Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
De kwaadaardige bedrijven van Philippus Verbrugge (1750-1806)
| |
Een weeskind met gevolgenPhilippus Verbrugge (met slot-n, maar die liet hij zelf meestal weg) werd op 2 juli 1750 te Deventer gedoopt als zoon van luitenant Philippus († 1772) en Johanna Hendrica Muller († 1783). Het gezin telde nog drie kinderen. In 1770 werd Verbrugge gratis ingeschreven voor het volgen van colleges theologie te Leiden. In 1778 werd hij beroepen als predikant in het Noord-Hollandse | |
[pagina 148]
| |
Copien van echte stukken, 1787 (Gelders archief, Arnhem).
| |
[pagina 149]
| |
Koedijk. Zijn eerste standplaats zou tevens zijn laatste worden, want hij belandde al gauw in de problemen. Die begonnen met de herplaatsing van de lichamelijk gehandicapte vijftienjarige wees Dirk Hartland, die met instemming van de diakenen, maar buiten medeweten van Verbrugge uit een arm pleeggezin was weggehaald. Dirk was nu uitbesteed aan een rooms-katholieke kleermaker, die de gemeente wat meer kon betalen. Verbrugge vreesde dat het kind thans ‘blootgesteld was om al vroeg met de stroom der Roomsche dwalingen en bijgelovigheden zagtkens weg te drijven’.Ga naar eind1 Naast dit onvervalste antipapisme kan men in zijn werk ook anti-joodse uitingen vinden. Maar deze principiële kwestie was ook een competentiestrijd tussen kerkbestuur en predikant over de zeggenschap inzake uitbesteding van weeskinderen die ten laste van de armenkas kwamen. Hoewel Dirk elders werd geplaatst rees niet lang daarna opnieuw onenigheid, nu over de financiële afwikkeling. Hiernaast speelde nog een zaak. Een van de ‘vijandige’ diakenen had een ‘dienstmeid bezwangerd’, en was door de kerkenraad (op dat moment Verbrugge en één hem getrouwe ouderling) afgezet. De man was weduwnaar en ging enkele dagen later met haar in ondertrouw, overeenkomstig de praktijk van die dagen. De overige diakenen eisten van Verbrugge dat de afzetting werd teruggedraaid. Die weigerde op het besluit terug te komen. Mogelijk wilde de predikant onwillige diakenen wegwerken. Op de synode van augustus 1779 werd het besluit ten gunste van Verbrugge bevestigd. Die uitspraak liet hij notarieel vastleggen. Lieten de diakenen het daarbij? Dat kan, maar korte tijd later circuleerden geruchten dat de predikant met valse verklaringen zou hebben gewerkt. Hij zou het hebben doen voorkomen, alsof de hele kerkenraad zich achter hem had geschaard, maar in feite was dat slechts één ouderling, zo luidde het verwijt. Het gerecht van Nieuwburgen (Alkmaar) stelde de diakenen in het gelijk en Verbrugge werd veroordeeld tot een boete van tweehonderd gulden. De diakenen bleven hem vervolgens scherp in de gaten houden. Twee maanden later werd hij opnieuw tot een boete veroordeeld, nu voor het bevestigen van een onwettig huwelijk, omdat hij de drie verplichte huwelijkse geboden procedureel niet juist had afgekondigd.Ga naar eind2 Die boete betaalde hij principieel niet. Zijn vurig temperament en explosieve karakter verhinderden compromissen, zodat zijn bezit werd geveild.Ga naar eind3 De aanhoudende klachten leidden aanvankelijk tot schorsing van Verbrugge als predikant. Na verschillende vervolgprocedures voor classis en synode bevestigde het Hof van Holland in oktober 1782 de schorsing, waarna Verbrugge werd afgezet. Hij hield aan de kwestie ook nog een schuld van ruim f 1.400,- aan over.Ga naar eind4 Levenslang (en daarna) zou hij als de afgezette predikant te Koedijk bekend staan. Verbrugge heeft het onvermijdelijke zien aankomen. Al vóór de uitspraak van het Hof van Holland probeerde hij zijn pen, na vergeefs te hebben gesolliciteerd als ‘Gouverneur van een of meer jonge Heren’.Ga naar eind5 | |
[pagina 150]
| |
BroodschrijverVerbrugge was nu 32 jaar en had een even korte als bewogen loopbaan als predikant achter de rug. Hij moest uitzien naar ander werk. Dat werd schrijven. Zijn reputatie was echter niet zodanig dat hij onder zijn eigen naam kon publiceren. Wel zag hij in zijn schorsing en de daarop volgende afzetting als predikant onderwerpen waarover hij kon publiceren. Die geschriften zijn te beschouwen als rechtvaardiging van zijn handelen in Koedijk. Hij slaat ook andere wegen in. In 1781 verschijnen anoniem twee brochures, De patriottische artz en de T'Zamenspraken, waarvan in 1782 een vervolg uitkwam. In De patriottische artz hekelde hij de ‘Oranje Boom’, die uit Frankrijk stamde, in Holland was geteeld, maar waarvan de beschrijving niet in de Vaderlandse geschiedenis voorkomt. Daarnaast behandelde Verbrugge de ‘Wolfsbauah’, een giftige plant, die veel ruimte inneemt en een stank door het land verspreidt die geen geboren Nederlander kan verdragen, maar juist de Engelsen verkwikt en alert maakt. Van dit stinkende gewas, zo laat hij iemand zeggen, zou je je net als van in de Republiek genestelde Duitsers maar al te graag willen ontdoen. Die scherpe, onverzoenlijke toon handhaafde hij in de T'Zamenspraken, waarin de hertog van Brunswijk werd geslachtofferd en de naïeve, manipuleerbare Willem V zichzelf pagina na pagina vernederde, waarover later. Zo zette de broodschrijver Verbrugge, als ontluikende patriot, met deze twee publicaties hoog in. Jeugdzonden, zo bleek, want hij maakte een politieke ommezwaai, waar zijn politieke vijanden hem nog wel eens aan zouden herinneren. Mochten Willem V en Brunswijk op satirische wijze zijn aangevallen, een serieuze betoogtrant viel Amsterdam ten deel, volgens Verbrugge een gevaarlijker vijand. In een memorie had Amsterdam in 1781 aangedrongen op verwijdering van de hertog van het stadhouderlijk hof. In de brochure De geschonde eer van den heer Louis veegde Verbrugge de vloer aan met deze wens en de commerciële belangen van de stad. Hij verdedigde de hertog tegen Amsterdamse laster. Verbrugge had door Holland gereisd, zo schreef hij, en personen onderweg gevraagd naar hun mening over de hertog. Menigeen mocht de Duitser wel lijden, een enkeling kon hij in een bedaard discours overtuigen van de kwaliteiten van de hertog.Ga naar eind6 Rond die tijd kreeg hij ook contact met de Drentse drost S.P.A. van Heiden Reinestein, met wie hij onderhandelde over de mogelijkheid een periodiek ten gunste van Oranje te redigeren.Ga naar eind7 Tussen de T'Zamenspraken en De geschonde eer zit een maand. Enkele weken later verschijnt zijn Beredeneerde missive aan een heer in het quartier van de zeven wouden. Hierin wordt de hertog opnieuw maar feller verdedigd. Verbrugge lonkt met deze publicaties duidelijk naar Oranje in de periode dat hij onderhandelt met de Drentse drost. Met afschuw ziet hij ‘de Borger-beroertens’ en de ‘omverwerping onzer tegenwoordig zoo gelukkige regerings-form’ aan.Ga naar eind8 Dat is zijn politieke uitgangspunt. Zijn pejoratieve kwalificaties in die publicaties over | |
[pagina 151]
| |
andere bladen en hun schrijvers zullen bij Van Heiden Reinestein in de smaak zijn gevallen. Dat Verbrugge intussen van het patriotse in het stadhouderlijke kamp was beland is - anno 1781 - minder opvallend dan wellicht wordt gedacht. Verbrugge zelf had er in ieder geval geen enkele moeite mee. Dat hij geld boven politieke idealen stelde, werd hem toen en later verweten.Ga naar eind9 Een aantal broodschrijvers (politieke journalisten) gebruikte hun pen in die tijd bij wijze van spreken even gemakkelijk over links als over rechts.Ga naar eind10 Verbrugge bevestigt deze gang van zaken. In de jaren 1781-1784 werkte hij gestaag aan een tamelijk omvangrijk oeuvre. Soms hanteerde hij een serieuze toon, dan weer was hij scherp satirisch. Vier thema's beheersten in die jaren zijn werk: het aantonen van de betrouwbaarheid van de hertog van Brunswijk, de onbetrouwbaarheid van Frankrijk als potentiële bondgenoot van de Republiek en die van het stadsbestuur van Amsterdam anno 1781-1782 en ten slotte, het hekelen van zijn concurrenten, zijn ‘confraires’ van verschillende bladen. Achter de titel Het Brunswyksch-Wolffenbuttelsche monster in alle deszelfs hoedanigheden en eigenschappen [...] beschreeven [...] onwederspreekelyk beweezen den naam van monster in allen opzigten waardig te zyn (z.p. 1782) door ‘een getrouw Vaderlander’ verwacht je Verbrugge niet als auteur. Toch is hij het wel. Na een humoristische opening houdt hij zich daarin met ernstiger zaken bezig, zoals - een veel gebezigd taalspelletje in die tijd - het definiëren van de begrippen patriot en monster. Een patriot is iemand die het heersende, ongefundeerde misnoegen van een volk tot een oproer probeert om te zetten. Daarbij kent de auteur grote invloed aan de media toe, vooral aan de Post van den Neder-Rhijn en de Diemermeersche of Watergraafmeersche courant. Aanhangers van die bladen zullen een positieve invulling aan het begrip geven. Een dergelijke redenering stelt hij ook op voor het begrip monster, zodat de hertog uit de hem omringende lelijkheid te voorschijn komt als een edel mens. Zijn corpulentie is hem een sieraad, zijn gerust geweten vormt zijn edel gelaat, een monster in verstand, wijsheid en oordeel. Het is jammer dat biografen van de hertog Verbrugge over het hoofd hebben gezien. Zijn anonimiteit kan een verklaring zijn. Mogelijk zat ook zijn reputatie in de weg; een groot staatsman te laten verdedigen in dubieuze blauwboekjes door een geschorste predikant, nee dat gaf geen pas. Verbrugge, die provocaties tegenover collega-schrijvers niet uit de weg ging, was zijn leven lang een dankbaar en gewild slachtoffer. Wie kaatst kan de bal verwachten. Kees Vermijnen portretteerde Verbrugge in een van zijn karakteristieke ‘vertoningen’: ‘Kyke al weder rekt ute! ha! ha! dat is een mooie stukkje! daar ebbe jy Monsieur P. VERBRUGGE! hum isse een verlopen Dominé, Fraai Curieus! ô so mooi hum skryf de Post naar den Neder-Rhyn, ha! Ha! dat isse 'et werk van die Curieuse Manne, van een Dominé; ha! ha! dat is Monsieur P. VERBRUGGE! liefebbere! dat isse de skryvere van de Aanmerkelyke Droome, van | |
[pagina 152]
| |
de Moffe Meesknekte, en andere stukke tégen de Hof Party, en nu is hy 'er weer vóór, khyk watte fraaye verloope Domine!’Ga naar eind11 De aanmerkelijke droom beschrijft tegenstrijdigheden, die een dromer op een kermis tegenkomt: een leeuw die mekkert als een schaap, een reus die zeer breed is in plaats van groot, dukaten waarop aan de ene kant een heer gekleed volgens de laatste mode is afgebeeld en de keerzijde het wapen van Engeland laat zien. Alle figuren worden als dieven voorgesteld, terwijl ‘de bos met zeven pijlen’ wankelt. Het blijken Engelsen die de Republiek willen bezetten, en daardoor als een vreemd, onbetrouwbaar en belligerent volk te kijk worden gezet. Deze anonieme brochure wordt (ten onrechte denk ik) door Vermijnen aan Verbrugge toegeschreven. Hij wilde volgens het slot van het citaat diens politieke gedraai hekelen. Nadat Verbrugge het pamflet de Patriottische artz had gepubliceerd, verscheen in 1781 en 1782 de anonieme vierdelige dialoog, T'Zamenspraken tusschen [...] W. Tzlauski [...] en [...] V........e N..........n te Antwerpen bij Willem van der Palen.Ga naar eind12 In deze parabel wordt een politieke afhankelijkheidsrelatie geschetst. Tzlauski staat voor Willem V als rentmeester van de ‘gráve V........e N..........n’, oftewel de Verenigde Nederlanden. Sphthasha is Brunswijk, de opvoeder van de rentmeester en de graaf, die ook zeven medevoogden [= de zeven gewesten] naast zich moet dulden. Beide publicaties waren, aldus Verbrugge, een stem ‘onder verbloemde termen’ tegen de steeds meer gehoorde opvatting, als zou het openbare bestuur verlamd zijn door ‘pretense Werkloozheid’. De brochures moesten gezien worden ‘als Romans, waar bij niemand bepaaldlijk bedoeld wierd’, betoogde hij. Maar het waren juist deze twee publicaties die justitie als beledigend en oproerig achtte. Ja, Verbrugge zou tegelijkertijd vóór en tégen de hertog hebben geschreven en moet dus wel een onbetrouwbare Oranjeaanhanger zijn, sneerden critici. Omdat de geruchten over zijn afvalligheid van Oranje bleven doorgaan plaatste hij een ingezonden stuk in de Hollandsche historische courant van 17 maart 1785, waarin hij zich onhandig verdedigde tegen zijn politieke belagers.Ga naar eind13 Verbrugge voelde zich ‘door enen Patrioticquen ijver aangeprikkeld’, toen de bewijzen zich opstapelde dat de hertog zich door de Engelsen had laten omkopen en als verrader van het vaderland werd gezien. Hij heeft de hertog altijd en overal verdedigd. | |
Schrijver voor OranjeDe onderhandelingen met Van Heiden Reinestein werden succesvol afgesloten. Half januari 1782 zag het eerste nummer van het weekblad De post naar den Neder-Rhijn het licht. Uit de naamgeving is duidelijk dat het blad het orangistische antwoord moest zijn op de patriotse De post van den Neder-Rhijn, het blad van Pieter 't | |
[pagina 153]
| |
Hoen, dat een jaar daarvoor was verschenen. Al gauw werd gehengeld naar de identiteit van de schrijver van het nieuwe blad. In september 1782 schreef Van Heiden Reinestein aan Van Goens, dat de schrijver van De post naar den Neder-Rhijn ‘avait longtems reussi a garder l'incognito’. Vermoedelijk heeft 't Hoens blad de redacteur ontmaskerd; begin oktober schreef Van Heiden Reinestein: ‘Voila l'auteur du P.N. de N.R. decouvert; il auroit mieux valu que non.’Ga naar eind14 In De post naar den Neder-Rhijn predikte Verbrugge onverbloemd zijn standpunten. Hij keerde zich fel tegen het onafhankelijk verklaren van de Noord-Amerikanen door de Republiek; vrede met Engeland was beter voor het land. Soms reikte Van Heiden Reinestein onderwerpen aan, bijvoorbeeld de ‘Sint Nicolaas Vrolijkheid van 6 december 1782’.Ga naar eind15 In De post riep Verbrugge regelmatig op lasteraars van de stadhouder de mond te snoeren. Jubelend kondigde hij dan ook aan dat het Hof van Holland ‘een nadrukkelijk adres’ had gemaakt om ‘alle naamloze en infame geschrivten ten strengste te verbieden’.Ga naar eind16 Maar hij gunde Willem van Irhoven van Dam in diens kwaliteit van Candidus ook een dubbelnummer om hem de gelegenheid te geven te ageren tegen roofdrukken en piratenuitgevers. De Rotterdamse predikant Dingeman Wouter Smits leverde ook bijdragen, of was zelfs mederedacteur. Voor het redactiewerk aan De post ontving Verbrugge aanvankelijk veertien gulden per week. Dat vond hij te weinig en dreigde het werk te staken. Dat had succes. In december 1782 kreeg hij een jaarlijks pensioen van 900 gulden, ‘zo lange den zelve zig zulks ten aanzien van zijne Hoogheid zoude waardig maken’.Ga naar eind17 En dus zette Verbrugge de redactie van De post voort ‘met dien zelvden welmenende, en blakende ijver, waarvan hij, in enigen brochures zulke sterke preuves had opgeleverd’, maar geel van jaloezie moest hij toegeven dat het debiet van De post van den Neder-Rhijn zíjn Post overtrof. Enkele nummers later beweerde hij dat De post van den Neder-Rhijn in Vlissingen hoe langer hoe meer krediet verloor, en dat de Zeeuwse patriotten liever Oranje-koeken aten.Ga naar eind18 Zijn politieke vijanden annex collegabroodschrijvers zaten intussen ook niet stil. Vermijnen typeerde Verbrugge als ‘Monsieur Le verdraajere de Post naar den Neder-Rhyn, alias de Mofmeesterknekte; -Monsieur Echo, andres kezeit, de maagde onteerdere’, terwijl Klaas Hoefnagel in zijn anoniem uitgegeven De vrolyke Walon met de rarekiek-kas voor deze ‘land-verrader’ ook iets in petto had: hij ‘wou de Schryver van de Post naar de Nederrhyn wel fersuip’.Ga naar eind19 Moeiteloos zijn de voorbeelden van dergelijke venijnige aanvallen op Verbrugge aan te vullen.
Ondanks het opgeblazen imago kwam het einde van De post naar den Neder-Rhijn sneller dan de redacteur verwachtte. In aflevering 81 van juni 1783 hekelde Verbrugge de houding van de magistraat van Gouda tegenover de Rotterdamse boekverkoper Richard Bennet. Bennet had in Gouda veel werk gemaakt van de distributie van zijn publicatie Zaakelyke inhoud van de missive en memorie, door Zyne Door- | |
[pagina 154]
| |
luchtige Hoogheid aan Hun Hoog Mogenden den 7 October 1782 overgeleverd. Het boekje werd in het voorlaatste nummer van De post naar den Neder-Rhijn vernietigend besproken. Daar vielen termen als ‘hemeltergende onrechtvaardigheid’ en ‘vervloekte dwinglandij’. De Rotterdamse en Leidse magistraten vaardigden eind juni 1783 meteen een verspreidingsverbod van de Post uit. Nadat ook Gouda zich had beklaagd werden de oude drukker Johannes Rogatsnik en de jonge ambitieuze uitgever Thomas van Os in hechtenis genomen en voor de Haagse schepenbank geleid. Beiden werden veroordeeld tot f 3.000,- boete.Ga naar eind20 Naar aanleiding van deze affaire verschenen verschillende pamfletten, zoals De advocaat, voor Johannes Rogatsnik, en Thomas van Os, waarin de vrijheid van de pers het onderwerp van een lang betoog is. Ook Verbrugge ontkwam niet aan arrestatie. In De spiegel der vryheid getuigt de Dordse auteur N.H.V.O. dat ‘er een toeleg gesmeet is geweest om die geene die haar pen gebruyke, voor den prins, voor den Staat, voor zulke regenten die het Vaderland het regt der burgeren trouw behartigen, op te ligten; het geen gebleeken is aan den schryver van de Post na den Neder Rhyn die als een der snootste booswigten met schoud en dienaars in de gevankenis is gesleept, in een gat geworpen daar men rovers en moordenaars plaatst, aldaar nagt en dag met dienaars der justitie bewaart’.Ga naar eind21 Tevergeefs hebben Verbrugge's broer en zusters zich in september 1783 tot Willem V en het gerecht te Delft gericht, ‘verzoekende dat hun Broeder onder borgtogt uit zyn akelige gevangenis mogt ontslagen worden, dat hem na regten een Advt. en Procr. mogt gegeeven worden’.Ga naar eind22 Verbrugge was een inzinking nabij; de stadhouder stelde zijn standvastigheid al te lang op de proef, schreef hij in november 1783, en dat had hij toch niet verdiend. Hij dreigde met zelfmoord. Een tweede verzoek van zijn familie in begin januari 1784 haalde evenmin wat uit. De familie bleef regelmatig bij hem waken, nadat Verbrugge ‘geattacqueerd is geworden door een overval van benaauwdheid’, toevallen, die zich herhaalden.Ga naar eind23 Hij schreef ook dat de onderschout wel eens een pijpje bij hem kwam roken, en dat hij in die tijd veel bezoek had gekregen van onbekenden die een dagje uit waren en gevangenen wilden bekijken. Geen onbekend fenomeen in die tijd. Alle bezoekers werden door de gevangene hartelijk ontvangen met wijn of punch, maar toen de rekening betaald moest worden wilde Verbrugge die op de ‘schrokkigen kok’ verhalen.Ga naar eind24 Willem Bilderdijk trad als verdediger in deze ‘atroce’ zaak op. Interessant is dat hij de zaak Verbrugge niet had aangenomen om zijn jonge praktijk te stimuleren, maar omdat hij niet wilde dat een onvoorzichtige uitglijder van een prinsgezinde journalist het Oranjekamp schade berokkende. Verbrugge werd toen al in het eigen | |
[pagina 155]
| |
C. van Cuylenburg, Portret van Willem Bilderdijk, 1795 (Vereniging Het Bilderdijk Museum, Amsterdam).
| |
[pagina 156]
| |
kamp beschouwd als een journalistieke brekebeen, een onhandige pleitbezorger voor de stadhouder. Dat het een publiek geheim was dat hij de schrijver van De post naar de Neder-Rhijn was vond Verbrugge zelf veel schadelijker. Daarmee werd zijn vrijheid als broodschrijver immers beknot. Hoger beroep leidde uiteindelijk tot zijn vrijlating en verbanning uit Holland. Hij schreef nog één nummer, aflevering 82, dat in juli 1784 bij de boekhandelaar Jan Hendriksen verscheen.Ga naar eind25 In juli 1784 begon Verbrugge een nieuw blad, De hartloper (later hardloper) van staat. In het openingsnummer schreef hij geen inleiding te geven, want zoiets hield maar op.Ga naar eind26 Het blad verscheen ook bij Hendriksen en werd als directe opvolger van De post naar den Neder-Rhijn gepresenteerd. Het is duidelijk dat Verbrugge bij de uitgave weer de financiële steun van Oranje had, maar uit het bericht dat voorafgaand aan het eerste nummer is opgenomen kan ontleend worden dat de kopij werd gescreend door de Rotterdamse stadsregering. Over de politieke richting laat de redacteur geen enkel misverstand bestaan. Na één zin stelt hij dat de stadhouder geen dienaar van de staat is, maar Eminent Hoofd (een verkieslijker titel dan de bijna beledigende benaming dienaar) van die staat, de band der Unie is en het snoer van eensgezindheid in alle bestuursvergaderingen moet zijn. Daaruit volgt, aldus Verbrugge, dat de stadhouder onder meer het recht heeft ‘onrustige Leden’ in de vergaderingen die niet voor rede vatbaar zijn te vervangen door lieden met meer ‘rust- en eendragt-lievender gevoelens’. Zo lichtte hij omstandig toe dat aan de stadhouder al van oudsher respect moest worden getoond. Daarmee begon Verbrugge, die klaarblijkelijk weer krediet bij Oranje had, een soort herstelbeweging, want het stadhouderschap laboreerde aan functionele ontbinding. Kortom: Verbrugge bond de strijd aan met zijn patriotse combattanten maar ook met schrijvers in het eigen kamp, de Republiek als mediacratie.Ga naar eind27 In die rol is hij op zijn best. Auteur en uitgever van De hardloper spraken af dat de inhoud voor verantwoording van de schrijver was en dat Verbrugge hem rechtens zou vrijwaren. In aflevering 9 berichtte Verbrugge sappig over een mishandeling van een oranjegezinde Rotterdammer door patriotse stadsgenoten, een verhaal dat gretig werd overgenomen door andere bladen. Hij beweerde het verhaal van Hendriksen gehoord te hebben. De beschuldigde patriotten spanden een procedure voor het stadsgerecht aan, en getuigen werden gehoord. Die hadden toevallig allemaal niets gezien. Het vermeende slachtoffer beweerde nota bene, dat hij op de bewuste dag met geen vinger was aangeraakt. Uitgever en auteur moesten excuses maken voor de ‘atroce injurie’ en een boete betalen. Bovendien mocht er in Rotterdam voortaan geen enkele drukker ook maar iets van Verbrugge op zijn pers leggen. De affaire leidde tot een felle woordenwisseling tussen Verbrugge en Hendriksen die elkaar over en weer de schuld in de schoenen schoven.Ga naar eind28 De kwestie betekende het einde van hun samenwerking en van De hardloper. Verbrugge startte in juni 1785 weer een periodiek, de Prinslyke courant. Het eerste | |
[pagina 157]
| |
nummer opende met een aardige dialoog tussen een ‘Boekverkopers Jongen’ en een potentiële lezer. Het werd gratis in een oplage van enkele duizenden exemplaren aangeboden, gevolgd door een nadruk.Ga naar eind29 Het blad, dat de Haagse uitgever Thomas van Os uitgaf, werd in de residentie door toedoen van de hofuitgever Pierre Gosse meteen verboden, want die zag niets in het gratis verspreiden van weekbladen.Ga naar eind30 Het commerciële belang ging bij hem boven politieke geestverwantschap. Kennelijk bleef het stadhouderlijk hof in deze zaak afzijdig. Verbrugge probeerde het daarna nog eens met de Postbode van staat, dat ook weer werd verboden, omdat het blad het formaat van een krant had, waarvoor recognitie was vereist, terwijl zijn volgende project, de Nassausche en Pruissische courier in compagnie, om andere redenen het tweede nummer niet haalde. In september 1785 liet Verbrugge zich in Duisburg als student inschrijven. Daar volgde hij ‘een kleinen cursus’, waarna hij in beide rechten promoveerde.Ga naar eind31 Een maand later trouwde hij in Den Haag Christina Jonas, ‘meisje van plezier’. | |
Afgeperst pensioenVerbrugge beweert ergens dat hij zou hebben kunnen aanblijven als predikant, ware het niet dat zijn overtuigende ‘schrijvtrant’ het stadhouderlijk hof was opgevallen en de prins was geadviseerd hem als schrijver aan te trekken. Tegen een vergoeding van f 900, - per jaar zou hij, zoals gezegd, gaan schrijven voor Oranje. Dat was in een akte van 6 december 1782 vastgelegd, een contract dat in zijn leven een grote rol zou gaan spelen. Volgens Verbrugge zou hem bij de ondertekening ervan meer zijn beloofd op grond van nog niet ingeloste beloften aan zijn vader. Wat die beloften inhielden wordt niet duidelijk. Een verzoek om gratificatie voor ‘zijne oude Moeder’ gericht aan Willem V enige jaren na het overlijden van zijn vader (1772) was vijftien jaar na dato nog steeds niet beantwoord.Ga naar eind32 Toen zijn reputatie medio 1784 voor en door Oranje als schadelijk werd beschouwd, besloot het hof de pensioenakte af te kopen. Thesaurier-generaal J.C. Reigersman bood f 9.000,-, maar Verbrugge, bang voor het verdwijnen van zijn enige ‘source van bestaan’ verlangde f 12.000,-. De zaak sprong af. Omdat het hof vreesde dat Verbrugge de akte zou verhandelen, werd zijn pensioen in november 1784 op last van de stadhouder ingetrokken. Als reden werd opgegeven dat Verbrugge - ondanks herhaaldelijke waarschuwingen - door bleef gaan met het schrijven van provocatieve stukken.Ga naar eind33 Bovendien waren er nieuwe feiten over zijn ‘kwaadaardige bedrijven’ boven water gekomen. Uit onderzoek bleek dat Verbrugge, zo schreef hij zelf, ‘autheur was van 2 allerschandelijkste zoo tegen Zyn Hoogheid als tegen den hertog ingerigte Stukjens, waar van ik den tytel niet meer weet; dan waarvan 't eene een samenspraak onder Poolsche gefingeerde namen was’.Ga naar eind34 | |
[pagina 158]
| |
Bedoeld was de T'Zamenspraken tusschen [...] W. Tzlauski [...] en [...] V........e N.........n. Uit het Poolsch vertaald (Antwerpen 1784).Ga naar eind35 Op grond van deze feiten moest hij een verklaring tekenen, dat hij geen kopieën van de pensioenakte had achtergehouden of verhandeld. Verbrugge heeft zich bij het intrekken van zijn pensioen niet neergelegd. In verschillende brieven bepleitte hij zijn zaak bij Willem V en Wilhelmina.Ga naar eind36 Had hij in zijn geschriften niet uitsluitend de belangen van de stadhouder verdedigd, het misleide deel van de natie de juiste weg gewezen en pogingen verijdeld om de stadhouder te ‘verdrukken’?Ga naar eind37 Enige tijd later kwam de aap uit de mouw: hij bleek, ondanks de eerdere verklaring, nog over een kopie van de akte te beschikken. Die had hij met andere papieren voor zijn arrestatie aan een vriend ter bewaring gegeven. Met die kopie, zo suggereerde hij, wilde hij zijn pensioen weer rechtsgeldig maken. Als het stadhouderlijk hof daar niet op in zou gaan, zou hij de akte openbaar maken, want de zaak was ‘tot myn merkelyke schade’, en ‘zelfs tot myn onverdiende schande afgedaan’. Hij overhandigde Bilderdijk in januari 1785 ‘de gementioneerde gezegelde copye Acte’, maar het hof liet zich toch niet intimideren. Verbrugge's gedrag vervreemdde hem van zijn omgeving, het meest van zijn advocaat. Bilderdijk was door enkele brieven van Verbrugge ‘ten sterkste beleedigd’, maar de prins verzocht hem de kwestie rond de toelage af te wikkelen.Ga naar eind38 In maart 1786 stuurde Verbrugge weer een verzoek om de intrekking ongedaan te maken. Een trio raadgevers liet het hof weten, dat het stuk van ‘een Persoon is, ontbloot van alle Principes van Eerlijkheid’. Mocht Verbrugge zich in geschrifte afzetten tegen de stadhouder, dan was het legitiem, zeiden de adviseurs, om ‘de pen van bekwame Lieden te gebruiken ten einde zulks tegen te gaan of die Lieden tot het leenen hunner pennen door andere geoorloofde belooningen te engageeren’. Zij adviseerden de stadhouder om Verbrugge geen pensioen te geven, maar hem per bijdrage te betalen.Ga naar eind39 Een andere adviseur schreef, dat Verbrugge ‘van professie een pasquilschrijver was, en niet eene ongelukkige victime van zijn zêle voor zijn Hoogheid en dat hij onverschillig voor of tegen schreef, waar hij er gelde meê te verdienen zag’. Ook zou hij links en rechts geld lenen, ‘altijd onder bedreiging van anders te zullen openbaren 't geen hij (als een groot geheim) betuigde niet te willen zeggen of uitdrukken, maar waarvan hij alles gissen liet’. De afperser vergokte zijn geld of bracht het naar de hoeren. Zijn gedrag zou zelfs in de vergadering van de Staten van Holland en West-Friesland aan de orde zijn gesteld, en zo de stadhouder ter ore zijn gekomen. Willem V hield zijn pensioen in ‘voor zijn onbescheiden en kwaadaartige bedrijven, en tevens (in die omstandigheid) een publicq blijk willende geven van de ontevredenheid over hem’.Ga naar eind40 Half november 1785 vestigde Verbrugge zich te Ginneken, in de Baronie van Breda.Ga naar eind41 In maart 1786 stuurde hij een larmoyante brief aan de stadhouder. | |
[pagina 159]
| |
Sprekend over zichzelf in de derde persoon probeerde hij, ‘eenen fatzoenlijken en eerlijken man’ met een ‘edelmoedig hart’, met ‘de oprechtste sentimenten [voor Oranje] bezield’, zich vrij te pleiten van valse aantijgingen die hem onverdiend ten deel vielen. En dat juist in een tijd, dat hij ‘welverdiende belooningen’ verwachtte! De grote boosdoener was Reigersman. Die had hem bij de stadhouder zwart gemaakt. In buitengewoon vileine bewoordingen zette Verbrugge zich tegen de thesaurier-generaal af. Hij schamperde dat de herhaaldelijk gegeven waarschuwingen namens Reigersman hem via de onnozele boekverkoper Van Os hadden bereikt. Als het werkelijk zo erg was, had Reigersman hem dat zelf moeten zeggen. En op grond van zulke ‘frivole’ beschuldigingen, vage aantijgingen en duidelijke miscommunicatie was zijn pensioen ingetrokken! Als Zijne Hoogheid hem, Verbrugge, nu maar duidelijk had gemaakt hoe hij zijn geschriften moest inrichten om ‘niet onvoorzichtig’ te zijn, dan zou hij zich daarvan zeker wat hebben aangetrokken. Verbrugge kon de intrekking van zijn pensioen alleen als een politieke daad zien.Ga naar eind42 Willem V kon op zijn beurt niet anders dan hem negeren. Het is niet goed te begrijpen waarom Verbrugge zo tekeer ging. Hij moet geweten hebben dat hij met deze brief de strop om zijn hals strakker aanhaalde. Mocht hij nog een greintje krediet aan het hof hebben, dan was dat nu wel verdwenen. Willem V stuurde de brief door naar Reigersman, maar de thesaurier-generaal deed er niets mee, en verzocht de stadhouder voortaan van post van Verbrugge verschoond te blijven.Ga naar eind43 Medio 1787 kwam er nog meer kwaad over Verbrugge. Zekere Q.N. schreef in De post van de Neder-Rhijn de beschikking te hebben over documenten waaruit bleek dat een bepaalde schrijver zich quasi belangeloos inzette voor de stadhouder, die hem zelfs betaalde om het volk op te hitsen en de overheid te beledigen, terwijl diezelfde auteur de prins vervolgens verraadde en afperste. Tot nu toe waren er geen bewijzen, dat de stadhouder dergelijke figuren inhuurde. De naam van dat verraderlijke sujet was... Philippus Verbrugge. Sarcastisch eindigde Q.N. zijn stuk met de opmerking dat hij de redactie en lezers van De post van den Neder-Rhijn graag voorkennis wilde geven van de publicatie van die stukken van een dergelijk kwalijk sujet.Ga naar eind44 Niet veel later verscheen de bundel onder de titel Copien van echte stukken, betrekkelyk zekere onderhandeling tusschen Willem den Vyfden [...] en Philippus Verbrugge (z.p. 1787), waarin precies die stukken zijn opgenomen die Q.N. had genoemd. Wie had ze geleverd? Het hof? De dreiging van Verbrugge zou meteen voorbij zijn, maar publicatie zou de patriotten in de kaart spelen. Of voerde Verbrugge met de publicatie zijn dreiging uit in de hoop op herstel van zijn pensioen? Dat zou opnieuw onhandig zijn geweest. Of was er een derde in het spel? Feit was dat Verbrugge bij het hof in ongenade was gevallen. | |
[pagina 160]
| |
‘De waare vryheid’Tussen maart en juni 1787 verscheen anoniem in enkele deeltjes de Interessante missive geschreven uit Nijmegen, waarvan de titelpagina weinig verhullend freule Danckelmann als auteur vermeldt. Zij schreef aan zekere baronesse de K. in Den Haag. Auteur Verbrugge liet de hofdame de handel en wandel van de stadhouderlijke familie naief-ironisch behandelen. Prins Willem V en prinses Wilhelmina werden als kinderen weggezet. Zoete wraak van Verbrugge? Het lijkt erop. Het reeksje beleefde nog enige drukken. Sinds zijn verbanning woonde Verbrugge met zijn vrouw eerst te Ginneken, later in Waalwijk. Zijn streken was hij niet verleerd. In een brief van 19 mei 1787 schreef een Waalwijkse correspondent dat zekere Jacobus de Witt leden van de Waalwijkse sociëteit Libertatis Amor in hun activiteiten hinderde ‘en met dit alles wil hy [= De Witt] zamenspannen met de Hooggeleerde zich noemende Advocaat Philippus Verbrugge, eertyds Schryver van dat Vryheid-ademende Weekblad de Post naar den Neder-Rhyn, die de voornoemde Supplianten heeft bediend, daar hy Verbruggen weinig eer van heeft, want hy kent hier noch Rechten, noch Wetten, en dus zyn de lieden ongelukkig, die in zyn handen vallen’.Ga naar eind45 Een correspondente die schreef onder de naam ‘Een Weldenkende Zuidhollanderin’ bevestigde dat verhaal en schreef Hespe in juni 1787, dat Verbrugge, de ‘13de Rouwdrager agter de Lykstatie van zyn Vriend Louis de Dikke’ nu weer in Breda woont, en vandaaruit hier [= te Waalwijk] woelt. Nadat hij het genootschap te Sprang met ‘slegte middelen’ had bewerkt, probeerde hij zich nu ‘tegen en onder de Waalwyksche Practizijns te vermengen’. Hij kon zijn ‘valsche en slegte manier van denken’ niet langer verborgen houden. Hij heeft, aldus de Weldenkende Zuidhollanderin ‘zyne geleerde Wetenschaps-rechten tegen het Genoodschap alhier in eene Memorie voor myn Heren! Schepenen uitstekend laaten zien, niet alleen, dat dezelve opgevuld was met fenynige Chicanes, vol onwaarheden en maar schreeuwen Ed. Acht. zy zyn in mora, in mora, ja in mora, condemneerdse, hangse maar op, en als zy opgehangen zyn, zal ik haar vonnis wel opmaaken, want Vriend! de Koedykse Saul is scherp, en schielyk in vonnissen te slaan, dat hy immers aan de Koedyk heeft getoond, maar hem ook zeer zuur is opgebrooken in de Memorie’.Ga naar eind46 | |
[pagina 161]
| |
Dit onhandige manoeuvreren werd bevestigd in verschillende brieven. Verbrugge was te weinig intrigant om politieke schade aan te richten.Ga naar eind47 Hij had nog een publicatie op stapel staan. Op 26 februari 1786 sprak hij Jan Willem Boeijnk, klerk van het kabinet van de stadhouder, over de financiering van zijn antipatriotse De waare vryheid. Hij was in het bezit van een aanbevelingsbrief van een onbekende uit Breda, waarschijnlijk de rentmeester der stadhouderlijke domeinen G.W. baron van Motman. Verbrugge hoopte op stadhouderlijke financiële steun voor deze uitgave. Boeijnk raadde Verbrugge aan naar Het Loo te reizen, maar de stadhouder was niet bereid het manuscript in te zien en scheepte hem af met een reiskostenvergoeding.Ga naar eind48 Niettemin verscheen in augustus 1787 De waare vryheid, ‘door enen vryheidlievende Nederlander’ te Kleef bij J.W. Hannesmann in een luxe editie. Uit de voorrede bleek dat Verbrugge de tekst had bewerkt en uitgebreid. Verder schreef hij dat de verspreiding van dit boek in Amsterdam en Rotterdam werd tegengegaan. Brieven aan boekhandelaren zouden zijn geopend en de geadresseerden op het stadhuis zijn ontboden. Hoe hij het boek uiteindelijk heeft gefinancierd blijft onduidelijk. Dat het voor zijn rekening verscheen, zoals het titelblad aangeeft, is niet waarschijnlijk. Wellicht werd het met Pruisische middelen ondersteund. Het is namelijk gedrukt ‘by de wed. Sitzmann, koningl. hofboekdr.’ en er werd voor geadverteerd in de Courier du Bas-Rhin, de krant van de door Pruisen ondersteunde Jean Manzon. In De waare vryheid onderscheidt Verbrugge het begrip ‘vrijheid’ in ingebeelde vrijheid, de situatie ontstaan na een revolutie, en ‘ware’ vrijheid. De ‘ware’ vrijheid bereikt men als ‘elk en een iegelyk niettegenstaande alle bepalingen, en beteugelingen, evenwel zóó volkomen kan blyven genieten, en waar by men gevolglyk zelf kan GEVOELEN zóó gelukkig te zyn, als het in deeze ondermaansche waereld maar immer mogelyk is’, iets wat hij in een verhandeling uit 1797 opnieuw aan de orde zou stellen. De accentverschuiving is duidelijk. Zeker, de Oranjevorsten hebben uitmuntende diensten aan de Republiek bewezen, maar de macht behoort duidelijk aan het volk, als dat ten minste oranjegezind is. In de jaren daarna horen we weinig over hem. Hij woonde omstreeks die tijd te Orsoij bij Kleef. In 1794 voltooide hij zijn Memorie, een ultieme poging van bijna 250 bladzijden om alsnog zijn gelijk te bewijzen. De pensioenkwestie was - voor hem - nog steeds niet opgelost, terwijl hij de vroeger geuite verdenkingen nog altijd meetorste. Dringend verzocht hij Willem V de memorie niet door Van Heiden Reinestein, Tollius, De Larrey en andere raadgevers te laten beoordelen. Een dergelijke onhandige aanbeveling maakte zijn verzoek bij voorbaat kansloos. Het stadhouderlijk hof keurde hem geen letter waardig. | |
[pagina 162]
| |
Het eindeOp 10 september 1796 werd Verbrugge te Amsterdam op last van het provinciale bestuur van Holland gearresteerd door leden van het Comité van Algemene Waakzaamheid. Zijn papieren werden verzegeld. Hij werd zes weken vastgehouden omdat het Comité zijn nieuwste publicatie, Historie der politieke eeden (1796), aanstootgevend achtte. Ruim een maand later kwam hij weer vrij. Een half jaar later werd Verbrugge, toen redacteur van De jonge Argus, opnieuw gearresteerd.Ga naar eind49 De draaideurcrimineel werd nu niet om dat redacteurschap opgepakt, maar vanwege een verhandeling over de fundamenten van de Nederlandse staat. Procureur M.C. van Hall ondervroeg hem ook nog eens over De Post naar den Neder-Rhijn: ‘over welk Weekblad ik? REEDS in den Jaare 1783,? (ik zeg, zeventien honderd DRIE en TAGTIG!) door den toenmaligen Hoofd-officier der Stad Delft, Mr. ABRAHAM VAN SCHUILENBURG, ook met de violentste poursuites van Crimineele Procedures was geincommodeerd geworden’.Ga naar eind50 Hij werd in juni 1797 wegens ‘oproerige daden’ veroordeeld tot vijf jaar rasphuis en twaalf jaar verbanning uit Holland. Drie jaar later vroeg hij overplaatsing, omdat zijn celgenoten onder het ‘ongedierte’ zaten, en hem ‘van de Voorrechten, welken hier door anderen worden genoten, en die mij,? voor lang,? zonder dat mij egter bewust is EENIGE DE MINSTE GEGRONDE REDEN DAAR TOE GEGEEVEN TE HEBBEN, zijn ontnomen geworden, wêer te willen laaten jouisseren, door mij, gedurende dien korten tijd, wat meer van de lucht te laaten profiteeren, en mij, ten dien einde, te verplaatzen op eene Kamer, die, meer dan een HOK, geschikt is, om, slegts een paar dagen wekelijks, extra te kunnen open gelaaten worden’.Ga naar eind51 Het verzoek werd toegestaan. In januari 1801 kwam hij weer vrij. Hij vestigde zich in het Hannoversche Nordhorn en publiceerde zijn Beknopt verhaal dat hij op aandrang van vrienden schreef. Daarin zei hij dat hij wel eerder vrij had kunnen komen als hij berouw had getoond en beterschap beloofd, maar zijn geweten verbood dat.Ga naar eind52 Vanuit Nordhorn redigeerde hij het maandblad De waarheiddelver, dat in zes delen tussen juli en december 1801 verscheen. Omstreeks 1803 werd hij weer in Amsterdam gesignaleerd. Niet lang daarna verscheen zijn nieuwe blad De Themis (1804), waarvan slechts vijf nummers uitkwamen. De Themis onderging het lot van de voorgangers; hoe kan het anders? De vierde aflevering bevatte oproerige en honende uitdrukkingen tegen het Bataafse gouvernement en de Franse regering. | |
[pagina 163]
| |
Het Staatsbewind, met voorop Gerard Brantsen die jarenlang gezant in Frankrijk was geweest, besloot hem - typerende straf - wegens het almaar voortgaan met het verschijnen van eerrovende en lasterlijke publicaties nu als ‘Lid van de Burgerlyke Maatschappy’ te straffen en hem het burgerrecht te ontnemen. Hij mocht met militair escorte over de grens worden gezet, zodra justitie hem in de Republiek of in andere aan Frankrijk gelieerde gebieden had opgepakt. Of Verbrugge dat lot ook heeft moeten ondergaan is niet duidelijk, want sommige gewesten konden of wilden niet aan het opsporingsverzoek meewerken. Hij hield zich daarna rustig. Mogelijk hebben rede en godsdienst zijn tomeloze passie eindelijk kunnen intomen, iets wat hij zich eerder had voorgenomen. Vermoedelijk overleed Philippus Verbrugge in een huurhuis aan de Amsterdamse (Eerste) Leliedwarsstraat op 29 december 1806.Ga naar eind53 Veel van Verbrugge's periodieken werden in de loop van twintig jaar getroffen door verboden. Dergelijke verboden behoren in historisch opzicht tot de gebruikelijke conjunctuur van politisering en depolitisering in het geval van crises. Tegelijkertijd vertegenwoordigt deze constante stroom bladen met zijn ander werk ook twintig jaar politiek debat en politisering van de burger.Ga naar eind54 |
|