Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| ||||||||||
‘De vele énorme en schreeuwende faiten teegen de broederschap begaan’
| ||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||
‘1748 den 6. Decem. in den dom Getrouwt door W: GeiswijtGa naar eind3 George Smit Ruijter in t Regim[ent] van den Heer Generaal van Cannenbergh & Maria Melia Schade, Jongedochter.’Ga naar eind4 Het regiment ‘Cannenburgh’ was in 1748 inderdaad in dienst van de provincie UtrechtGa naar eind5 en gelegerd in de Stad Utrecht.Ga naar eind6 Smith was dus toen al ‘Ruijter’, wat bevestigt, dat hij daarvoor al een zekere militaire carrière gehad moet hebben. Het jonge echtpaar krijgt achtereenvolgens twee dochters, beide Theodora Maria geheten, gedoopt op resp. 3 februari 1751 en 10 februari 1752.Ga naar eind7 Aangezien beide dezelfde naam hebben ligt het voor de hand aan te nemen dat de eerste al gestorven was voordat de tweede geboren werd. Het echtpaar woont in deze tijd in Utrecht ‘op de Neude[n]’. Op 11 juni 1752 wordt Smith vermeld als lid van de Engelse Kerk in Utrecht als hij daar de functie krijgt van ‘clerk’, d.w.z. voorlezer en voorzanger.Ga naar eind8 Het is in deze context dat we de eerste aanwijzingen krijgen dat hij het met de burgerlijke regels van fatsoen en goed gedrag niet altijd al te nauw nam: ‘he... was accused of getting silver watches and books from tradesmen without paying for them and with trying to sell them again’.Ga naar eind9 Smith probeerde nu kennelijk zijn brood te verdienen met onderricht in de Engelse taal. Op 11 september 1752 kreeg hij toestemming om in Utrecht Engels te doceren,Ga naar eind10 en in dezelfde maand betaalde een stadsadministrateur een bestelling van 49 exemplaren van zijn leerboek,Ga naar eind11 waarvan de eerste editie opgedragen was aan het stadsbestuur van Utrecht. Loonen trekt hieruit de conclusie, dat ‘some kind of commission may be assumed’. Dit leerboek, Den volkomene Engelsche spraakkonst voor heeren en juffrouwen... The compleat English grammar for gentlemen and ladies (414 pp.) verscheen omstreeks deze tijd, in elk geval in 1752, in Utrecht bij Abraham de Knijff voor 18 stuivers.Ga naar eind12 Op 16 september verschijnt zijn naam op de lijst van nieuwe stadsburgers.Ga naar eind13 Hoewel het in die tijd niet gebruikelijk was om alles wat men uit een ander boek overnam als zodanig te vermelden, ging Smith in het gebruik van door anderen geproduceerd materiaal wel erg ver. Zijn boek integreerde Séwel's Korte wegwyzer uit 1705 compleet, en zelfs het voorwoord was ontleend aan een ander leerboek Engels, nl. dat van de editie uit 1672 van Hexham's boek uit 1648.Ga naar eind14 Kennelijk wist Smith echter wel degelijk wat hij deed en selecteerde hij juist dat wat op dat moment bij zijn doelgroep goed aansloeg, want het boek was een groot succes en beleefde maar liefst vijf edities, de laatste in 1821, dus bijna 70 jaar na de eerste.Ga naar eind15 Of het nu was vanwege dit plagiaat, of dat hem de grond onder zijn voeten te heet werd wegens zijn problematische handel in boeken en zilveren horloges, in elk geval verliet Smith Utrecht en week hij naar Woerden uit. Op 22 mei 1753 besloot de Vroedschap van Woerden om Charles Hambleton Holmes en George Smith toe- | ||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||
stemming te geven aldaar een Franse kostschool op te richtenGa naar eind16 en op 17 juni vroeg hij toestemming om zijn functie als voorlezer van de Engelse Kerk per 1 november te mogen opgeven, wat werd toegestaan.Ga naar eind17 Kennelijk vond hij het nu ook niet meer nodig om zich tegenover de Engelse kerk nog netjes te gedragen: ‘he did not take his duties at the church too seriously - staying away one Sunday without leave’.Ga naar eind18 Op 28 oktober vroeg hij om een ‘certificate’, maar dat had hij beter niet kunnen doen, want op 4 november ‘was laid before the Consistory some accusations against Mr George Smith, by one Mr Real merch[an]t in town so that the Consistory resolved to delay granting his Certificates till further enquiry was made into these matters’.Ga naar eind19 Op 31 maart 1754 ‘It was represented by Mr [William] Brown [de predikant] & others of the Brethren that they had received Letters from George Smith demanding his certificate from the Consistory. Some of these Letters being wrote with great proffessions of Repentance & ammendment; and others in a threatening stile; The Consistory thought it best to make a particular Enquiry into the accusations laid to his Charge & then to certify accordingly, & for this purpose appointed Mr Houvenaar Deacon to take information of these things & report to the Consistory next meeting.’Ga naar eind20 Dit leidde op 5 april 1754 tot de onthullingen over de diverse gevallen van oplichting door George Smith, waarnaar hiervoor al verwezen werd. De beschuldigingen hielden in dat hij, met in elk separaat geval zijn gehele salaris als onderpand, diverse objecten in bezit genomen had, kennelijk met de bedoeling die weer te gelde te maken, maar dat hij ze nooit betaald had. Het ging om niet gedefinieerde waren van de handelaren Real en Renaud, een horloge van de horlogemaker Langeraek, een zilveren horloge van Mr Bessvelt, en boeken van de boekhandelaren Spruit en De Knijff (dezelfde die zijn leerboek Engels had uitgegeven).Ga naar eind21 De achtergrond van dit gedrag wordt duidelijk wanneer we bedenken dat Smith was aangesteld tegen een jaarlijks inkomen van 65 gulden, maar dat zijn opvolger een aanbod van 84 gulden per jaar afsloeg, want dit bedrag was ‘too small Encouragement to come & live in such an expensive place as Utrecht, & therefore insisted to have at least a hundred Guls pr annum. The Consistory being sensible that the sallary is indeed too small, & being willing to have a good man for the place agreed to add sixteen Gulds annually to his living’.Ga naar eind22 Smith, die een vrouw en dochtertje te onderhouden had, zat dus duidelijk gewoon in geldnood. In Woerden hield hij het kennelijk nog geen twee maanden vol. Volgens Loonen keerde Smith terug naar Londen ‘where his parents lived, to look for work, after applying for a testimonial with his previous employers in Utrecht (unsuccessfully)’.Ga naar eind23 Loonen beroept zich hiervoor weer op Grimes, maar die noemt (op p. 15) als | ||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||
zijn bron voor deze periode slechts de reeds genoemde notulen van de kerkenraad, en daaruit blijkt beslist niet dat Smith's ouders in Londen leefden, en dat hij daarheen ging om werk te zoeken. In elk geval verliet hij Londen weer ‘at the New year’, om op 11 januari 1754 in Nederland terug te keren, echter niet in Woerden, maar in Amsterdam.Ga naar eind24 Daar werden achtereenvolgens een dochter Arabella Johanna, een zoon Theodore John en een dochter Mary Elizabeth gedoopt op resp. 8 mei 1754, 25 mei 1755 en 8 mei 1757.Ga naar eind25 Het gezin woonde hier in de Wijde Heisteeg, tussen Singel en Herengracht.Ga naar eind26 Smith noemde zich nu lector in de wiskunde, gaf waarschijnlijk privaatlessen, en handelde daarnaast in boeken. ‘Waarschijnlijk deed hij het voorkomen of de incunabelen, die hij aan particulieren aanbood of op veilingen bracht, uit zijn eigen collectie kwamen. Daarvan had hij een catalogus samengesteld.’ De jaartallen die in deze incunabelen gedrukt stonden, waren echter gemanipuleerd: ‘[In 1756] ontving Charles Spencer, derde hertog van Marlborough... een brief van een te Amsterdam woonachtige Engelsman, George Smith genaamd, die voor hem als agent optrad, zoals hij dat ook voor de enkele jaren tevoren overleden Richard Mead gedaan had. In deze brief, gedateerd 15 October, vestigde Smith de aandacht van zijn hoge lastgever o.a. op een hoogst merkwaardig boek... volgens [Thompson] was er een vervalsing in het spel. De hertog ging dan ook niet verder op de zaak in. Smith liet zich echter niet uit het veld slaan. Nog geen maand later, op 10 November van hetzelfde jaar, schreef hij weer een brief aan Marlborough, waarin hij aanbood de Plinius gedrukt door Frederik Corcellis in 1469.... Ook ditmaal ging de koop niet door. ...Al deze mirakuleuze boeken kwamen blijkbaar uit dezelfde bron. 't Was duidelijk, dat er een gewiekst vervalser aan het werk was [nl. George Smith].’Ga naar eind27 Omstreeks 1757 raakte Pieter van Damme in opspraak omdat hij op zijn veilingen bewust vervalsingen zou hebben verkocht. Die onechte handschriften en incunabelen waren ook weer vervaardigd door Smith en in zijn veiling van 1764 stelde Van Damme hem openlijk aan de kaak.Ga naar eind28 Zo ver zijn we echter nog niet. Smith was ook vrijmetselaar, en wel Voorzittend Meester (voorzitter) van de Amsterdamse ‘Lodge of Regularity’, die op 21 november 1757 een constitutiebrief ontving van de Engelse Grootmeester James Duke of Chandos, Earl of Carnavon, waarmee de loge nummer 228 op de lijst van de Engelse Grootloge werd.Ga naar eind29 Van Smith's hand is o.m. bewaardgebleven een manuscript: ‘Various Tracts concerning Freemasonry, or the Royal-art. by George Smith A.B. & Lector Math. of a Constituted Lodge at Amsterdam Grand Master [= Voorzittend Meester] 1757.’Ga naar eind30 Op 13 januari 1758 ontving een andere Amsterdamse loge, ‘La Bien Aimée’, de volgende brief: | ||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||
‘We George Smith A[rtis] B[accalaureatus] & Lect[or] Math[ematicae] G[rand] M[aster] of Masons by a Constitution granted soly unto us by James Brydges Duke of Chandos, Earl of Carnarvon G[ran]d M[aste]r Gen[era]l of the Antient and honourable Fraternity of Free and Accepted Masons. Relevant zal later blijken te zijn dat deze ‘Lodge of Regularity’ dus zowel Engelse als Nederlandse leden had. De vraag of deze loge zich onder de Nederlandse Grootmeester zou plaatsen was actueel, omdat de Nederlandse Grootloge zich in december 1756 gereorganiseerd, en Albrecht Nicolaas baron van Aerssen Beyeren tot nieuwe Grootmeester gekozen had.Ga naar eind32 Kennelijk hernoemde Smith zijn loge vervolgens inderdaad in ‘Concorde’, of meer precies: ‘Concordia et Unitas’.Ga naar eind33 In tegenstelling tot wat hij in zijn geciteerde brief beweerde vroeg hij echter wel degelijk om ratificatie van de constitutiebrief van zijn loge door de Nederlandse grootloge, want in de Grootloge-vergadering van 6 augustus 1758 ‘is door den Hoog Eerwaardigsten Groot Meester gecommuniceert, dat de Ratificatie vanweegen de Loge Concordia et Unitas, door zeekere Smith verzogt, zal werden agtergehouden. Zijnde ten opzigte van gemelde Smith door de Groote Loge geresolveert, dat dezelve in geene Loge ooit ofte ooit zal kunnen werden ontfangen, als hebbende veele énorme en schreeuwende faiten teegen de Broederschap begaan’.Ga naar eind34 | ||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||
Wat waren deze ‘veele énorme en schreeuwende faiten teegen de Broederschap begaan’? Was zijn reputatie als vervalser van handschriften en incunabelen ook toen al aan de Grootloge bekend? Of ging het om iets heel anders? Daarop kom ik later terug. Voor het moment vestig ik de aandacht op de ‘Opdracht aan den Eerwaardigen G. Smith, A.B. & Lect. Math. Meester in een Openbaare Loge van Vrye-Metzelaars te Amsterdam’ in J.L.J.W.D., Begin, opkomst en voortgang van het Genoodschap der Vrye-Metzelaars, gedrukt door J. Nyhoff in Arnhem, ca. 1762.Ga naar eind35 Hierin lezen we: ‘Den Auteur der volgende Beschryvinge my vergund hebbende, dezelve in het licht te mogen geven,... want wie is onkundig onder wat verplichting Uw E[er]W[aarde] de Broederschap in den voorleeden Jaare hebt gebracht? door het weldoorwrochte Werkje, ten tytel voerende, Openhartige Catagismus der Vrye-Metzelaaren, zedigheidshalve door Uw EW., (om den lof die Uw EW. rechtvaardig daar van toekomt, in 't openbaar niet weg te dragen,) op den naam van J. Campo Weyerman in 't licht gegeven; waar door de onkundige noch meer in verwarringe zyn gebracht geworden. Voor eenige Maanden by een myner vrienden my bevindende, liet dezelve my een Manuscript, zo fraai gebonden of het een VELDENAARS Fasciculum Temporum, 1470 Editio Princeps was,Ga naar eind36 in 't Engels over de Metzelary zien, dat uit de zoetvloeijende Penne van Uw EW. gekomen was; en het welke hy my verzeekerde dat om deszelfs verhevenheid van styl, binnen kort in een Nederduits gewaad gestooken, met Uw EW. naam 'er voor, het licht zoude zien.... uwe gewoone soldatesque kloekmoedigheidGa naar eind37... Den Uitgever.’ Het hier genoemde manuscript is kennelijk het hiervoor al vermelde ‘Various Tracts concerning Freemasonry, or the Royal-art. by George Smith A.B. & Lector Math. of a Constituted Lodge at Amsterdam Grand Master 1757’, dat precies aan de beschrijving voldoet.Ga naar eind38 In elk geval leren we uit deze ‘Opdracht’, dat volgens de uitgeverGa naar eind39 van Begin, opkomst en voortgang van het Genoodschap der Vrye-Metzelaars het werkje Openhartige catagismus, of belydenis der Vry Metselaaren, gedrukt in Den Haag door P. van Os en H.A. Bakhuyzen,Ga naar eind40 niet geschreven was door de daarin als auteur vermelde [Jacob] Campo W[e]yerman, maar door onze George Smith. ‘De bespreking [van de Openhartige catagismus] in de Vaderlandsche letter-oefeningen geeft... een precieze aanwijzing [voor de datering], omdat in het tijdschrift slechts recent werk gerecenseerd werd. Wat besproken werd in de eerste jaargang, verscheen in 1761 of 1760.’Ga naar eind41 Inmiddels kunnen we nog preciezer zijn, want zoals we nog zullen zien trad George Smith in de loop van 1760 weer in militaire dienst in Engeland, op grond waarvan 1761 als jaar van uitgave onwaarschijnlijk wordt. George Smith publiceerde het boekje Openhartige catagismus, of belydenis der Vry Metselaaren dus in 1760. Dit boekje | ||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||
behoort tot de categorie zogenaamde ‘verradersgeschriften’, werkjes waarin (delen uit) de vrijmetselaarsritualen werden gedrukt om als handleiding in de loges gebruikt te worden, ondanks dat de leden bij hun aanneming gezworen hadden nooit een woord van dat rituaal op te schrijven of te drukken.Ga naar eind42 Vervolgens, maar nog in hetzelfde jaar 1760,Ga naar eind43 vertrok Smith kennelijk naar Engeland, want volgens Grasby diende hij daar ‘[a]ccording to the Army List... as a Lieutenant in the 34th Regiment of Foot in 1760 and as a Captain of the 68th Regiment in 1762’.Ga naar eind44 Zijn terugkeer in het leger past in zowel zijn persoonlijke als de politieke situatie van dat moment. De ‘zeven jarige oorlog’, waarin Engeland dit keer aan de kant van Pruisen streed, was in 1756 begonnen en duurde tot februari 1763. Vanaf 1759 vochten de Engelsen succesvol tegen de Fransen. Deze oorlog was een goede gelegenheid voor een wegens fraude in de Nederlandse burgermaatschappij gezochte Engelse ex-militair om zich nuttig te maken en vervolging te ontlopen. Inmiddels sleepte in Nederland de zaak van de vervalste incunabelen zich voort. ‘Van Damme hield niet op, voordat hij van Smith (had deze misschien ondertussen het land verlaten?) een brief in handen had, waarin deze bekende de vervalsingen alleen gepleegd te hebben en van Damme om vergiffenis vroeg.’Ga naar eind45 ‘Het dossier, dat van Damme over deze affaire bijeengebracht had, bestond uit: zeven brieven van Smith aan van Damme; een vervalste brief van de verzamelaar Lord Pembroke (vermoedelijk had Smith van Damme wijsgemaakt, dat de boeken uit diens beroemde bibliotheek kwamen); een brief van Petrus Burmannus Secundus (was hij de geleerde, die van Damme beschuldigd had?) en een verklaring van Meerman (waarschijnlijk over de vervalsing van het Liber Helwici, die aan Smith toegeschreven werd).’Ga naar eind46 De La Fontaine Verwey vermeldt verder, niet te hebben kunnen terugvinden 'een ander manuscript van Smith voor een onuitgegeven boek (...) De schrijver noemt zich ‘capitein en commissaris in dienst van de Kroon van Engeland’. (...) Het handschrift draagt het jaartal 1764, hetzelfde jaar, waarin Pieter van Damme (...) Smith openlijk als falsaris aan de kaak stelde. Is de grond hem daarna misschien te heet onder de voeten geworden en heeft hij ons land verlaten? In Amsterdam is althans geen spoor meer van hem te vinden’.Ga naar eind47 Zoals we zagen had Smith Amsterdam echter al eerder verlaten. Vervolgens duikt George Smith, nu Captain, ‘een man van groot inzicht en goede kennis van de wiskunde’, op in Bremen. Daar ontmoette hij twee andere vrijmetselaren, de uit Praag afkomstige leraar Frans en Italiaans, Franz Dettenhamer, en de officier in het Pruisische leger, Johann Friedrich von Schrabisch, samen met wie hij vanaf 5 oktober 1766 ‘profanen’ tot vrijmetselaar aannam.Ga naar eind48 Smith claimde | ||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||
Afb. 1: G. Smith, Various tracts concerning freemasonry or the royal-art, 1757 (Archief en bibliotheek van het Grootoosten der Nederlanden, Cultureel Maçonniek Centrum ‘Prins Frederik’, Den Haag)
| ||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||
Afb. 2: Openhartige catagismus, of belydenis der vry metselaaren, 's-Gravenhage [1760]
Afb. 3: G. Smith, The use and abuse of free-masonry, Londen 1783. Afb. 4: Le maçon démasqué, Londen 1751.
Afb. 5: De metselaar ontmomd. Arnhem 1753. | ||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||
Afb. 6: Le maçon démasqué, Berlijn 1757.
Afb. 7: L'Ordre des franc-maçons trahi, Amsterdam 1745. Afb. 8: Eerste Engelse editie van Le maçon démasqué, Londen 1766.
Afb. 9: ‘Tableau’ voor de eerste en tweede graad uit de eerste Franse editie van Le maçon démasqué, 1751. | ||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||
Afb. 10: Detail van het ‘Tableau’ voor de derde graad uit de Nederlandse editie van Le maçon démasqué van 1790. Merk op dat nog steeds de drukplaat van de eerste Franse editie gebruikt wordt (‘Orient’).
Afb. 11: Het ‘huisraad der loge’, uit de Nederlandse editie van Le maçon démasqué van 1790.
Afb. 12: ‘Freimaurerische Unterrichtung’, uit Der Verklärte Freymaurer, Wenen 1791. | ||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||
het recht hiertoe op grond van een ‘patent’ dat hij in 1759 in Londen ontvangen had van John Russell, Hertog van Bedford, en dat hem in oorlogstijd, met name in winterkwartieren, het recht gaf loge te houden. Dit document was in 1765 bevestigd door Lord Blayney, die van 1764 tot 1766 Grootmeester van de Engelse Grootloge (Premier Grand Lodge) was. De Bremer vrijmetselaar August Friedrich Rulffs was echter van mening dat een dergelijk Engels patent niet geldig was in Duitsland, en dat een loge in Bremen uitsluitend mocht werken op basis van een Duits patent. Na enige gesprekken met Rulffs verzochten Smith c.s. op 13 januari 1767 Rulffs een patent voor een Duitse loge aan te vragen en Voorzittend Meester van die nieuw te stichten loge te worden. Het patent van Smith werd vernietigd en diens loge opgeheven.Ga naar eind49 De Bremer loge van Smith bestond dus van 5 oktober 1766 tot 13 januari 1767. En van deze loge publiceert Martens een ledenlijst, die wel ongedateerd is, maar dus uit deze korte periode moet stammen. Preciezer nog: op die ledenlijst komt ook voor ‘Georg Friedrich de Beyer’ die op 26 oktober 1766 werd ingewijd, wat de datering van de ledenlijst met nog eens drie weken inperkt. Op deze ledenlijst komt als eerste voor: ‘John George de Smith - 38 J[aar] - Scotch Master - Captain - [geboren te] Greenwich - [woonachtig te] London - Reformiert.’ Dit is het enige gegeven waaruit we weten waar en ongeveer wanneer (nl. tussen 26 oktober 1727 en 13 januari 1729, dus zeg ca. 1728) Smith geboren werd.Ga naar eind50 Al op 31 januari werd vervolgens een patent opgesteld voor een ‘Filialloge’ van Braunschweig.Ga naar eind51 Op 10 april vond de eerste bijeenkomst van de nieuwe loge plaats, waar ‘Johann Georg Smith’ Tweede Opziener werd.Ga naar eind52 Spoedig ontstonden er echter niet gespecificeerde spanningen in de nieuwe loge die daarmee eindigden ‘dass Smith, der inzwischen Major geworden war, nach Portugal ging und, damit er fortkommen konnte, von Rulffs und Grovermann mit Geld unterstützt wurde’.Ga naar eind53 In 1770 werd de Bremer ‘Filialloge’ een zelfstandige loge onder de naam ‘Zum Silbernen Schlüssel’.Ga naar eind54 Nadat hij dus in 1760 Amsterdam ontvlucht was naar zijn vaderland Engeland, en daar zijn oude beroep van militair weer opgevat had in dienst van een Engels garnizoen, liet Smith daar dus in 1765 zijn maçonnieke patent bekrachtigen door de toenmalige Grootmeester. (Dat hij dit patent oorspronkelijk in 1759 in Engeland verworven had is goed mogelijk; de Nederlandse Grootloge had immers het jaar daarvoor geweigerd het patent van zijn Amsterdamse loge te rectificeren.) Vervolgens vertrok hij naar Duitsland, en trad daar opnieuw in dienst van een garnizoen van Frederik de Grote, koning van Pruisen. Daar ontmoette hij twee Broeders vrijmetselaren, en samen besloten ze, op basis van het patent van Smith, een nieuwe loge in Bremen op te richten. Daarna zou hij dus naar Portugal getrokken zijn, maar over die periode heb ik verder niets kunnen vinden. In 1769 verscheen in Londen de tweede editie van Smith's A short introduction to | ||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||
English grammer,Ga naar eind55 een boekje waarvan helaas geen enkel exemplaar bekend is.Ga naar eind56 Maar het verschijnen van dat boekje doet vermoeden dat hij toen in elk geval weer in Engeland was. Eenmaal definitief in Engeland werd hij in 1772 benoemd tot ‘Inspector of the Military Academy at Woolwich’, wat betekent dat hij hoofd van de cadettenschool was, welke functie hij tot 1783 behield.Ga naar eind57 Daarmee brak voor Smith eindelijk een meer gesettelde periode in zijn leven aan. Ook maçonniek was hij weer actief. Hij was één van William Preston's voornaamste supporters, en bij gelegenheid van de beroemde groot-gala uitvoering van diens ‘Lectures’ ter ere van de vrijmetselarij op 21 mei 1772 was hij één van de Stewards (de vierde op de lijst, direct na Preston zelf) en nam hij deel aan de uitvoering van ‘Section III’ van de eerste ‘Lecture’.Ga naar eind58 Preston schrijft in het voorwoord van de eerste editie van zijn Illustrations of Masonry o.m.: ‘I cannot... avoid expressing my thanks to my very worthy friend and brother Captain George Smith, Inspector of the Royal Academy at Woolwich, from whom I had the pleasure to receive many valuable annotations.’Ga naar eind59 En nu hij een vaste betrekking had kon hij ook de zaak van de vervalste incunabelen tot een einde brengen. De La Fontaine Verwey schrijft: ‘Op de veiling-Askew in 1775 werd de [door Smith in zijn Amsterdamse tijd vervalste] Plinius gekocht door “a captain Smith” (zou dit George Smith geweest zijn, die zich immers kapitein noemde?).’Ga naar eind60 Dat lijkt mij inderdaad zeer waarschijnlijk. Het jaar daarop schreef hij een brief namens één van zijn leerlingen,Ga naar eind61 de jonge Duke of Athol, aan de Grootloge, waarin hij o.m. vroeg ‘[w]hy the G.L. of England has thought propper to alter the mode of Initiation; also the Word, pasword, & Grip of the different degrees in Masonry’.Ga naar eind62 Dit was vragen om problemen, want Athol was zojuist benoemd tot Grootmeester van de rivaliserende Grootloge van de zogenaamde ‘Antients’. Hoe solide de reputatie van Smith op dat moment in Engeland echter was blijkt wel daaruit dat hij desondanks in 1777Ga naar eind63 of 1778Ga naar eind64 zelfs werd benoemd tot Provinciaal Grootmeester van Kent, een zeer hoge functie in de vrijmetselarij. Op 7 januari 1779 verzochten enkele Broeders een constitutiebrief om een nieuwe loge, de ‘Royal Military Lodge’ (No. 371) in Woolwich te mogen oprichten;Ga naar eind65 Smith werd haar eerste (en enige) Voorzittend Meester en voerde die functie vier achtereenvolgende jaren uit, wat uitzonderlijk lang is.Ga naar eind66 En tenslotte publiceerde hij diverse werken over militaire onderwerpen, waarvan het in 1779 verschenen Universal military dictionary vele jaren lang een standaardwerk was.Ga naar eind67 Oliver had een zeer positieve mening over Smith en noemt hem ‘honourable and upright in his dealings, and an active and zealous Mason... In a word, he was a bright and learned Brother’,Ga naar eind68 en Stokes concludeert: ‘He must have been an able and cultured man, even if in masonic affairs he usually appears to have been “against the government”’.Ga naar eind69 Dat laatste zou spoedig weer blijken, want, volgens Oliver,Ga naar eind70 ontdekte Smith (of meende hij te ontdekken) in zijn functie van accountant van de Engelse Grootloge, | ||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||
een onbeduidende discrepantie in de afrekeningen van de Groot-Secretaris, James Heseltine, die zich daardoor dodelijk beledigd voelde. De gevolgen bleven niet uit, want toen Smith in 1780 benoemd werd tot Junior Grand Warden (Tweede Groot-Opziener) van de Engelse Grootloge, meldde Heseltine dat hij het hier niet mee eens was, omdat, naar zijn mening, niemand twee Groot-Officiersfuncties tegelijkertijd kon vervullen (en Smith was nog steeds Provinciaal Grootmeester van Kent, wat hem ook een stem in de Grootloge gaf), hoewel er op dat moment nog geen regel bestond die dit verbood. De Grootmeester zette echter zijn zin door en benoemde Smith toch. Maar op de volgende Grootlogevergadering (drie maanden later) werd medegedeeld dat Smith zijn functie van Junior Grand Warden had neergelegd.Ga naar eind71 Ook als Voorzittend Meester van de ‘Royal Military Lodge’ lukte het hem om aanstoot te geven, nl. door in 1783 loge te houden in de King's Bench gevangenis, en gedurende deze bijeenkomst enkele gevangenen tot Leerling vrijmetselaar aan te nemen, anderen tot Gezel te bevorderen of tot Meester te verheffen, wat in strijd was met de regel dat een kandidaat ‘of good Report’Ga naar eind72 moet zijn. Hij werd dan ook, samen met Thomas Brooke, bij de Grootloge aangeklaagd wegens ‘making Masons in a clandestine manner’.Ga naar eind73 Hij probeerde zich te verdedigen door te stellen dat hij zulks gedaan had als Meester van de ambulante ‘Royal Military Lodge’, en als zodanig het recht had om oningewijden tot vrijmetselaar aan te nemen wanneer hij de constitutiebrief van die loge bij zich had.Ga naar eind74 Maar de Grootloge dacht daar anders over en verklaarde het onverenigbaar met de principes van de vrijmetselarij ‘to hold a freemasons' lodge for making, passing or raising masons in any place of confinement’.Ga naar eind75 Smith werd derhalve voor deze daad door de Grootloge berispt.Ga naar eind76 In het zelfde jaar 1783 publiceerde Smith zijn beroemdste werk: The use and abuse of free-masonry; a work of the greatest utility to the brethren of the society, to mankind in general, and to the ladies in particular. By Capt. George Smith, Inspector of the Royal Military Academy at Woolwich; Provincial Grand-Master for the Country of Kent, and R.A. [...] Londen: Printed for the Author; and Sold by G. Kearsley, No. 46, Fleet Street, 1783 (afb. 3). Opnieuw kwam het daarbij tot een confrontatie met de Grootloge: op voorstel van de Groot-Secretaris Heseltine weigerde de Grootloge toestemming voor deze publicatie te geven op grond van haar algemene beleid om zich te verzetten tegen de publicatie van maçonnieke literatuur.Ga naar eind77 Smith trok zich hiervan niets aan en publiceerde het boek toch. Wat Stokes erover schrijft herinnert opmerkelijk aan Loonen's analyse van Smith's leerboek Engels: ‘All the arguments and most of the text are taken from [Wellins] Calcott [A Candid Disquisition of the Principles and Practices of the Most Ancient and Honorable Society of Free and Accepted Masons etc., Londen 1769] and [William] Hutchinson [The Spirit of Masonry in Moral and Elucidatory Lectures, Londen | ||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||
1775] verbatim, the historical details - which are mostly inaccurate - are copied from [James] Anderson [The Constitutions of the Free-Masons, Londen 1723 en The New Book of Constitutions of the Antient and Honorable Fraternity of the Free and Accepted Masons, Londen 1738], and the addresses from various sources.... most of the book is copied without any acknowledgment’ (82). Hij komt desondanks tot de conclusie dat ‘[t]he work is well worth reading; Captain Smith has faithfully followed in the footsteps of the original workers, and his writing gives a good summary of their ideas, though he does not take the trouble to correct their mistakes’. Op 11 februari 1784 werd de ‘Royal Military Lodge’ waarvan Smith Voorzittend Meester was - valselijk - beschuldigd al enkele jaren niet meer actief te zijn en officieel van de lijst van de Grootloge afgevoerd.Ga naar eind78 Het volgende jaar culmineerde zijn confrontatie met de Grootloge: op 17 november 1784 werd hij beschuldigd wegens ‘uttering an instrument purporting to be a certificate of the Grand Lodge, recommending two distressed Brethren’.Ga naar eind79 Dat mag goed bedoeld geweest zijn, maar daartoe was hij niet gerechtigd, en het document was eenduidig ook nog eens een vervalsing.Ga naar eind80 Hiervoor werd hij op 2 februari 1785, ‘not appearing, or in any Manner exculpating himself, though personally summoned to appear for that Purpose’Ga naar eind81 uit de Orde uitgestoten. Ik vermoed, dat hij spoedig daarna overleden is,Ga naar eind82 want hierna heeft niemand meer iets van hem gehoord, en als hij nog geruime tijd geleefd zou hebben lijkt dat, gezien zijn karakter en gedrag, onwaarschijnlijk. | ||||||||||
Veele énorme en schreeuwende faiten teegen de BroederschapZoals hierboven beschreven, werd Smith op 6 augustus 1758 door de Nederlandse Grootloge ervan beschuldigd ‘veele énorme en schreeuwende faiten teegen de Broederschap begaan’ te hebben. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de Grootloge een zo extreme formulering gekozen zou hebben, wanneer het er uitsluitend om gegaan was dat Smith zich buiten de Orde schuldig gemaakt had aan vervalsingen. We zagen ook al, dat hij een Nederlandstalig ‘verradersgeschrift’ publiceerde. Dat zou typisch het soort daad geweest kunnen zijn dat wel zo door de Grootloge zou worden aangemerkt, ware het niet dat dit boekje, de Openhartige catagismus, of belydenis der vry metselaaren pas in 1760 verscheen, dus na de bedoelde veroordeling. Dat roept de vraag op of Smith misschien al eerder iets dergelijks gedaan had. Het ligt dan voor de hand om te denken aan Le maçon démasqué ou le vrai secret des francs maçons, mis au jour (afb. 4), daar de Openhartige catagismus een vrije vertaling was van de catechismus uit de Maçon démasqué. Beide teksten hadden nóg iets gemeen, nl. dat ze onder pseudoniem geschreven | ||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||
werden: voor de in 1760 gepubliceerde Openhartige catagismus de auteur en vrijdenker ‘[Jacob] Campo W[e]yerman’ die leefde van 1677 tot 1747 en voor de Démasqué uit 1751 ‘Thom[as] Wolson’, die door Altena geïdentificeerd werd als Thomas Woolston (1670-1733), een geleerde theoloog en vrijdenker.Ga naar eind83 Beide zogenaamde auteurs waren dus al jaren dood toen de betreffende boekjes uitkwamen. Ook waren beide vrijdenkers, iets waar Smith vermoedelijk wel sympathie voor opgebracht zal kunnen hebben.Ga naar eind84 Dit werken onder een andere naam is voor iemand met de levensloop van Smith geheel begrijpelijk. Bovendien werden ‘verradersgeschriften’ slechts zelden uitgegeven onder de echte naam van de auteur wat, gezien het verbod van de kant van de maçonnieke Grootloges op zulke publicaties, ook heel logisch is. Alain Bernheim meent weliswaar dat de auteur van de Démasqué ene ‘Thos Wilson’ was,Ga naar eind85 welke in 1753 de functie van Eerste Opziener had in de loge ‘Nr. 3 (Antients)’ en hij wijst erop dat er weliswaar in 1751 geen loge was in ‘L'auberge de le Swan dans le Stran’, zoals de ik-figuur uit de Démasqué de plaats van zijn inwijding aanduidt, maar wel ‘at the Swan in Exeter Street which runs 100 yards parallel to the Strand’.Ga naar eind86 Desondanks denk ik dat het de moeite loont om er voor het moment eens van uit te gaan dat George Smith de eigenlijke auteur van de Démasqué is en ons af te vragen of dat zou passen. Om te beginnen de plaats van uitgave. Volgens de titelpagina is dat ‘A Londres’. Bernheim meent dat dit klopt.Ga naar eind87 De overige ‘Franse verradersgeschriften’ werden volgens hun titelpagina's uitgegeven ‘En La Ville Sainte’, in ‘Jerusalem’, ‘Cosmopolis’, of ‘Amsterdam’. Met uitzondering van Amsterdam (waar een veel grotere persvrijheid heerste dan in Frankrijk) zijn dit alles fantasie-aanduidingen om de ware plaats van uitgave te verdoezelen. ‘Londres’ zou authentiek kunnen zijn, maar kan net zo goed fancy zijn, immers, de vrijmetselarij was uit Engeland, en met name uit Londen, naar het Europese continent gekomen. Wanneer we echter de titelpagina's vergelijken van de diverse edities van de Démasqué, dan valt op dat de eerste Franstalige editie van 1751, een andere - ongedateerde - Franstalige editie, eveneens uit 1751, en een aantal van de meer dan zes Nederlandstalige edities uit 1753 tot en met 1805 dezelfde koperplaat voor de gravure op de titelplaat gebruiken (afb. 4 en 5). Dat is geen bewijs dat ze ook bij dezelfde drukker gedrukt werden (er werd wel in zulke platen gehandeld), maar maakt de kans wel groot. De enige van deze edities die een eenduidige drukker-uitgever vermelden zijn de eerste drie Nederlandstalige uitgaven, alle van 1753: ‘Te Arnhem, By Jacob Nyhoff’. Als in 1751 de eerste Franstalige editie ook daar uitgegeven werd, dan bevond George Smith zich op dat moment niet ver daar vandaan, nl. in Utrecht. Kijken we naar de ‘maçonnieke traditie’ die in de Démasqué beschreven wordt, dan valt het Bernheim terecht op dat dit verradersgeschrift sterk afwijkt van alle andere ‘Franse Verradersgeschriften’ waarvan in het algemeen aangenomen wordt, dat ze authentieke beschrijvingen van de rituele praxis van de toenmalige Franse | ||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||
loges bevatten. Anderzijds constateert hij ook dat er overeenkomsten zijn tussen de catechismus in de Démasqué enerzijds en die in twee Engelse ‘verradersgeschriften’, beide uit 1766, nl. Mahabone (2e editie) en Solomon in all his glory (afb. 8). Dat laatste komt niet als een verrassing, want Solomon is de Engelse vertaling van de Démasqué. Harry Carr meent dat: ‘the description of the ceremonies, the titles of some of the Officers,... and many other details of the procedure described by Wolson... cannot be reconciled with what is known of English Lodge practices at that period’. Tot zo ver ben ik het geheel met hem eens. Maar dan vervolgt hij: ‘For these reasons, it seems likely that the work [Démasqué] represented French rather than English Freemasonry’.Ga naar eind88 Bernheim constateerde terecht de verschillen die er zijn met de overige ‘Franse verradersgeschriften’. Er lijkt mij maar één oplossing: aangezien de voertaal onder erudieten in geheel continentaal Europa in de achttiende eeuw Frans was, betekent het feit, dat de Démasqué in het Frans geschreven was niet noodzakelijk dat hij ook ‘Frans’ is. Dat roept de vraag op of er aanwijzingen zijn voor een ander land van oorsprong. Welke ‘maçonnieke traditie’ wordt hier nou wel beschreven? Een probleem bij de beantwoording van die vraag is dat alle achttiende-eeuwse maçonnieke ritualen uiteindelijk op Engelse ritualen teruggingen en dat in continentaal Europa verreweg de meeste vanaf ca. 1750 gebruikte ritualen varianten waren van die welke in de jaren veertig van de achttiende eeuw in Frankrijk ontwikkeld waren. Ze lijken dus allemaal toch vrij sterk op elkaar; de verschillen zijn relatief klein en vaak te verklaren als heel locale variaties. Toch zijn er in dit geval enkele aanknopingspunten. Om te beginnen staan op de afbeeldingen van de ‘tableaux’ in de Démasqué op het tafeltje van de Voorzittend Meester drie kandelaars - met elk één kaars - in de vorm van een winkelhaak, overeenkomend met de plaats van de ‘kleine lichten’ om het tableau (afb. 9 en 10), zoals dit tot op de dag van vandaag in alle Duitse loges (ongeacht tot welke Grootloge ze behoren) gebruikelijk is,Ga naar eind89 zulks in tegenstelling tot Frankrijk, waar destijds géén kaarsen op het tafeltje van de Meester gestaan lijken te hebbenGa naar eind90 en het er later maar één is, of drie bij elkaar, resp. drie in één kandelaar.Ga naar eind91 Ook liggen er twee gekruiste de gens over de Bijbel, in plaats van passer en winkelhaak. Passer en moker liggen aan weerszijde van de geopende Bijbel; de winkelhaak droeg de Meester der Loge als ambtsteken aan een halslint.Ga naar eind92 Dit is eveneens een vorm die specifiek in de Duitse vrijmetselarij voorkomt, en uitdrukkelijk afwijkt van zowel de Engelse als de Franse traditie, waarin altijd passer en winkelhaak verstrengeld op de geopende Bijbel liggen. Verder wijst Carr erop, dat ‘[l]ike most other writers before him, the author spoke of the “Loge de Table” and the “Loge de Réception”, which are readily understood; but in several instances he also referred to a “Loge d'Appareil”, a nice distinction that had not appeared in any of the previous exposures’.Ga naar eind93 De Démasqué was echter niet het eerste boekje waarin deze uitdrukking voorkomt. In 1748 verscheen van Martin Couret de Villeneuve: L'Ecole des franc-maçons, A Jerusalem. Dat is een | ||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||
bundel van losse teksten. Eén daarvan heet ‘Discours d'Appareil, prononcé le jour de la Fête de ***’ (69-74). Ook dit boekje is in het Frans gesteld, en de plaats van uitgave, ‘Jerusalem’, zegt niets. Echter, ingeklemd tussen een verzameling loge-toespraken die vrijwel overal gehouden zouden kunnen worden, plus een Franstalige versieGa naar eind94 van Anderson's Constitutions van 1723, die overal als het reglement van de vrijmetselaren golden enerzijds, en een drietal ‘brieven’ waarin een vrijmetselaar aan een buitenstaander uitlegt wat vrijmetselarij nou eigenlijk is, teksten die ook vrijwel land-onafhankelijk zijn anderzijds, is één tekst opgenomen die een heel uitgesproken plaatsbepaald karakter heeft: ‘Reception du Prince de Saxe-Gotha’ (91-96). Het eigenlijke door deze titel aangegeven onderwerp wordt afgehandeld in minder dan twee bladzijden; de overige drie geven een beschrijving van de openbare optocht naar, en de viering van de St. Jans-dag in de Grootloge te Berlijn, als demonstratie van de ondersteuning van de vrijmetselarij, niet alleen door de Prins van Saksen-Gotha, maar vooral door Frederik de Grote. Was deze publicatie primair voor gebruik buiten Duitsland bedoeld geweest, dan had de titel van deze bijdrage zeker Frederik, eerder dan de Prins van Saksen-Gotha vermeld, en waren waarschijnlijk ook de twee delen van deze tekst omgewisseld geweest. Er kan derhalve weinig twijfel bestaan aan het land waar dit boekje werd geproduceerd: Duitsland (waarschijnlijk zelfs Saksen-Gotha). Dat Smith vertrouwd was met het concept van een ‘Loge d'Appareil’ (instructie-loge) resp. een ‘Discours d'Appareil’ (instructievoordracht) blijkt uit de beschrijving die Oliver geeft van een bijeenkomst van de Royal Military Lodge in de herfst van 1783: ‘Greeting a few of the Brethren as he [i.e. Smith] passed, he walked straight up to the pedestal, and gave the report [i.e. a knock]. The Brethren were clothed and seated round the table in a few minutes, and the R[ight] W[orshipful] M[aster] [i.e. Smith] opened the Lodge. The minutes having been read, and no particular business appearing on the books, the Master was in the act of rising to deliver the Lecture.’Ga naar eind95 De tijd, dat de Broeders in de Loge zich normaliter rond een tafel verzamelden (‘table-lodges’) was in 1855, en zelfs in 1783 waarschijnlijk al lang voorbij. Waar Smith deze vorm had leren kennen kunnen we echter wel raden. Voor het continent hebben we minstens één getuige van het nog lang voortbestaan van deze traditie, tenminste in bepaalde bijeenkomsten, in de vorm van een beroemde afbeelding, het frontispice ‘Freimaurerische Unterrichtung’ uit het boek Der Verklärte Freymaurer, Wenen 1791. Dat is dus ook weer het Duitse taalgebied.Ga naar eind96 Tenslotte, als we nu het vermoeden hebben gekregen dat de Démasqué wel eens Duits van oorsprong zou kunnen zijn, valt het ook des te meer op dat op de titelpagina van de eerste Engelse editie, uit 1766, staat: ‘Translated from the French | ||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||
Original published at Berlin.’ De enige bekende Franstalige uitgave uit Berlijn is echter uit 1757.Ga naar eind97 Dat is dus zes jaar na de eerste uitgave die we kennen. Doelde de auteur van de Engelse vertaling op die uitgave uit 1757 en was hij niet op de hoogte van de eerdere edities? Of verwijst hij naar een nog eerdere uitgave die, zoals hij schrijft ‘[was] burnt by Order of the King of Prussia, at the Intercession of the Free-Masons’? Als er zo een Berlijnse uitgave van vóór 1751 geweest is, is die inderdaad zo grondig vernietigd, dat er geen spoor meer van over is. Maar hoe kwam de vertaler dan aan zo een exemplaar, of de kennis daaruit en daarover? Een oplossing zou zijn als vertaler en oorspronkelijke auteur dezelfde persoon zouden zijn. Opgemerkt moet worden, dat de afbeeldingen in de Engelse edities eenduidig gebaseerd zijn op die in de ‘Berlijnse’ editie van 1757; ze vertonen nl. elementen die alleen daar te vinden zijn.Ga naar eind98 Dat sluit echter niet uit dat er een dergelijke editie bestaan zou hebben die tussen 1745 (het jaar van de eerste uitgave van Trahi) en 1751 in Berlijn uitgegeven zou zijn.Ga naar eind99 Er is echter nog een andere mogelijkheid. De ‘Berlijnse’ editie heeft op de titelpagina natuurlijk niet het plaatje dat we vinden in de eerste twee Franstalige edities van 1751 en alle Nederlandstalige edities van 1753 tot en met 1805, die vermoedelijk alle bij Nijhoff in Arnhem verschenen en ook alle dezelfde drie afbeeldingen hebben. Het plaatje op de titelpagina van de ‘Berlijnse’ editie is echter wel herkenbaar. Het is dezelfde gravure die we vinden op de titelpagina's van L'Ordre des francsmaçons trahi uit 1745 en Les francs-maçons écrasés uit 1747, aangevuld met enkele symbolen uit het plaatje van de oudere Franstalige en de Nederlandstalige edities van de Démasqué.Ga naar eind100 De Trahi en de Ecrasés werden beide uitgegeven (vermoedelijk bij dezelfde uitgever) in Amsterdam. En die gravure vinden we op de titelpagina's van de edities van de Trahi van 1745 tot en met 1778 en de Ecrasés van 1747 tot en met 1774.Ga naar eind101 Ook bevinden zich in de ‘Berlijnse’ editie van de drie afbeeldingen uit de eerdere Franstalige en Nederlandstalige edities van de Démasqué uitsluitend de derde, maar in plaats van de eerste twee alle afbeeldingen uit de Trahi, inclusief de code voor het maçonnieke geheimschrift en de noten van vijf chansons!Ga naar eind102 Op grond hiervan laat zich vermoeden, dat de ‘Berlijnse’ uitgave van de Démasqué uit 1757 in werkelijkheid wel eens ook bij diezelfde uitgever in Amsterdam zou kunnen zijn uitgegeven. En in 1757 bevond George Smith zich in Amsterdam. Als hij in die tijd behoefte had aan een Franstalige versie van het rituaal waarmee hij in zijn loge werkte, en hij de boekverkopers waarmee hij te maken had in zijn Utrechtse tijd allen had opgelicht, zodat hij niet meer bij hen terechtkon, dan ligt het voor de hand dat hij zijn toevlucht zocht bij een Amsterdamse uitgever die al eerder maçonnieke ritualen gedrukt had. We hebben dus een aantal aanwijzingen, dat de Démasqué een Duits beïnvloede variant van de continentaal-Europese maçonnieke werkwijze beschrijft, en al vast één dat Smith deze traditie kende. Verder wordt algemeen aangenomen, dat George | ||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||
Smith vrijmetselaar werd in één van de ambulante militaire loges in Duitsland in de tijd dat hij in het Pruisische leger diende, voordat hij naar Nederland kwam.Ga naar eind103 Dat moet ook haast wel, want wanneer hij in 1757 voor het eerst als vrijmetselaar aantoonbaar is, is hij al Voorzittend Meester van een loge in Amsterdam, niet bepaald een functie voor iemand die nog maar pas vrijmetselaar is. Het is dus in het geheel niet onwaarschijnlijk dat hij toen al meer dan tien jaar vrijmetselaar was. Er is echter nog een andere optie. Smith kan al vrijmetselaar geweest zijn voordat hij voor het eerst naar Duitsland ging. Deze optie laat zich wonderwel combineren met wat de auteur van de Démasqué over zichzelf vertelt: ‘De Zoon van den Pretendent had eene landing in Schotland gedaan, en 'er zelf eenige voordeelen behaald, wanneer myn Heer Cowens, myn Vriend, my quam aankondigen dat ons Regiment bevel gekreegen had om tegen den Vyand op te trekken. Gy zult, zei hy tegen my, Londen verlaaten, maar wilt gy u niet laaten deprophaniseeren voor uw vertrek? Dit vreemde woord deed my begrypen dat hy my in de groote Orden wilde doen treeden.’Ga naar eind104 Dit plaatst de inwijding van de auteur vrij nauwkeurig in 1745 en identificeert hem eenduidig als een militair. Smith kan in 1745 weer in Engeland geweest zijn. Maar een dergelijke beschrijving hoeft natuurlijk niet volledig historisch correct te zijn. De auteur kan best in werkelijkheid al vijf jaar eerder beleefd hebben wat hij hier beschrijft.Ga naar eind105 En zijn vertrek uit Londen kan best naar Duitsland in plaats van naar Schotland geweest zijn. In dat geval zou Bernheim toch ten dele gelijk hebben, nl. dat de plaats waar de in de Démasqué beschreven inwijding plaatsvond inderdaad in een werkelijk in Londen bestaande loge gesitueerd is. Het blijft echter waarschijnlijk, dat Smith tijdens zijn Duitse jaren, voorafgaande aan zijn komst naar Nederland, maçonniek actief was, en daarbij vertrouwd raakte met de Duitse variant van de continentale werkwijze. Dat Smith die werkwijze relatief goed kende en ook waardeerde blijkt o.m. uit nog iets anders dat Oliver over hem schrijft: ‘in his convivial moments, he jocularly adopted the symbolical vocabulary which had become familiar to him by long practice on the continent, calling the table a workshop; bottles, barrels; glasses, cannons; candles, stars, &c.’Ga naar eind106 Later nogmaals terugkomend op de door Smith gepractiseerde tafelgebruiken merkt Oliver op: ‘It is true, the above ceremonies cannot fairly be classed amongst the legitimate usages of English Masonry,... On the continent the above customs were absolutely enjoined as an indispensable part of the system, and were consequently exercised in every foreign Lodge.’Ga naar eind107 In het algemeen moet hij in zijn tijd één der beste kenners van de vrijmetselarij geweest zijn. Niet voor niets behandelt Stokes hem in zijn verhandeling over ‘Masonic teachers of the eighteenth century’,Ga naar eind108 en Oliver meent: ‘[t]he affairs of the [Royal Military] Lodge were prosperous, and the Brethren were edified by his lucid | ||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||
disquisitions on many abstruse points which, at that period, were but imperfectly understood by any but bright Master Masons. His lectures attracted numerous visitors’.Ga naar eind109 Een volgende indicatie vormen de edities die er van de Démasqué in de verschillende landen werden uitgegeven. Na de eerste twee Franstalige edities van 1751 verscheen een derde te ‘Berlijn’ (= Amsterdam? zie hierboven) in 1757 en een vierde in het Frans met een Duitse vertaling op de tegenovergelegen bladzijden, uitgegeven te Leipzig en Frankfurt in 1786, terwijl volgens Carr in hetzelfde jaar ook een uitsluitend Duitse editie verscheen. De Nederlandse vertaling kende echter meer dan zes edities van 1753 tot 1805. Tenslotte verscheen een Engelse versie onder de titel Solomon in all his glory, or the master mason, te Londen in 1766. Hiervan verschenen latere edities, o.m. in 1768 en 1777. Als de eerste drie Franstalige edities ofwel alle in Nederland verschenen (zoals hierboven beargumenteerd) ofwel de eerste twee in Nederland en de derde in Berlijn, en de laatste in Duitsland, dan kwam dus geen enkele van de Franstalige edities in Frankrijk uit. De landen waar dit ‘verradersgeschrift’ als rituaal gebruikt werd waren dan dus Duitsland, Nederland en Engeland, drie landen waar George Smith achtereenvolgens maçonniek actief was. Harry Carr merkt bij de Engelse versie op: ‘The English version, however, was not a true translation; there are alterations, omissions and additions.’Ga naar eind110 Wie zou zich de vrijheid permitteren om een zo vrije ‘vertaling’ te maken? Een optie lijkt mij: de oorspronkelijke auteur. En die Engelse vertaling verscheen in 1766 ‘By T.W. an Officer in the Army, and late Master of the Swan Tavern Lodge in the Strand.’ Smith liet in 1765 zijn maçonnieke patent ratificeren door de Engelse Grootmeester, en was vanaf oktober 1766 als militair in Bremen. Hij kan dus goed in 1766 in Engeland een boekje uitgegeven hebben. Kortom, Smith was steeds daar waar een nieuwe uitgave van de Démasqué verscheen (zie bijlage 1). Een vraag die we moeten stellen is of Smith geacht mag worden voldoende goed Frans beheerst te hebben om de Démasqué in het Frans geschreven te kunnen hebben. Het antwoord daarop is tweeledig. Enerzijds was zijn Frans kennelijk goed genoeg om in 1753 een Franse kostschool in Woerden te openen. Ook valt aan te nemen dat de voertaal in het Pruisische leger, dat uit soldaten van vele nationaliteiten bestond, in die tijd wel Frans geweest zal zijn. Verder beklagen zowel Bernheim als Lamoine zich over het slechte Frans van de Démasqué: kennelijk is het niet door een Fransman geschreven.Ga naar eind111 Anderzijds is het opmerkelijk, dat er in de bibliotheek van de Engelse Grootloge een achttiende-eeuws Nederlandstalig manuscript-rituaal ligt, dat een, van de in 1753 gepubliceerde Nederlandse vertaling afwijkende, versie van Le maçon démasqué bevat.Ga naar eind112 Het Nederlands vertoont fouten die een Nederlander niet snel zou maken, een buitenlander eerder wel. Het is denkbaar dat het hier gaat om een manuscript, dat Smith vervaardigde voor de opname van Nederlanders in zijn loge in Amsterdam, of mogelijk zelfs al eerder, nl. om in | ||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||
Utrecht een Loge op te richten. Bij zijn vlucht naar Engeland nam hij het mee, en toen hij daar eenmaal een stabiele positie had deponeerde hij het in het archief van de Grootloge. Mogelijk is dit Nederlandstalige manuscript het eigenlijke origineel en is de Franse versie, al dan niet door Smith zelf gemaakt, een vertaling hiervan. De in 1753 gepubliceerde Nederlandse versie kan b.v. een vertaling van de Franse versie zijn, gemaakt door of in opdracht van de uitgever, wat het verschil tussen de twee Nederlandstalige versies zou kunnen verklaren. Was George Smith de man achter het pseudoniem Thomas Wolson? Met zekerheid valt dat niet te zeggen. Maar wie anders was een ‘Officer in the Army’, kende de Duitse, Franse en Engelse maçonnieke traditie, was steeds daar waar het boekje resp. in het Frans, Nederlands en Engels verscheen, kon een gecorrigeerde Engelse vertaling schrijven, schreef Frans als een niet-Fransman, schreef Nederlands als een niet-Nederlander, en kon het Nederlandstalige manuscript in het Orde-archief in Londen deponeren? Kortom: zolang niemand met een beter voorstel komt, of bewijst dat deze hypothese onjuist is, lijkt het mij aannemelijk dat George Smith zowel de auteur achter de pseudoniemen ‘Campo Wyerman’ van de Openhartige catagismus en ‘Thom[as] Wolson’ van Le maçon démasqué, als ook de verantwoordelijke voor de ‘Berlijnse’ editie en de Engelse vertaling van dat laatste ‘verradergeschrift’ en de auteur van het manuscript in de Engelse Grootloge is. Alleen die aanname kan, mijns inziens, alle feiten die we over de Démasqué hebben verklaren. Als dit bekend was, is ook duidelijk waarom de Nederlandse Grootloge hem in 1758 ervan beschuldigde ‘veele énorme en schreeuwende faiten teegen de Broederschap begaan’ te hebben. | ||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||
Bijlage 1
| ||||||||||
Bijlage 2
|
Den volkomene Engelsche spraakkonst voor heeren en juffrouwen... The compleat English grammar for gentlemen and ladies..., Utrecht 1752. |
Volkome Engelsche spraakkunst enz. The compleat English grammar, 2e verbeterde en vermeerderde druk, Rotterdam 1758. |
Openhartige catagismus, of belydenis der vry metselaaren, 's-Gravenhage 1760. |
Mey's commercial letters; translated from the German. Bremen 1767. |
A short introduction to English Grammar, with critical notes. 2e verbeterde druk. Londen 1769. |
‘Charge to the Lodge of Friendship at Dover, December 27th, 1778’. |
Uiversal military dictionary, or copious explanation of the technical terms, &c. used in the equipment, machinery, movements, and military operations of an army, Londen 1779. |
‘Laws, rules and regulations for the good government of the Provincial Grand Lodge for the Country of Kent’, gegraveerd in koper en gedrukt in het Minute Book of the Provincial Grand Lodge of Kent, 1781. |
The use and abuse of free-masonry; a work of the greatest utility to the brethren of the Society, to mankind in general, and to the ladies in particular, Londen 1783 |
- eind*
- Ik wil hier graag allen bedanken die mij in de loop van de vele jaren waarin ik mij met George Smith heb beziggehouden daarbij geholpen hebben, mer name Amelie Berest. Klaus Bettag, Rebecca Coombes, Jos van Heel, Wim van Keulen, Matthew Scanlan, Harmen Snel, Hanno de Vries, Stephen Wright en Hans Zwitzer, maar vooral André Hanou met wie ik telkens weer ideeën en materiaal heb uitgewisseld.
- eind1
- Eigenlijk is dat toch hoogst merkwaardig, want in zijn beroemdste boek, The use and abuse of free-masonry, Londen 1783, vermeldt hij: ‘Published by the same author: 1. Engelsche en Nederduitsche Spraakkonst. Utrecht, 1758,... 2. Mey's Commercial Letters; translated from the German. Bremen, 1767,... 3. Universal Military Dictionary,... London, 1779’. Daaruit blijkt eenduidig dat het echt allemaal dezelfde George Smith betreft.
- eind2
- Ook John Stokes meent dat ‘Captain George Smith served in the Prusian army under Frederick the Great’. (‘Masonic teachers of the eighteenth century (The Prestonian Lecture for 1928)’, in: H. Carr, The collected ‘Prestonian Lectures’ 1925-1960, Londen 1967, 63-94, hier 82).
- eind3
- Wilhelmus Geisweit (geb. 1711) was predikant in Utrecht van 1746 tot zijn dood in 1762. (Het Utrechts Archief (HUA), lijsten van Utrechtse predikanten, 746: 661, 662 & 663).
- eind4
- Hoewel onder de naam van geen van beiden een notariële acte in Utrecht geregistreerd is, is het aantal notariële acten op de naam Schade in Utrecht zeer groot, hetgeen iets zegt over de welgesteldheid van deze familie.
- eind5
- Nationaal Archief, Den Haag (NA), 1.01.19 - 8206 (Staat van Oorlog 1748): ‘Utrecht / Rúijterij / Frederik Jan van IJsendoorn â Blois / Heere van Cannenbûrg Collonel’. 1.01.19 - 8207 (Extraordinaris Staat van Oorlog 1748) a.w..
- eind6
- H. Ringoir, Vredesgarnizoenen van 1715 tot 1795 en 1815 tot 1940 (Bijdragen van de sectie Militaire Geschiedenis 8), Den Haag 1980, 83.
- eind7
- HUA, doopregisters: ‘Geref. Domkerk, 3-2-1751 Theodora Maria, dogter van George Smit & Maria Ursina E.L: wonende op de Neuden’ [DB 14, 51] resp. ‘Geref. Jacobikerk, 10-2-1752 Theodora Maria, d.v. Georgius Smith & Maria Mosina Schade E.L: wonende op de Neude’ [DB 14, 133].
- eind8
- ‘June 11 [1752].... The consistory upon this appointment of the States & majistates, having heard mr George Smith member of the church who giveing fule satisfaction was unanimously chosen clerk, in the room of Johannes Wanda. The consistory appointed the minister, Mr Renaud Elder, & Mr Kowenhoven Deacon to wait of the President of the States, & the Burgo-Masters, & acquaint them of the Election of Mr Smith.’ (Kerkmeesters Engelse Kerk: Notulen van de Kerkeraad (HUA 709-5: 848-1), 263). Zie ook P.L.M. Loonen, For to learne to buye and sell; Learning English in the Low Dutch area between 1500 and 1800; a critical survey, Amsterdam & Maarsen 1991, resp. 250, 100.
- eind9
- Loonen, Learning English, 100-101, verwijzend naar C.H.D. Grimes, The early story of the English Church at Utrecht, Chambéry 1930, 32. Deze formulering van de beschuldigingen is zeer mild in vergelijking met die in de Kerkmeesters Engelse Kerk: Notulen van de Kerkeraad (HUA 709-5: 848-1) op 5-4-1754 (331-333). Op 28-4-1754 werd ‘observed that Mr Geo: Smith had been summoned to appear this day at farethest, in order to see & answer the articles of accusation brought in against him. But he being severale times called & not compearing, the Consistory resolved to leave the matter in statis quo for some time.’ (a.w., 333).
- eind10
- HUA: Vroedschaptresoluties: ‘Maandag den 11 September 1752... Engelse Schoolmeester: Op 't favorabel advis van de Heeren Commissarissen tot de Schoolen, op de requeste den 28 Augustus jongstleden gepresenteerdt, bij George Smith, voorzanger in de Engelse gemeijnte alhier, houdende versoek als bij voorschreeve requeste, permitteerdt de vroedschap voornoemden Suppliant, om school te houden in de Engelse Taele, alsmeede te onderwijzen zoo in 't leesen en schrijven als cijfferen, mits sig regulerende naer de Ordonantien dienaangaande gemaakt of nog te maaken.’
- eind11
- Rekeningen van de 2e kameraar (Van Westrenen) van de stad Utrecht, 1 October 1751-1 October 1752 (HUA 702-2: 1259-136); ‘Betaalt aan Abraham de knijf boekverkooper de somme van vier en veertig Gl: twee Sts: voor 49 Exempl: Smith Engelse Spraak konst volgen[s] ordon[nantie] van den 14e Sept 1752 fol: 16’ (f 39 r). Zie ook Loonen, Learning English, 250, verwijzend naar G. Scheurweghs, English grammars in Dutch and Dutch grammars in English in the Netherlands before 1800, Groningen 1960, 140.
- eind12
- H. van Goinga, Alom te bekomen; Veranderingen in de boekdistributie in de Republiek 1720-1800, Amsterdam 1999, 214 n. 39.
- eind13
- HUA: Index op de burgerschappen: ‘16-9-1752: George Smith, voorzanger in de Engelsche Kerk’.
- eind14
- W. Séwel, Korte wegwyzer der Engelsche taale, Amsterdam 1705; H. Hexham, A copious English and Netherduytsch dictionarie, Rotterdam 1648. Loonen, Learning English, 170, 180-183, 254.
- eind15
- Loonen, Learning English, resp. 266-267, 250.
- eind16
- Gemeentearchief Woerden: ‘Extraordinaris Vergadering des Vroedschaps [van Woerden] den 22e. Maij 1753. Charles Hambleton Holmes en George Smit zijn geconsenteerd een frans kostschool binnen deze stad op te regten, en wijders vergunt vrijheijd van stadsexcijnsen voor den tijd van vijff jaren. alles sonder prejuditie van 't duijtse school.’ en ‘Vergadering des Vroedschaps [van Woerden] gehouden den 3e. Julij 1753... De Franse kostschoolhouders binnen deze stad sijn geconsenteerd een zitplaats in 't Capel, alsmede voor haar discipelen’.
- eind17
- ‘Mr George Smith, Reader, came into the consistory and intimate to them that he had got a call to Woorden, and beged to have his demission against the first of november next, which the Consistory Granted him, & by these presents do demitt him from his office of Reader in this church after the said first of november’ (Kerkmeesters Engelse Kerk: Notulen van de Kerkeraad (HUA 709-5: 848-1) 277).
- eind18
- Loonen, Learning English, 100-101, verwijzend naar Grimes, English Church at Utrecht, 32. De bron is: Kerkmeesters Engelse Kerk: Notulen van de Kerkeraad (HUA 709-5: 848-1) 29-6-1753, 277.
- eind19
- Kerkmeesters Engelse Kerk: Notulen van de Kerkeraad (HUA 709-5: 848-1) 326.
- eind20
- A.w. 331.
- eind21
- A.w. 331-333.
- eind22
- A.w. 3-2-1754, 329.
- eind23
- Loonen, Learning English, 101.
- eind24
- Grimes, English Church at Utrecht, 32; Kerkmeesters Engelse Kerk: Notulen van de Kerkeraad (HUA 709-5: 848-1) 5-4-1754, 332.
- eind25
- Gemeentearchief Amsterdam: 54, 176v; 137, 151; resp. 137, 153.
- eind26
- H. de la Fontaine Verwey, ‘Frederik Corcellis, knecht van Laurens Jansz Coster of de gevolgen van een drukfout’ in De Gulden Passer 28 (1950) 87-103, m.n. 94.
- eind27
- A.w., 92-93.
- eind28
- Van Goinga, Alom te bekomen, 214.
- eind29
- J. Lane, Masonic records 1717-1894, Londen 1886, 75 (2e ed. 1895, 116); L. Croiset van Uchelen-Brouwer & F. van Dijk (red.), Overzicht van Loges die onder het Grootoosten der Nederlanden en zijn voorlopers gewerkt hebben of werken, Den Haag 2003, 26.
- eind30
- Archief en bibliotheek van het Grootoosten der Nederlanden, Cultureel Maçonniek Centrum ‘Prins Frederik’, Den Haag (GON) 122.C.10 (afb. 1). Bevat o.m. ‘A brief oration at the making of a Master Mason’; ‘The Master's Degree’ [= een ‘catechismus’ voor de derde graad]; en de gedrukte tekst van Prichard's Masonry dissected in een editie van ca. 1750.
- eind31
- GON 41:42 BA 102.
- eind32
- Zie bv. E.P. Kwaadgras, ‘Ontstaanstheorieën over de Groote Loge in Nederland’, Thoth 47 (1996) 205-218 en W. Kat, Een Grootmeesterverkiezing in 1756, Amsterdam 1974. Cf hierover ook M.C. Jacob, Living the Enlightenment; freemasonry and politics in eighteenth-century Europe, New York & Oxford 1991, 105.
- eind33
- ‘Uit een brief dd. 27 Dec. 1758 [zie de notulen van de loge La Bien Aimés GON LBA 41:7, dd. 27-12-1758] geteekend door Christoffer van Zellen (waarboven men de handteekening van denzelfden G. Smith... vindt) aan den voorzitter van la Bien Aimée gericht, zie ik verder dat die Loge “Concordia et Unitas” heette’, (S.J. Cohen, ‘Eene Engelsche Loge in Amsterdam’, Jaarboekje voor Nederlandsche Vrijmetselaren (1888) 165-166).
- eind34
- E.A. Boerenbeker, De Resolutiën van de Groote Loge 1756-1798, 's Gravenhage 1979, 14.
- eind35
- GON 1.C.1.
- eind36
- Pikante opmerking in het licht van de lopende aanklachten wegens vervalsing van zulke drukken door George Smith!
- eind37
- Toespeling op Smith's militaire loopbaan?
- eind38
- Deze suggestie komt ook al voor in een brief van E.P. Kwaadgras van 6-2-1992, genoemd in P. Altena, ‘Ligt op de Kandelaar; Het maçonnieke verraad van Jacob Campo Weyerman en Thomas Woolston en de mystificaties rond het “genootschap van uitgepikte Mannen”’, Mededelingen van de stichting Jacob Campo Weyerman 3 (1993) 28, n. 43.
- eind39
- En dus niet de schrijver ‘J.L.J.W.D.’, contra P. Altena, ‘Ligt op de Kandelaar’ 3 (1992) 65-76 & 1 (1993) 28 (rectificatie/aanvulling), hier 1992, 74.
- eind40
- GON 2.B.10 (afb. 2).
- eind41
- P. Altena, ‘Ligt op de Kandelaar’, 1992, 66.
- eind42
- Zie hierover J.A.M. Snoek, ‘Printing masonic secrets - oral and written transmission of the masonic tradition’, in: H. Bogdan (red.), Alströmersymposiet 2003. Fördragsdokumentation, Göteborg 2003, 39-56 = ‘Die historische Entwicklung der Auffassungen über Geheimhaltung in der Freimaurerei’, Quatuor Coronati Jahrbuch 40 (2003) 51-59.
- eind43
- Loonens aanname, dat Smith al voor 1758 naar Londen terugkeerde (Learning English, 251) lijkt onjuist. Wel lijkt het er op dat hij toen al regelmatig kortere of langere zakenreizen naar Londen maakte.
- eind44
- E.D.Y. Grasby, The Province of Kent 1770-1970, Canterbury 1970, 41.
- eind45
- De La Fontaine Verwey, ‘Frederik Corcellis’, 98.
- eind46
- A.w., 99.
- eind47
- A.w., 95.
- eind48
- H. Martens, Erinnerungsblätter aus der Geschichte der St. Johannis-Loge zum Oelzweig und der älteren Logen in Bremen, Bremen 1888, 7. (Ik dank Klaus Bertag die mij op deze bron wees.) Dat het inderdaad ‘onze’ George Smith is die in die tijd in Bremen was wordt bevestigd door de vermelding: ‘Published by the same Author,... 2. Mey's Commercial Letters; translated from the German. Bremen, 1767, in 8vo.’; in Smith's The use and abuse of free-masonry, 1783.
- eind49
- Martens, Erinnerungsblätter, 13.
- eind50
- Dat wil zeggen, indien de leeftijd die hij hier opgeeft betrouwbaar is. Dat is in zulke documenten echter niet altijd het geval; de ervaring leert dat dikwijls een wat lagere leeftijd werd opgegeven dan iemand werkelijk had.
- eind51
- Martens, Erinnerungsblätter, 15.
- eind52
- A.w., 17.
- eind53
- A.w..
- eind54
- A.w., 26. Zie voor deze episode in het leven van George Smith ook [F.A. von Etzel & J. von Wartensleben], Geschichte der Großen National-Mutter-Loge der Preußischen Staaten genannt Zu den drei Weltkugeln, 4e editie, Berlijn 1875, 21-22, noot. Deze voetnoot komt ook voor in de 5e en 6e, maar niet in de eerdere edities. Ik dank Amelie Berest dat zij mij op deze bron wees.
- eind55
- ‘Smith (G.) is schrijver van Volkome Engelsche spraakkunst enz. The compleat English Grammar, a.s.f. 2e dr. veel verb. en verm. Rott. 1758 kl. 8o. A short introduction to English Grammar, with critical notes. The second ed. corr. Lond. 1769. 8o. Zie Cat. d. Bibl. d. Maats. v. Ned. Letterk., bl. 399.’, (A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, dl X, Haarlem 1874, 243).
- eind56
- Loonen, Learning English, 251.
- eind57
- Stokes, ‘Masonic teachers’, 82 en Grasby, Kent, 41.
- eind58
- Stokes, ‘Masonic teachers’, 83, onder verwijzing naar W. Preston, Illustrations of masonry, Londen 1772. Preston was één van de belangrijkste Engelse vrijmetselaren uit zijn tijd. Hij werd het bekendst door de publicatie van zijn ‘Lectures’ in de Illustrations of masonry. waarin hij uitleg gaf over de maçonnieke ritualen.
- eind59
- Preston, Illustrations, xi.
- eind60
- De La Fontaine Verwey, ‘Frederik Corcellis’, 100, n. 24.
- eind61
- A.F.C. Jackson, ‘Masonic passwords; their development and use in the early 18th century’, Ars quatuor coronatorum 87 (1974) 106-131, hier 112.
- eind62
- Bibliotheek van de United Grand Lodge of England (UGLE), brief 3/E/35 dd. 15-10-1776.
- eind63
- Volgens F.L. Pick & G.N. Knight, The pocket history of freemasonry, 6th ed. Londen 1977, 101 & 346. Grasby, Kent, 40 geeft een exacte datum: 18-1-1777.
- eind64
- Volgens Stokes, ‘Masonic teachers’, 82-83. Waarschijnlijk is de door Grasby genoemde datum correct, en handelt het zich bij 1778 om het jaar waarin hij ‘delivered his inaugural charge on St. John's day’ (G. Oliver, The revelations of a square, Londen 1855, 214-255, hier 215).
- eind65
- UGLE, brief 3/E/9.
- eind66
- Oliver, Revelations, 230.
- eind67
- Stokes, ‘Masonic teachers’, 83.
- eind68
- Oliver, Revelations, 215.
- eind69
- Stokes, ‘Masonic teachers’, 83.
- eind70
- Oliver, Revelations, 221.
- eind71
- Stokes, ‘Masonic teachers’, 83; R.F. Gould, The history of freemasonry, Londen 1885, dl IV, 478. Veel uitvoeriger over deze affaire is Oliver, Revelations, 221-224.
- eind72
- J. Anderson, The constitutions of the free-masons, Londen 1723, 51.
- eind73
- Pick & Knight, Pocket history, 101.
- eind74
- UGLE, brief 8/F/48 dd. 19-11-1783.
- eind75
- Pick & Knight, Pocket history, 101; Stokes, ‘Masonic teachers’, 83. Deze regel werd echter op dit moment pas ingevoerd. Zie B.E. Jones, Freemasons' guide and compendium, Londen 1977 (1950), 163-164.
- eind76
- Gould, History, 479-480; Stokes, ‘Masonic teachers’, 83; Grasby, Kent, 41-42.
- eind77
- Gould, History, 479; Stokes, ‘Masonic teachers’, 83; weer veel uitvoeriger over deze affaire Oliver, Revelations, 224-227.
- eind78
- Gould, History, 480; Grasby, Kent, 42.
- eind79
- Gould, History, 480; Stokes, ‘Masonic teachers’, 83; Pick & Knight, Pocket history, 101.
- eind80
- ‘It appeared on Examination, that the Scal affixed thereto was probably taken off of a Certificate, Warrant of Constitution or other Instrument and pasted on, And Brother Heseltine declared that the Subscription of Jas. Heseltine G.S. thereto was not in his Writing, and also informed the Grand Lodge that one of the Persons mentioned in the said pretended Testimonial had called and told him that he had received it from Captain George Smith...’. Notulen van de Grootloge, geciteerd in T.O. Haunch, ‘English Craft Certificates’, Ars quatuor coronatorum 82 (1969) 169-253, hier 178.
- eind81
- Gould, History, 480.
- eind82
- De brieven UGLE 3/E/10 van 1780 en 8/F/48 dd. 19-11-1783 meldden al dat hij te ziek was om zelf naar de Grootloge te komen. En volgens Grasby was hij op 3 januari 1781 voor het laatst aanwezig bij een vergadering van de Provincial Grand Lodge of Kent, hoewel pas in 1785 een opvolger benoemd werd (Grasby, Kent, 43). Dit staat in scherp contrast tot zijn vroegere punctualiteit.
- eind83
- Altena, ‘Ligt op de Kandelaar’, 1992, 73.
- eind84
- Zo noemt hij als voorbeelden van goede literatuur in zijn Volkomene Engelsche spraakkonst o.m. ‘The Spectator, the Foundling,... Guardian, Free Thinker, and the Works of Pope and Swift’ (geciteerd in Loonen, Learning English, 264).
- eind85
- En wijst er terecht op, dat de ‘dedication’ van de Engelse vertaling ondertekend is met ‘Thomas Wilson’.
- eind86
- Henri Amblaine [= Alain Bernheim], ‘Masonic catechisms and exposures’, Ars quatuor coronatorum 106 (1993) 141-153, hier 147-148.
- eind87
- ‘[T]he Démasqué, in the writer's opinion, was actually printed in London’, (Amblaine, ‘Masonic catechisms’, 145).
- eind88
- H. Carr (red.), The early French exposures, Londen 1971, 419.
- eind89
- Zie voor de Démasqué de afbeeldingen in b.v. Carr, Early French exposures, 441 en 451. Voor Duitsland, zie b.v. de beroemde afbeelding van de inwijding van de Markgraaf Friedrich von Brandenburg-Bayreuth door Frederik de Grote in 1740 (b.v. in P. Naudon, Histoire générale de la Franc-Maçonnerie [Parijs?] 1981, 115) en de fotos in M. Valmy, Die Freimaurer, München 1988, afb. 182 en 283.
- eind90
- Zie b.v. de beroemde serie afbeeldingen Les coutumes des Francs-Macons dans leurs Assemblees uit 1744 of 1745, b.v. in E.J. Lindner, Die Königliche Kunst im Bild, Graz 1976, 20-35 en de andere afbeeldingen daar, 36-47. De Amsterdamse publicaties Trahi (1745) en Ecrasés (1747) geven wél kaarsen op het tafeltje van de Meester, de Trahi mogelijk drie in de Duitse vorm (waarvan er hier slechts twee zichtbaar zijn) en de Ecrasés drie in de vorm van een gelijkzijdige driehoek (Carr, Early French exposures, resp. 244 en 306).
- eind91
- B.v. de afbeelding bij de eerste graad in Le Régulateur du Maçon, Hérédon [= Parijs] 1801, gereproduceerd in b.v. P. Mollier, Le régulateur du maçon 1785 / ‘1801’. La fixation des grades symboliques du Rite Français: histoire et documents, Parijs 2004, 112.
- eind92
- De ‘Verklaaring van het Huisraad der Loge’ uit de Démasqué is heel expliciet: ‘Fig. 7. Vertoont den Halsband van zyne Achtbaarheid.... Fig. 12. Degens die men kruiswyze legt op den Bybel als men den Aannemeling den Eed afneemt.’ (Nederlandse editie van 1790, 94-95, afb. 9, 10, 11).
- eind93
- Carr, Early French exposures, 419-420.
- eind94
- Echter wel de versie van de Franse vertaling door de Marquis de la Tierce die in 1742 in Frankfurt (dus Duitsland) door hem werd uitgegeven ten behoeve van diens loge ‘L'Union’ aldaar!
- eind95
- Oliver, Revelations, 232, mijn cursivering.
- eind96
- B.v. afgebeeld in Lindner, Königliche Kunst, 77 (afb. 12).
- eind97
- GON 36.C.3 en 202.C.6. Zie ook Wolfstieg 29975. Volgens Wolfstieg 8433 zou de Berlijnse editie van 1752 zijn, maar dat lijkt een vergissing.
- eind98
- Zo is b.v. in de ‘Berlijnse’ editie een ‘getande rand’ toegevoegd aan de tableaux die uit L'Ordre des francs-maçons trahi overgenomen waren.
- eind99
- Zo gaan er ook geruchten rond dat er tenminste één exemplaar zou bestaan van een editie uit 1748, afgezien van het jaartal geheel identiek aan de eerste uitgave van 1751. In 1748 huwde George Smith in Utrecht.
- eind100
- Afb. 4 t/m 7.
- eind101
- De eerlijkheid gebiedt te bekennen dat de plaatjes op deze titelpagina's slechts op het eerste gezicht identiek lijken; bij nadere beschouwing tonen ze kleine verschillen. Ze zijn ook kennelijk door verschillende graveurs gemaakt. Zo zijn die in de eerste edities van de Trahi (1745) en de Ecrasés (1747) identiek en gesigneerd: ‘J.S.n.f’, terwijl die in de edities van de Trahi uit 1758, 1763 en 1766 identiek en met ‘N.v.F.’ gesigneerd zijn. Die uit de overige edities zijn, evenals die uit de ‘Berlijnse’ editie van de Démasqué, niet gesigneerd.
- eind102
- Toegegeven, ook alles weer nieuw gegraveerd.
- eind103
- Ook b.v. Stokes is van mening dat ‘Captain George Smith served in the Prusian army under Frederick the Great, and was probably initiated into Freemasonry somewhere in Germany, but the time and place are unknown’ (Stokes, ‘Masonic teachers’, 82).
- eind104
- [T. Wolson], De metselaar ontmomd, of het rechte geheim der vrye metselaren ontdekt, Arnhem 1753, 8-9.
- eind105
- Een beperkende factor zou zijn leeftijd zijn, als hij die in Bremen correct opgegeven heeft. In dat geval zou hij in 1745 pas 17 geweest zijn. De officiële ondergrens om als vrijmetselaar ingewijd te worden was 21 jaar, maar er werd wel dispensatie verleend. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat iemand van slechts 12 jaar (wat hij in 1740 geweest zou zijn) aangenomen zou zijn.
- eind106
- Oliver, Revelations, 215; uitvoeriger 234-239.
- eind107
- A.w., 237-238.
- eind108
- Zie n. 2.
- eind109
- Oliver, Revelations, 215.
- eind110
- Carr, Early French exposures, 420.
- eind111
- Voor Bernheim zie n. 86; G. Lamoine, ‘Introduction’, in: T. Wolson, Le maçon démasqué, Toulouse 2000, 1-5
- eind112
- UGLE YN200NET.