Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 30
(2007)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Willem van Irhoven van Dam (1760-1802)
| |
Van Dams jeugdjaren en studententijd; begin van de Brieven van CandidusVan Dams summiere persoonlijke aantekeningen, een beknopte, handgeschreven Franstalige biografie door de negentiende-eeuwse, Zuidnederlandse literator Prudens van Duyse, en een klein aantal persoonlijke documenten vertellen ons in hoofdlijnen het verhaal van Van Dam. Ze leren ons dat onze hoofdpersoon op 24 januari 1760 te Staphorst, Overijssel, geboren werd, als zoon van dominee M. van Dam, predikant van de Nederlands Hervormde Gemeente aldaar. Zijn moeder, wiens naam Willem van Dam later aan de zijne zou toevoegen, was | |
[pagina 40]
| |
Maria van Irhoven, tweede dochter van professor Willem van Irhoven, hoogleraar theologie en kerkgeschiedenis te Utrecht. Uit Van Dams eigen woorden proeft men, dat zijn verhouding tot zijn ouders evenmin gemakkelijk was als in de film die van Jones tot zijn vader. Waar wij Indiana Jones zijn vader, een historicus, horen verwijten dat hij meer belangstelling had voor middeleeuwers die al 700 jaar dood waren dan voor zijn eigen zoon, lezen wij bij Van Dam het verwijt van een juist te intensieve belangstelling; intensief althans in allerlei opzichten, behalve in dat opzicht dat hem al van jongs af aan zo na aan het hart lag: het wetenschappelijke. Met betrekking tot zijn grootvader professor Van Irhoven schreef onze philosophe mistroostig dat zijn ouders hem wel opa's naam, maar geenszins diens geleerdheid hadden doorgegeven.Ga naar eind2. Dat hij niettemin pienter genoeg was, bleek al tijdens zijn jaren op de lagere school te Linschoten, waarheen zijn vader in 1766 als predikant beroepen was. Vooral in rekenen blonk hij bijzonder uit. Op aandringen van familie plaatste zijn vader de jonge Willem op tienjarige leeftijd op de Franse kostschool te Schoonrewoerd, waar het curriculum behalve Frans ook wiskunde, aardrijkskunde en Italiaans boekhouden omvatte. Helaas mocht de jongen slechts anderhalf jaar profiteren van dit later door hemzelf als uitstekend gekwalificeerde onderwijs. Toen hij naar de smaak van zijn ouders voldoende gevorderd was op school, werd hij in de leer gedaan bij het handelshuis van zijn oom Willem van Hemert te Amsterdam. Het betrof hier het welvarende handelshuis Van Hemert, Muilman & Baerlman, waarvan oom Willem in 1761een der oprichters was geweest, en dat handel dreef op Engeland, de Westindische koloniën en het Nabije Oosten. Hij zou er tot koopman worden opgeleid en er aansluitend zelf ook medefirmant worden. Met deze familieovereenkomst, zo meende dominee Van Dam, was het kostje van zijn zoon gekocht. De jongen voelde evenwel niets voor een carrière in de handel, maar naar zijn mening werd niet gevraagd. Misprijzend schreef hij later dat hij zich behandeld voelde als een jong boompje, dat men opkweekt om het willekeurig ergens neer te planten. Op die manier, zo laat hij ons weten, werd hij, nauwelijks twaalf jaar oud, neergeplant in het drukke Amsterdam, waar hij kost en inwoning kreeg bij de boekhouder van zijn oom. Van het zo vurig verlangde doorstuderen kwam voorlopig dus niets. Het ontging de weetgrage tiener niet dat zijn hospes en hospita hem zorgvuldig afschermden van alle mogelijke gevaren die in een wereldstad als Amsterdam op de loer konden liggen, gevaren, zoals hij schreef, ‘van verleiding als anderszins’. Kortom, het leven bij de brave boekhouder en zijn gezin was oersaai. Negen jaren, zo was bepaald, zou de jongen bij Van Hemert moeten werken om vervolgens zijn aandeel in de firma te krijgen. Haalde hij dat niet, dan zouden zijn ouders aan oom Willem en zakenpartners een schadeloosstelling van 4000 gulden moeten betalen. Maar zelfs deze krachtige financiële stok achter de deur kon niet verhinderen dat onze jonge Willem het nog geen vier jaar op kantoor uithield.Ga naar eind3. Wij weten helaas niet of zijn ouders daadwerkelijk de 4000 gulden hebben moeten ophoesten. Hoe dit ook zij, de bittere pil van Willems mislukte koopmansloopbaan werd voor hen aanzienlijk verzoet doordat de jongen, die nu wèl naar zijn voorkeur werd gevraagd, grote belangstelling toonde voor een studie theologie. Dominee Van Dam legde hem ditmaal vanzelfsprekend niets in de weg, en Willem werd weldra ingeschreven voor een theologie-studie aan de degelijk orthodoxe faculteit van Utrecht. De jonge student genoot ervan als de jonge Indiana Jones van zijn eerste grote avontuur. Willem van Dam toonde onder meer bijzondere aanleg voor de oude talen, en vooral in het Hebreeuws was hij een kei. Hoe ontgoocheld waren dan ook zijn ouders, toen Willem zijn opleiding met vlag en wimpel voltooide, | |
[pagina 41]
| |
maar vervolgens in het ambt van predikant niet de minste interesse bleek te hebben. Nu was voor pa en ma de maat vol: zij weigerden zoonlief voortaan elke financiële ondersteuning. Onze student reisde van de weeromstuit naar Amsterdam, nam daar zijn intrek in een der meest exclusieve logementen en draaide zijn laatste centen er vrolijk door. Daarna liet hij zich nog onbekommerd een tijdlang op de pof verwennen, totdat de wantrouwig geworden waard hem een schrikbarend hoge rekening presenteerde. Hij moest dus snel iets verzinnen om aan geld te komen, en volgens Van Duyse was dit, anno 1781, het begin van zijn loopbaan als politiek auteur.Ga naar eind4. Zijn eerste politieke pamflet zou volgens Van Duyse een zodanig commercieel succes zijn geweest, dat hij van het geld niet alleen zijn schulden kon betalen, maar bovendien nog genoeg overhield voor de aanschaf van een uitgelezen collectie boeken. Bovendien verhuisde hij kort daarop met boeken en al weer voor een tijdje naar Utrecht, om zich hernieuwd op de studie te storten, ditmaal de literatuurstudie via de artes-faculteit, die hem een levenslange vriendschap met zijn leermeester professor Saxius opleverde. Ik waag te betwijfelen of de schets van Van Duyse accuraat weergeeft, wat er in dat chique Amsterdamse logement met onze berooide student is voorgevallen. Enige vermoedens daaromtrent levert de inhoud van het desbetreffende pamflet dat hij er schreef: een ‘Missive aan R.M. van Goens’, getekend met het pseudoniem Candidus. Het was een felle aanklacht tegen Van Goens’ Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam, dat door deze Utrechtse hoogleraar en regent was gepubliceerd op 11 maart 1781. Als wij nu in gedachten houden dat het werkje van Van Goens een scherpe veroordeling van de stadsregering en de politiek van Amsterdam inhield; dat Van Dams repliek een even hartstochtelijk pleidooi ten gunste van die stad bevatte; en dat onze student binnen anderhalf jaar na publicatie van zijn stuk vrij knus genesteld bleek in een netwerk van vermogende en machtige Amsterdamse regenten en kooplieden, dan lijken wij wat meer zicht te krijgen op de ware toedracht van zaken in genoemd logement. Het staat wel vast dat hij zijn pen en inmiddels aanzienlijke eruditie tegen betaling aan de Amsterdamse regering ter beschikking heeft gesteld om tegen het geruchtmakende tractaat van Van Goens te opponeren. Laatstgenoemde startte een polemiek via de Utrechtsche courant, waarop Candidus alias Van Dam in de jaren 1781, 1782 en 1783 in totaal nòg zes brieven schreef, met als grootste nummer vijf, die maar liefst 384 pagina's telde.Ga naar eind5. | |
Van Dam als patriots publicist en activist, 1781-1787Wat was nu de achtergrond van deze polemiek? In zijn Vertoog richtte de fel Oranjegezinde Van Goens zich tegen Amsterdam, een der belangrijkste traditionele tegenstanders van de Oranje-stadhouders. Van Goens beschuldigde de ‘Grote Stad’ ervan altijd haar eigen, door de handel bepaalde belangen te hebben laten prevaleren boven die der Republiek. Amsterdams illegale diplomatie en smokkelhandel met de rebellen tegen het Britse gezag in Noord-Amerika was, aldus Van Goens, de enige oorzaak van de Engelse oorlogsverklaring aan de Republiek op 20 december 1780. Van Goens had in zoverre gelijk, dat de Republiek onder Hollandse en vooral ook Amsterdamse invloed van 1778 tot en met 1780 tal van maatregelen genomen had om de Britse repressie van het Amerikaanse vrijheidsstreven te dwarsbomen, in weerwil van het al ruim honderdjarige bondgenootschap met de Engelsen. Dat bondgenootschap was inmiddels echter wel sterk gedateerd. Het was gegroeid vanaf 1641, vanaf de huwelijken, eerst van prins Willem ii en later van Willem iii, met twee opeenvolgende Schotse prinsessen Mary Stuart, | |
[pagina 42]
| |
en voltooid in de jaren 1689-1702, toen stadhouder Willem iii koning van Engeland was. Als zodanig fungeerde hij met succes als schild voor heel Europa tegen de alom gevreesde expansiepolitiek van de Franse koning Lodewijk xiv. Sinds 1748 was van een serieuze Franse dreiging echter geen sprake meer geweest. Engeland daarentegen had zich sinds ca 1680 ontwikkeld tot de meest geduchte economische en maritieme concurrent van de Republiek. Terwijl de Oranjes en hun aanhang ook eind achttiende eeuw nog volop vasthielden aan het traditionele verbond met Engeland, keerde vooral Holland, met Amsterdam voorop, zich steeds meer tegen dat verbond vanwege de bedreiging die de Britten vormden voor de Hollandse handel en scheepvaart.Ga naar eind6. Hier lag de achtergrond van het uitbreken van die Vierde Engelse Zeeoorlog in 1780 en voor de polemiek Van Goens-Van Dam: aan de ene zijde Oranje-stadhouder prins Willem v met zijn Engelsgezinde buitenlandse politiek, aan de andere kant de Hollandse regenten en kooplieden met hun steun aan Engelands vijanden, in casu de opstandige Amerikanen en Engelands aartsrivaal Frankrijk, dat de Amerikaanse rebellen meteen te hulp geschoten was. Zoals gezegd liep Amsterdam voorop bij het bevorderen van een anti-Britse, anti-stadhouderlijke, pro-Amerikaanse en pro-Franse politiek. Het was bij de voorhoede van deze richting binnen Amsterdams regering dat Van Dam reeds in de zomer van 1782 kind aan huis was. Uit een brief van de Utrechtse hoogleraar in de rechten J.H. Voorda van 24 september 1782 blijkt, dat Van Dam op dat moment bijvoorbeeld contact had met mr. Jan Bernd Bicker, bewindhebber van de West-Indische Compagnie en vroedschap in de raad van Amsterdam, en met mr Engelbert François van Berckel, raadpensionaris van Amsterdam. Van Berckel was tezamen met zijn ambtgenoten De Gijzelaar uit Dordrecht en Zeebergh uit Haarlem de leider van de Hollandse, anti-stadhouderlijke en anti-Britse politiek.Ga naar eind7. Voor Van Dam echter ging die politiek niet ver genoeg. Met zijn zeven Brieven van Candidus startte hij, analoog aan Indiana Jones in de bewuste film, een zoektocht naar wat voor hem toen reeds zoveel betekende als de Heilige Graal: een levenslange zoektocht namelijk naar een nieuw en beter staatsbestel voor de Republiek. De Engelse Zeeoorlog bleek in de eerste oorlogsweken meteen al een economische ramp voor de Republiek, die nauwelijks een schim was van het handelsimperium en de militaire en maritieme grootmacht die zij een eeuw tevoren was geweest. De kritiek op het krijgsbeleid groeide en Willem v, formeel opperbevelhebber van de vloot, werd van grove nalatigheid beschuldigd, ja zelfs van landverraad vanwege zijn Engelsgezinde politieke voorkeur. De felle kritiek op het vlootbeleid verplaatste zich in 1782-83 naar kritiek op het binnenlands bestuur. Zij richtte zich vooral tegen het stadhouderlijk patronagestelsel, waarmee de prins en zijn gunstelingen, afgezien van hun officiële macht over leger en vloot, ook nog eens zo'n 70 procent van alle politieke en ambtelijke functies in het land konden begeven en beheersen. Candidus evenwel keerde zich in zijn Brieven niet slechts tegen Van Goens en het stadhouderlijk systeem, maar propageerde de invoering van een nieuw, democratisch bestuur, gebaseerd op volkssoevereiniteit. Vooral in zijn Vyfde Missive kwam hij hiervoor in actie. Op basis van staatsrechtelijke en historische literatuur en plakkaatboeken trachtte hij zijn lezers bewust te maken van hun geschiedenis en van oude, grotendeels verdwenen burgerrechten. Vervolgens interpreteerde hij die rechten op natuurrechtelijke basis en gaf hij ze een plaats binnen het concept van de volkssoevereiniteit en van de nieuw te vormen democratie bij representatie. De Vaderlandse Historie van Wagenaar, het rechtsgeleerde werk van Cornelis van Bynkershoek, en verzamelingen van wetten en privileges zoals het Groot Hollands Placaatboek werden daartoe gecombineerd met werken over natuur- en volkenrecht, zoals | |
[pagina 43]
| |
die van Hugo de Groot, Locke, Pufendorf, Hutcheson, Barbeyrac, De Vattel, Price en Priestley. Met deze combinatie van aloude rechten en natuurrechtelijke grondslagen toonde Van Dam zich een typische exponent van de inmiddels breed uitwaaierende patriottenbeweging: de politieke hervormingsbeweging van de jaren 1780, die via collectief ondertekende rekesten met politieke eisen, een bloeiende politieke pers, en gewapende burgerkorpsen als tegenwicht tegen het door de prins gecommandeerde leger het overwicht van de stadhouder en van conservatieve regenten teniet wilde doen en vervangen door een democratie bij representatie in alle steden en gewesten.Ga naar eind8. Men zou kunnen zeggen dat Van Dam hiermee zijn Graal gevonden had, door te kiezen voor de burgerlijke eenvoud van de democratie; dit alweer analoog aan de keuze van Indiana Jones op zijn kruistocht, de keuze namelijk voor Christus' eenvoudige houten nap als ware Graal, met voorbijgaan van het aristocratisch goud en zilver van een keur aan kostbare kelken. Maar waar op dit punt de filmheld zijn einddoel had bereikt, begon voor Van Dam de strijd om zijn Graal pas voorgoed. De democratie bij representatie zou slechts via een langdurig hervormingsproces te realiseren zijn, zodat onze philosophe uitzag naar een consistenter middel tot politieke Verlichting dan het eenmalige pamflet. In navolging van meerdere patriotse auteurs vóór hem begon hij een eigen politiek tijdschrift, de Courier van Europa, waarvan het eerste nummer het licht zag op vrijdag 5 september 1783, bij de Amsterdamse patriotsgezinde uitgevers Allart & Holtrop. Tegelijkertijd richtte Van Dam tezamen met zijn uitgever Willem Holtrop en de arts dr. Hendrik Stolte de Vaderlandsche Sociëteit op: een patriottensociëteit met een uiteindelijk totaal van 371 leden, voor het overgrote deel gefortuneerde, patriotsgezinde kooplieden. Het was in de Courier dat Van Dams grote eruditie voor het eerst ten volle tot zijn recht kwam. ‘Quid, si vox libera non sit, liberum est’ - wat is er vrij, als er geen vrijheid van meningsuiting bestaat? Zo luidde het aan Livius ontleende motto dat boven ieder nummer gedrukt stond, en waarmee Van Dam wilde zeggen dat de vrijheid van meningsuiting en in het bijzonder de vrijheid van drukpers de basis was voor de nagestreefde democratie. Immers, zonder vrije pers geen staatkundige Verlichting van de burgerij en zonder dat geen politieke bewustwording en dus geen verandering. Tweemaal per week, dinsdags en vrijdags, kon de lezer zijn of haar hart ophalen aan de vier dichtbedrukte quartopagina's van de Courier, om zich uitvoerig te laten onderrichten in de politieke geschiedenis van de Republiek, gedetailleerde informatie op te doen over tal van lokale, regionale en nationale politieke onderwerpen en geschillen, en vlijmscherpe commentaren te lezen op de geschriften van politieke tegenstanders. Van Dam baseerde zich ook in de Courier op een keur aan Verlichte philosophes en klassieke zowel als eigentijdse geschiedschrijvers, rechtsgeleerden en literatoren. Zijn bronnen varieerden van het werk van Aristoteles tot en met dat van Voltaire, en van de geschriften van de Nederlandse rechtsgeleerde Gerard Noodt tot en met de nog kersverse grondwet van de Amerikaanse staat Pennsylvania.Ga naar eind9. Van Dam overzag een aanzienlijk gedeelte van de klassieke literatuur en doorspekte zijn blad met honderden Latijnse, soms ook Griekse citaten. Zijn Courier, die zich qua eruditie en scherpzinnigheid gemakkelijk zou hebben kunnen meten met de in 1782 verschenen Ouderwetsche Nederlandsche patriot, het Oranjegezinde periodiek van de briljante Van Goens, was evenals dit blad slechts geschikt voor een hoog opgeleid publiek. Dat laatste zal, net als bij het politieke tijdschrift van Van Goens, de lust tot lezen zeker niet bij iedereen bevorderd | |
[pagina 44]
| |
hebben, ook al haalde het blad met maar liefst vier oplagen onmiskenbaar een ruim debiet. Het geleerde karakter van de inhoud gaf soms aanleiding tot wrijvingen tussen Van Dam en bepaalde lezers. In deel i nr. 6 (23 september 1783) meldde de redacteur dat een lezer hem per brief had opgeroepen minder Latijn te bezigen of het tenminste te vertalen. Van Dam liet in een kort commentaar weten daar weinig voor te voelen, maar toch zijn publiek tegemoet te willen komen. In deel i nr. 8 van 30 september herhaalde hij die belofte, maar buiten het incidenteel vertalen van enkele regeltjes Latijn trok hij zich de klacht niet serieus aan. Hij gaf zelfs openlijk toe dat het hem doorgaans aan de tijd, de plaats, maar soms ook gewoon aan de ‘lust’ tot zoveel vertaalwerk ontbrak. Hij stak zelfs de draak met de klagers door hen, in navolging van de term ‘anti-Engelsgezinden’, de benaming ‘Anti-latynsgezinde Lezers’ toe te voegen, alsof het een politieke partij of factie betrof. Een andere klacht van zijn publiek had betrekking op het gebrek aan actueel commentaar en afwisseling in de berichtgeving. Uniek voor een politiek journalist stelde Van Dam zich expliciet op als geschiedschrijver van de politieke woelingen in zijn tijd, en hij was gewend zijn bewijsvoering voor het herstel der burgerrechten ad fundum uit te werken. Dit deed hij via een vast schema, beurtelings de nationale en internationale vraagstukken respectievelijk de toestand in elk van de zeven verenigde gewesten beredenerend. Het resultaat was uiterste grondigheid, maar ook langdradigheid. Deel ii bijvoorbeeld, dat 48 nummers telde, bevatte achter elkaar 37 nummers die nagenoeg uitsluitend gewijd waren aan Hollandse zaken, waarvan achttien opeenvolgende nummers vrijwel alleen maar aan de twisten te Rotterdam.Ga naar eind10. Bij vele patriotse en Oranjegezinde tijdschriften was het gebruikelijk ingezonden stukken van lezers te plaatsen - bladen als De post van den Neder-Rhijn en De politieke kruyer bevatten er honderden. Van Dam echter ging in dit opzicht veel terughoudender te werk. Hij nam slechts enkele ingezonden stukken op in de aan zijn blad toegevoegde Bijlagen, en leverde op andere een kort commentaar in een aparte rubriek aan het einde van bepaalde nummers, maar nooit plaatste hij in de lopende nummers brieven van lezers, op enkele hoge uitzonderingen na.Ga naar eind11. Een bijzondere bron van vermaak voor veel lezers, maar van ergernis voor anderen, waren bovengenoemde commentaren op de correspondentie die Van Dam ontving. In de meeste gevallen bedankte hij de inzenders, zowel dames als heren, zeer hoffelijk voor de hem toegezonden informatie en opmerkingen. Niet zelden prees hij hun politiek inzicht en informeerde hij naar hun adres om het schriftelijk contact te kunnen voortzetten. Maar regelmatig leverde hij ook commentaren zoals de volgende - een korte bloemlezing: In deel i nr. 6 lezen wij: ‘J.P. is een Domoör’. De correspondent nam met dit antwoord geen genoegen en vroeg Van Dam wat hij hiermee bedoelde, waarop de redacteur in nr. 8 het volgende terugschreef: ‘Dat de Heer J.P. zig onze handelwyze niet kan begrypen, geeft hem een nieuw recht op den titel dien wy hem gegeeven hebben.’ In deel i nr. 16 voegde hij een lezeres het volgende toe: ‘Sophonisba zal beter doen, zig in het vervolg met de zaken van haar huishouden bezig te houden, dan zig in geschillen in te laaten, die geenzins van het departement der keuken zyn.’ Daarmee was de arme Sophonisba in haar keuken nog altijd beter af dan de correspondent A.K. in deel i nr. 24: ‘A.K. beklaagen wy, dat hy immer heeft leeren schryven.’ En wat te denken van de reactie op de brief van de heer H.P. in deel i nr. 72: ‘H.P. is niets meer dan het geen de Engelschen noemen, A good for nothing fellow.’ Deze onafhankelijke wijze van becommentariëren werd door Van Dam bekrachtigd met de volgende uitspraak, ten overstaan van een zekere anonieme correspondent in deel i, nr. 55: ‘Je ne depend que de Dieu & de mon honneur.’Ga naar eind12. | |
[pagina 45]
| |
Was Van Dams relatie tot zijn lezers niet altijd gemakkelijk, openhartig was zij wel. Het is waarschijnlijk die openhartigheid geweest, gecombineerd met Van Dams onwrikbaar vasthouden aan democratische principes, die de Courier van Europa een abrupt einde bereidden. In februari 1785 werd de uitgave zonder enige aankondiging of uitleg plotseling gestaakt. Van Goens beweerde, niet zonder leedvermaak, dat onze redacteur failliet was gegaan bij gebrek aan debiet. De Amsterdamse uitgever en patriotse activist J.G. Tegelaar echter schreef op 6 juni 1785 aan de Gelderse patriottenvoorman Robert Jasper van der Capellen, dat Van Dam reeds geruime tijd voornemens was geweest zijn blad te beëindigen, en hem had gezegd ‘geen lust’ te hebben om in ‘het cachot’ terecht te komen.Ga naar eind13. Dit laatste argument was hoogstwaarschijnlijk doorslaggevend bij het opheffen van de Courier. Als overtuigd democraat kon Van Dam er nooit zeker van zijn dat de Amsterdamse regering zijn periodiek met rust zou laten. De zetels van de vier oppermachtige burgemeesters rouleerden namelijk jaarlijks volgens een vast schema, en werden even vaak door antipatriotten als door patriotten bezet. De macht van de conservatieve Staatsgezinde regenten, die weliswaar het gezag van de prins teniet wilden doen maar die even fel gekant waren tegen elke vorm van volksinvloed, was zeer aanzienlijk. Pas in 1787 zouden deze Staatsgezinde conservatieven en de Oranje-aanhang in de stad overwonnen worden, door revolutionair en zelfs gewelddadig ingrijpen van de patriotse burgerij en schutterij en van een democratische minderheid onder de regenten. Een van de centrale vergaderplaatsen tijdens deze Amsterdamse revolutie was de mede door Van Dam opgerichte Vaderlandsche Sociëteit, waarvan alle patriotse hoofdrolspelers op dat tijdstip lid waren.Ga naar eind14. Zover was het in 1785 echter nog lang niet. Van Dam achtte het politieke klimaat in zijn stad tè onveilig voor zijn uitgesproken democratische periodiek, vooral na enkele gepeperde uitspraken over de conservatieve vleugel binnen de stadsregering. De ontwikkelingen gaven hem spoedig gelijk. In april 1785, iets meer dan twee maanden na het staken van de Courier, werden Van Dams collega-journalist J.Chr. Hespe en zijn uitgever J. Verlem gearresteerd en voor het stedelijk Gerecht gesleept, wegens een aanval op de conservatieve regenten J. Rendorp en W.G. Dedel in hun blad De politieke kruyer.Ga naar eind15. Had Steven Spielberg een en ander verfilmd, dan zou hij de beëindiging van de Courier stellig hebben opgeleukt tot een ‘narrow escape’ voor onze redacteur, die hoe dan ook het politieke klimaat in zijn woonplaats maar al te juist had ingeschat. Van Dam mocht uiteindelijk zijn patriotse idealen niet zien triomferen. In september/oktober 1787 maakte een Pruisisch leger van 20.000 man, door de Oranjepartij te hulp geroepen, met harde hand een einde aan de ontluikende patriotse democratie. Onze philosophe week, zoals zo veel patriotten, enige tijd uit naar het buitenland om aan vervolging te ontkomen. | |
Literaire activiteiten, 1787-1793Spoedig na zijn vlucht kon Van Dam weer naar Amsterdam terugkeren, omdat hij door een gelukkig toeval onder de amnestie van februari 1788 was komen te vallen, ondanks zijn activiteiten als journalist en mede-oprichter van de Vaderlandsche Sociëteit.Ga naar eind16. Reeds in 1787 had Van Dam voorbereidingen getroffen voor een nieuw periodiek, geen politiek blad ditmaal maar een letterkundig. Het nieuwe tijdschrift kwam in 1788 uit en bleef verschijnen tot en met 1793, onder de titel De recensent, hiermee al meteen de activiteit aanduidend waarmee het blad tot ver in de negentiende eeuw beroemd zou blijven: het recenseren van boeken. De recensent verscheen bij Van Dams oude uitgever Holtrop, te Amsterdam. | |
[pagina 46]
| |
Medewerkers waren, volgens de neerlandicus Van Galen in zijn voortreffelijk artikel over De recensent, Van Dams vroegere medepatriot Theodorus van Leeuwen, apotheker, Benjamin Choyse Sowden, predikant van de Engelse Episcopal Church van Amsterdam, en diens vriend, de eveneens Britse medicus Thomas Cogan. De recensent was opgezet als maandblad, maar is in de zes jaren van zijn bestaan slechts veertien maal verschenen, ofschoon telkens wel met afleveringen van ongeveer 130 pagina's. De recensies van literaire, geschiedkundige, geneeskundige, theologische en andere werken waren dermate grondig, treffend en vaak ook bijtend, dat het blad tot veertig jaar na dato volop in herinnering bleef als het beste Nederlandse recensietijdschrift uit de voorafgaande eeuw. Van Galen, memorerend aan De gids van Potgieter, die vanwege de krachtige literatuurkritiek wel eens ‘de blauwe beul van van negentiende eeuw’ is genoemd, gaf om dezelfde reden Van Dams blad de naam ‘blauwe beul van de achttiende eeuw’. Hoe terecht die titel was, bewijzen enkele door Van Galen verzamelde voorbeelden, waaruit dezelfde eigenzinnige, niets ontziende wijze van beoordelen spreekt die wij reeds kennen uit de Courier van Europa. Naar aanleiding van een passage uit Johannes Kinkers eerste dichtbundel Myne Minderjaarige Zangster schreef De recensent: ‘...dat deeze Minderjaarige zangster alle geschiktheid heeft om zelf nog voor haare meerderjaarigheid eene der afgerigtste straatnymphen en bordeelsletten te worden, die het immer gewaagd hebben den Helicon te beklimmen....’ Een anoniem dichtstuk onder de titel Voor Eenzame Vrouwen ontving als beoordeling enkel de volgende verwijzing: ‘Jeremia, LI.63.’ Slaan wij het Oude Testament op, dan lezen wij in die strofe: ‘Als u alles hebt voorgelezen, bind dan deze profetie [in ons geval dus het betreffende dichtwerk] vast aan een steen, gooi die in de Eufraat, en zeg: Zo zal Babel zinken...’. Vanaf nummer 6 bezat De recensent bovendien een speciale rubriek voor de ‘prulschriften’: werken waarvan enkel de titel werd vermeld, maar die verder geen bespreking waardig werden geacht. Het feit dat deze ‘blauwe beul’ de Nederlandse literaire wereld slechts op onregelmatige tijdstippen heeft gekastijd, moet worden toegeschreven aan Van Dams andere drukke bezigheden. Op 4 augustus 1789 sleepte hij inderhaast nog even een doctorsbul in de rechten in de wacht aan de universiteit van Harderwijk, waarna hij zich te Amsterdam vestigde als advocaat. Het vaste inkomen uit zijn advocatenpraktijk maakte het hem mogelijk in datzelfde jaar te trouwen met Debora Aeneae, dochter van de patriotsgezinde hoogleraar wiskunde en natuurwetenschappen Hendrik Aeneae. Er volgden voor onze philosophe enkele rustige, gelukkige jaren met zijn ‘lieve beste Deep’, zoals hij haar in een van zijn brieven noemt.Ga naar eind17. | |
Van Dams Bataafse periode, 1794-1802Die rust werd op niet onwelkome wijze verstoord door de pogingen van de uitgeweken patriotten in Frankrijk om een inval van Franse revolutionaire legers en een tweede revolutiepoging in de Republiek op gang te brengen. Op een schriftelijk verzoek van de uitgeweken medepatriot Herman Daendels richtte Van Dam op de avond van 28 januari 1794 een ‘Comité Revolutionnair’ op, bij hem thuis in Amsterdam, ter voorbereiding van die spoedig verwachte omwenteling. De Fransen vielen in 1794 daadwerkelijk Staats-Brabant binnen, vergezeld van een Bataafs Legioen van uitgeweken patriotten, onder leiding van Herman Daendels als generaal. Deze riep in een vlugschrift het Nederlandse volk op tot revolutie tegen stadhouder Willem v. Van Dam reisde rond 5 december 1794 met zijn vrouw naar het hoofdkwartier van de revolutionairen in Den Bosch, waar een patriotse staatsgreep in Amsterdam werd voorbe- | |
[pagina 47]
| |
reid. Vervolgens ontvingen hij en twee medeleden van het revolutionaire comité, de heren Blauw en Raoul, de volmacht om namens de Nederlandse revolutionairen te Parijs in onderhandeling te treden met de Franse bondgenoten. Daarbij wist men te bedingen dat de Republiek niet als veroverd gebied beschouwd zou worden maar als een vrije, zelfstandige staat, mits de Bataven zich aan de vooravond van de verwachte Franse doorbraak richting Holland zelf van de stadhouder en het Ancien Régime zouden ontdoen. Deze opzet slaagde voortreffelijk en leidde weldra tot het uitroepen van de Bataafse Republiek.Ga naar eind18. Op de moeizame weg vanuit Amsterdam naar Den Bosch, dwars door het geïnundeerde gebied van de Staatse, vijandelijke linies, beleefden Van Dam en zijn hoogzwangere Debora echter nog een hachelijk avontuur. Precies zoals Indiana Jones in The last crusade door toeval oog in oog kwam te staan met Adolf Hitler, liep Van Dam te Gorcum zijn aartsvijanden tegen het lijf: prins Willem v en zijn gevolg, die daar ter plekke de troepen en de vestingwerken inspecteerden. Het echtpaar werd gearresteerd, maar wist 's nachts met behulp van patriotse vrienden te ontkomen - toch nog een ‘narrow escape’ dus. Onze philosophe hield aan het avontuur evenwel een longaandoening over, die een kwalijke uitwerking had op zijn altijd al zwakke gezondheid.Ga naar eind19. Dat laatste verhinderde hem niet om na de geslaagde Bataafse Revolutie in 1795 zitting te nemen in het nieuwe, revolutionaire stadsbestuur van Amsterdam. Hij verliet deze post echter spoedig, na een conflict tussen het voorlopige revolutionaire bestuur van Holland en de stad, waarbij de arts en militair C. Krayenhoff, op dat moment de militaire commandant van Amsterdam, de zijde van het provinciale bestuur koos. In dit conflict behoorde Van Dam tot de raadsminderheid die tegen Krayenhoff de doodstraf had willen eisen wegens schending van zijn eed van trouw aan het burgerlijk bestuur. Na deze turbulente episode werd Van Dam secretaris van het bestuur voor de West-Indische koloniën. Hij schreef bovendien een ontwerp voor de nieuwe Bataafse grondwet. Het Bataafse bewind bracht in dit nooit ingevoerde ontwerp echter zoveel wijzigingen aan, dat Van Dam zijn geesteskind niet meer herkende en zich tegen het eindresultaat keerde. Inmiddels werd hij geplaagd door een chronische ziekte. Temidden van de voorbereidingen voor een dienstreis naar West-Indië overleed hij, op 21 juli 1802, slechts 42 jaar oud. Kort voor zijn overlijden had hij een ontwerp gemaakt voor een toekomstig handelsverdrag tussen Frankrijk, de Bataafse Republiek en Engeland. Nog steeds gekrenkt vanwege alle ongewenste wijzigingen in zijn grondwetsontwerp, bezwoer hij op zijn sterfbed Debora het ontwerp-verdrag te vernietigen. De Bataafse regering zou Debora na Van Dams overlijden 50.000 gulden geboden hebben voor het stuk, maar zij zou volgens Van Duyse de wens van haar geliefde hebben geëerbiedigd en het document inderdaad hebben vernietigd.Ga naar eind20. Veel later, in 1831, heeft Debora haar toenmalige vriend Prudens van Duyse geassisteerd bij het schrijven van de nooit uitgegeven biografische schets van haar eerste grote liefde, Willem van Irhoven van Dam. Een man die, zo menen wij, een verder biografisch, politiek en letterkundig onderzoek meer dan waardig zou zijn, en misschien zelfs een avontuurlijk filmscenario van Steven Spielberg. |
|