Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
De Leidse boekhandelaars Luchtmans: gedegen verlichting, 1683-1848
| |
FakkeldragersIn het onderhavige geval: fiat lux, sive Luchtmans. De gedegen Verlichting van deze Leidse uitgeversdynastie manifesteerde zich als een gestage stroom van voornamelijk wetenschappelijke boeken. De Luchtmansen waren in hun handel en wandel minder flamboyant dan andere Leidse boekhandelaren als Pieter van der Aa en Elie Luzac, maar op termijn leverden ze vermoedelijk een grotere bijdrage aan de illuminatie van de mensheid. Zij waren geen uitgevers van literair of wetenschappelijk vuurwerk, zij hielden met overleg hun fakkel brandende en gaven die over van | |
[pagina 19]
| |
geslacht op geslacht. De estafette van vijf generaties resulteerde van 1683 tot 1848 in een indrukwekkende fondslijst van 2500 titels.Ga naar eind2 Rond 1800 begon de firma Luchtmans samen te werken met de Leidse drukker Johannes Brill, wiens zoon Evert Jan in 1829 in dienst trad van de boekhandel. In 1848 nam hij de onderneming over van de laatste nazaat van Luchtmans en zette haar voort onder zijn eigen naam. Sindsdien bestaat de uitgeverij onder de naam ‘E.J. Brill’, in het recente verleden afgekort tot ‘Koninklijke Brill’. Met een aaneengesloten geschiedenis van 325 jaar is Brill royaal de oudste uitgever van Nederland. Voor de goede orde: Elsevier, tegenwoordig Reed-Elsevier, moet niet worden verward met de gelijknamige Leidse firma die reeds in 1712 het loodje legde. Het huidige Elsevier is een nieuwkomer die pas tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond in Rotterdam en alleen de naam gemeen heeft met zijn illustere voorganger. Het archief van de firma Luchtmans over de jaren 1683-1848 is goeddeels bewaard gebleven. Met een omvang van elf strekkende meter is het de meest volledige bron voor de geschiedenis van de boekhandel in die periode. Tussen 1872 en 1883 belandde deze documentaire nalatenschap in twee afleveringen in het archief van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, later de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak. In 1958 gaf de Vereniging haar gehele collectie in bruikleen aan de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Dit fonds, met inbegrip van het archief Luchtmans, vormt sinds 2005 de Bibliotheek van het Boekenvak. Zij is ondergebracht bij de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek aan de Oude Turfmarkt in Amsterdam. In 2006 werd het archief Luchtmans aangevuld met het bedrijfsarchief van Brill over de jaren 1848-1991. Met een gezamenlijk bereik van meer dan drie eeuwen vormen de twee archieven een unieke bron voor de Nederlandse boekwetenschap en een cultuurhistorisch monument van de eerste orde. | |
Jordaan Luchtmans, 1683-1708Op 17 mei 1683 liet Jordaan Luchtmans (1652-1708) uit Woudrichem zich inschrijven als boekverkoper bij het Leidse boekengilde. Hij was in de leer geweest bij een Haagse boekhandelaar en had zijn leertijd voltooid bij de Leidse gebroeders Gaesbeek. Een kleine week later deed hij een tweede gewichtige stap: op 23 mei trad hij in het huwelijk met Sara van Musschenbroek, stammend uit een Leidse familie met academische banden. Haar vader Samuel († 1681) was in zijn tijd de gerespecteerde instrumentmaker van de universiteit geweest, haar oom Johannes zette die traditie voort en haar nog ongeboren neef Petrus (1692-1761) zou in zijn tijd de coryfee van de nieuwe en newtoniaanse natuurkunde worden. Als echtgenote van een boekhandelaar beschikte Sara bovendien over imponerende papieren in het boekenvak: zij was een achterkleindochter van Christoffel Plantijn, de zestiende-eeuwse drukker uit Antwerpen die enige tijd in Leiden had gewerkt. De schoonfamilie verschafte Jordaan Luchtmans een goede entree in universitaire kringen.Ga naar eind3
In 1697 betrok hij het pand Rapenburg 69 b, waar ook de boekhandel werd gevestigd. De aankoop van het dure herenhuis vergde een steuntje in de rug van de schoonfamilie Musschenbroek, wier winkel annex werkplaats was gevestigd aan de overzijde van de gracht op nummer 66. Het nieuwe onderkomen was niet alleen op stand, het bevond zich aan het deel van de gracht met de meest gerenommeerde boekhandels van Leiden. Luchtmans gaf met zijn nieuwe winkel te kennen dat hij zich wilde meten met de besten van het vak. Het Rapenburg bij het Academiegebouw was de A-locatie van de wetenschappelijke boekhandel, die dankzij de bloei van de universiteit een hoge vlucht had genomen. De Academie met de aanpalende boekwinkels vormde het wetenschappelijke hart van de stad en in ruimere zin zelfs van Europa: Leiden was rond 1700 toonaangevend in de wetenschap en in de distributie van het wetenschappelijke boek. Dit deel van het Rapenburg werd aangeduid als ‘het Rijk van Pallas’, om aan te geven dat de godin van de wetenschap hier verblijf hield. Zelfbewust deelde Luchtmans sinds 1697 op het impressum van zijn Nederlandse boeken mee dat hij was gevestigd ‘nevens d'Academie’. Hij was niet de enige. Vijftien van de veertig boekhandels die Leiden omstreeks 1700 telde bevonden zich in de onmiddellijke nabijheid van het Academiegebouw. Sommigen van zijn buren op het Rapenburg hadden klinkende namen. Op de nummers 71-73, vlak naast het Academiegebouw, was vanouds het bedrijf van de Elzeviers gehuisvest. De dynastie der stads- en academiedrukkers was met Abraham, achterkleinzoon van aartsvader Lodewijk, | |
[pagina 20]
| |
gevorderd tot het vierde geslacht. Abraham Elzevier verkeerde destijds in zijn nadagen, evenals zijn bedrijf. Het werk van de academiedrukker was rond 1700 zozeer beneden de maat geworden dat Leidse promovendi voor hun proefschriften geregeld uitweken naar Utrecht. Later, na het overlijden van de laatste Elzevier, zou op hetzelfde adres de boekhandel van Pieter van der Aa worden gevestigd. Luchtmans' directe buurman op nr. 69a was de Gazette de Leyde, een krant die in de achttiende eeuw een internationale faam had. Op nr. 54 bevond zich de boekhandel van Johannes Verbessel (later van Johannes van der Linden jr.), op nr. 56 (althans tot 1694) die van Felix Lopez de Haro en op nr. 64 die van Cornelis Boutesteyn. Zo zou men nog enige tijd kunnen doorgaan met het citeren van het adresboek van de Leidse boekhandel.Ga naar eind4 Luchtmans was uitgever en uitbater van een winkel, waarin hij naast zijn eigen boeken die van anderen verkocht. Meestal was de koopwaar geen boek in eigenlijke zin, maar een stapel gedrukte vellen. De afwerking - het vouwen van de katernen en het inbinden - kwam voor rekening van de klant. Sommige uitgevers beschikten naast hun boekhandel over een eigen drukkerij, maar Luchtmans placht zijn drukwerk uit te besteden. Het aanbod in zijn winkel bestond slechts ten dele uit recente publicaties, daarnaast waren de schappen gevuld met oudere, reeds ingebonden werken. Ook het veilen van particuliere bibliotheken was een belangrijke nevenactiviteit. Dankzij de concentratie van geleerden en boeken binnen de wallen van Leiden kwamen zulke veilingen regelmatig voor. Soms veilde een boekhandelaar de nalatenschap van een auteur die tijdens zijn leven bij hem had gepubliceerd. Zo kon het gebeuren dat de theoloog Jacob Trigland in drie verschillende gedaanten opdook in het fonds van Jordaan Luchtmans: eerst als schrijver van een theologisch werk (1701), vervolgens als lijdend voorwerp van een lijkrede (1705) en tenslotte als wijlen de eigenaar van een te veilen bibliotheek (1706).Ga naar eind5 | |
Verspreiding van het WoordLuchtmans had weinig tijd en aandacht overgehouden voor de uitgeverij, wanneer hij naast zijn andere besognes een drukkerij moest exploiteren. Hij had de persen draaiende moeten houden met drukwerk van derden en was onder dwang der omstandigheden meer drukker dan uitgever geworden. Was de uitbesteding van drukwerk een begrijpelijke keuze, niettemin raakte hij betrokken bij een opmerkelijk typografisch experiment. De uit Duitsland afkomstige Johann Müller, luthers predikant in Leiden, had rond 1690 een druktechniek uitgevonden die later bekend stondStereotypie: drukplaat voor het Nieuwe Testament op quartoformaat, sinds 1711 gebruikt voor verschillende edities. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden
als de ‘stereotypie’Ga naar eind6. Het procédé kwam erop neer dat van het zetwerk een gipsen mal werd gemaakt en daarvan weer een loden afgietsel, zodat het zetwerk in zijn geheel op een plaat werd gekopieerd. Met behulp van zulke loden platen kon het boek bij een volgende editie meteen worden gedrukt, zonder dat het opnieuw hoefde te worden gezet. De innovatie was bewerkelijk en leende zich alleen voor boeken met grote oplagen en regelmatige herdrukken - in de praktijk bleek de uitvinding van de dominee vooral bruikbaar voor het goedkoop vermenigvuldigen van bijbels.
Met dat heilzame doel stichtte Müller een vennootschap met twee boekhandelaren, te weten Jordaan Luchtmans en Cornelis Boutesteyn. De compagnons zetten een stereotypische drukkerij op, al is het begrip ‘drukkerij’ in dit verband enigszins misleidend: hier werden in de eerste plaats drukplaten voor boeken gedrukt. Na het opdoeken van de drukkerij in 1716 bleef de vennootschap bestaan, zij het met gewijzigde bezetting door de dood van de oorspronkelijke compagnons; Müller en Boutesteyn werden vervangen door hun weduwen, Luchtmans door zijn zoon Samuel. In de loop van de achttiende eeuw werden met behulp van de drukplaten verscheidene folio- en quarto-edities van de bijbel uitgebracht, waarbij het zetwerk beperkt kon blijven tot het aanpassen van het jaartal op het titelblad. | |
[pagina 21]
| |
De derde generatie Luchtmans bracht nog steeds zulke bijbels uit, nu in samenwerking met de firma Enschedé uit Haarlem.Ga naar eind7 De gemechaniseerde reproductie van het Woord moet voor de belanghebbenden een aardige bron van inkomsten zijn geweest, maar op den duur raakten de drukplaten versleten. De folio-editie van 1791 bleek dermate onleesbaar dat de ontevreden kopers hun bijbels terugstuurden naar de uitgever. Na dat débacle kwam een roemloos einde aan de stereotypie, die na haar ondergang in Nederland opnieuw werd uitgevonden in Frankrijk. De oude drukplaten werden omgesmolten en slechts enkele exemplaren bleven als curiosa bewaard. | |
Pieter van der AaDe geleidelijke teloorgang van Abraham Elzevier speelde Jordaan Luchtmans in de kaart, maar hij was niet de enige startende ondernemer in Leiden. De zeven jaar jongere Pieter van der Aa (1659-1733) was reeds in 1677 tot het gilde toegelaten en iets eerder dan Luchtmans met een eigen boekhandel begonnen. Zij waren beiden in de leer geweest bij de gebroeders Gaesbeek, al kan hun leertijd slechts ten dele zijn samengevallen. Van der Aa kocht in 1708 het pand Rapenburg 32, voorheen de vestiging van zijn leermeester Gaesbeek. Pas vijf jaar later zou hij doordringen tot de eigenlijke gouden bocht naast de Academie, waar Luchtmans al sinds 1697 woonde.Ga naar eind8 Beide boekhandelaren richtten zich op het uitgeven van wetenschappelijk werk en reden elkaar in de wielen bij het verwerven van kopij. Naast hun wetenschappelijke fonds brachten beiden ook uitgaven voor een breder publiek op de markt. Van der Aa dong naar de gunst van klanten met reisbeschrijvingen, atlassen en schitterende prentwerken, Luchtmans zocht het meer in bijbels met grote oplagen, stichtelijke werken en preken. Ook in het degelijke segment van de markt viel een goede boterham te verdienen. Van der Aa had een meer gewaagde stijl van ondernemen dan Luchtmans en schroomde niet bij tijd en wijle een roofdruk uit te brengen. Ook concurrerende boekverkopers werkten bij gelegenheid samen. In 1690 veilden Luchtmans en Van der Aa gezamenlijk de bibliotheek van de classicus Theodorus Rijcke, en in datzelfde jaar brachten ze gezamenlijk een boek uit (Strategematum libri octo, een Latijnse vertaling van het ‘Boek der krijgslisten’ van de Griekse auteur Polyainos). Kennelijk was de samenwerking geen succes, want van dit boek verschenen in 1690-91 nog twee edities, beide als gezamenlijke uitgaven van Luchtmans en de Leidse boekhandelaar Du Vivié. Sindsdien werkte Luchtmans nog tweemaal samen met Van der Aa, maar bij die projecten waren steeds andere boekhandelaren betrokken. De gedachte dringt zich op dat hij de risico's van een compagnon als Van der Aa liever spreidde over meerdere partijen. Gewoonlijk ging Jordaan Luchtmans in zee met Cornelis Boutesteyn, zijn partner in de stereotypie, of met Johannnes du Vivié. Bij het verwerven van wetenschappelijke kopij waren Luchtmans en Van der Aa aan elkaar gewaagd. Op dit front waren persoonlijke contacten binnen de academische wereld van groot belang, zodat beide boekhandelaren moeite deden om hooggeleerde auteurs aan zich te binden. Van der Aa had er slag van om professoren en regenten voor zich in te nemen, maar Luchtmans had het voordeel van zijn Musschenbroek-connectie, vermoedelijk ook van zijn meer gedegen reputatie. Mede dankzij de tekortkomingen van Abraham Elzevier was de wetenschappelijke spoeling dik genoeg voor twee nieuwkomers: de namen van de toenmalige universitaire kopstukken duiken op in de fondslijsten van beide uitgevers, zij het dat Luchtmans op het gebied van de theologie beter scoorde dan Van der Aa. | |
Heidelbergse catechismus en Syrische grammaticaIn de vijfentwintig jaar tussen 1683 en 1708 gaf Jordaan Luchtmans in totaal zo'n 170 werken uit, dat wil zeggen zes à zeven per jaar. Twintig titels hebben betrekking op catalogi van door hem georganiseerde boekveilingen en tien andere vallen in de categorie van het gelegenheidswerk - lijkredes, oraties en wat dies meer zij. De Nederlandse afdeling van zijn fonds bestond uit ruim twintig titels, voornamelijk van godsdienstige aard. De populariteit van zulke stichtelijke werkjes moet niet worden onderschat: de Oefeningen over den Heidelbergschen catechismus van Hendrik Groenewegen haalde niet minder dan zeven drukken, terwijl David Knibbe's Leere der gereformeerde kerk goed was voor drie edities. Luchtmans smeerde niet alleen balsem op de ziel van zijn klanten, hij had ook oog voor hun lichamelijke noden: het Nieuw ligt der vroet-vrouwen van Hendrik van Deventer en de | |
[pagina 22]
| |
Samuel I Luchtmans als gezeten burger in 1748. Portret door Hiëronymus van der Mij. Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden
Redenering en aanmerkingen omtrent de ziektens ter zee voorvallende van William Cockburn voorzagen in een behoefte aan medische voorlichting. Het gros van Luchtmans' fonds werd gevormd door 120 wetenschappelijke werken in het Latijn, met als uitzondering op die regel één medisch handboek in het Frans. De medische wetenschap was met 39 titels koploper in de fondslijst, een afspiegeling van de productiviteit van de medische faculteit in deze jaren. De traditionele humanistische geleerdheid was vrijwel even nadrukkelijk aanwezig met 35 titels van filologische en klassiek-historische aard. Soms liep de filologie over in de theologie, zoals bij Johannes Leusdens Philologus Hebraeo-Graecus en diens Schola Syriaca, beide van 1685, en het Opus Aramaeum complectens grammaticam Chaldaico-Syriacam van Carolus Schaaf (1686). De theologie in eigenlijke zin stond op derde plaats met ongeveer twintig titels. De andere faculteiten waren slechts spaarzaam vertegenwoordigd in de fondslijst: de natuurwetenschappen en de rechtsgeleerdheid kwamen niet verder dan enige titels. | |
Samuel I Luchtmans, 1708-1755Jordaan Luchtmans overleed op 18 juni 1708, kort na een dubbel jubileum: een maand voor zijn sterfdag had zijn bedrijf vijfentwintig jaar bestaan en amper drie weken tevoren had hij zijn zilveren huwelijksfeest gevierd. Hij werd begraven in het familiegraf van de Musschenbroeks in de Hooglandse Kerk in Leiden. Uit zijn huwelijk met Sara waren vier zonen geboren, van wie slechts één in leven bleef: Samuel (1685-1757), genoemd naar zijn grootvader Musschenbroek. Na de dood van zijn vader nam hij de leiding van het bedrijf in handen, al bleef zijn moeder tot haar overlijden in 1710 formeel de eigenaresse. Samuel had de praktijk van het boekenvak van zijn vader geleerd, maar was dankzij een degelijke opleiding ook in intellectueel opzicht vertrouwd met boeken: hij doorliep de Latijnse school en studeerde enige jaren rechten aan de Leidse universiteit. Tot 1755 zou hij het bedrijf leiden, voortbouwend op de fundamenten die door zijn vader waren gelegd. Ook in zijn huwelijkskeuze trad hij in de voetsporen van zijn vader: hij trouwde in 1721 met zijn veertien jaar jongere nichtje Cornelia van Musschenbroek (1699-1784), met wie hij in totaal negen kinderen zou krijgen. Toen Samuel de zaak overnam, was Luchtmans een gevestigde naam in het Leidse boekenbedrijf. Voor het zogenaamde familiegeld van 1715 werden in de stad in totaal 35 boekverkopers aangeslagen, waarvan slechts vier voor het hoogste tarief van twintig gulden: Samuel Luchtmans, Pieter van der Aa, Daniël van den Dalen en Anthony de la Font, uitgever van de Gazette de Leyde.Ga naar eind9 In 1714 maakte Samuel de balans op van zijn bedrijf, de waarde van alle boeken, kopijrechten en andere bezittingen bij elkaar optellend. Zijn berekening leidde tot de indrukwekkende somma van f 64.360 en 9 stuivers. Dat bedrag kwam overeen met de door hemzelf getaxeerde verkoopwaarde van zijn aardse goederen op dat moment (‘als 't nu bij mijn afsterven moeste verkogt werden’). De feitelijke waarde op langere termijn (‘als de Almooghende God mij nog eenige Jaaren in dit leeven liet’) lag in zijn ogen zelfs een kleine dertigduizend gulden hoger. Samuel Luchtmans was ten tijde van deze balans nog geen dertig jaar oud en zou met Gods hulp de gezegende leeftijd van 72 jaar bereiken. In 1747 maakte hij nogmaals de balans op en thans berekende hij de verkoopwaarde van zijn bezittingen op ruim honderdtwintigduizend gulden, bijna | |
[pagina 23]
| |
twee keer zo veel als in 1714. In dat eindbedrag waren niet eens zijn onroerende goederen meegerekend, zodat men mag concluderen dat hij in de tussenliggende jaren goed had geboerd.Ga naar eind10 Die indruk wordt bevestigd door het Leidse Verpondingsregister van 1742, waaruit blijkt dat slechts twee van de 32 aangeslagen boekverkopers een jaarinkomen hadden van meer dan tweeduizend gulden. Het inkomen van Hendrik van Damme werd geschat tussen de f 2500 en f 3000, maar diens aanslag berustte op fiscale overschatting: bij nader inzien werd hij ingedeeld in de meer bescheiden inkomensklasse van f 1200 tot f 1500. Samuel Luchtmans prijkte als enige Leidse boekverkoper in klasse 12, wat wil zeggen dat zijn geschatte inkomen lag tussen de f 4500 en f 5000 per jaar.Ga naar eind11 Volgens die maatstaf behoorde hij royaal tot de gezeten burgerij, zij het niet tot de categorie der zeer rijken met een inkomen boven f 12.000 per jaar. Samuel kon zich met enig recht de uitstraling van degelijke zelfvoldaanheid aanmeten, waarmee hij in 1748 werd geportretteerd door de schilder Hiëronymus van der Mij. | |
Geleerdheid en een koekoekseiDe tweede Luchtmans liet in 1714 een catalogus drukken met de 331 boektitels die hij op dat moment in voorraad had.Ga naar eind12 Het merendeel (261 titels) bestond uit wetenschappelijke werken in het Latijn, maar daarnaast bleek Samuel zeventig Nederlandse boeken in de aanbieding te hebben. Het aanbod aan Franse boeken bedroeg slechts vier titels - later in de eeuw zou het Frans meer plaats opeisen in de winkel, overeenkomstig de ruimte die het in beslag nam in de publieke opinie. Ongeveer zestig procent van de Latijnse werken was uitgegeven door Jordaan of Samuel Luchtmans, al dan niet in combinatie met andere boekverkopers. Bij de Nederlandse sectie, voornamelijk preken en stichtelijke werken voor een lekenpubliek, lag het percentage eigen uitgaven eveneens rond de zestig. Het zwaartepunt van de Latijnse afdeling lag in de traditionele humanistische geleerdheid: ruim dertig procent van de opgevoerde titels was filologisch of klassiek-historisch van aard, met inbegrip van enige hebraïca en syriaca. Theologische werken namen ruim een kwart van het wetenschappelijke aanbod voor hun rekening, medische werken een kleine twintig procent en juridische een kleine tien procent. De resterende vijftien procent in de catalogus bestond uit filosofische en natuurwetenschappelijke titels, voornamelijk zeventiende-eeuwse werken van Descartes, Gassendi, Geulinx, Hobbes, Swammerdam, Leeuwenhoek en Huygens. De fysica van Newton en het paradigma van de ‘proefondervindelijke wijsbegeerte’ zouden pas in de jaren twintig opgang maken in Leiden. Luchtmans was een boekhandelaar van strikte zeden, maar temidden van zijn stichtelijke ‘Nederduytsche Boeken’ legde hij een minder stichtelijk koekoeksei. Tussen Soermans' Kerkelijk Register der Predikanten van Zuydholland en Steengragts Binnenste Heyligdom geopend om te sien de gantsche Godgeleertheyd stuit men op een boek dat kortweg wordt aangeduid als Spinoza regtsinnige Theologant. De titel is des te intrigerender omdat Spinoza in de ogen van de tijdgenoot allerminst rechtzinnig was. De volledige titel luidt De rechtsinnige theologant, of Godgeleerde Staatkunde, een vertaling van Spinoza's Tractatus Theologico-politicus. Deze Latijnse editie verscheen in 1670. Enige jaren later werd het boek door het Hof van Holland verboden wegens het ‘godslasterlijcke ende zielverdervende’ karakter. Rond die tijd bestond al een Nederlandse vertaling van het werk door Jan Hendrik Glazemaker, maar met het oog op zijn zielerust en veiligheid hield Spinoza († 1677) de publicatie daarvan tegen. In 1693 werd deze vertaling alsnog uitgebracht. Bovendien verscheen een jaar later nog een clandestiene editie met de titel Rechtsinnige Theologant.Ga naar eind13 Het boek deed de ronde in het ondergrondse circuit en moest onder de toonbank worden verkocht. De Rechtsinnige Theologant is geen boek dat men zou verwachten bij een rechtzinnige boekhandelaar als Samuel Luchtmans. Het wekt enige verbazing dat hij de titel openlijk opvoerde in zijn catalogus. Hij liep het risico op een forse boete, zoals zijn Amsterdamse collega Gerrit Bom zelfs in 1761 nog overkwam wegens het verkopen van een boek van Spinoza. Getuige Samuels aantekening in de catalogus had hij elf exemplaren op voorraad, mogelijk een onderdeel van de erfenis van zijn vader.Ga naar eind14 | |
De Ridder van San MarcoTengevolge van het overlijden van Abraham Elzevier was in augustus 1712 het ambt van stads- en academiedrukker vrijgekomen. De dood van de een en het brood van de ander - naar alle waar- | |
[pagina 24]
| |
links de vierde editie van Bayles Dictionaire (1730). uba · rechts Onder de toonbank bij Luchtmans: Een rechtsinnige theologant, of godgeleerde staatkunde (1694). uba
schijnlijkheid deed Samuel Luchtmans een poging om voor de vacature in aanmerking te komen, maar hij slaagde daar niet in. Hij was niet de enige gegadigde, want ook Pieter van der Aa was van plan het lucratieve ambt naar zich toe te trekken. Vooruitlopend op de toekomst was de ambitieuze uitgever al enige jaren bezig om zijn kandidatuur veilig te stellen, onder meer door aan te bieden op eigen kosten een nieuwe catalogus van de universiteitsbibliotheek uit te brengen. Dat genereuze aanbod werd door de curatoren gaarne aanvaard, maar bleek niet afdoende voor zijn benoeming tot academiedrukker. De boekverkoper en drukker Jacob Poereep, tevens pedel van de universiteit, werd aangesteld als opvolger van Elzevier. Van der Aa liet het er niet bij zitten en deed alle moeite om het drukkerschap van de academie alsnog naar zich toe te trekken. In de eerste plaats verzekerde hij zich van de steun van de curator Jacob van Wassenaer Obdam, aan wie hij een van zijn uitgaven opdroeg. Verder kocht hij het grootste deel van de boedel van Abraham Elzevier, zowel de inventaris van diens drukkerij als diens panden aan het Rapenburg. De oude huizen werden gesloopt en op hun plaats liet Van der Aa een indrukwekkend nieuw complex oprichten, bestaande uit een woonhuis annex winkel en drukkerij. Tot dusverre stond hij alleen als boekverkoper bij het gilde ingeschreven, maar thans liet hij zich ook als drukker inschrijven. Zijn omtrekkende beweging had het beoogde effect, temeer daar Poereep weinig van zijn ambt terecht bracht: in mei 1715 werd Van der Aa aangesteld als academiedrukker. Een paar weken eerder was hij al benoemd tot stadsdrukker. Van 1715 tot 1730 was Pieter van der Aa het stralende middelpunt van het Leidse boekenbedrijf. Samuel Luchtmans bracht in die jaren eveneens zijn bedrijf tot bloei, maar hij kon slechts gedijen in de schaduw van zijn buurman. De uitgaven van Van der Aa in zijn gloriejaren waren niet te overtreffen - de Doge van Venetië was zozeer van een van zijn publicaties onder de indruk dat hij de boekhandelaar benoemde tot Ridder in de Orde van San Marco. Het hoogtepunt van zijn productie was de magnifieke Galérie Agréable du Monde (1729), het mooiste prentwerk dat ooit in Nederland is verschenen. Het was tevens de typografische zwanenzang van Van der Aa, die bij het toenemen der jaren steeds meer met zijn gezondheid tobde. | |
[pagina 25]
| |
In augustus 1730 nam hij noodgedwongen ontslag als stads- en academiedrukker en in het voorjaar van 1731 deed hij zijn drukkerij van de hand. Samuel Luchtmans organiseerde de veiling waarop de inventaris van de drukkerij werd verkocht. Pieter van der Aa overleed in 1733, zonder mannelijke nakomeling; zijn weduwe zette de boekhandel aan het Rapenburg nog enige tijd voort, maar in 1735 werd ook de winkel opgedoekt.Ga naar eind15 | |
Hoogtij van SamuelWederom stond de dood van de een niet los van het brood van de ander: het verdwijnen van Pieter van der Aa kwam Samuel Luchtmans in hoge mate ten goede. Hij werd op 8 augustus 1730 aangesteld als academiedrukker, toen zijn buurman dat ambt om gezondheidsredenen neerlegde. Deze keer was hij degene die weloverwogen op de toekomst vooruitliep: reeds in 1728 waren bij hem de Wetten ende Statuten van de Universiteyt tot Leyden verschenen. Op 7 februari 1730, acht maanden voor zijn benoeming tot academiedrukker, had hij zich tegenover de curatoren contractueel verplicht ‘ten sijnen kosten... [te] laeten drukken seeker Arabies manuscript in folio’.Ga naar eind16 Het was dezelfde tactiek die Van der Aa indertijd had toegepast om bij de universitaire bestuurderen een wit voetje te halen. Deze uitgave voor rekening van de uitgever verscheen in 1732 onder de titel Vita et res gestae Sultani Almalichi Alnasiri Saladini [Leven en daden van Sultan Saladin], met de Arabische tekst en de Latijnse vertaling naast elkaar in twee kolommen. Het was de eerste Arabische uitgave van Luchtmans en als zodanig de opmaat van de traditie van oriëntalia die later door Brill werd gecultiveerd. De Latijnse vertaling was van de hand van de theoloog Albert Schultens, stichter van een dynastie van Leidse arabisten die over drie generaties zou lopen. Tussen de families Schultens en Luchtmans ontstond een hechte samenwerking. De nieuwe academiedrukker werd in 1730 tevens aangesteld als ‘Ordinaris Stads Drukker’, wat niet betekende dat hij daadwerkelijk een drukkerij exploiteerde; stad en universiteit gingen ermee akkoord dat hun drukwerk werd uitbesteed. Het wegvallen van Van der Aa schiep de ruimte waarin Luchtmans zijn bedrijf tot grote bloei kon brengen, een ruimte die hij ten volle benutte. De jaren tussen 1730 en 1755 vormden het hoogtij van Samuel I, vooral wat betreft de uitgeverij. De dissertaties, disputaties en oraties die voortvloeiden uit het academiedrukkerschap kwamen de omzet ten goede, zij het dat ze in mindere mate bijdroegen tot de winst. In zijn wetenschappelijke uitgaven hield Samuel vast aan het vertrouwde stramien van theologie en filologie, maar hij begaf zich ook op nieuwe paden. De geest van Newton was vaardig geworden over de Leidse academie en vertoonde zich tevens in de uitgaven van haar typographus academiae. Ontbraken natuurwetenschappelijke boeken vrijwel geheel in het fonds van Jordaan Luchtmans, in dat van zijn zoon namen zij een belangrijke plaats in. Reeds in 1727 publiceerde hij de Matheseos universalis elementa, het boek waarmee W.J. 's Gravesande de ‘universele wiskunde’ van Newton op het vasteland van Europa introduceerde. Bij het ontwikkelen van dit nieuwe domein had Samuel opnieuw baat bij de Musschenbroek-connectie: zijn neef en zwager Petrus (1692-1761) was een van de sterren van de nieuwe natuurkunde. Na zijn studie in Leiden was Musschenbroek achtereenvolgens hoogleraar in Duisburg en Utrecht, om in 1740 als opvolger van 's Gravesande terug te keren naar Leiden. Hij publiceerde de meeste van zijn werken bij zijn neef Luchtmans. Zijn Elementa Physicae (1734) was tot in de jaren zestig een bestseller die met grote regelmaat werd herdrukt en ook in Franse en Nederlandse vertalingen werd uitgebracht. De monumentale vierde editie van Bayles Dictionaire Historique et Critique (1730) was een monsterproductie van Samuel Luchtmans en zeven Amsterdamse boekhandelaren. Het boek raakte na verloop van tijd uitverkocht en reeds in 1740 werd een vijfde editie uitgebracht. Deze keer namen maar liefst vijftien boekhandelaren deel aan de onderneming. Luchtmans participeerde voor een twaalfde deel in de kosten, in ruil voor een twaalfde deel van de oplage. De totale kosten voor 3288 exemplaren bedroegen f 46.000, een onvoorstelbaar bedrag in die tijd. Samuel moest ruim f 3800 investeren en kon aanspraak maken op 275 exemplaren met een kostprijs van f 14.Ga naar eind17 | |
Van vader op zoonsAldus groeide Samuel uit tot een man van aanzien en zijn boekhandel tot een zaak van gewicht, terwijl hij en Cornelia tussen de bedrijven door negen kinderen kregen. Het waren in alle opzichten | |
[pagina 26]
| |
voorspoedige tijden. De twee oudste zonen, Samuel II (1725-1780) en Johannes (1726-1809), werden na verloop van tijd in de zaak opgenomen. Zij doorliepen beiden de Latijnse school en studeerden daarna enige tijd aan de universiteit van hun vaderstad. Zoals alle hoger opgeleiden van hun tijd beheersten zij het Latijn en het Frans, terwijl ze daarnaast een degelijke scholing kregen in het Duits, Engels en Italiaans. Die talen vielen buiten het gangbare curriculum, maar kwamen in de boekenbranche goed van pas. Samuel jr. werd in 1741 bij het gilde ingeschreven als boekverkoper - rijkelijk jong, gezien zijn leeftijd van zestien jaar. De wat ongebruikelijke procedure werd vergemakkelijkt door de leidende positie van Samuel sr. binnen het boekengilde. Kennelijk wilde hij de continuïteit van zijn bedrijf veilig stellen, want in datzelfde jaar werd Samuel jr. tevens benoemd tot zijn opvolger als stads- en academiedrukker. De jongen was nog student en trad pas in de loop van de jaren veertig daadwerkelijk in dienst bij zijn vader. Johannes maakte vanaf 1749 deel uit van de firma - hij zou er zestig jaar aan verbonden blijven en was de Luchtmans met de langste staat van dienst. Het familiebedrijf voer sindsdien onder de vlag van ‘Samuel Luchtmans en zoonen,’ totdat de vader in 1755 terugtrad. Hij had de leeftijd van zeventig jaar bereikt en begon de last van de ouderdom te voelen. Twee jaar later, in de winter van 1757, overleed Samuel Luchtmans. Hij werd begraven in het familiegraf dat hij in de Pieterskerk had gekocht, een ligging die paste bij zijn stand. Cornelia overleefde hem vele jaren en zou zich pas in 1784 bij hem voegen. Nadien zou de firma bijna een eeuw lang door het leven gaan als ‘S. & J. Luchtmans’, zij het dat de naamgevende gebroeders Samuel II en Johannes slechts tot 1780 gezamenlijk leiding gaven aan het familiebedrijf. Zij scheelden weinig in leeftijd en maken door hun onafscheidelijkheid de indruk van een tweeling. Hun broederlijke eensgezindheid strekte zich uit tot andere bereiken des levens, getuige het feit dat beiden trouwden met een meisje Reytsma - Johannes in 1763 met Maria Johanna, Samuel anderhalf jaar later met haar zusje Constantia Elisabeth. Als stads- en academiedrukkers traden ze in de voetsporen van hun vader en bekleedden evenals hij leidende ambten in het gilde. In tegenstelling tot hun vader hoefden ze geen gezeten burgers te worden, aangezien ze die status van huis uit hadden meegekregen. Ze werden niet gerekend tot de eigenlijke regenten van Leiden, maar kwamen als kapitaalkrachtige middenstanders aardig in de buurt van de stedelijke toplaag. Waren de Luchtmansen tot dusverre lidmaten geweest van de
links Johannes Luchtmans · rechts Samuel II Luchtmans. Portretten door Nicolaas Reyers (1755). Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden
| |
[pagina 27]
| |
Gereformeerde Kerk, de broers en hun echtgenotes gingen over tot de Waalse Kerk. De reden van hun overstap is niet duidelijk, kennelijk voelden ze zich beter thuis in het milieu van de Église Wallonne of vonden ze die gezindte meer in overeenstemming met hun stand.Ga naar eind18 | |
Over de grenzenNiet alleen op het Rapenburg deden de gebroeders hun zaken, tussendoor maakten ze verschillende reizen naar het buitenland. Hun reislustigheid hadden ze niet geërfd van hun vader, naar de geest een kosmopoliet maar naar het lichaam eerder het tegendeel. Men krijgt de indruk dat Samuel I een tamelijk honkvast bestaan heeft geleid, van zijn aanwezigheid op de Buchmessen van Frankfurt en Leipzig valt althans geen spoor te vinden. Zakelijk gezien was zo'n acte de présence ook geen noodzaak, want evenals de meeste Nederlandse boekverkopers kon hij zich ter plaatse laten vertegenwoordigen door een commissionair. De reislust van de derde generatie doet eerder denken aan hun grootvader Jordaan, die tegen het einde van de zeventiende eeuw verschillende keren de Duitse ‘boekenmissen’ bezocht.Ga naar eind19 Getuige Samuels balans van 1714 had Jordaan zelfs een tijdlang filialen in Duisburg en Lingen, die door de oorlogsomstandigheden in het eerste decennium van de achttiende eeuw in onbruik raakten. In het archief Luchtmans is een vijftal reisjournalen bewaard gebleven, waarin Samuel en Johannes aantekenden wat zij in den vreemde zoal meemaakten.Ga naar eind20 De Buchmesse van Leipzig, die in de loop van de eeuw die van Frankfurt overvleugelde, was hun favoriete bestemming buiten de grenzen; verder maakte Samuel in 1768 een reis naar Frankrijk, terwijl Johannes in 1772 enige tijd in Engeland verbleef.Ga naar eind21 De gezamenlijkheid van de broers werd alleen doorbroken tijdens zulke reizen, steeds bleef een van hen in Leiden om de winkel te bemannen. Een reis van Leiden naar Leipzig duurde al gauw een dag of tien en was vanwege het gehobbel met postkoetsen over slechte wegen geen onverdeeld genoegen. De boeken die ter Messe gingen werden afzonderlijk vervoerd, gewoonlijk over het water: van Amsterdam naar Hamburg en vandaar stroomopwaarts over de Elbe naar Leipzig. De boeken, meestal in ongebonden staat, werden verpakt in waterdichte vaten om ze tegen waterschade te beschermen. Om alle kosten voor reis, verblijf en transport eruit te halen moesten in Leipzig goede zaken worden gedaan. Gezien de rompslomp wekt het nauwelijks verwondering dat gemiddeld slechts twee à drie Nederlandse boekhandelaren de Messe bezochten.Ga naar eind22 Het voordeel van zo'n internationale stapelmarkt was gelegen in het directe contact met vakgenoten: men verkocht de eigen boeken en kocht buitenlandse die interessant leken voor de thuismarkt. Bovendien ging men niet alleen naar Leipzig vanwege de handel, maar ook vanwege het vertier - de Messe was een uitbundige kermis waarop van alles viel te doen en te bekijken. Dat laatste valt overigens niet zozeer op te maken uit het verslag dat Samuel maakte van zijn verblijf in mei 1764. Zo te zien was hij druk aan het netwerken en zocht hij zijn vertier vooral in ontmoetingen met andere boekhandelaren: 26 Mei. 's Middags ten eeten by Hr. Reich, alwaar ik vond Hr. Kraus met zyn Vrouw, van Weenen, Hr. Walther met zyn Vrouw en Zoon, van Dresden, en Hr. Nicolai met zyn Vrouw, van Berlyn, ook de Heeren Bohn en Brand van Hamburg, allen boekhandelaren, en ons wel diverteerden. Ik ben... geweest by de Hr. Burgemeester Bom op die neue Markt; hier hadden ook haar nederlagen [onderkomen] Hr. Meisnar van Wolfenbuttel en Hr. Mumine van Copenhage...Ga naar eind23 | |
Handelaars met allureWas hun vader meer uitgever dan boekhandelaar, bij de zoons lag die verhouding omgekeerd. De uitgeverij zette zich tijdens het bewind van de gebroeders voort in een gestage stroom van weinig opzienbarende werken, voornamelijk op het gebied van klassieke talen. Naast geannoteerde tekstedities door de toenmalige classici van de universiteit werden veel oudere werken uit het fonds van de firma opnieuw uitgegeven. De uitgeverij had haar elan verloren, wat niet losstond van het feit dat de Leidse universiteit en ook de stad Leiden in de tweede helft van de achttiende eeuw in verval raakten. Daarentegen hadden de gebroeders een assortiment boeken in huis dat in vergelijking met hun vader ronduit verbijsterend was. | |
[pagina 28]
| |
Evert Jan Brill in 1866, op de leeftijd van 55 jaar. Coll. Brill
Johannes Tiberius Bodel Nijenhuis rond 1865. Coll. Brill Duizenden titels werden opgesomd in de lijvige catalogi die S. & J. Luchtmans regelmatig lieten verschijnen.Ga naar eind24 Daaronder bevonden zich veel antiquarische werken, zelfs wiegedrukken uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw. Samuel en Johannes pasten op de winkel en deden dat op onovertroffen wijze. Om die enorme voorraad te verwerven onderhielden ze schriftelijke contacten met talloze boekhandelaren in binnen- en buitenland. Hun kosmopolitische correspondentie bestreek Duitsland, Frankrijk, België, Engeland, Zwitserland, Italië, Spanje, Portugal, Denemarken, Zweden, Rusland en Hongarije; zelfs een boekhandelaar in het verre Bombay kreeg bij tijd en wijle post uit Leiden. Deels waren zulke contacten te danken aan het nijvere netwerken van de gebroeders op de Messe. Eigenlijk deden ze vanachter hun schrijftafel op het Rapenburg hetzelfde wat Samuel lijfelijk deed in Leipzig: zij knoopten vruchtbare betrekkingen aan met vakgenoten. | |
FamiliekroniekIn 1780 werd de twee-eenheid van de broers verbroken door de dood van Samuel II, waarop Johannes het bedrijf alleen voortzette. De erfopvolging was gegarandeerd in de persoon van Samuel Samuelszn., geboren in 1766; Johannes had twee dochters maar diens enige zoon was kort na de geboorte gestorven. Ten tijde van het overlijden van zijn vader was Samuel III een jongen van veertien jaar, zodat hij eerst zijn school en zijn studie moest voltooien. Na het behalen van zijn meestertitel in de rechten trad hij toe tot de firma, maar het boekenbedrijf had niet zijn hart. Hij liet het bestuur van de firma over aan zijn oom en wijdde zich liever aan het bestuur van de stad: tijdens de Bataafse en Franse jaren bekleedde hij diverse functies in Leiden. Johannes Luchtmans leidde de boekhandel tot 1809, toen hij op de leeftijd van 83 jaar in het harnas stierf. Samuel III nam daarop de leiding in handen, maar zijn bewind zou slechts drie jaar duren. De laatste telg van de Luchtmans-dynastie overleed in 1812 zonder mannelijke nazaat. De firma bleef echter bestaan, als vanouds onder de naam van S. & J. Luchtmans maar niet langer op het aloude adres Rapenburg 69B: rond deze tijd verhuisde de boekhandel naar de nummers 78-80 aan de overzijde van de gracht. Het bedrijf vererfde in de vrouwelijke lijn via Johannes' dochter Magdalena Henriëtta, getrouwd met de Amsterdamse arts Evert Bodel Nijenhuis. Dit echtpaar had twee kinderen, Johannes Tiberius en Catharina. Toen de moeder in 1799 overleed was de vader niet in staat de opvoeding van de kleine kinderen voor zijn rekening te nemen. Johannes Tiberius en | |
[pagina 29]
| |
Catharina groeiden op in het huis van hun grootvader Johannes in Leiden en werden voornamelijk opgevoed door hun ongetrouwde tante Cornelia. De kleinzoon was voorbestemd als opvolger van zijn grootvader, maar was ten tijde van diens overlijden veel te jong om de zaak over te nemen. In deze fase raakte de naam Luchtmans verweven met die van Brill. Omdat Samuel III andere besognes had en Johannes op leeftijd kwam, hadden ze in 1802 de Leidse drukker Brill aangetrokken als bedrijfsleider. Johannes Brill (1767-1859) stamde uit een Hollands predikantengeslacht, al hield hij die traditie niet in ere en was hij evenmin voorbestemd voor het drukkersvak. Hij was sinds 1786 werkzaam op de secretarie van Willem V, maar bleef werkloos achter toen de prins in 1795 de wijk nam naar Engeland. Brill stond uiteraard te boek als orangist, wat in Bataafse tijden geen aanbeveling was. Om in zijn levensonderhoud te voorzien zette hij een drukkerij op in Leiden en verzorgde in die hoedanigheid opdrachten voor de firma Luchtmans. Vanaf 1802 leidde hij een eigenaardig dubbelbestaan als zelfstandig drukker en bedrijfsleider van Luchtmans, een dualiteit die hij tot 1848 zou handhaven. Hij werd de huisdrukker van Luchtmans, terwijl hij daarnaast drukwerk voor anderen verrichtte. Toen Samuel III in 1812 overleed, was Johannes Brill geheel ingewijd in de geheimen van de boekhandel. De bedrijfsleider trad op als bewindvoerder van Luchtmans, in afwachting van het tijdstip waarop de jonge Bodel Nijenhuis de volwassen leeftijd bereikte. Bodel kreeg een soortgelijke opleiding als zijn voorvaderen in de achttiende eeuw: hij doorliep de Latijnse school en studeerde vervolgens rechten aan de universiteit van Leiden. Hij verknoopte in zijn studie de geschiedenis van het familiebedrijf met zijn eigen toekomst: in 1819 promoveerde hij op een historisch-juridisch proefschrift over de rechten van drukkers en boekverkopers, dat uiteraard werd gepubliceerd door S. & J. Luchtmans.Ga naar eind25 | |
Bodel en BrillIn theoretisch opzicht kwam Bodel Nijenhuis beslagen ten ijs, toen hij in 1821 zijn intrede deed in het bedrijf. Voor de praktijk van het boekenvak was hij minder goed voorbereid, maar tot zijn geluk vond hij de ervaren Brill naast zich. Tot 1848 bestierden zij gezamenlijk de firma, Brill als zakelijk leider en Bodel als auctor intellectualis. Bodel, meer boekenmens dan boekhandelaar, was degene die de relaties met de wetenschappelijke wereld onderhield. Hij was een hartstochtelijk verzamelaar van boeken, kaarten en prenten. Een groot deel van zijn indrukwekkende verzameling kaarten en prenten schonk hij na zijn dood aan de Universiteitsbibliotheek van Leiden.Ga naar eind26 De firma Luchtmans was nog steeds academiedrukker, wat een zekere omzet aan dissertaties garandeerde. De tekstedities van klassieken vormden als vanouds een constante in het uitgavenpatroon. Belangrijk in deze jaren was de systematische publicatie van Arabische manuscripten uit het befaamde Legatum Warnerianum van de Leidse universiteit. Opeenvolgende arabisten als Hamaker en Dozy publiceerden bij Luchtmans hun edities van deze manuscripten. Deze orientaalse traditie bouwde voort op eerdere uitgaven van Luchtmans en anticipeerde op het latere fonds van Brill. Met de komst van hoogleraren als Reuvens en Janssens verwierf de archeologie een institutionele status binnen de universiteit, wat zich vertaalde in diverse uitgaven op dit terrein. De egyptologie vond vanaf 1839 haar neerslag in de reeks Aegyptische Monumenten, naderhand door Brill voortgezet tot 1904. Andere uitgaven hadden te maken met de historische belangstelling van Bodel, zoals de monumentale bronnenpublicatie Archives de la Maison de Orange-Nassau van Groen van Prinsterer. Bodel was bevriend met Groen en vervaardigde eigenhandig de index op de ettelijke delen. Vermoedelijk waren zijn godsdienstige gevoelens verwant aan die van zijn vriend en was hij eveneens een aanhanger van het Réveil. Groens Ongeloof en Revolutie, grosso modo een lofzang op God, Nederland en Oranje, verscheen in 1847 bij Luchtmans. Ook Isaäc da Costa, bij uitstek de belichaming van het Réveil, publiceerde enige boeken bij Luchtmans.
Sinds 1 juli 1829 werkte de achttienjarige Evert Jan Brill bij de firma, zo valt op te maken uit een document van 1831.Ga naar eind27 Onder leiding van zijn vader ontwikkelde hij zich tot een allround vakman - drukker, uitgever en boekhandelaar. In de loop van de jaren veertig liet hij zelfs op naam van ‘E.J. Brill’ een aantal Arabische uitgaven verschijnen. Evert Jan had de ambitie om zelf uitgever te | |
[pagina 30]
| |
worden, maar het lag in de lijn der verwachtingen dat hij zijn vader zou opvolgen als bedrijfsleider van Luchtmans. In 1848 besloot Bodel Nijenhuis zich uit het bedrijf terug te trekken om zich voortaan ongestoord te kunnen wijden aan zijn intellectuele bezigheden. Brill sr., inmiddels tachtig jaar, was van plan in Scherpenzeel te gaan genieten van een rustige oude dag. Het lag niet op voorhand vast dat Evert Jan, gedoodverfd opvolger van zijn vader als bedrijfsleider, op eigen kracht de firma Luchtmans zou overnemen. Bodel was aanvankelijk van plan het bedrijf te verkopen aan de Amsterdamse boekhandelaar Frederik Muller. Deze wees het aanbod van de hand, zich vijfentwintig jaar later afvragend of hij zulks ‘te goeder of te kwader ure’ had gedaan.Ga naar eind28 Toen zich geen andere gegadigden aandienden, werd besloten de zaak over te dragen aan Brill jr. Hij integreerde de drukkerij van zijn vader in de boekhandel-uitgeverij en zette de zaak voort op zijn eigen naam. Evert Jan Brill leidde het bedrijf tot zijn dood in 1871. Hij bouwde de Luchtmans-traditie van de arabistiek uit en ontwikkelde daarnaast een fascinatie voor exotische talen. Zijn credo kwam tot uitdrukking in Het Gebed des Heeren in veertien talen dat hij in 1855 uitbracht. Brill drukte het Onze Vader in alle buitenissige fonts waarover hij de beschikking had - Hebreeuws, Chaldeeuws, Samaritaans, Sanskriet, Koptisch, Syrisch, Arabisch, Perzisch, Tartaars, Turks, Javaans, Maleis en Grieks, vaak in verschillende varianten. Kort daarna begon hij te experimenteren met uitgaven in het Japans, terwijl hij in de jaren zestig een boek uitgaf in het hiëratische schrift van het oude Egypte.Ga naar eind29 Na zijn overlijden werd het bedrijf overgenomen door Adriaan van Oordt en Frans de Stoppelaar, die de gevestigde naam ‘E.J. Brill’ bleven gebruiken. Ook in andere opzichten traden zij in de voetsporen van hun voorganger: onder hun bewind specialiseerde de uitgeverij zich in toenemende mate op exotische humaniora als de arabistiek, indologie, assyriologie, egyptologie, sinologie, japanistiek en wat dies meer zij. Die traditie wordt door uitgeverij Brill tot op de dag van vandaag voortgezet. | |
[pagina 31]
| |
|