Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 31
(2008)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Misdaadverslaggeving in de achttiende eeuw: de criminele biografie
| |
[pagina 2]
| |
Afbeelding in: Uitvoerig verhaal van alle Feyten en Schelmstukken van Jacob Frederik Muller, alias Jaco. Amsterdam, 1731.
Er is sprake van enige maatschappijkritiek in beide publicaties, met maatschappelijke achterstelling en criminaliteit als uitgangspunt, ruim een halve eeuw na het Franse voorbeeld in de verhalen over Louis Dominique Cartouche (1693-1721) die in 1721 in Parijs werd berecht en geradbraakt. Zijn verhalen vervulden een functie in de Franse verlichtingsliteratuur.Ga naar eind6 Vanaf 1722 kwamen er Nederlandse vertalingen op de markt. Des te meer is het dan opmerkelijk dat het nog zo lang duurde voordat er enige publieke twijfel ontstond over de Nederlandse strafrechtspleging. Dat kan alleen maar worden verklaard uit de verblinding van de magistraat, zoals de Aandoenlijke beschouwing letterlijk stelt. Maatschappelijk onrecht was elders, niet in de Republiek. Er was veel mis, maar daar had men geen oog voor. | |
De publicaties rondom Jacob MullerDe publicaties rondom en ver na Jaco's rechtszaak, dat wil zeggen het Uitvoerig Verhaal in combinatie met de Brief, worden na Buijnsters door Mattheij bestempeld als de meest oorspronkelijke Nederlandse criminele biografie. Veel waarde wordt gehecht aan het Uitvoerig Verhaal en terecht, maar het waren niet de goede redenen die Mattheij meende te zien. Het is niet juist om zonder behoorlijk onderzoek naar de brontekst en het strafproces, twee in stijl zo verschillende teksten, gepubliceerd met een tussenpoos van meer dan een halve eeuw, te verheffen tot één oorsprong! De historische context geeft duidelijkheid over het doel van de schrijver en het doel van de publicatie. Het Uitvoerig Verhaal is een formeel juridisch stuk, de conclusie van eis van de hoofdofficier van Amsterdam, Ferdinand van Collen, in het ongebruikelijke ordinaris strafproces tegen een gewone misdadiger, na de gebruikelijke extra-ordinaris procedure. Die conclusie is grotendeels overgeschreven uit de confessieboeken en is weinig anders dan het verhaal van de onbetrouwbare Griet Lommers, Jaco's bijzit, aan wie in ruil voor haar verklaringen immuniteit was verleend.Ga naar eind7 Die conclusie van eis werd in hoger beroep de conclusie van antwoord voor het Hof, gepresenteerd door de procureur-generaal, Wolfert Nobeling, en advocaat-fiscaal Cornelis Wevering, om bevestiging van het Amsterdamse vonnis van 14 januari 1717 te verkrijgen. Dat document is onverkort in druk verschenen, om ter rechtvaardiging van de lange duur van het proces en de hoge kosten de communis opinio te bewerken.Ga naar eind8 Het stuk kwam op straat in de zomer van 1717, ongeveer negen maanden voordat het Hof op 18 mei 1718 van een uitspraak beviel. Er valt op de inhoud van alles af te dingen. Het zoeken naar de waarheid, zoals het strafprocesrecht van 1570 al voorschreef, was in dit proces en met deze conclusie ondergeschikt aan het resultaat: de definitieve terdoodveroordeling van de verdachte. Het eufemisme van de moderne ‘tunnelvisie’ is hier al erg vriendelijk! Het pamflet heeft niets van doen met het levensverhaal. De pleitbezorgers die Jacob Muller willen verbinden met het begin van de Nederlandse criminele biografie zijn niet alleen met hun archiefonderzoek in gebreke gebleven, zij hebben ook een flink aantal andere achttiende-eeuwse publicaties over het hoofd gezien. Er verschenen omstreeks Jaco's executie op 6 augustus 1718 een bericht en nog een gefingeerde brief. Bovendien werd hij al in 1722 door Gysbert Tyssens in een toneelstuk aan Cartouche gekoppeld.Ga naar eind9 Sindsdien is Jaco op het succes van Cartouche meegelift; was er een publicatie over hem, dan volgde Jaco.Ga naar eind10 Het is allemaal wel | |
[pagina 3]
| |
smakelijk, maar over Jaco's leven en de misdaden die hij zou hebben gepleegd, worden we in geen van die vertellingen iets wijzer. Goed beschouwd is het geschrevene rondom hem, wat dan ook bij elkaar wordt gevoegd, een van de sléchtste voorbeelden van een aanzet voor een Nederlandse criminele biografie. | |
Het aanbod van achttiende-eeuwse misdaadverhalenAls de publicaties rondom Jaco niet geschikt zijn is het nuttig om te zien welke teksten dan wel in aanmerking komen. Welke voldoen wel en welke niet; welke meer, welke minder? Hoe passen zij in de kenmerken of juist niet? Of, als de definitie niet voldoet, moet of kan die dan nader worden gepreciseerd? Als eerste is genoemd dat het een levensverhaal in proza moet zijn. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen vroegmodern populair proza en pamfletten. Welke criteria zijn er om dat onderscheid te maken? Is dat onderscheid te maken? Volgens de samenstellers van Het lange leven van het pamflet, een van de laatste pogingen om het pamflet te karakteriseren, is het niet eenvoudig om een definitie te geven. We moeten in ieder geval uitgaan van een aanleiding en een doel, een eenvoudige schrijfstijl en een grote mate van actualiteit.Ga naar eind11 Binnen dat raamwerk is er een grote verscheidenheid aan onderwerpen: zoals het uitdragen van standpunten, levenslessen, apologieën en protesten. Het konden ontboezemingen zijn van wereldverbeteraars, politieke manifesten, schotschriften en aan- of afkondigingen. Zij bestonden uit één of enkele pagina's, maar uitgaven van 50 tot 100 bladzijden of meer vormden geen uitzondering. Wat wordt gekend als populair proza, zeker wat betreft misdaadverhalen - het verhaal tot lering en vermaning, amusement, waarschuwing en stichting - verschilt daarvan niet. Aanleiding kon zijn de ophef over het delict of het proces, met als doel, te waarschuwen hoe slecht het een delinquent verging, dit alles gegeven in een eenvoudige verteltrant of soms ook in samenspraken. Daarin wijken de pamfletten niet af van wat als kenmerken van de criminele biografie in proza is gegeven. Het is dan ook niet verrassend, dat dezelfde uitgaven voorkomen zowel in de bekende pamflettenverzamelingen als in de catalogi van populair proza.Ga naar eind12 Wil een criminele biografie voldoen aan de destijds toegekende criteria dan is een werkje van enkele blaadjes welhaast uitgesloten. Het is dan ook niet van belang of de uitgave bekend staat als populair proza of als pamflet. In de opzet van de jaren 1980 werd alles dat was verschenen vóór 1700 als criminele biografie ook afgewezen, uiteraard inclusief bijvoorbeeld het verhaal van zeventiende-eeuwse zeerover Claes Compaen.Ga naar eind13 Dat verhaal werd minstens zestien keer herdrukt tot 1803. Daarna verscheen in 1910 een reprint en nog eens een navertelling in 2003. Daarnaast komt nog de vraag op wie we als crimineel moeten beschouwen. Claes Compaen was een beruchte Barabarijse zeerover uit Oostzaan. Aanvankelijk werkte hij met een kaperbrief tegen de Spanjaarden, maar spoedig voor eigen rekening vanuit Salé in Marokko. Hij kreeg berouw, vroeg en verkreeg van de Staten Generaal pardon en sleet zijn leven verder in armoede in Oostzaan. Compaen was weliswaar een schurk, maar is zonder berechting gepardonneerd. Het is een schamel excuus, maar de afwijzing volstaat. Alle overige elementen voor de criminele biografie zijn ruimschoots aanwezig. Of, moeten we maritieme wandaden maar liever uitsluiten en het genre van de criminele biografie reserveren voor boeven te voet die hun streken leverden binnen het territorium van de toenmalige Republiek en die door een van de Nederlandse gerechten werden veroordeeld? Het lijstje met de kenmerken wordt dan uitgebreid met het aanvankelijk afgewezen pamflet en wat verfijnd tot schurken van en op vaderlandse bodem. Daarmee zijn we er nog niet. Lang niet iedereen die voor het gerecht kwam was een crimineel, althans niet zoals wij dat zien. Joan Derk Van der Capellen van de Pol, bekend van zijn in 1781 uitgegeven pamflet Aan het volk van Nederland was voor de Oranjeklanten een schurk.Ga naar eind14 Zelfs na zijn dood lieten zij zich niet onbetuigd door zijn grafmonument op te blazen. Voor democraten en republikeinen fungeerde hij als een lichtend voorbeeld. Van de Pol is niet veroordeeld en komt dus niet in aanmerking. Anderen, zoals Hendrik Scholten, werden wel vervolgd en gevonnist. Scholten was óók een patriot en stond op 24 januari 1789 op het schavot in Amsterdam vanwege het uitgeven van onder andere het Smeekschrift aan Neerlands Debora tegen Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van Willem Batavus (Willem V).Ga naar eind15 Hij is voor de ene partij dus een boef en voor de andere een | |
[pagina 4]
| |
martelaar. Is het dan toch maar beter om ook de politieke activisten uit te sluiten? Wellicht, al was het alleen al om de nog steeds gevoelige tenen van royalisten, of republikeinen, te ontzien, hoewel de laatste partij veel meer gedupeerden betreurt dan boeven telt? Het is niet bevredigend, want hoe zit het dan met het koppel Jacob Eduard de Witte en Pieter Brakel die als spionnen voor de Engelse vijand in 1782 het land verraadden? Dat wordt erg ingewikkeld. Over Van Brakel is wel het een en ander geschreven;Ga naar eind16 over De Witte minder. Die heeft dat zelf weer goed gemaakt met een soort autobiografie Fragmenten uit de Roman van mijn Leeven. Een probleem is dat dit werk niet is uitgegeven kort nadat het geschreven is. Pas onlangs is er een volledige uitgave verschenen.Ga naar eind17 Echter, het gaat hier niet slechts om autobiografische gegevens, het betreft vooral de rechtvaardiging van zijn daden en dat maakt het verhaal onbetrouwbaar. Tot slot, als Van Brakel een politieke activist was, dan is dat van De Witte minder zeker. Hij was toch min of meer de onnozele hals. Geen van de twee mag worden aangemerkt als een gewone crimineel. Geen criminele biografie dus, toen niet en nog niet, maar er is wel voldoende interessant materiaal voor nog eens een monografie over dit spionageavontuur, maar dat is wat anders. Dan zijn er de velen die werden gecriminaliseerd en vervolgd om wat zij waren, zoals: marginalen, Joden, zigeuners, andersdenkenden, homofielen. Wat toen als crimineel werd beschouwd en waarover wij thans zoveel anders denken, kan geen onderwerp meer zijn voor criminele literatuur, in welke vorm dan ook. We houden het voor de criminele biografie dus op de gewone huis-tuin-en-keuken inbreker, oplichter en moordenaar, boef te voet, binnen de Republiek, door een Nederlands gerecht veroordeeld, zonder politieke bedoelingen, niet vervolgd vanwege afkomst, gedachtegoed, geloof of geaardheid en het onderscheid tussen populair proza en het pamflet vervalt. Het vertaalde werk wordt terecht afgewezen, maar dat is er weinig over Nederlandse zaken. Dan blijven er de obstakels van de gerechtelijke stukken en het gebrek aan, of de gebrekkige contemporaine beschrijvingen, inclusief te veel aan fantasie. Wat blijft er dan nog over? Blijft er nog wat over? | |
De gerechtelijke stukken, waarheidsgehalte en de criminaliseringHet achttiende-eeuwse verhaal over de delinquent en de gegevens van het strafproces moeten kunnen worden gecontroleerd. Dat moet met enige nadruk worden gesteld om te kunnen bepalen of het werkelijk een crimineel betrof zoals hiervoor beschreven, een gecriminaliseerde persoon of een in de verhalen als zodanig versleten slachtoffer. Veel van het oorspronkelijke proza, maar ook verhalen nu nog, zijn geheel of vrijwel geheel ontleend aan verhoren, of overgeschreven uit de confessieboeken, of criminele examenboeken of hoe die verslagen van de verhoren ook genoemd mogen zijn. Dat zijn niet de beste bronnen. Die laten meestal niet meer te weten dan de naam, leeftijd, plaats van herkomst, de wandaden zoals de aanklager die zag en het vonnis. De vroegmoderne rechtspraak was doorgaans niet geïnteresseerd in de achtergronden of de motieven van de verdachte. Alle overwegingen die deel uit maakten van de praeparatoire en judiciële informatiën komen in de verslaglegging niet voor; er is in ieder geval, behoudens een incidenteel geval, niets van bewaard gebleven. De uitgebreidere confessies later in de eeuw garanderen nog geen veranderd inzicht. De criminele eis was nog steeds gebaseerd op de feiten, er was niet of nauwelijks een mogelijkheid tot verweer en er werd maar heel beperkt rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. Er werd later in de eeuw wel gediscussieerd over uniformering en humanisering van het strafrecht, maar nog niet met erg veel succes. Het populair proza uit die tijd lijkt wél meer aandacht te vragen voor de persoon van de dader en de achtergronden. Een sprekend voorbeeld is de zaak Johannis van Goch in de jaren 1775-1778. Er zijn uitgebreide optekeningen van het Amsterdamse gerecht voorhanden. Die zijn uitsluitend gericht op het vaststellen van de feiten en zo verwoord dat daaruit wel een veroordeling moest volgen. De hoeveelheid papier van het op het extra-ordinaris volgende ordinaris proces, de twee appellen en het revisieverzoek bevat alleen juridische argumenten. Bij gebrek aan de gewenste bekentenis, ging het over de juistheid van de gevolgde procedure, procedurefouten wat wel en wat niet was bekend, het getuigenbewijs en maar heel bescheiden of en in hoeverre het delict de dader kon worden toegerekend. | |
[pagina 5]
| |
Executie van Johannis van Goch, 4 april 1778 (SAA).
Galg aan de Volewyk, naar een tekening van C. Rietschoof ca. 1675 (SAA).
Titelblad. Amsterdam 1718 (KBH).
De in die jaren verschenen brochures pro en contra Van Goch suggereren anders. Die belichten de achtergronden van het delict. Was Van Goch de boosdoener, een romantisch warhoofd met twaalf ambachten en dertien ongelukken, die terecht werd veroordeeld?Ga naar eind18 Of stak het kwaad in zijn geliefde Annaatje Smitshuizen, de vuige prostituee die hem aan het lijntje hield en die door hem in wanhoop en in een vlaag van verstandverbijstering om het leven was gebracht?Ga naar eind19 De verslagen in de verhoren van verdachten zijn van grote betekenis voor twee en een halve eeuw rechtsgeschiedenis, maar voor het detailonderzoek naar een bepaalde zaak is de waarde beperkt. Het is de taal, de vertaling, van de griffier en die staat ver af van wat wij uit verslagen zouden willen weten. De gebundelde verhoren in de boeken in Amsterdam zijn trouwens ook kopieën en duidelijk is dat delen van verhoren eenvoudigweg niet zijn opgenomen. Wat te gênant was, werd kennelijk niet opgeschreven. De boeken zijn ook niet compleet. Er werden bovendien delen doorgestreept of in een ander handschrift aangevuld en dat alles wijkt ver af van de dwingende voorschriften in de Criminele Ordonnantiën van 1570, een van de voornaamste rechtsbronnen gedurende het gehele tijdperk van de Republiek. Bevestiging van een in proza gepubliceerd verhaal kan soms worden gevonden in een strafdossier. Die zijn er maar weinig, tenzij rechtsgeleerden zich met een zaak bemoeiden en dat was in het gewone extra-ordinaris strafproces zelden het geval; zelfs rechtsgeleerde adviezen bij vonnissen zijn heel moeilijk te vinden. Anders is dat als een geding bij uitzondering ordinaris werd voortgezet en zeker als zaken bij request, mandement of als appèl dienden voor een van de Hoven; dan zijn er nog wel eens min of meer volledige strafdossiers. Over enkele gevallen in de eerste decennia van de eeuw is er meer informatie te vinden, zoals over de zaak Willem Willemsz de Boer in 1708,Ga naar eind20 de vervolging van Wyermars in 1710Ga naar eind21 en de affaire Taelmans in 1713.Ga naar eind22 De betrokkenen werden gecriminaliseerd. Er werd niet over hen geschreven. Hun zaken passen wel in de bonte reeks van beruchte achttiende-eeuwse processen en laten zien wat er bij komt kijken, wil men komen tot een behoorlijke reconstructie. Zij passen niet in het gegeven raamwerk van de criminele biografie: De zaak Willem Willemsz de Boer kwam niet voor het Hof, maar van hem zijn (heel uitzonderlijk) belangrijke fragmenten uit het strafdossier bewaard gebleven, waaronder de adviezen van de | |
[pagina 6]
| |
geraadpleegde rechtsgeleerden nadat de officier zijn criminele eis had geformuleerd. Willem was door zijn vrouw Lena aangeklaagd vanwege huiselijk geweld. Daarbij had zij tevens aangevoerd, dat Willem, telkens als hij van zee kwam, haar dwong tot onnatuurlijke conversatie, anale coïtus. Wat op de vloot gebeurde, daar wilde men ruim twintig jaar voor de beruchte sodomieprocessen niet van horen, maar aan land was dat ontoelaatbaar. Er zijn onduidelijke wendingen in het proces, maar de vonniswijzing is uitgebreid gedocumenteerd. Willem werd voor godslastering en sodomie veroordeeld tot levenslange eenzame opsluiting, nadat hem de tong met een priem was doorboord. Het overspel en het huislijke geweld, de aanleiding tot de klacht, is verder vrijwel onbesproken gebleven. Hendrik Wyermars werd in 1710 veroordeeld tot f 3.000,-- boete, vijftien jaar eenzame opsluiting en 25 jaar verbanning voor het uitgeven van het boekje Den ingebeelde Chaos.Ga naar eind23 Hendrik werd op aandrang van de Amsterdamse kerkeraad vervolgd en veroordeeld wegens verspreiding van spinozistische geschriften wat bij plakkaat van 1678 verboden was. De formele verslaglegging van het proces laat niets zien van wat van belang was. De aantekeningen van Philips van Limborch geven duidelijkheid.Ga naar eind24 Na zijn vrijlating in 1725 kwam Hendrik nog drie maal voor het gerecht. Het ging toen formeel om infractie van zijn bannissement, maar in het laatste proces in 1749 werd toch nog eens uitgebreid onderzocht waar de toen 65-jarige Hendrik verbleef, met wie hij omging en wat hij deed. Ook hier blijkt weer dat de confessieboeken niet laten zien wat er werkelijk is besproken. De namen en adressen die Hendrik opgaf klopten niet. Zelfs driehonderd jaar na dato is dat duidelijk en de officier zal dat niet zondermeer hebben geslikt. Trouwens, de beruchte broodschrijver Pieter Bakker wist in De verlooren arbyd het nodige aan aanvullende informatie te verstrekken.Ga naar eind25 Wat daar van waar was, is slecht na te gaan en het leidde recentelijk nog tot speculatie. Wyermars was geen crimineel; hij werd gecriminaliseerd. Een criminele biografie past niet. Er is destijds niet, maar inmiddels heel veel over hem geschreven en het laatste woord over hem is waarschijnlijk nog niet gesproken.Ga naar eind26 In de zaak Taelmans-De Haze ging het om Isaak van Neck, de mogelijk natuurlijke zoon van Jeronimus De Haze, burgemeester van Amsterdam. Isaak zou eerst wél en later niet door De Haze zijn erkend. Aanvankelijk werden Cathrijn Taelmans, de vrouw van Isaak, en de gelegenheidsmoeder Marry van Eyck aangeklaagd wegens smaad, laster en poging tot afpersing, vervolgens de zwager van Cathrijn, Daniël Starre en ten slotte Isaak. Marry en Isaak werden veroordeeld tot geseling onder de galg, tuchthuis en verbanning; een poena proxima mortis vonnis. Cathrijn en Daniël werden verbannen. Na de veroordelingen vroegen Cathrijn en Daniël, tevens voor Isaak, wegens schending van hun burgerrechten, manipulatie door officier, ongeoorloofde vrijheidsbeneming, bedreiging, onterechte veroordeling en procesfouten, per request aan de Staten van Holland om nietigheid van de vonnissen, eerherstel en schadevergoeding. Volgens het door het Hof op verzoek van de Staten ingewonnen rechtsgeleerde advies stonden zij in hun recht. Van deze zaak zijn enkele handschriften, het request en het paginalange advies aan het Hof bewaard gebleven. De betrokkenen werden in de Amsterdamse procedure gecriminaliseerd, terwijl er geen sprake van een delict zou zijn geweest. Wanneer De Haze zich in zijn goede naam aangetast meende, was dat onderwerp voor een civiele zaak, maar juister was het, aldus het advies, als De Haze de zaak zou schikken. De confessieboeken vertellen hier nog niet de helft van het verhaal.Ga naar eind27 Deze drie zaken dienen ter illustratie dat confessies en de daaraan verbonden vonnissen op zijn minst niet betrouwbaar genoeg zijn. Het gebruik van alleen die gegevens kan gemakkelijk leiden tot de conclusie dat we hier te maken hebben met criminelen. Als we wat dieper graven is dat zelfs voor achttiende-eeuwse begrippen allerminst helder. Hieruit moet worden geconcludeerd dat er meer gerechtelijke stukken nodig zijn voor beoordeling of eigentijds commentaar op de gevolgde procedure. Verhalen in proza kunnen daarbij een rol vervullen, tenminste als zij niet uit de boeken zijn overgeschreven, wat helaas nog al eens het geval is. De verhalen mogen ook niet voorzien zijn van al te veel fantasie en vele zijn daar niet vrij van.Ga naar eind28 | |
Toetsing van bekende en minder bekende verhalen en rechtszakenDe drie genoemde gevallen uit het begin van de achttiende eeuw passen niet in het raamwerk van de criminele biografie. Het aantal bekende en minder bekende beruchte gevallen waarover in de | |
[pagina 7]
| |
loop van de eeuw werd geschreven, is groot. Hoe passen die in de gegeven criteria? Het blijkt dan niet gemakkelijk te zijn om een bruikbaar verhaal te vinden, passend in de gegeven criteria, gepubliceerd ten tijde van of vlak na de rechtszaak, met voldoende biografische gegevens, dat niet leunt op uitsluitend de verhoren én dat ook nog behoorlijk controleerbaar is. Dat kan betekenen, dat het begrippenkader maar weer iets moet worden opgerekt. Dat wil zeggen, er is over de persoon die het betreft, niet terstond geschreven, maar later wel. Hoeveel later? Of, als het erom spant, kan misschien beter worden afgesproken dat met het achttiende-eeuwse materiaal alsnóg een criminele biografie mogelijk is als een onderzoek nu wél voldoende betrouwbare gegevens oplevert. Dat lijkt billijk, want gaat het over een biografie volgens het algemene begrip, dan is het niet noodzakelijk om te voldoen aan termen van actualiteit. In het jaar 1724 nam de zaak Backer-Sautyn een aanvang. Er is ten tijde van de tot 1731 lopende zaak niet over geschreven en ook daarna ook nog niet. Het betrof hier corruptie van Willem Sautyn, waarvan zijn vriend Pieter Backer geprofiteerd zou hebben. Na beëindiging van de vriendschap, maakte Backer de onbetrouwbaarheid van Sautyn wereldkundig. Oud-burgemeester De Haze verlangde in de nasleep van de machtsstrijd om het Amsterdamse pluche in 1724 vervolging van Sautyn, maar tegen zijn verwachting in werd niet Sautyn maar Backer aangeklaagd en veroordeeld. Backer verzette zich tegen dit vonnis en verlangde bij mandement van purge, dat de affaire door het Hof aan de Amsterdamse justitie werd onttrokken. Dat gebeurde. De zaak sleepte zich voort en werd beëindigd door het overlijden van Sautyn in 1731.Ga naar eind29 Boef en boefjesmaat hebben samen gezorgd voor een geweldige hoeveelheid archivalia, prima voor een smeuïg verhaal, maar of dat tot een criminele biografie kan leiden is nog de vraag. Er is niemand veroordeeld, er is heel veel aan beschuldigingen en juridische haarkloverij. Is het inmiddels geschrevene over Claus van Laar een criminele biografie? Was hij in zijn tijd geen geval apart? Hij schreef zelf wel, maar is zijn leven ook uit de doeken gedaan, anders dan in de recent verschenen bundel Achter slot en grendel?Ga naar eind30 Daarin wordt hij getypeerd als een onverbeterlijke sjoemelaar. Misschien was hij dat ook wel. Of berust zijn kwalijke faam louter op zijn vermogen om zich bij vrijwel iedereen, een leven lang, onbemind te maken? Was hij ook werkelijk een crimineel? (terzijde: waarom is Van Laar - en dat geldt ook voor Van Goch en De Witte - in de genoemde bundel opgenomen?Ga naar eind31 Zij schreven wel, maar zij kwamen niet achter de tralies terecht omdát zij schreven of om wát zij schreven en dat is toch wat de titel van de bundel en inleiding suggereren!). Van Laar en zijn opponent Pieter Bakker hebben Aaron Abrahams Pieter Pergerrits en Baruch van Kassel in de jaren 1737 en 1747 aan de vergetelheid ontrukt.Ga naar eind32 De publicaties over hen komen dicht in de buurt van de criminele biografie, zeker als nog enig aanvullend materiaal kan worden gevonden. Deze gevallen verdienen het om in ieder geval nog eens nader uit de doeken te worden gedaan. Niet anders is het gesteld met Theodorus, baron van Neuhof. Ook van hem is voldoende bekend, maar het achttiende-eeuwse werk is voor een deel vertaald uit het Duits. Niettemin, interessant genoeg om nog eens te onderzoeken en wellicht komt het dan tot een grensoverschrijdende vertelling.Ga naar eind33 Helaas moeten we de zaak Jan Schravenwaard en Frans Spermond, de twee corrupte substituutschouten in 1739, laten lopen. Er is archiefmateriaal te over, ook de chroniqueur Bicker Raye heeft het nodige opgeschreven.Ga naar eind34 Zijn werk (1732-1772) is niet gepubliceerd, behoudens dan de ingekorte oubollige vertaling van Beijerinck en De Boer. (Naar verluid is een complete - digitale - transcriptie in voorbereiding). Er is geen letter op papier gekomen om te dienen tot lering en vermaning. Het is een mooi verhaal, bijna 300 jaar na dato, maar geen criminele biografie. Persoonlijke gegevens, anders dan dat zij substituut-schouten waren, is niet te vinden.Ga naar eind35 Van Hendrina Wouters in 1746, hoe treurig dat geval ook is, bestaat er alleen de letterlijke overname uit de confessieboeken. Bicker Raye en Braatbard hebben aantekeningen gemaakt, vermoedelijk van horen zeggen of uit de confessie. Van de achtergronden van Hendrina en de werkelijke motieven voor de dubbele moord is niets bekend. Toen en nu hopeloos onvoldoende voor een criminele biografie.Ga naar eind36 De jaren 1747 en 1748 staan bekend vanwege de zogenaamde verheffing van Willem Friso van Nassau Dietz tot erfstadhouder, de Doelistenbewegingen en het Pachtersoproer. De Rotterdamse pasteibakker Laurens van der Meer en de Amsterdamse porseleinkoopman Daniël Raap hebben in die jaren als oranje-activisten naam gemaakt. Beiden is het na het weerkeren van de rust in 1748 niet | |
[pagina 8]
| |
best vergaan. Over Raap is tot en met zijn bijzondere begrafenis ongelooflijk veel geschreven, maar de arme ziel kan kwalijk enige criminele activiteit ten laste worden gelegd. Dat is anders bij Van der Meer. Hij werd van oranjeklant en politiek activist een ordinaire oplichter. Zijn veroordeling leverde boeiende verslagen op. Het wordt tijd dat zijn handel en wandel nog eens nader wordt bekeken.Ga naar eind37 In hoeverre is dat anders met Johanna Brouwers in 1749? Zij is buitengewoon interessant voor de rechtsgeschiedenis, vooral voor hoe haar strafproces in Amsterdam verliep; overigens niet zoals het hoorde te verlopen volgens de betrokken advocaten. Er is voldoende archiefmateriaal. De achttien dichtbedrukte pagina's Species facti laten veel biografische en strafrechtelijke aspecten zien. Er zou geknoeid zijn met een erfenis. Destijds is er over Johanna niet geschreven en het is ook de vraag of er werkelijk sprake was van crimineel handelen. Genoeg voor nader onderzoek, maar of dan alsnog een criminele biografie volgt, dat valt nog te bezien.Ga naar eind38 Het geval Anna Catharina Merks in 1764 en de wonderbaarlijke bekering onder aanvoering van de Rotterdamse ziekentrooster, laten we maar voor wat het is. Meer dan de confessie en het kwijlerige pamflet, talloze malen herdrukt, is er niet.Ga naar eind39 Komen we toe aan Abraham Maggaris of Johan Cato Kamerling in 1766. Er zijn er weinig over wie zoveel op schrift is gesteld, in aantal publicaties en in volume per uitgave. Hier zijn de gerechterlijke stukken minder uitbundig. De ordening van de hoeveelheid proza, waarin veel herhalingen, aangevuld met de gerechtelijke stukken levert zonder enige twijfel een behoorlijke aanzet tot een criminele biografie.Ga naar eind40 | |
Twee recente biografieën: Nathanaël Donker en Johannis van GochHet boek Written in Blood is inmiddels uitgebreid gerecenseerd.Ga naar eind41 Toch passen hier nog enige bemerkingen. Buijnsters wees de zaak Nathanaël Donkers uit 1767 destijds af als criminele biografie omdat het hier slechts ging om een pamflet. Dat was geen goede reden. Er zijn trouwens verschillende pamfletten over deze zaak met andere titelbeschrijvingen maar wel met dezelfde inhoud.Ga naar eind42 Het gedrukte verhaal omvat maar een klein deel van de confessie met daarnaast de criminele eis. Dat is een steekhoudender argument. Spierenburg schreef in 2004 niettemin een ruim honderd pagina's tellend verhaal over deze crime passionnel en hij diepte ook het nodige aan biografische gegevens op. Over de zaak Van Goch is, zoals gezegd, destijds al veel geschreven en met enige fantasie is daarin wél een aanzet voor een biografie te vinden. Maar, Willem Ockers en Nicolaas Hoefnagel, die zich pro en contra Van Goch met de zaak bemoeiden, waren niet erg objectief.Ga naar eind43 Twee andere contemporaine verhalen voegen weinig toe.Ga naar eind44 Anders dan Donker die met voorbedachten rade zijn vrouw vermoordde, moet Van Goch die in een vlaag van verstandsverbijstering zijn geliefde Annaatje om het leven bracht wel als een misdadiger worden gezien? Was hier sprake van een treurige man en een treurige geschiedenis, of van een bijzonder geval in de rechtsgeschiedenis? Waarschijnlijk het laatste.Ga naar eind45 Ik laat het procesverloop, de omissies en de rechtsvragen hier onbesproken. Van groter belang is de vraag, waarom zijn deze zaken die niets met elkaar van doen hebben, samengevoegd in de context van het verlichte Amsterdam van die dagen en als micro-history? Een crime passionel kan toch moeilijk als een element van de achttiende-eeuwse Verlichting worden gezien en dat er in Amsterdam al schouwburgen waren en kranten werden uitgegeven in de zeventiende eeuw, evenmin. Het verzet van Amsterdam tegen uniformering en humanisering van de rechtspraak, en bij uitstek de zaak Van Goch, laat veel meer ruimte om te betogen dat hier nu juist géén sprake was van enig verlicht denken, tegen de stroom in. In de presentatie van de microhistorie ligt vervolgens de verbeelding op de loer. Welke kleuring moet worden gegeven aan die punten die niet zo duidelijk zijn in de bronnen of wat als die ontbreken? Of is dat niet van belang als de aanvulling het verhaal maar ten goede komt? Dat levert al te gemakkelijk een a-historisch plaatje op van een romantische vertekening, beter geschikt voor een historische roman, maar niet voor een criminele biografie. Romantische invullingen komen steeds meer voor in historische beschrijvingen. Zo liet Mike Dash in Batavia's graveyard schepen vol met prostituees al in het begin van de zeventiende eeuw over de oceanen varen, terwijl de sterfte aan boord van die schepen zo groot was, schreef hij, dat er geen hout genoeg was om doodskisten te timmeren. Je kan je daar van alles bij voorstellen en toch | |
[pagina 9]
| |
Titelpagina. Amsterdam 1767 (UBL)
wordt het boek gepresenteerd als feitelijke geschiedenis!Ga naar eind46 Zijn beschrijving van het strafprocesrecht moeten we maar helemaal buiten beschouwing laten. Aan de andere kant zou het volgens moderne opvattingen niet bezwaarlijk zijn om de historische sensatie à la Huizinga in een impressionistische en kleurige stijl te verwoorden.Ga naar eind47 Die opvatting is niet zonder gevaar, zoals blijkt uit de hiervoor gegeven voorbeelden. Dat bleek trouwens al uit het werk van Huizinga zelf toen hij in 1919 schreef over de groepen rondzwervende bedelaars in termen van: ‘zwervers en vagebonden die teren op de zak van de eerlijke huysman’. Het is de taal van de plakkaten, maar zonder dat daar verder enig onderzoek naar was gedaan.Ga naar eind48 Uiteindelijk worden die marginale groepen nu getypeerd als: ‘klaplopers, profiteurs en uitvreters’.Ga naar eind49 Het klinkt wel heel modern, maar ook nu nog is niet duidelijk wie dat waren, met hoevelen zij waren, waar zij vandaan kwamen en waarom zij dan klaplopers, profiteurs en uitvreters werden, laat staan of zij in het algemeen die kwalificaties verdienden? Ook al is het microhistorie en dat is een criminele biografie al gauw, juist dan zijn de feitelijkheden van belang. De achttiende-eeuwse werkelijkheid laat ruimte voor fantasie en ook de rechtspraak levert veel op voor vragen, maar niet voor eigen invulling. De kritiek in deze paragraaf is niet bedoeld als recensie, maar om te duiden dat de lezer niet steeds mag worden afgeleid met de vraag: is dit werkelijk wel zo? De criminele biografie moet feitelijk zijn of, als dat dan passender is, dan moet bekend worden gemaakt dat het een criminele biografische roman betreft met gebruikmaking van historische bronnen. | |
De aanzet tot de Nederlandse criminele biografieDe aangehaalde verhalen hiervoor laten zien, dat er volgens het beperkte begrippenkader, met alle voetangels en klemmen, niet veel overblijft als achttiende-eeuwse criminele biografie, of aanzet daartoe. Er is wel voldoende materiaal voor anekdotische vertellingen, maar dat is iets anders. Er is ook voldoende materiaal om alsnog tot criminele biografieën van achttiende-eeuwse criminele figuren te komen, afgezien dan van de huidige uitdieping van de zaken Donker en Van Goch. Er mag nog wel enig onderzoek worden verricht, maar de achttiende eeuw zelf blijft vooralsnog in gebreke als het gaat om een echte criminele biografie. We kunnen erover strijden welke achttiende-eeuwse publicatie, in combinatie met bronnenmateriaal, uiteindelijk wel in aanmerking komt om alsnog te kunnen worden aangemerkt als eerste aanzet daartoe. Dat is in ieder geval niet het geschrevene over Jacob Muller.
Belangrijk in die speurtocht is dat al proza bekend is uit 1703 over de zaak Grittinga - Knoop. Dat stuk komt niet voor in de bekende catalogi. Vermoedelijk is het boekje in de bibliotheek van de Amsterdamse archief het enig resterende exemplaar van het Aller-Naukeurigst Berigt.Ga naar eind50 De biografische gegevens zijn nog tamelijk pover. Er valt ook wel wat af te dingen op de inhoud, maar voor het overige past het verhaal keurig in het rijtje van kenmerken, ook zodanig dat het verhaal 300 jaar na dato, na nog enig aanvullend onderzoek nog een keer kan worden verteld. De definitie van de criminele biografie kan hiermee in belangrijke mate worden bevestigd: (1) Het gaat om personen die toen als crimineel werden aangemerkt en nu nog, (2) die hun delicten pleegden binnen de grenzen van de toenmalige Republiek, (3) die daarvoor door een van de Nederlandse gerechten werden vervolgd en berecht, (4) over wie gelijktijdig met het vonnis of kort daarna het verhaal volgde van de wandaden, toedracht, motieven, achtergronden, vlucht, wanhoop, berusting en berouw, (5) met als doel het publiek te amuseren, te waarschuwen en te stichten en (6) welk strafproces en welk verhaal door verschillende bronnen kan worden bevestigd. | |
[pagina 10]
| |
In het vervolg van dit artikel presenteer ik met deze kenmerken een andere aanzet tot de criminele biografie. | |
Een fatale minnehandel: een zaak van overspel, moord en bedrogGa naar eind51In de vroege morgen van zaterdag 18 april 1699 werd op aanwijzing van een voorbijganger bij het Oudevrouwenhuis (het ‘Besjeshuis’) een lijk opgevist uit de Amstel. Het was in Amsterdam in die tijd niet heel erg bijzonder dat er een stoffelijk overschot in het water werd gevonden. Zelden was dat het gevolg van een ongeluk, tenzij in dronkenschap. De straatlantaarns gaven al voldoende licht om niet zomaar te water te geraken. Toen dit lichaam op het droge was gebracht bleek ook dat er geen sprake was van een misstap van de ongelukkige. Wie was de vermoorde man? Wat was er gebeurd? Wat zich vóór de moord had afgespeeld en wat daarop volgde had direct met elkaar te maken, maar werd pas in de loop van drie jaar bij stukjes en beetjes uit de doeken gedaan. Er zijn verschillende bronnen die verslag doen van de zaak. De details verschillen. De achtergronden van de daders kunnen en moeten nog wat nader worden onderzocht. Niet alles kan worden geverifieerd; het meest belangrijke wel. Als het een en ander wordt geschrapt van de eigentijdse kleuring en barokke overdrijving van degenen die de teksten hebben nagelaten, dan wordt het treurige verhaal duidelijk. | |
De minnehandelDe families Grittinga en Avereeks waren dik bevriend. Gerrit Avereeks was schrijver bij de compagnie, zat geregeld op zee en was dan heel lang van huis. Wie appeltjes vaart, die appeltjes eet en dus deed Gerrit ook voor eigen rekening zaken. Soms was Hidde Grittinga de zakelijke partner, soms iemand anders, al naar gelang er iets te verhandelen was. De leeftijd van Gerrit is onbekend gebleven. Heleentje Knoop, zijn vrouw, was 24 in 1698. Zij hadden samen één kind. Helemaal duidelijk is dat niet want daarover wordt, als terloops, slechts een keer melding van gemaakt en aan het einde van het proces is er een, vermoedelijk gefingeerde, afscheidsbrief waarin een nog vrij jong kind wordt genoemd. Hidde Grittinga kwam oorspronkelijk uit Harlingen en was van huis uit chirurgijn. Waarom hij van Harlingen naar Amsterdam verhuisde, vermeldt de historie niet, maar het is wel duidelijk dat hij in Amsterdam zijn oorspronkelijke beroep niet meer uitoefende. Veel later in het verhaal blijkt dat zijn oren waren afgesneden, welke mutilatie duidt op een eerdere veroordeling waarvan de gegevens niet konden worden achterhaald. Het is niet onmogelijk dat Hidde gedwongen was uit Harlingen te vertrekken, maar een strafzaak voor het hoge gerecht, het Hof van Friesland, is niet gevonden. Of en waarvoor Hidde zou zijn veroordeeld is dus niet zeker. De aanwijzing van de afgesneden oren komt maar één keer voor, nadat hij was gearresteerd en het is toch vrij onduidelijk dat niemand voor die tijd van een dergelijke verminking weet heeft gehad. Het is niet uitgesloten dat de vermelding diende om het verhaal op te sieren of om het misdadige karakter van Hidde nog wat te benadrukken. Voor Gerrit Avereeks vervulde Hidde de functie van commissionair: Gerrit had handel, Hidde zocht kopers of omgekeerd Hidde had handel en Gerrit had contacten met kopers. Hidde en diens vrouw Amaretia Nolting waren al een eind in de veertig. Zij hadden zeven kinderen gehad van wie er in 1702 nog maar twee in leven waren. Zij woonden, evenals de familie Avereeks, aan de Prinsengracht, tussen de Utrechtsestraat en de Amstel in het huis van Pieter van der Plats en de weduwe Van Bassen.
Tot zover geen vuiltje aan de lucht. Maar bij afwezigheid van Gerrit had Hidde veel van doen met diens vrouw Helena en zoals dat wel meer gaat, groeide er een vriendschap tussen die twee, die verder ging dan hun beider situatie toeliet. Heleen raakte zwanger. Zij heeft dit voor haar inwonende schoonzuster en de dienstmeid Margriet Jans verborgen weten te houden. Helena's broer, Gerrit Knoop, de familie Van der Plats, de weduwe Van Bassen en ook Amaretia wisten van niets en al die mensen kwamen geregeld bij elkaar over de vloer. De minnehandel moest geheim blijven, want nu beiden gehuwd waren, was hier sprake van een dubbel overspel. Dat was een buitengewoon zwaar misdrijf, zeker nu er ook nog een kind was verwekt. Ging het trouwens over de onderste lagen van | |
[pagina 11]
| |
de bevolking, dan werd er volgens de verhoren in de confessieboeken eenvoudig een ‘kint geteelt’ zonder daar al te veel aandacht aan te schenken. | |
Een plotseling overlijdenGerrit was al meer dan een jaar van huis en zou nog wel even weg blijven. Komt tijd, komt raad, maar ondertussen zat Amaretia in dit minnespel danig in de weg. Het plan om zich van haar te ontdoen was simpel, doeltreffend en geraffineerd. Toch is er enige onzekerheid, want ondanks verschillende bezwarende getuigenverklaringen kon men naderhand niet vaststellen of het hier ging om een natuurlijke dood of vergiftiging en zowel Hidde als Heleen heeft het feit in alle toonaarden ontkend. Vast staat in ieder geval dat Heleen de families Grittinga, Van der Plats en de weduwe Van Bassen in december 1698 op het eten nodigde. Bij het natafelen werd nog een glaasje wijn geschonken. Hidde bedankte daarvoor, ging huiswaarts en meteen naar bed. Zijn vrouw kwam enige tijd later met de andere gasten naar huis. Hidde sliep toen zijn vrouw zich bij hem voegde, maar werd midden in de nacht wakker omdat zij hevig benauwd was. Zij klaagde dat de wijn niet goed was of niet goed gevallen was en hij verweet het de rolpens waarvan zij wellicht te veel gegeten zou hebben. Niet duidelijk is, of zij de volgende dag al is gestorven, of dat zij nog veertien dagen heeft geleefd met steeds heviger aanvallen van benauwdheid. Hidde vertelde in ieder geval dat de dokters Roman en Rokamose, die niet konden worden achterhaald, haar niet hadden kunnen helpen. Trouwens het gerecht is ook niet naar hen op zoek gegaan om nader te vernemen. Tot zover had niemand argwaan. Dat kwam pas ruim drie jaar later toen de dienstmeid vertelde dat Heleen de wijn met rattenkruit had vergiftigd. Heleen zou voor zichzelf en Amaretia een glas uit dezelfde fles hebben ingeschonken. Daarna zou Heleen zich met een vaag excuus naar de keuken hebben gespoed om een braakmiddel in te nemen en om de rest van de wijn weg te spoelen. | |
Het kind van de rekeningWelke maatregelen er genomen moesten worden wanneer de bevalling zich aandiende zal tussen de beide geliefden terdege zijn besproken. Hidde heeft alle voorbereidingen getroffen. Heleen moet een buitengewoon sterke en gezonde vrouw zijn geweest, want toen de bevalling zich aankondigde 's morgens midden in februari 1699 is zij omstreeks zeven uur naar Engeltje Joosten gegaan, de vroedvrouw in de Utrechtsestraat. Heleen beviel een paar uur later van een dochter. Zij werd door Hidde om negen uur 's avonds op een sleetje weer naar huis gebracht, waarna Heleen haar gewone bezigheden opvatte alsof er niets aan de hand was. Aan alles was gedacht, bewassing, kleertjes, geld om de vroedvrouw te betalen en een voorschot voor de verzorging van het kind dat bij de vroedvrouw achterbleef. Klaarblijkelijk was die tevens de min. Op verzoek van Hidde heeft de vroedvrouw het kind op een donderdag kort daarna laten dopen in de Nieuwe Kerk met de naam Anna Gesina en als ouders Daniël de Pree en Helena Jans. Toen het kleintje ongeveer zes maanden oud was ging het mis en is het gestorven. De begrafenis werd door Engeltje geregeld en in de kroeg op de hoek van de Utrechtsestraat vond de finale afrekening plaats. De kleertjes van het kind werden teruggegeven en Grittinga betaalde nog een deel van het geld dat voor de verzorging bestemd was geweest. Als het dan gaat om een meer impressionistische vertelling, dan mogen wij ons nu afvragen hoe deze ouders met deze situatie omgingen. Er was geen gebrek aan compassie. Dat blijkt niet uit de zorg waarmee dit kleintje werd omgeven, later toen Heleen het andere kind wilde zien nadat zij uit Amsterdam vertrokken was en uit de afscheidsbriefjes na de veroordeling van beiden. | |
De moordOndertussen, kort na de bevalling en voor het overlijden van het kind, waren er nog heel andere verschrikkelijke zaken aan de orde geweest. Op 10 april 1699 was Gerrit na ruim anderhalf jaar afwezigheid thuis gekomen. Het is niet uitgesloten dat hij lont rook, want Hidde liep wel erg vaak in en uit. Hidde's aanbod, als verklaring voor zijn aanwezigheid, om behulpzaam te zijn bij het afhandelen van de zaken en met schrijfwerk, wees Gerrit gedecideerd van de hand. Hij kon het samen met zijn vrouw zelf wel af. Dat bracht Hidde er toe om tijdens het schoonmaken van de vis | |
[pagina 12]
| |
voor het avondeten aan Heleen nog eens zijn hartstochtelijke liefde te verklaren: ‘het is hij of ik’. Hij, Hidde dus! Afgesproken werd, dat Heleen aan haar man zou zeggen dat er iemand aan de deur was geweest met de vraag of Gerrit die avond of de volgende avond, 17 april 1699, naar de Magere Brug wilde komen om hem daar te ontmoeten. Gerrit had er aanvankelijk helemaal geen zin in om een onbekende te ontmoeten en het kostte Heleen nogal wat overredingskracht om Gerrit de deur uit te werken, zijn noodlot tegemoet. Hidde wachtte zijn slachtoffer op, liep hem na en voor het Besjeshuis viel hij aan. Hoe de aanslag precies is verlopen, daarover is geen volledige duidelijkheid, maar vast staat wel, dat Gerrit zijn aanvaller moet hebben herkend en zich heeft verweerd. De eerste messteek was niet dodelijk, want iemand in het Besjeshuis heeft duidelijk ‘help, help’ horen roepen. Een haal over de keel van het slachtoffer was wel fataal. Daarna heeft Hidde het lichaam in de Amstel gegooid en de afgevallen pruik van Gerrit ging erachteraan. Vóór de steekpartij hadden beide heren de jassen uitgetrokken en in de verwarring heeft Hidde de verkeerde jas na afloop aangetrokken en de zijne bij de brug van de Utrechtsestraat in de Prinsengracht gegooid.
Het was voor het gerecht ruim drie jaar later duidelijk waarom beide mannen de jassen hadden uitgetrokken. Gerrit moet hebben begrepen hoe de vork in de steel zat, nadat hij door zijn vrouw met de nodige aandrang eerst donderdagavond en toen vrijdagavond op pad was gestuurd en de onbekende die hij moest ontmoeten Hidde bleek te zijn. Bereidde hij zich voor op een gevecht? Hij had geen mes, maar wel een degen bij zich. Hidde kon onmogelijk toegeven dat het hier ging om een moordaanslag en had een heel ander verhaal, maar dat was onvoldoende afgedekt. Hidde beweerde dat er eigenlijk al onmiddellijk na thuiskomst van Gerrit onenigheid ontstond over de afrekening van vervallen wissels voor geleverde spijkers en daarop verschuldigde rente. Bovendien was er een klant ontevreden over door Gerrit geleverd damast dat tijdens de verscheping was vervuild. Dat laatste was waar en werd door getuige Pieter Goetvriend bevestigd, maar daar ging het niet om. De partij spijkers, die met Gerrit naar de Oost was gegaan, zou niet zijn betaald, zodat naar de mening van Hidde, rente was verschuldigd. Deels was dit waar en deels onwaar. De partij wás niet volledig betaald, maar de laatste wissel was nog niet vervallen en over de niet vervallen wissel was geen rente verschuldigd. Heleen betaalde het verschuldigde later aan Hidde uit, zo bleek uit het onderzoek en daarmee kwam het verhaal over de onenigheid over verschuldigde rente op de tocht te staan. Bovendien kon dat geen reden zijn voor een hoog oplopende ruzie, maar Hidde hield vol dat daarover strijd ontstond en die had hij met Gerrit uit willen praten. Daar zou Gerrit geen oren naar hebben gehad en aldus ontstond de vechtpartij met het noodlottige gevolg. Zelfverdediging dus, maar daar wilde het gerecht niet aan. De zakelijke partners werden opgetrommeld om te verklaren hoe dat nu zat met die wissels en Heleen moest vertellen hoe en wanneer verrekeningen hadden plaatsgevonden en waarom zij haar man op pad had gestuurd. Zij had het over een niet nader geïdentificeerde relatie en wist van geen ruzie over verschuldigde rente tussen haar man en Hidde. De gelieven hadden het verhaal niet goed doorgesproken. Dat het hier in beginsel ging om een moordaanslag sluit niet uit dat, toen het puntje bij het paaltje kwam, er tussen de twee mannen eerst een woordenwisseling heeft plaatsgevonden met vervolgens een vechtpartij, vandaar de bizarre verwisseling van de jassen, de achtergebleven pruik én het mes waarmee Gerrit tenslotte om het leven was gebracht. Hidde bleef bij zijn lezing onder tortuur, maar zijn beroep op zelfverdediging kon niet overeind blijven en Hidde's vonnis stond in feite al vast als gevolg van de gebeurtenissen vlak na de moord en zijn eigen uitspraken toen. Nadat hij zich aan het leven van Gerrit had vergrepen spoedde Hidde zich naar Heleen. Die gaf hem een glas bier om te bedaren waarna hij huiswaarts keerde. Zijn bed heeft hij nauwelijks gezien, want om drie uur was hij weer op de been en nadat hij kennelijk wat rondgewandeld had, meldde hij zich om zes uur weer aan het huis van Heleen. Daar vertelde Margriet Jans, de dienstmeid die de stoep veegde, hem dat Heleen in tranen was omdat haar man die nacht niet thuisgekomen was. Haar broer, die zij had uitgezonden, had hem niet kunnen vinden. Het andere verhaal is dat Hidde om zes uur door de dienstmeid werd gehaald met de mededeling dat Heleen in alle staten was omdat Gerrit sinds de vorige avond negen uur zoek was. | |
[pagina 13]
| |
Het zijn twee versies van een soort alibi waar niemand wat mee kon, zij het dan, dat Hidde sinds zes uur in de ochtend in ieder geval weer ten huize van de familie Avereeks was. Daar was hij om een uur of tien nog toen het lijk van Gerrit werd thuisgebracht waar het door de stadslijkschouwer Ruysch werd onderzocht. Het was allesbehalve normaal dat Hidde zich met de schouwing bemoeide, ook al was hij dan van huis uit chirurgijn. Hij stak zijn hand in de wond aan de keel van Gerrit en verklaarde: ‘Deze man is schelmachtig vermoord, daar moet wel na dien moorder gezogt worden, want die kan men niet te zwaar straffen. Het is te wensen dat het aan den dag mochte komen wie die horribele moord had begaan’. Dat was wat al te vermetel naar de zin van Heleen en die voegde daar aan toe: ‘zulks niet te hopen omdat zij met nog een hand vol bloed niet gediend waar’. Allicht niet, want nu haar man ter ziele was, was zij helemaal op Hidde aangewezen. Het gedoe was Ruysch niet ontgaan, want hij maakte er keurig aantekening van in zijn rapport. Hidde begreep kennelijk dat het ijs wat al te glad werd, want wie het daarna maar wilde horen liet hij weten, dat naar zijn mening de bemanning van het schip waarop Gerrit voer, dit gedaan moest hebben, want Gerrit had doorlopend onenigheid met de schepelingen. | |
Het vervolgNu Hidde weduwnaar was en Heleen weduwe, betekende dat nog niet dat de weg vrij was. Het was op zijn minst niet gepast, nu beiden niet gehuwd waren, dat hij bij haar vertoefde, of zij bij hem. Daarom werd op naam van de broer van Heleen een tuin met tuinhuisje gehuurd aan het Hoedemakerspad, waar zij ongestoord van hun vleselijke conversatie konden genieten. Toch waren zij niet helemaal gerust op een gelukkige afloop en toen Hidde na een maand of drie voorstelde om te huwen, meenden zij dat het beter was om de vereiste geboden niet in Amsterdam maar in Den Haag te laten aantekenen en te verhuizen. Aldus werd het huwelijk in november 1699 voltrokken en vertrok het nieuwe gezin, inclusief de dienstmeid en de nog steeds inwonende zuster van Avereeks naar Den Haag. Of de kinderen meeverhuisden is niet vermeld. Die van Hidde waren al wat ouder en na het verscheiden van hun moeder hoefde voor hen kennelijk geen voogdij te worden geregeld. Het kind van Heleen was jong en daarvoor diende wel een regeling te worden getroffen. In ieder geval, nog voor het huwelijk, heeft zij het kind zonder toestemming aan het toezicht van de voogden onttrokken, want, eens op doorreis van Utrecht naar Haarlem, durfde zij niet in Amsterdam te overnachten. Zij vond onderdak in Halfweg; het kind was bij haar of is toen bij haar gebracht. Helemaal duidelijk komt dit niet uit de verf, want het kan ook zijn, dat zijzelf niet zonder toestemming van ‘haar’ voogden had mogen vertrekken. Hidde had ondertussen werk gevonden als pachter van imposten op meel, brandewijn en brandhout in Den Haag en daarnaast had hij ook nog eens een traktement verworven van f 2.000,-- voor één of twee jaar voor de vertaling van ‘De Turkse spion’. Dit boekje verscheen in 1698 als Brieven geschreven door een Turkse spion, uyt het Engels vertaald door H.G.’.Ga naar eind52 Naderhand is Hidde aangewreven dat dit werk niet van hem was, maar het is bij een beschuldiging gebleven. | |
Achterdocht, beschuldiging en vluchtVeel kwalijker was gaandeweg de stemming ten huize van Grittinga, waar de schoonzuster van Heleen en de dienstmeid meer dan eens hun bedenkingen uitten over het plotselinge overlijden van Amaretia en de moord op Gerrit Avereeks. Het kwam tot een climax toen Hidde de jas droeg van de vermoorde en de tabaksdoos gebruikte die Gerrit altijd in zijn jaszak had gehad. Tot zover was de verwisseling van de jassen onopgemerkt gebleven. De zus van Gerrit beschuldigde Gerrit nu regelrecht van moord en de dienstmeid viel haar bij. De echtelieden zouden vervolgens het plan hebben opgevat om die twee nu ook maar uit de weg te ruimen. Daarvoor werd een koek met rattekruid gebakken. Zodra de twee hiervan hadden gegeten werden zij onwel en namen onmiddellijk een braakmiddel. De meid bewaarde het braaksel in een geglazuurde pot en ieder die het naderhand wilde zien, zou zij hebben getoond, dat het glazuur van de pot door het gif was weggevreten. In hoeverre deze moordaanslag werkelijk heeft plaatsgevonden, of dat het maar een verhaal was van de twee dames, is niet na te gaan. In ieder geval heeft het Amsterdamse gerecht hier verder geen aandacht aan besteed. | |
[pagina 14]
| |
Hoe dan ook, de grond werd wel wat heet onder de voeten van Hidde en Heleen en zij besloten voorbereidingen te treffen om met de stille trom te vertrekken. Daartoe wisselde Hidde tienduizend guldens uit 's lands kas om voor goud en de volgende dag nog eens tienduizend gulden. De wisselaar kreeg evenwel argwaan en waarschuwde Hidde's principaal. Die pakte de zaak aan met fluwelen handschoenen. Hidde en zijn vrouw werden door hem op de maaltijd uitgenodigd. Niet zodra waren zij in zijn huis, of in het bijzijn van twee gerechtsdienaars werd hen aangezegd dat zij onder arrest stonden op verdenking van verduistering. Hidde was niet uit het veld geslagen en beweerde dat zijn geldwisselaar hem ten onrechte in een vals daglicht stelde. Hij had inderdaad geld gewisseld, maar dat was zijn eigen geld. Hij verzocht, hangende het onderzoek naar zijn eigen huis te mogen gaan, onder bewaking van de twee gerechtsdienaars. Dit werd hem toegestaan onder voorwaarde dat hij zijn huis niet zou verlaten en dat de kast waar hij zijn geld en het geld van de imposten bewaarde werd verzegeld. Een lichtvaardige toezegging. In zijn eigen huis voorzag Hidde de dienaars rijkelijk van wijn en ieder begaf zich te ruste. Midden in de nacht stonden Hidde en Heleen op en braken de kast open. Zij namen er het geld en alle sieraden uit en verdwenen door een luik via de zolder, een naburig huis in en over een muur van wel drie meter hoog kwamen zij op straat. Voor het gerecht van Amsterdam zag dit verhaal er wat minder dramatisch uit. Uiteindelijk ging het in totaal om f 13.000,- maar evengoed nog een geweldige hoeveelheid geld in die tijd. Over de vermetele ontsnapping is slechts opgenomen, dat de gerechtsdienaars inderdaad teveel wijn hadden gedronken en dat het echtpaar midden in de nacht het huis uit was geslopen via een deurtje naar het steegje naast het huis. | |
De ontknopingDe vlucht leidde zo ver als Oldenburg in Pommeren. Van daaruit was het de bedoeling om naar Zweden over te steken om daar een huis en grond te kopen. Een andere versie is dat Hidde in Oldenburg onderhandelde over de aankoop van een heerlijkheid aldaar. Het toeval wilde echter dat hij in Oldenburg in een herberg in gesprek raakte met een luitenant op doorreis. Die kende noch Hidde, noch Heleen, maar toen hij in Den Haag terug was en daar hoorde dat er een pachter met diens vrouw en met een grote som gelds vandoor was, wist hij met de signalementen waar de vluchtelingen konden worden gevonden. De man werd terstond, nu met drie gerechtsdienaars, op pad gestuurd. Hij vond de verdachten in dezelfde herberg waar hij hen voordien had ontmoet. Zij verbleven daar nog steeds in afwachting van hun verdere reis naar Zweden, of in afwachting van de beslissing over de koop van het landgoed in Pommeren. Er was nu geen ontkomen aan en terug in Den Haag werden beiden opgesloten in de Gevangenpoort. Het geld was terug, of althans voor het grootste deel en het vreemde is, dat wat zich afspeelde in Den Haag, niet meer ging over de verduistering, maar over de twee moorden, waaraan de meid en de schoonzus na de vlucht van het tweetal nogal wat ruchtbaarheid hadden gegeven. Er is daar geen proces geweest, er zijn ook geen stukken meer in de archieven van de Gecommitteerde Raden, maar wel is duidelijk dat na informatie aan Amsterdam onmiddellijk gehoor is gegeven aan het daaropvolgende verzoek tot overzending. Terug in Amsterdam ging het in het verhoor na de gebruikelijke vaststelling van de identiteit uitsluitend over de moorden op Amaretia Nolting en Gerrit Avereeks, het ontuchtige leven dat beiden hadden geleid en de moord die daaruit was voortgekomen. Over de verduistering, die aanleiding was tot de arrestatie, is nauwelijks gesproken. De plotselinge dood van de vrouw van Hidde is uitgebreid aan de orde geweest, maar het bewijs van een misdrijf werd, ondanks de verklaringen van de schoonzus, de dienstmeid en de vrienden van destijds, toch te dun geacht. Aanvankelijk ontkenden beiden ook maar iets met de moord op Avereeks te maken te hebben, maar de echtelieden werden tegenover elkaar uitgespeeld. De ontucht toen de vrouw van Hidde en de man van Heleen nog in leven waren en het kind dat daaruit was voortgekomen, hadden geleid tot de onafwendbare gebeurtenissen. Dat alles werd aanvankelijk wel ontkend, maar de informatie waarover de justitie beschikte was overstelpend. Nu het motief duidelijk was, was het nog slechts van belang, het aandeel van beiden in de moord vast te stellen en hen tot bekentenis te brengen. De getuigenverklaringen van Margriet Jans, de dienstmeid en de optekeningen van de lijkschouwer speelden een overwegende rol. Waarom had Heleen bij de lijkschouwing verklaard, nadat Hidde | |
[pagina 15]
| |
had gezegd dat de moordenaar zwaar gestraft diende te worden, dat zij met nog een handvol bloed niet gediend was? Waarom had Hidde zich sowieso met de lijkschouwing bemoeid? Hoe kwam Hidde aan de jas van Gerrit, diens snuifdoos en hoe kwam het dat hij zijn eigen mantel in het water had gegooid? Waarom al die verzinsels over uitstaande wissels en rente waarover Hidde met Gerrit tot overeenstemming had willen komen? Waarom was hij in de avond bij het Besjeshuis? De vragen werden aan de een en de ander gesteld, maar de antwoorden waren heel verschillend. Heleen bezweek tijdens de confrontatie met haar dienstmeid en onder tranen biechtte zij op dat zij en Hidde samen het plan hadden gesmeed. Zij had haar man bewogen om een onbekende aan de Amstel te ontmoeten die enige handel met Gerrit zou willen regelen. Gerrit had daar aanvankelijk geen zin in en toen het donderdag niet lukte ging hij de volgende avond toch maar op pad. Zijn vrouw kuste hem bij het weggaan in de wetenschap dat zij hem nooit meer terug zou zien. Voor Hidde was er vervolgens de pijnbank en daar was hij, ondanks zijn beroep op alle heiligen in de hemel, niet tegen bestand. Hij ontkende aanvankelijk dat er sprake was van een moordplan, maar erkende wel dat hij Gerrit bij de Magere Brug ontmoette. In die ontmoeting kwam het vanwege de zakelijke onenigheid tot een handgemeen, waarbij Gerrit hem met een degen te lijf zou zijn gegaan. Hij had uit zelfverdediging aan Gerrit een verwonding toegebracht, waarna deze in het water zou zijn gevallen. Dat klopte niet met wat een getuige had horen roepen en nog minder met de bevindingen van de lijkschouwer die had vastgesteld dat de verwonding duidde op een bewuste moordaanslag. Onder dreiging van nog eens de pijnbank kwam de juiste toedracht boven water. Voor Hidde betekende dit dat hij op 20 januari 1703 werd geradbraakt. Het vonnis van Helena luidde aanvankelijk dat zij zou worden gewurgd aan de paal, wat werd gewijzigd in ophanging aan de galg. De lichamen van beiden werden op de Volewijk aan de kraaien prijsgegeven. In het pamflet dat ter gelegenheid van de executie werd uitgegeven is aan het slot een drietal brieven opgenomen die Hidde in de treurkamer aan de drie kinderen, twee van hem en vermoedelijk het ene kind van Heleen, zou hebben geschreven. Of dit authentiek is kan niet worden nagegaan. Het is in ieder geval geen taal aan kinderen en duidt veeleer op een stichtend slot: ‘kinderen pas op voor hoererij en overspel, pas goed op elkaar, leef vooral deugdzaam en wees godsvruchtig, dan zien wij elkaar in de hemel weer’. |
|