelijke uitleen van diens manuscript of het schaars gedrukte werk. Weyerman had weinig goede woorden over voor de ‘Geneesheer zonder praktyk’. In zijn Zeldzaame leevens-byzonderheden van Laurens Arminius (1738) beschrijft hij Ferber als een ‘stikziende Mof, die langs de Maas loopt zwerven, met een langen Degen, en met een onzichtbaare Couragie, en die op een zeekeren tyd, een groot half uur heeft geleezen in de Werken van Paracelsus, om te zien; of 'er geen Wapenzalf in vermelt stond’.Ga naar eind23 Nadat Weyerman Rotterdam als verblijfplaats had ingeruild voor Amsterdam - vandaaruit begon hij in 1721 met de Amsterdamsche Hermes - kwam hij de arts op de Vijgendam tegen. Hij had nog een appeltje met het heetgebakerde heerschap te schillen: ‘als hy begon te snoeven op het kapittel van dien Kunstenaar [= Weyerman], begonnen alle Hammen te beeven in de Schoorsteen van een Portugeeschen Rabyn.’ De schrijver had hem met zijn rotting dusdanig toegetakeld, dat ‘Hans yzervreeter’ schielijk de Republiek achter zich liet.Ga naar eind24 - Betekent dit dat Ferber eerst met de hele oplage van de Böhm-editie naar Amsterdam was verhuisd en pas daarna helemaal met de noorderzon vertrokken was?
Maar misschien heeft Weyerman zelf de hand weten te leggen op de uitgave van 1719. Ook dat lijkt onwaarschijnlijk. De oplage van de editie van Le Vier was zo klein en het inhoud was zo explosief, dat de kans dat een journalist als Weyerman het zo maar kon kopen of lenen, uiterst miniem was. Prosper Marchand schrijft in zijn Dictionnaire dat Le Vier slechts een beperkt aantal exemplaren heeft verkocht en dat hij, Marchand, bij het overlijden van Le Vier in 1734 op verzoek van de erfgenamen driehonderd resterende exemplaren van La vie et l'esprit aan de vlammen heeft prijsgegeven: il ne vendit que peu d'Exemplaires, parce qu'il exigeoit une pistolle de chacun; qu'il donna ordre mourant d'en brûler le reste; et que, depuis cela, ils se vendent jusqu'à 50 Florins. Ce qu'il y a de certain, c'est qu'après d'un de ces Libraires, ses héritiers me remirent 300. Exemplaires de cette édition, qui, selon leur intention, ont tous été mis dans le feu.Ga naar eind25 Voor de editie van 1721 geldt hetzelfde. Ook die was in een extreem kleine oplage gedrukt en was niet in de handel. Bovendien kon Weyerman deze editie niet in handen hebben gehad toen hij erover heden van Laurens Arminius (1738), op het moment dat het vrouwtje zelf, Adriana Simons-De Visscher, al bijna tien jaar dood is. Adriana is de ex-minnares van Weyerman: ten tijde van hun verkering geen jonge blom meer maar een gescheiden dame van tegen de zestig, die na ontbinding van haar huwelijk met de Amsterdamse zijdekoopman Izaac Simons goed bij kas zat. | |
[pagina 38]
| |
schreef in zijn Amsterdamsche Hermes van 12 mei 1722. Op dat moment was alleen het katern met titelpagina en voorwerk gedrukt. Aangezien Böhm in oktober 1722 was overledenGa naar eind26 en zijn weduwe pas daarna de overige katernen ging drukken, is het onmogelijk dat Weyerman op het moment van schrijven de complete versie had bemachtigd. | |
Weyerman als ideale lezerAanleiding tot dit artikel vormde de uitspraak van Silvia Berti: ‘Als er ooit een ideale lezer van het Vertoog over de drie bedriegers heeft bestaan, dan was het Jacob Campo Weyerman wel.’ Ik hoopte te kunnen aantonen dat Weyerman méér was dan een ideale lezer en dat hij het bedriegersvertoog zelfs had weten te bemachtigen. Alle tekenen wezen erop dat dit inderdaad het geval was, maar er waren ook heel wat tegenargumenten. Zo was het geleerdenmilieu waarin de steenrijke Benjamin Furly ooit glorieerde, maatschappelijk gezien niet de plek waar Weyerman zich doorgaans ophield. Hij had er waarschijnlijk niet eens veel zin in, omdat hij niets moest hebben van quakers en quakeressen. Ook met Furly jr. en de Duitse geneesheer Ferber had Weyerman weinig op. Inzage in het handschrift via hen was uitgesloten. Verder was de oplage van zowel de editie van Le Vier als die van Böhm zo gering, dat het onwaarschijnlijk is dat een schrijver als Weyerman er een exemplaar van heeft kunnen bemachtigen. Het ligt daarom meer voor de hand dat Weyerman onvermijdelijk deel werd van de hype naar aanleiding van het verschijnen van het bedriegersvertoog. Maar waar haalde Weyerman dan zijn kennis vandaan over het vertoog? Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen. Robert Burton schreef erover in zijn Anatomy of melancholy (1632), Daniel Georg Morhof behandelde het in zijn Polyhistor (1688) en vele andere overzichts- en naslagwerken bevatten informatie over de mogelijke auteurs en de vermeend atheïstische inhoud van het manuscript De tribus impostoribus. Alleen al de opsomming van alle getuigenissen over het bestaan ervan door Bernard de la Monnoye geeft aan dat er legio kandidaten zijn voor Weyermans bronnenmateriaal. schuwd werd ‘dat den Maakelaar het vertrouwen had in de pan gehakt’ en dat Furly lastertaal uitsloeg over Adriana en haar minnaar. De drie mannen - Weyerman, De Haes en Ferber - laten Furly naar de ‘herberg van den gulden Wagen’ in Overschie komen om hem een lesje te leren. Diens ‘kniekatrollen sloegen tegens malkanderen’, zo sloeg hem de schrik om het hart. Nadat Furly door Weyerman was afgerost, nam hij schielijk de benen. Weyerman keek zijn secondanten aan en sprak: ‘Hoe maklyk is 't zich te spiegelen aan eens anders voorbeelt’: | |
[pagina 39]
| |
ber. In hoeverre Johann Jakob Ferber - mineraloog, alchemist en in de leer geweest bij Linnaeus - verwant was aan de veel oudere Friedrich Daniel Ferber, onze Rotterdamse alchemist, is onbekend. Er doen verhalen de ronde dat Johann Jakob model heeft gestaan voor Sarastro in Mozarts opera Die Zauberflöte (1791), maar deze toeschrijving berust op een misverstand: het was zijn vriend en collega-mineraloog Ignaz von Born (1742-1791), grootmeester van de Weense vrijmetselaarsloge, naar wie Mozart de Egyptische hogepriester van de zon modelleerde. | |
[pagina 40]
| |
verrichtingen hem zo gemeen waaren, als het drinken van een fles wyn, en dat hy in zyn land eenmaal 'er een dozyn had den bek gebrooken met een kaars, en tweemaal tien met den kandelaar. In 't kort en in 't lang, hy zou en wou dien Hollander to post wegschikken na Pluto, en hem bevoegen om deszelfs Hofschilder te zyn in het Ryk der Gespensen. |
|