Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Bijzondere brieven aan ‘Weleerwaarde’
| |
[pagina 124]
| |
J. Wijsman, Portret van Gerrit Paape. Uit: Verzameling van afbeeldingen van Nederlandsche mannen; beroemd geworden, wegens hunne moeder en burgerliefde in de jongstledene beroerten. 1795 (Atlas van Stolk, Rotterdam).
| |
[pagina 125]
| |
besluiten in 1798, ook de geschiedenis van zijn eigen patriottisme. Al eerder had hij met Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap zijn levensgang beschreven. Beide werken hebben als bron hun betekenis - niet ten onrechte worden zij bij herhaling geciteerd, al was het maar omdat Paape het beter dan wie ook formuleren kon -, maar zij hebben ook hun beperkingen. De Onverbloemde geschiedenis opent de beschrijving op een moment dat elders het patriottisme al in hevigheid losgebarsten is en het is al te Delfts en al te apologetisch van karakter om veel meer te zijn dan het is. Ook als bron voor de kennis van de ontwikkeling van Paape, van kerkuiltje tot stokebrand, is dit werk slechts beperkt bruikbaar: het apologetisch karakter van deze geschiedschrijving wreekt zich hier, daarnaast blijft de ontwikkeling van Paape tot 1782 uiteraard buiten beeld. In dat opzicht is Mijne vrolijke wijsgeerte veel bruikbaarder: daar begint de schrijver zijn leven met zijn geboorte in 1752 en houdt hij halt in 1792. Ofschoon Paape in zijn autobiografie belooft dat hij ter voorkoming van ergernis zijn patriottisme niet zal beschrijven, smokkelt hij zoveel politiek in zijn levensbeschrijving, dat een redelijk zicht geboden wordt op zijn ontwikkeling tot patriot. Het beeld van zijn ontwikkeling, dat Paape in beide werken zoveel later laat oprijzen, wordt hier geplaatst naast het beeld van zijn denken, zoals dat tot uitdrukking komt in twee van zijn teksten uit 1785: De aristocraat en de burger en De gewapende burgercorpsen en de antipatriottische geestlyken, in verscheiden brieven aan een vaderlandsch predikant.Ga naar eind7 De gewapende burgercorpsen, dat op de titelpagina het jaar 1786 draagt, is blijkens een advertentie al eind december 1785 verschenen en als een ‘Vervolg’ van De aristocraat en de burger gepresenteerd.Ga naar eind8 Beide teksten zijn dus in de advertentie met elkaar verbonden, maar ook in de presentatie vertonen zij grote gelijkenis. Ze zijn beide uitgegeven in Rotterdam, De aristocraat en de burger bij Jan Krap en De gewapende burgercorpsen bij Jan Krap en Jan de Leeuw. De titelpagina's hebben een identiek vignet, dat getuigt van weerbare liefde voor de vrijheid. Beide werken bestaan uit brieven, gericht tot een ‘Weleerwaarde Zeer Geleerde Heer’. De briefschrijver, in wie weinigen de trekken van Paape miskenden, stelde zich niet voor, maar dateerde de brieven in De aristocraat en de burger en de laatste brief in De gewapende burgercorpsen wel. In het opmerkelijke ‘Naschrift’ bij De aristocraat en de burger verried de correspondent zijn Delftse identiteit (‘ons Delftsch Genootschap’), in De gewapende burgercorpsen kwam dat op wel meer plaatsen en zeker ook in de ondertekening van de laatste brief (‘Delft 22. December 1785’) tot uitdrukking. De verbondenheid van beide teksten was voor enkele lezers (of boekverkopers) aanleiding om ze bij elkaar in te binden: in de Bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen en in de collectie van Tresoar Leeuwarden maken ze deel uit van een convoluut, waarvan behalve de twee hier genoemde teksten ook nog deel uitmaakt De taal van Hollands souverain, of de vaderlandsche bededag, een door De Leeuw en Krap uitgegeven tekst van Paape.Ga naar eind9 | |
[pagina 126]
| |
Terugblik van Paape als ‘vrolijke wijsgeer’ (1792)In Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, dertien brieven aan zijn vriend Jan, probeert Paape met een zekere vrolijkheid de breuk, die de patriotse nederlaag van 1787 voor hem betekende, te relativeren. Het boek verscheen in 1792 in Dordrecht, bij het uitgeefduo Krap en De Leeuw, dat het na 1787 verstandig had geoordeeld Rotterdam te verlaten. Voor de lezers in het vaderland dat hem verbannen had, schetste Paape zijn leven als een leven zonder één dramatische breuk, maar met een aantal breukjes. Zo ontstaat een beeld van geleidelijkheid. In dat geleidelijke leven betekent de kennismaking met de oude dichter Roeland van Schie, dominee Joännes van Spaan en met de doopsgezinde leraar Wybo Fijnje veel voor de jonge Paape. Het leven van zijn vader had hem ogenschijnlijk veroordeeld tot een leven als plateelschilder in de fabriek, tot een leven in anonimiteit ook. Zijn leeslust en daaropvolgende ijver in het schrijven zorgen ervoor dat hij opgemerkt wordt en opgeheven wordt ‘uit het Niet’:Ga naar eind10 het is allereerst zijn latere schoonvader Van Schie die hem in de poëzie aanmoedigt, in de tweede plaats is het de Haagse dominee Van Spaan die de jonge Delftenaar in 1775 uitnodigt om als ‘Aankweekeling’ toe te treden tot het dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlijt, de Haagse Helicon. Op dat moment lijkt het slechts te stormen en te onweren in het hoofd van de Delftse plateelschilder, om hem heen heerst een opvallende rust: het werk gaat voort, de nijverheid kwijnt voort, alleen de Amerikaanse oorlog zorgt voor rimpeling op de voorhoofden van regenten. Schijn bedriegt hier gemakkelijk. In zijn autobiografie meldt Paape dat in de jaren dat hij buiten zijn kring trad en tot de poëzie geroepen werd, een conflict een einde maakte aan zijn loopbaan in de plateelfabriek. In een twist tussen zijn ‘Medeambagtsgezellen en hunne Meesters’ koos hij naar eigen zeggen de zijde van de ‘onderdrukte partij’, waarmee hij zich zo gehaat maakte dat hij het ‘ambagt’ zo omstreeks 1779 vaarwel moest zeggen.Ga naar eind11 In dat jaar ook nam hij afscheid van Kunstliefde en werd hij ernstig ziek. Plotseling zonder broodwinning, maar nog steeds met dichterlijke ambitie, rommelde hij zich een inkomen bijeen: als waaierschilder, als silhouëttist. Aan die onzekerheid kwam dankzij de steun van Delftse vrienden, ‘voornaame, aanzienlijke en schatrijke lieden’ een einde: aan hun bemiddeling dankte hij een bescheiden post als bediende van de plaatselijke Kamer van Charitaaten. Op 2 mei 1781 werd hij als zodanig benoemd en een maand later ging de aanstelling in. Veelzeggend is het dat Paape in zijn autobiografie meldt dat deze gunst zijn ‘dichterlijke trotschheid’ tot zwijgen bracht. Over zijn ‘Weldoenders’ schrijft Paape later vol erkentelijkheid: zij zijn altijd meer geweest dan schatrijke vrienden. Zijn ‘trotschheid’ wilde niet geheel zwijgen, want hij voegde aan de woorden van waardering toe dat hij zijn ‘Weldoenders’ intussen in rang geëvenaard | |
[pagina 127]
| |
had. Dat was, zei hij, dan ook de reden waarom hij de termijn van vijf jaar niet uitdiende. Al in oktober 1785 vroeg en kreeg hij ontslag als bediende. De periode dat hij bij de Kamer van Charitaaten werkte, was naar zijn eigen zeggen vooral van belang omdat hij er ‘aanmerklijk in menschenkennis won’: hij leerde er het ‘Gemeen’ kennen en wekelijks had hij naar eigen zeggen ‘eene openhartige verkeering met omtrent zeventien à agttienhonderd arme menschen, zo groot als klein’. Paape zag en hoorde van de ‘doodlijke armoede’ in Delft.Ga naar eind12 Over het ‘Patriottismus’ schrijft hij in zijn autobiografie dat het ‘toen ter baan’ kwam: een preciezer datering biedt hij niet. Tot dat ‘Patriottismus’ werd hij aangezet ‘door een mijner toenmaals vertrouwdste Vrienden, die thans het meeste tot mijn bannissement heeft toegebragt’. De identiteit van de vriend die hem ertoe bracht om voor het patriottisme te kiezen, onthult Paape hier niet. Met volstrekte zekerheid is de naam van die vertrouwde vriend niet te geven, maar goede kans maakt Canzius Onderdewijngaert, de Delftse notaris die met Paape en enkele anderen een klein Delfts dichtgenootschap vormde, Tot nut van elkander.Ga naar eind13 Van dat genootschap is niet veel bewaard gebleven, maar een handgeschreven bundel van Onderdewijngaert bevat gedichten voor Tot nut van elkander met een vechtlustig anti-Brits karakter. Over het vroege patriottisme, het patriottisme dat in de loop van de Vierde Engelse Oorlog het hoofd opstak en zich vooral richtte tegen de ronde raadgever van de prins, de hertog van Brunswijk, en de anglomanie zoals die in kringen rond de prins gecultiveerd werd, zwijgt Paape in zijn autobiografie. | |
Onverbloemde terugblik van Paape als historicus (1798)In de Onverbloemde geschiedenis van het Bataafsch patriottismus van deszelfs begin tot op den 12 Junij 1798 toe, dat in augustus 1798 in Delft bij M. Roelofswaart verscheen, begint de geschiedenis van het patriottisme volgens de titelpagina bij ‘deszelfs begin’. Maar dat begin blijkt vooral het begin van het patriottisme van Paape te zijn. Op de eerste bladzijde belooft de schrijver dat hij de geschiedenis laat reiken ‘tot op de aanneeming der constitutie’, terwijl de titelpagina het einde laat samenvallen met de restauratieve staatsgreep, die de radicale geestverwanten van Paape van hun machtsposities beroofde. De Onverbloemde geschiedenis bestaat net als Mijne vrolijke wijsgeerte uit brieven. In de autobiografie richtte Paape zich in dertien brieven tot zijn vriend Jan, in de Onverbloemde geschiedenis schrijft hij zijn vriendin Lucine er liefst 47. Van de in romans in brieven bekende procédés en complicaties maakt Paape in beide werken geen gebruik: de briefwisseling wordt nergens een briefwisseling, alleen de brieven van een moeiteloos met Paape te vereenzelvigen ik-figuur aan een correspondent | |
[pagina 128]
| |
worden gepresenteerd en de corrrespondent beperkt zich tot voorzichtig vragen en voorzichtig commentaar, waarop door de ik-figuur dan gereageerd wordt. Noch Jan noch Lucine krijgt een duidelijk gezicht of een herkenbare levensgeschiedenis: speculaties over hun identiteit lijken mij kansloos. Van de montere goedgemutstheid van de ‘vrolijke wijsgeer’ is in de Onverbloemde geschiedenis niet veel meer over. De historicus, waar Paape zich nu voor uitgeeft, is verbitterd, hij weet niet of hij moet ‘schreïen of lachen’. In de laatste brief, die van acht dagen na de tweede staatsgreep dateert, verklaart hij dat zijn patriotse winsten verliesrekening er ‘zeer slegt!!’ bij staat. In de tweede brief in de Onverbloemde geschiedenis bepaalt Paape het begin: ‘Al vroeg, omstreeks het Jaar 1782, begon ik mij een bepaald denkbeeld van het woord Patriottismus te formeeren.’Ga naar eind14 Dat begin ligt in het midden van de Vierde Engelse Oorlog en valt ruim een jaar na Aan het volk van Nederland. Al in 1778 was er een goedlopende handel in patriottische propaganda. Zo heel vroeg was 1782 dus niet. In zijn tweede brief maakt Paape vooral werk van de beschrijving van zijn ‘stelzel’ van patriottisch denken: ‘Het Patriottismus bestaat hierin; dat men zelve zyne Maatschaplijke pligt betragt, en anderen dezelve leert en doet betragten! - Maatschaplijke pligt is alle mooglijke bevordering, niet slegts van zijn eigen; maar ook van het algemeen geluk. Deeze pligt voorönderstelt de onöntbeerlijke kundigheid, om te weeten, waar in het Maatschaplijk geluk geleegen is, en door wat middelen het zelve best en gemaklijk verkreegen word.’Ga naar eind15 Niet het proza dat de lezer onmiddellijk in vuur en vlam zet. Noties als plicht, altruïsme, volksgeluk en kundigheid ogen vooral moralistisch en weinig politiek. Maar het zijn juist deze ethische begrippen die in de loop van de Onverbloemde geschiedenis gepolitiseerd raken, bijvoorbeeld waar deze begrippen in hun toepassing blijken te botsen met de denkbeelden van sommige rechtzinnige geestelijken en met de overgeërfde staatkundige opvattingen van ‘aristocratische’ regenten. Het waren in eerste instantie aristocraten - in de Onverbloemde geschiedenis veelal als ‘Grooten’ gesmaad - die genootschappen, burgerlijke gezelschappen vormden, die slechts tot doel hadden om ‘Oranje en zijn Aanhang den voet te ligten’.Ga naar eind16 Het eerste jaartal dat Paape in zijn geschiedschrijving na 1782 noemt, is 1785: in het begin van dat jaar had er in Utrecht een ‘Nationaale Burgervergadering’ plaats, waar ‘de Gecommitteerden van een aanzienlijk Hollands Wapengenootschap verscheenen’. Vermoedelijk ging het hier om de vertegenwoordigers van het Delfts genootschap. Deze gecommitteerden deden hun committenten verslag en dat verslag werd blijkens een voetnoot gepubliceerd ‘in de Hollandsche Historische Courant; te Delft uitgegeeven door den Burger Wijbo Fijnje; van den 17 Februarij | |
[pagina 129]
| |
1785: werwaards wij den naauwkeurigen Lezer heenwijzen’.Ga naar eind17 Begin februari 1785 was de toon van de gecommitteerden niet meer die van de door ‘Grooten’ gedomineerde gezelschappen: er klonk plots de opgewonden toon van het ontdekte complot. Tot dan toe, zo heette het, was de aanval van de genootschappen erop gericht om ‘den willekeurigen troon, beneffens den alleenheerschenden Vorst uit ons midden te weeren!’ Maar steeds duidelijker was het dat daar in kringen van genootschappen geen genoegen mee genomen werd: ‘'t Eenhoofdig gezag is naauwlijks den pas afgesneeden, of men poogt ons daarbij te doen stil staan en berusten. - De voorvegter, de Aristocraat keert zig heden tegen ons, om dat wij hem zo min als den Graaf kunnen dulden, en om dat hij, met de besnoeijing van het onwettig gezag van eénen, de vermeerdering van het zijne alleen bedoelde.’Ga naar eind18 In de negende briefblijken de ‘burger wapencorpsen’ het instrument bij uitstek om het op lokaal niveau op te nemen tegen Oranje, de Aristocraten en ‘het muitzugtig gemeen’. Deze corpsen waren in de weergave van Paape verkapte scholen: de leden leerden er door onderwijs en ondervinding hun vijanden kennen. De spreuken, die de wapencorpsen kozen, golden als ‘middelen tot onderwijs’, maar ook de met zinnebeelden en opschriften getooide vaandels, trommels en schilden en - uiterst opmerkelijk - de ‘Feestvieringen of Verjaaring van groote, en min of meer gewigtige gebeurtenissen’.Ga naar eind19 Het laatste middel tot scholing was de uitvinding van ‘Burgersociëteiten’, gezelschappen van patriotten die zich toelegden op nuttige conversatie en lectuur van belangwekkende ‘nieuwspapieren’. De eerlijkheid gebood Paape te erkennen dat dit onderwijs het patriottisme uiteindelijk ‘zeer weinig’ baatte.Ga naar eind20 Wel nam de haat ‘tegen de vijanden der Patriotten’ toe en andersom zal dat niet veel anders zijn gegaan. De belangrijkste door Paape beschreven ontwikkeling, die aan de kladderadatsch van 1787 voorafging, was het proces van ‘Gewaapende Vereeniging’. Er was een behoefte om de diverse ‘Burger Wapencorpsen’ samen te brengen en tot ‘een geördend lighaam’ te vormen. In elk gewest zouden de ‘Corpsen’ bijeen komen en afgevaardigden sturen naar een in Utrecht zetelende ‘Nationaale Vergadering’: ‘Het oogmerk deezer Vergaderingen was, eene Broederlijke Verééniging van alle Staatkundige en Gewapende kragten, niet slegts ter verweering en verdeediging, maar ook ter voortplanting en het in volle werking brengen van het Patriottismus.’Ga naar eind21 Uiteindelijk werd er gekozen voor een wat afwijkend type Vergaderingen, waarin ook andere genootschappen vertegenwoordigd zouden worden: ‘Algemeene | |
[pagina 130]
| |
Vergaderingen’! Paape vertelt dat hij ‘alle deeze Vergaderingen bijgewoond’ heeft, ‘op twee of drie na’. Deze ‘Algemeene Vergaderingen’ slaagden deels: zij bevorderden vooral de verspreiding en verdieping van patriottische ‘kundigheeden’. Minder fortuinlijk waren zij in het tegenhouden van de Pruisische troepen, die in september 1787 in de Republiek verhaal kwamen halen.
Zó keek Paape terug op de ontwikkeling van het patriottisme, van ongeveer 1782 tot en met 1787, en op zijn persoonlijke ontwikkeling. De laatste bracht hem eerst tot de dichtkunst en confronteerde hem daarna met de wrede werkelijkheid van de lokale armoede. Niet zonder bijbedoelingen keek hij terug op wat zich jaren voordien in het vaderland en in zijn leven had voorgedaan.Ga naar eind22 Het is nu de vraag of de twee teksten uit 1785, die hierna aan bod komen, een soortgelijke ontwikkeling zichtbaar maken. Wat zegt Paape in 1785 over zichzelf en de wereld? | |
Dageraad van het Delfts patriottisme (1782-1783)Wie terug in de tijd gaat en nu de Hollandsche historische courant opslaat, de Delftse krant die uitgegeven werd door Wybo Fijnje, moet goed zijn best doen om in de jaargang 1782 straatrumoer of ander opflakkerend patriots vuur te ontdekken. Dat betekent nog niet dat het in Delft dan ook stil was. In besloten kring, zoals dat van het genootschap Tot nut van elkander, was er wel degelijk ruimte voor opstandig geluid. Het gaf kennelijk in de stad nog geen pas om de eigen krant als forum voor meningsverschil te gebruiken. Pas in 1783 en dan nog tegen het einde van het jaar ontwaakte Delft ook in de Hollandsche historische courant: in het Dag-register werd aangetekend dat dat jaar ‘in de 7. Verëenigde Provinciën een geest van hervorming’ regeerde. Zichtbaar werd die geest dan ‘in de oeffeningen der Burgeryën in den vervallen wapenhandel’, in ‘de ernstige pogingen ter herstelling van verloorene rechten, afschaffing van ingekroopene misbruiken, en scherp onderzoek van verdagte zaaken’. Die ‘geest van hervorming’ waaide in december 1783, toen de burgers een request ter tekening voorgelegd werd: in dat request werd de stadsregering verzocht om de plaatselijke schutterij, ‘dit van ouds aanzienlijk en welgeoeffend Corps’, toestemming te verlenen ‘tot het houden van eene Vrijwillige Wapenoeffening’.Ga naar eind23 Met zelfvertrouwen en iets wat op een plan leek, trad het Schutterlijk Genootschap van Wapenoeffening te Delft, onder de spreuk ‘Tot Herstel der Delftsche Schuttery voor Vryheid en Vaderland’ in 1784 in de openbaarheid. Zo liet het Genootschap een Adres benevens eene deductie en verdediging, verschijnen, een vlugschrift dat was ‘uitgegeeven door de Bestuurders’. In het ‘Voorbericht’ lieten de Bestuurderen weten dat het in | |
[pagina 131]
| |
Links: G. Paape, De aristocraat en de burger. Rotterdam, J. Krap, 1785 (UB Groningen).
Rechts: G. Paape, De gewapende burgercorpsen en de antipatriottische geestlyken. Rotterdam, J. de Leeuw en J. Krap, 1786 (UB Groningen). | |
[pagina 132]
| |
het genootschap ‘een regel schijnt te zijn geworden’ om merkwaardige voorvallen in de genootschappelijke geschiedenis ‘door de behoorlijke Vrijheid der zoo nodige als nuttige en veeler oogen openende drukperse, der vergetelheid te ontrukken’. Daarvoor werd dan doorgaans een Delftse drukpers gebruikt. Met dergelijke Delftse drukken werd de plaatselijke strijd tussen recht en onrecht gedocumenteerd. Zo werden de genootschappers in hun overtuiging gesterkt en de twijfelaars overgehaald. Voor de twee geschriften, De aristocraat en de burger en De gewapende burgercorpsen, die hier aan bod komen, lag het wat anders: zij verschenen in Rotterdam en vonden alleen daarom al een ruimer bereik. | |
De aristocraat en de burger (1785)De lof van De aristocraat en de burger wordt in de Hollandsche historische courant al gezongen nog voor dat er voor het boekje geadverteerd is. Op 28 juni verschijnt de eerste advertentie in de Delftse krant en al op zaterdag 25 juni spreekt een correspondent er in de krant zijn vreugde over uit.Ga naar eind24 In die zaterdagkrant is plaats ingeruimd voor de ‘COPY uit een particulieren Brief van een Heer te Rotterdam aan zyn Vriend te Delft’, waarin een Rotterdammer zijn geluk over de hoopvolle ontwikkelingen niet onder stoelen of banken steekt. Wat hem in het bijzonder gelukkig stemt, is dat de ‘ALGEMEENE STEM van het waardigste gedeelte des Nederlandschen Volks’ zich zo dapper heeft laten horen in de zaak van de onlangs ‘gekerkerde Vryheidminnaars’. De ‘pogingen der Heerschzugt om de stem der Vryheid in den boezem der Nederlanderen te smooren’, hebben volgens de tevreden Rotterdammer een averechts effect gehad: die zo belaagde vrijheid is daardoor juist op een voetstuk geplaatst. Dit alles heeft hij, zo schrijft hij zijn Delftse vriend, geleerd uit ‘het onwaardeerbaar stukje van uwen waardigen Medeburger GERRIT PAAPE, getyteld DE ARISTOCRAAT en de BURGER’: ‘Dit uitmuntend Werkje moet gy met allen aandagt leezen, en pryzen het elk, dien gy als een waarlyk denkend en gevoelig weezen beschouwt, ten sterksten aan. - Het behelst de volmaaktste teekening van dat Monster, dat juist nu, en met het hoogste recht, den aandagt der geheele Republyk trekt - de ARISTOCRATIE...... Een Verschynzel, dat zig, zedert de grondvesting van ons Gemeenebest, ten allen tyde aan den Nederlandschen Hemel vertoonde, maar altoos alleen door groote verstanden gezien is.’ In de brief, een vroeg voorbeeld van een ‘advertorial’, wordt verteld dat het werkje van Paape de lezer de middelen reikt om de verderfelijke aristocratie in eigen kring | |
[pagina 133]
| |
te herkennen en te bestrijden. Wat in deze Rotterdamse brief opvalt, is de daarin aan het werk van Paape toegekende urgentie en actualiteit: ‘juist nu’! In de advertentie van een paar dagen later wordt de geadresseerde van de brieven, waar De aristocraat en de burger uit bestaat, voorgesteld als ‘een Vaderlandslievend Predikant’. In termen die in vergelijking met die van de Rotterdamse brief heel wat globaler zijn, wordt de betekenis van het boekje getypeerd. Het is bedoeld ter ‘aanmoediging voor rechtgeäarte werkzaame Nederlanders’. Van de schrijver wordt gezegd dat wie de stukken van het Delftse ‘Schutterlyke Genootschap’ en de eerdere geschriften van hem kent, wel weet ‘hoe een PAAPE zulk een' taak zal afwerken’.
In De aristocraat en de burger zijn de belangrijkste pijlen gericht op de regenten die zich de scheldnaam ‘aristocraat’ waardig hebben getoond. Sommigen verzetten zich even frontaal als onnozel tegen de rechtvaardige aanspraken van burgers. Anderen doen dat op ‘loze’ wijze: zij gaan schouder aan schouder staan met de burgers, om zo doeltreffend de eigen machtsambities te realiseren en die van de burgerij te fnuiken. De aanval wordt geopend in een drietal brieven, die een anonieme ikfiguur aan een ‘weleerwaarde zeer geleerde heer’ schrijft. Die brieven zijn aan het slot gedateerd, op april en mei 1785. De ik-figuur stelt zich niet nader voor, al verklaart hij in het begin van zijn eerste brief op vrome wijze dat hij ‘eene Christelyke zachtmoedigheid’ in acht zal nemen bij het zeggen van ‘verdrietige waarheden’.Ga naar eind25 Al bij voorbaat waarschuwt hij de predikant ervoor dat als hij ‘Volkstirannen, Burgerdwingelanden, Aristocraaten’ beschrijft, dat het dan om ‘Caracters’ gaat en niet om ‘Perzoonen’: ‘ik schilder zonder perzoonlyke bedoeling!’ De verdrietige waarheden vragen een moedige tolk. En moedig is hij. Zijn betrokkenheid bij de zaak wordt afdoende gedemonstreerd door zijn meer dan eens beleden bereidheid te sterven: ‘een Martelaar te worden heeft iets streelends’.Ga naar eind26 Overal vermoedt hij schavotten, die hij zich in gedachte al als veroordeelde ziet betreden. Hij is daarbij een burger! Niet zo maar een burger, hij ziet zich als ‘den verbeterenden Burger’, die de aristocraten doorziet. Ofschoon deze ik-figuur in de tekst de naam van Paape niet krijgt, is het haast anachronistisch om deze als ik-figuur te blijven aanduiden: in deze betogende tekst is zonder twijfel Gerrit Paape in de eerste persoon enkelvoud aan het woord. Om die reden zal hier in het vervolg soms de naam van Paape als alternatief voor die van de ik-figuur gebruikt worden, zonder dat daar een andere persoon mee bedoeld wordt. Van de ‘weleerwaarde’, een predikant die blijkens de advertentie ook nog vaderlandslievend is, wordt wat later in de tekst duidelijk dat hij kinderen catechiseert. Van meer belang is dat hij verschijnt als de belangstellende buitenstaander, als de man die informatieve vragen stelt aan de geëngageerde ik-figuur. Hoewel de predikant aan de briefwisseling geen antwoorden bijdraagt, wordt van hem verwacht | |
[pagina 134]
| |
dat hij al lezend en wegend tot een oordeel komt: hij is de rechtbank en de ik-figuur bepleit bij deze lezende instantie zijn zaak.Ga naar eind27 Achter de rug van de predikant valt een grotere groep van onmondige burgers te vermoeden, burgers die net als de predikant nog niet gekozen hebben voor actieve betrokkenheid. Burgers ook die aan het oordeel van hun predikant veel gezag toekennen. Deze afzijdige en vooralsnog neutrale burgers vertonen drie ondeugden: afhankelijkheid, onverschilligheid en onkunde.Ga naar eind28 Paape tracht deze defecten te verhelpen. Hij probeert de onkunde van de burgers te bestrijden door kennis en inzicht te verspreiden. Zo zal de onverschilligheid smelten tot betrokkenheid en de afhankelijke houding plaats maken voor burgerlijke trots en zelfbewustzijn. Uiteraard streeft de ik-figuur met de instemming van de predikant ook en vooral die van de burgers na. De burgers zijn ‘op zichzelf’ weerloos en ‘twyffelmoedig’, zij hebben zich vrijwillig onderworpen aan een tiranniek gezag, maar dankzij de ‘manhafte tegenspraak’ van sommige burgers en de ‘wapenhandel’ - bedoeld is hier uiteraard de herleving van de lokale schutterijen - ontwaken zij. Weldra zal zich een ‘Weldenkende Burgerstaat’ manifesteren, zo is de verwachting. In de eerste brief legt Paape een causale relatie tussen de crisis in de ‘echte Constitutie’ en de kwijnende welvaart en onderdrukte vrijheid. Medicijn voor het zieke vaderland - de medische metafoor wordt door Paape enkele malen in zijn betoog gebruikt - is dan ook te vinden in ‘billyke herstelling’ van de Constitutie. Als vanzelf zullen dan de vrijheid en welvaart weer gezond worden. Die Constitutie telt in de voorstelling van Paape weinig artikelen, maar dat het hier gaat om de ‘heiligste regels van het natuurlyke Recht’ is bij hem aan weinig twijfel onderhevig. Belangrijkste regel van die in een ongearticuleerd natuurrecht verankerde Constitutie is bij Paape dat regenten als gecomitteerden de wil van de burgers, hun committenten immers, uitvoeren. Dit diffuse natuurrecht staat tegenover het traditionele recht, dat in muffe boeken opgetekend is en gebruikt wordt om het door burgers gekoesterde natuurrecht geweld aan te doen.Ga naar eind29 Het is dan ook niet toevallig dat Paape in De aristocraat en de burger niet een geschoolde jurist, maar de predikant recht laat spreken In de weergave van Paape verzaken de regenten hun maatschappelijke en constitutionele plicht: ‘Zy begrypen naauwlyks wat het zegt, nuttig voor het algemeen, Vertegenwoordigers van een vry Volk te zyn!’Ga naar eind30 Wat in deze formulering opvalt, is de associatie die gezocht wordt met het streven en de naam van de juist opgerichte Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, zoals in het repeterend gebruik van het adjectief ‘kwynend’ verbaal aansluiting gezocht | |
[pagina 135]
| |
wordt met de Oeconomische Tak, die vol ijver de kwijnende toestand van het vaderland bestreed door initiatieven op de terreinen van nijverheid en industrie. Zowel de Tak als het Nut wilde de burger op vreedzame en vriendelijke wijze mobiliseren om het vaderland, de eigen stad en het eigen gezin economisch, zedelijk en verstandelijk te herstellen. Door de a-politieke Tak en het eveneens a-politieke Nut in het betoog te annexeren werd de analyse van beide massabewegingen door Paape onmiskenbaar gepolitiseerd. Het beeld dat van de regenten geschetst wordt, is vertrouwd uit de satirische literatuur van decennia, ja eeuwen hiervoor. Wat Vondel in zijn satiren de regenten verweet, wijkt weinig af van wat Paape nu in stelling brengt. Niet het algemene geluk, dat in de republiek het hoogste goed is, wordt nagestreefd, maar het bijzondere geluk, het persoonlijke belang. Die ziekte manifesteert zich in de mentale en feitelijke onvolwassenheid van de regenten. Het verafschuwde type regent is bij Paape ‘het ryke, welëdel gebooren Broodjongetje, dat, met een jufferlyken opschik, even als een bont kapelletje, langs de voornaamste straaten omzwiert’ en dat op de vraag wat ‘eigenlyk Burgers zyn’ en hun ‘Voorrechten’ met ‘gapen’ en ‘hoesten’ reageert.Ga naar eind31 In het betoog tekent de burgerij zich af als de nieuwe speler in het politieke krachtenveld. Het zijn de burgers die onder leiding van ‘doorzichtige’ Vaderlanders en door middel van organisatie en ‘wapenhandel’ de aanvallen op de Constitutie, de burgerlijke vrijheid en de algemene welvaart moeten pareren. Daarbij komen die aanvallen op de vrijheid volgens Paape traditioneel van twee kanten. Vertrouwd was de vijand, die eenhoofdig gezag nastreefde. Even gevaarlijk was echter de partij ‘van Veelen’. Die ‘Veelen’ behoorden ‘tot één lighaam’ en ‘verrichtten ook de werking van een enkel Geheel’. De ‘Burgerstaat’ schipperde om een midden te vinden tussen beide partijen, tussen de partij van de stadhouder en die van de regenten. De geschiedenis van de voorbije twee eeuwen wordt door Paape zo samengevat: ‘Nu eens benam men aan Eénen het buitenspoorig gezag, om het in handen van Veelen te stellen; dan drong men weder Veelen uit de Regeering om door Eénen hunne plaatsen te vervullen!’Ga naar eind32 Een voorstelling van zaken die de geschiedenis niet alleen schematiseert, maar ook vertekent. Er waren sinds jaar en dag in de Republiek vele regenten die de partij van de stadhouder toegedaan waren. In zijn betoog waarschuwt Paape de burgers voor regenteske streken en intriges. Nu de partij van ‘Eénen’ verzwakt wordt, is het de partij van ‘Veelen’ die de aloude ambities weer oppoetst en de herwonnen burgerlijke kracht en actie voor eigen doeleinden wenst te gebruiken. Voor de nabije toekomst ziet Paape twee scenario's: ramp en redding. Als het | |
[pagina 136]
| |
omgekocht ‘onverstandig gemeen’, onder heimelijke leiding van regenten, het voor het zeggen krijgen is vrijwillige slavernij voor de burgers onafwendbaar: dan zal de ‘welmeenende Burger’ ‘weenende van het muitend tooneel’ treden. Maar als de Voorzienigheid het wil, zullen de ‘Arglistigen’ zich verstrikken. In dat geval zal het ‘de wysheid van een arm, een verächt Man’ zijn die de stad zal weten te behouden.Ga naar eind33 De alliantie van de Voorzienigheid en de arme en verachte stedeling is onthullend. Het nationaal toneel lijkt hier even verlaten voor een stedelijke voorstelling, waar één man Gods voor een gelukkig einde zorgt. In die arme en verachte burger mocht uiteraard iedere burger met talent voor drama zich herkennen. Mij dunkt dat heel wat lezers Gerrit Paape, de schrijver van deze brieven, in deze rol zagen schitteren. Deze Delftse burger beschikte over een groot talent voor retorische zelfverkleining (èn zelfvergroting tot profeet). De daarmee op stedelijk niveau gebrachte strijd kreeg in het Naschrift een precisering en tegelijkertijd een nationale component. Paape verwees naar een ‘Meesterstuk van gezonde Staatkunde’, de in Amsterdam bij Johannes Allart verschenen Grondwettige herstelling van Nederlands staatswezen, waaruit ‘de waare, de groote bedoeling van ons Delftsch genootschap’ geleerd kon worden. Zo verbond de arme en verachte stedeling het Schutterlijk Genootschap van Wapenoeffening te Delft, onder de spreuk ‘Tot Herstel der Delftsche Schuttery voor Vryheid en Vaderland’, dat voordien in De aristocraat en de burger niet eerder genoemd was, met een voor het landelijk patriottisme richtinggevend theoretisch geschrift.Ga naar eind34 Het lijkt vooral de in de Grondwettige herstelling geboden filering van de regentenaristocratie, die Paape inspireerde. In de Grondwettige herstelling werd een drietal regententypen beschreven. Twee van hen, de prinsgezinde en de aristocratische regent, werden te licht bevonden. Enkel de volksregent werd aanvaard. Verder moeten de voorstelling van zaken, volgens welke de vaderlandse burgers in de zestiende eeuw ‘in gewaapende Schutteryen’ georganiseerd waren om zo hun rechten te handhaven, en de verkenning van de legitimiteit van gezagsuitoefening en volksvertegenwoordiging Paape hebben aangesproken.Ga naar eind35 | |
Scheiding van de patriotse geestenIn De aristocraat en de burger krijgt de scheuring in het patriotse front gestalte. Trokken tot en met de eerste maanden van 1785 de burgers in hun strijd tegen de gezamenlijke vijanden nog met een groot deel van de regenten op, in de loop van 1785 gaan in steden als Utrecht en Delft de belangen van burgers zo sterk verschillen van die van de meeste regenten dat een scheiding onafwendbaar is. In De aristocraat en de burger is de oppositie al in de titel merkbaar: de nieuwe vijand is de aristocraat, de regent die het in de stad voor het zeggen heeft. | |
[pagina 137]
| |
Stephan Klein heeft de wording van de ‘aristocratenhysterie’ nauwkeurig geanalyseerd en daarbij in fasen beschreven.Ga naar eind36 Van groot belang, zo meent Klein, waren de zogenaamde ‘nationale vergaderingen’ van vertegenwoordigers van de gewapende genootschappen uit de verschillende gewesten. Die vergaderingen, waarvan de eerste twee in december 1784 en februari 1785 in Utrecht gehouden werden, zouden volgens Paape, die er in februari bij was, de woede van de ‘verraders van het vaderland’ en de aristocraten hebben gewekt.Ga naar eind37 Het is intussen opmerkelijk dat Paape, die nadien in de Onverbloemde geschiedenis de betekenis van deze bijeenkomsten op waarde schatte, er in De aristocraat en de burger geen woord aan wijdt. In deze ‘nationale vergaderingen’ intussen bepaalden de vertegenwoordigers van de gewapende burgers hun koers. Die koers raakte steeds verder verwijderd van die van de antistadhouderlijke regenten. In maart 1785 vergrootten de gebeurtenissen in Utrecht die afstand nog verder. Dat mr Jonathan Sichterman, bepaald niet bekend om zijn sympathie voor de aanspraken van de burgerij, er als vroedschapslid gekozen kon worden, liet volgens de burgers zien dat de voor die verkiezing verantwoordelijke vroedschapsleden niet zo patriots waren als zij wel beweerden.Ga naar eind38 Na voltooiing van De aristocraat en de burger, maar juist voor de verschijning ervan speelde de geruchtmakende zaak van de dagvaarding en gevangenschap van Jan Verlem en Johan Christiaan Hespe, respectievelijk uitgever en schrijver van De politieke kruyer, een radicaal weekblad. In De politieke kruyer waren de Amsterdamse burgemeester Joachim Rendorp en zijn vriend Willem Gerrit Dedel beticht van voornemens om voor de stad Amsterdam een afzonderlijke vrede met Engeland te sluiten. Ofschoon de oorlog intussen afgelopen was en de gewraakte Amsterdamse initiatieven in het verleden lagen, werd dit bedoeld en begrepen als beschuldiging van verraad. Het Amsterdamse gerecht liet zich dit niet zeggen en dagvaardde Verlem op 19 april en Hespe op 26 april. De gedagvaarden werden ervan beschuldigd de burgerij aan te zetten tot oproer. In deze zaak, waarin de vrijheid van denken en schrijven op het spel geacht werd, glorieerden de korte tijd gekerkerden als martelaren.Ga naar eind39 Ook in de Hollandsche historische courant en bij het Delftse Schutterlijke Genootschap verschenen Hespe en Verlem als kampioenen van de goede zaak. In de Delftse krant werd de Amsterdamse rechtbank min of meer terzijde geschoven en vervangen door ‘de stem van Nederland’, die ‘de rechtbank’ zou zijn, ‘wiens uitspraak niemand, die waarlyk onschuldig is, ooit behoeft te vreezen’.Ga naar eind40 Deze zaak bevestigde voor veel burgers dat veel van de regenten, die enkele jaren zij aan zij hadden gestaan met de burgers in de strijd tegen verloedering, tegen de tirannie van de stadhouder en vóór grondwettig herstel, uiteindelijk niet te vertrouwen waren: de meeste regenten waren aristocraten! Het was deze zaak die de stemming bepaalde waarin De aristocraat en de burger onthaald werd. In de brief uit Rotterdam, die in de Hollandsche historische courant bij verschijning van het werkje | |
[pagina 138]
| |
van Paape, de analyse ‘juist nu’ bijzonder effectief achtte, werd vanzelfsprekend op de vervolging van Verlem en Hespe gedoeld. In De politieke kruyer werd De aristocraat en de burger van ‘de waardige Vryheids-vriend de Heer G. PAAPE’ kort nadien dan ook zeer geprezen. Kennelijk lazen Verlem en Hespe in De aristocraat en de burger een steunbetuiging.Ga naar eind41 Het lijkt erop dat eind augustus het boekje zijn werk gedaan had en allengs aan opportuniteit had ingeboet.Ga naar eind42 In de Hollandsche historische courant vroeg uitgever Krap de nog onverkochte exemplaren naar hem terug te zenden. De aristocraat en de burger was uitverkocht en zou niet herdrukt worden.Ga naar eind43 Het is ook denkbaar dat deze mededeling dienst deed als een laatste poging om lezers op te wekken tot aanschaf. | |
De gewapende burgercorpsen en de antipatriottische geestlyken (1785)Op de laatste dag van december kondigde de Hollandsche historische courant de verschijning aan van een vervolg op De aristocraat en de burger, te weten De gewapende burgercorpsen en de antipatriottische geestlyken.Ga naar eind44 In de titel van dat vervolg, dat officieel begin 1786 verscheen, bij de Rotterdamse uitgevers De Leeuw en Krap en liefst tien brieven bevat, treft een oppositie die lijkt op die van de voorganger. Tegenover de burger, intussen gewapend en georganiseerd, staat in deze tekst als steun en toeverlaat van de aristocraat, de predikant die vanaf de kansel aristocratisch bliksemt en dondert. De gewapende burgercorpsen en de antipatriottische geestlyken neemt de handschoen op tegen de predikanten die partij gekozen hebben tegen de patriotten en het met name gemunt hebben op de ‘gewapende burgercorpsen’. Die ‘burgercorpsen’ worden door bepaalde ‘gemantelde Predikers’ bij de gelovigen verdacht gemaakt.Ga naar eind45 Zonder betekenis of gevolg is dat niet en onweersproken kan dat dan ook niet blijven. Voor dat weerwoord tekent een man die in eerste instantie in de derde persoon enkelvoud verschijnt: een verstandig ‘Menschenvriend’, die ‘door alle vooroordeelen heendringen’ wil en zich als ‘Berisper’ manifesteert.Ga naar eind46 Maar allengs klinkt die dappere strijder voor waarheid en gerechtigheid in tot een ik-figuur, die in moed uiteraard niet onderdoet voor de ‘Menschenvriend’. De brieven zijn gericht aan een ‘Wel Eerwaarde zeer geleerde Heer’, die nu op de titelpagina voorgesteld wordt als een ‘vaderlandsch predikant’. Déze predikant stelt geen vragen meer en veroorlooft zich zelfs enige kritische gesticulatie en mimiek.Ga naar eind47 In vergelijking met de predikant uit De aristocraat en de burger wordt deze niettemin zeer geprezen: hij heet in het begin een ‘zagtmoedige, menschlievende Leeraar’ en wat later zelfs ‘zagtmoedige, rechtvaardige Bybeltolk!’Ga naar eind48 Het adjectief ‘rechtvaardig’ verdient deze predikant omdat hij ‘niet veroordeelt, zonder vooraf beiden gehoord’ | |
[pagina 139]
| |
te hebben. De predikant representeert als geadresseerde ook in deze brieven de ‘rechtbank’. Het gezag van deze rechtbank wordt visueel ontleend aan God. Als de ‘Bybeltolk’ recht spreekt, geschiedt dat immers ‘met opzien naar Hem, die recht oordeelt’. Met zo verheven inspiratie en goedkeuring hoeft het conflict met de traditionele rechtbank, die ‘vermufte wetboeken’ volgt, overigens niet langer gezocht te worden. In de brieven domineert een andere tegenstelling dan die in de titel naar voren komt. De ‘aristocratische’ dominee vindt bij Paape niet zo zeer de ‘gewapende burgercorpsen’ tegenover zich, maar vooral de menslievende ambtgenoot. Het duel dat Paape de onverdraagzame predikant laat uitvechten met de zachtmoedige opent met een portret van een man met een missie, een man met een belangrijke taak in het leven: deze man is ‘geen vergeeten Burger, hy wordt van allen gezien, van allen opgemerkt’, maar zonder risico is dit niet: ‘altoos bezig met gebreken en zwakheden aantewyzen en aantevallen, ziet hy slegts met twee oogen de feilen van allen, terwyl duizend oogen zig, met niet minder oplettendheid, op de zyne vestigen’.Ga naar eind49 Dit portret van een groot man, die in anderen zwakheden zag en aanwees en bijgevolg moest verdragen hoe zijn eigen gedrag, zijn eigen zwakheden onder het publieke vergrootglas gehouden werd, is het portret van de predikant. Zijn taak is zo belangrijk omdat hij de mens de weg naar het geluk wijst en de mens met zijn medemens en ‘met den Almagtigen’ ‘te bevredigen poogt’. Aan dit signalement voldoet de geadresseerde ‘waardige Godgezant’ wel, de ‘zwaarmoedige Zedenleeraar’, die in zijn preken bitter uitvaart tegen de stedelingen die zich in ‘Gewapende Burgercorpsen’ georganiseerd hebben, niet. Zijn sympathie reserveert deze Nurks voor de ‘Grooten’, aan wier dis Paape hem tevreden laat aanschuiven. Als predikanten vrijheid van onderzoek en recht van kritisch spreken hebben, dan hebben burgers dat alles ook, zo meent de ik-figuur. Hij is het, die zich in de brieven aandient als de ‘Berisper’ van deze gekanselde ‘Vervolger der Burgerlyke deugden’. Daarbij wordt onder meer diens kritiek op de cultuur van de ‘Burgercorpsen’ gepareerd. Die betreft voornamelijk de uiterlijkheden, maar niet de kern van de zaak: de ‘Burgerwapenöeffening’ is volgens de ik-figuur ‘de eenige weg tot alle mooglyk herstel’.Ga naar eind50 Op hartstochtelijke wijze schetst hij de armoede, die in de steden in de voorbije tweehonderd jaar ‘onverdeelbaar’ verergerd is. Het is een morele plicht de ogen te openen voor ‘de ellenden onzer medemenschen’: ‘Hoe afschuuwlyk zulk een tafereel, dat ons den toestand der armen, der ongelukkigen vertoont, ook zyn mooge, in de oogen van den weelderigen ryken! de verstandige, de deugdzaame acht het zyner naauwkeurige | |
[pagina 140]
| |
beschouwing overwaardig; daar leert hy menschen kennen; daar gevoelt hy zig zelven; daar weegt de verpligting die hy aan de gunstige Voorzienigheid heeft, hem met den grootsten nadruk op het getroffen hart! maar daar ook ontleent de Vaderlander zyn grootste kragt om het welzyn van het algemeen, waarvan de armen geenzins zyn buiten geslooten, naar zyn vermoogen te helpen bevorderen.’Ga naar eind51 In dit citaat is te lezen dat de beschouwing van menselijke ellende tot mensenkennis leidt, een inzicht dat in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap de vrucht was van jaren bij de Delftse Kamer van Charitaaten. Het brengt Paape bovendien de Bijbelse geschiedenis in herinnering, die op de zondeval ellende laat volgen, maar in zijn visie verscheen die niet op het toneel om het geluk definitief uit het menselijk leven te bannen. Uit de vreugdeloze predikaties van driftige predikanten zou de burger bijna die indruk krijgen. De ellende, die de mensheid ten deel viel, was volgens Paape vooral bedoeld ‘om ons meer zaligheden te schenken, dan wy buiten het School der rampen immer zouden kunnen genieten’.Ga naar eind52 Zo inspireert ellende tot geluk, tot het hartstochtelijk nastreven van geluk. Dat streven werd in het burgerlijk leven echter gedwarsboomd door de mishandeling van de ‘Constitutie’. De hand over hand toenemende ellende, de bedreiging van het geluk vroeg om actie. Die actie zou dan vooral bestaan uit ‘grondwettige herstelling’ en ‘burgerbewapening’. Onder verwijzing naar het zogenaamde ‘Leids Ontwerp’, dat van oktober 1785 dateerde, wordt de betekenis van de ‘Gewapende Burger-Corpsen’ andermaal bepaald: doel is ‘Constitutioneele vastheid, die ons kwynend Vaderland, zo al niet een nieuw leeven schenkt, ten minste tegen eene doodlyken uitteering beveiligt’.Ga naar eind53 De hekeling van de ‘antipatriottische’ predikant leidt Paape tot het inzicht dat de uiterlijke kentekenen, de mantel en de bef, er niet wezenlijk toe doen, ‘want zonder die kan hy immers al zo wel prediken’.Ga naar eind54 Het gaat niet om het gewaad, maar om de daden. Dat is niet alleen waar voor de predikanten, maar ook voor de in ‘Burgercorpsen’ verzamelde burgers. Alleen treft het schrappen van de uiterlijkheden en de daarbij behorende verering ambtsdragers heviger dan burgers. Waar Paape beweert dat ‘de blinkende naamen van Leeraar, Overheid en Koning’ geen excuus zijn voor ‘wanbedryven’ klinkt de suggestie dat die ‘wanbedryven’ in werkelijkheid gepleegd en in het verleden met de mantel der liefde bedekt zijn.Ga naar eind55 Met de deprofessionalisering en humanisering van de predikant (de ‘Leeraar’), die plots van de uiterlijke kentekenen van zijn ambt ontdaan, in zijn hemd staat als ‘Menschenvriend’, is de afstand tot de ik-figuur weggevallen. De ik-figuur is immers ook een ‘Menschenvriend’. De ik-figuur en de ‘predikant-nieuwe stijl’ volgen allebei de roeping van de nobele mens: om de medemens de weg naar het geluk te wijzen, in het besef van de menselijke onvolmaaktheid. Allebei beoefenen zij de kunst van de zachtmoedige hekeling van de menselijke al te menselijke gebreken | |
[pagina 141]
| |
en zwakheden, allebei ook worden zij juist vanwege hun belangrijke taak in de gaten gehouden. Paape dankt daarbij God voor zijn morele moed: ‘God zy geloofd! dat ik (...) de waarheid durf te zeggen, zonder bevreesd te weezen.’ Als de predikant ‘Menschenvriend’ geworden is, vervalt de reden om aan de ‘Vaderlandsche Kerk’ een bijzondere status toe te kennen. In zijn achtste brief hekelt Paape daarom de onderdrukking van de ‘Roomschgezinden’. Hij pleit ervoor de Roomsen en de leden van andere achteruitgezette gezindten te laten delen ‘in alle voorrechten van de Burgerstaat’.Ga naar eind56 Dat dit pleidooi door ‘antipatriottische’ predikanten wordt gezien als het bewijs ‘dat wy de rechtzinnige Kerk ondermynen’, lijkt hem nauwelijks te deren. In de laatste dertig bladzijden van De gewapende burgercorpsen gaat het niet of nauwelijks meer over de strijd tussen de goede en de slechte predikant, maar over de strijd tussen goed en kwaad in Delft. Net als in De aristocraat en de burger vindt er aan het slot een wending naar de lokale politiek plaats, al heeft die wending nu op het oog weinig met het voorafgaande van doen. De overgang van algemeen naar bijzonder geeft in beide gevallen het algemene betoog aan het slot een bijzonder en feitelijk fundament, het plaatst omgekeerd de Delftse geschiedenis in een nationaal kader. Lokale geschiedenissen en belangen vervloeien zo met nationale geschiedenissen en belangen.Ga naar eind57 In de negende brief wordt plotsklaps ‘het Delftsch Genootschap van Wapenoeffening’ geïntroduceerd, wat Paape dan aannemelijk poogt te maken door van de geadresseerde te zeggen dat hij ‘zo veel belang’ in de geschiedenis daarvan schijnt te stellen. Die geschiedenis van het Genootschap begint hier in januari 1784, met een request van schutters, te vinden in een in Rotterdam door Krap uitgegeven ‘Stukje’: De eere van het Schutterlyk Genootschap van Wapenöeffening verdeedigd. De aanvankelijk goede betrekkingen met het stadsbestuur verslechteren in een bijzonder snel tempo en al medio april van dat jaar wordt het genootschap door de ‘Wethouderschap’ voor ‘gedissolveerd’ verklaard. Met dat besluit, dat de wapenbroeders aan onverzettelijkheid doet winnen, verliest het genootschap aan status, wat het juist dwingt om voortdurend in daden en geschriften de openbaarheid te zoeken. In De gewapende burgercorpsen eindigt de geschiedenis van het Delftse genootschap met brieven over de zwarte cocarde. De genootschappers droegen als symbool van hun lidmaatschap een zwarte cocarde, niet alleen tijdens genootschappelijke bijeenkomsten, maar ook bij andere gelegenheden. Die zwarte cocarde wekte de woede van plaatselijke aanhangers van de stadhouder en werd een twistappel. In een pathetische verklaring zegt Wybo Fijnje nu namens het Delfts genootschap vrijwillig af te zien van het recht op het dragen van de cocarde, om zo de orde in de stad te dienen. Een beter bewijs dat de burgers zich niet schuldig maken aan de verstoring van de orde of zelfs aan oproer is niet te geven. Het laat ten overvloede zien dat de burgers uiteindelijk niet hechten aan uiterlijkheden, de kern is voor hen heel wat | |
[pagina 142]
| |
belangrijker. Met die relativering van uiterlijke symbolen knoopt de Delftse brief, even onverwacht als onmiskenbaar, weer aan bij een van de hoofdlijnen van het betoog.Ga naar eind58 | |
Het jaar 1785 op herhalingMet De aristocraat en de burger en De gewapende burgercorpsen en de antipatriottische geestlyken zet Gerrit Paape in 1785 twee belangrijke stappen. In het eerste werk hekelt hij de aristocraten, die tot voor zeer kort nog behoorden tot de partij van de patriotten, en verleidt hij de burger tot partijdigheid. In het tweede werk vaart hij uit tegen de kerkelijke tribunen van de aristocratie, de ‘antipatriottische’ geestelijkheid, en verleidt hij de burger tot organisatie in ‘wapencorpsen’. Terwijl hij met De aristocraat en de burger als het ware in de omgeving van De politieke kruyer en de ook door de Kruyer geprezen Grondwettige herstelling verkeert, lijkt hij in De gewapende burgercorpsen het gezelschap van de schrijvers van het ‘Leids Ontwerp’ te kiezen. In dat ‘Leids Ontwerp’ werden de regenten, zeker in vergelijking met De aristocraat en de burger en de Grondwettige herstelling, op een kalmere wijze tot inkeer gemaand. Hartstochtelijke aanvallen op de aristocratische regenten kwamen bij de pogingen tot verzoening in de tweede helft van 1785 niet goed uit. In vergelijking met de geschiedenis van zijn patriottisme, zoals hij die in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap en in de Onverbloemde geschiedenis weergegeven heeft, is de geschiedenis van het patriottisme in het jaar 1785, zoals de hier beschouwde werken die laten zien, natuurlijk gedetailleerder en verbrokkelder. Hoewel Paape zijn rol in de ‘Nationaale Burgervergadering’, die in 1784 en 1785 voor de patriotse ‘Burgercorpsen’ de koers uitstippelde, in De aristocraat en de burger en in het vervolg onbeschreven liet, liet hij in beide geschriften geen misverstand bestaan over de legitimiteit van de burgerlijke ambities. In dit verband sprak hij zelfs van een constitutioneel ‘natuurrecht’ om de stem van de burger te laten doorklinken in het bestuur. Naar zijn idee was dat ‘natuurrecht’ door intrige en machtswellust geschonden. Het was nu de hoogste tijd om dat recht in ere te herstellen. Dat klemde temeer omdat de schending van het constitutioneel ‘natuurrecht’ naar zijn idee onmiddellijk geleid had tot vergroting van de armoede. Die armoede zag Paape dagelijks, in alle uitzichtloosheid. Daar leerde hij de mens kennen en daar en daarom sloot hij zich aan bij de burgers die verandering wilden en die verandering de naam van herstel gaven. In zijn geschriften uit 1785 wees hij voor de door velen, gedurende de gehele achttiende eeuw, gevoelde economische, politieke en morele crisis van de Republiek een enkelvoudige oorzaak aan en een eenvoudig ogende oplossing. Die oplossing lag in patriotse organisatie en niet in het uitdelen van brood en turf, zoals de Kamer van Charitaaten dat al eeu- | |
[pagina 143]
| |
wen deed.Ga naar eind59 Een breuk met de Kamer en met het milieu, dat oplossingen gewoonlijk zocht in caritas, was voor Paape onafwendbaar. Ofschoon zijn aanstelling als bediende doorliep tot 1 juni 1786 vroeg en kreeg hij zijn ontslag in oktober 1785.Ga naar eind60 Het heeft er alle schijn van dat in dat jaar ook enkele van zijn vriendschappen schipbreuk leden: de relaties, zoals hij die voordien had onderhouden met Delftse regenten, bleken niet bestand tegen de radicale analyse en vurige pen van Paape. Radicaal en vurig is zeker de tot in de titels van zijn werken zichtbare polarisatie: de burger tegenover de aristocraat, de wapencorpsen tegenover de ‘antipatriottische’ geestelijken, de predikant van de liefde tegenover de predikant die zijn gelovigen naar de hel verwijst. Ontsnapping in de nuance was voor lezers van zijn werk nauwelijks mogelijk. De ‘Weleerwaarde’, aan wie in beide werken de brieven gericht zijn, wordt als een rechter beschouwd, die zal oordelen over recht en onrecht in het betoog. Zo verliest de èchte rechter zijn toga aan de vaderlandslievende predikant en aan de lezende burger, zoals in het tweede werk de dominee zijn bef en mantel moet inleveren om de geliefkoosde status van ‘Menschenvriend’ te verdienen. De strijd tussen waarachtige ‘binnenkant’ en modieuze ‘buitenkant’, tussen de ‘zaken’ en de ‘namen’ wordt door Paape krachtig aangeblazen. De status van ‘Menschenvriend’ deelt de goede dominee hier met de schrijver van beide werkjes. In het portret van de prekende mensenvriend en dat van de rechter die als mens oordeelt, schemert intussen dat van Paape zelf. In de weerspiegeling van ‘Weleerwaarde’ ontdekt Paape zich, als man van waarheid en kritiek. Als schrijver en ‘Berisper’ oordeelt hij, waarbij hij het oordeel van de recht sprekende predikant niet afwacht. De ‘Weleerwaarde’ in beide werken is hij dan ook zelf! Als mensenvriend, als ‘virtuele’ predikant ziet hij in 1785 bovendien scherp dat wie in anderen ‘gebreken en zwakheden’ aanwijst slechts met twee ogen kan zien, ‘terwyl duizend oogen zig, met niet minder oplettendheid, op de zyne vestigen’. Als schrijver zou hij weldra de waarheid daarvan ondervinden. Anderen, vele anderen hielden hem onophoudelijk in de gaten, namen hem de maat. Hij verkoos ze vóór te zijn door zich voortdurend te vermommen en te openbaren: in 1792, in Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap, wandelde hij als een vrolijke wijsgeer door de geschiedenis van zijn leven en in 1798, in de Onverbloemde geschiedenis, keek hij bitter terug op de geschiedenis van het patriottisme. De gestalten die hij in beide werken voor zich koos, die van de vrolijke wijsgeer en later die van mismoedig historicus, hebben gemeen dat zij distantie vragen en hem die distantie ook gunnen: hij mag lachen en wenen over geschiedenissen die veelal persoonlijk zijn, misschien zelfs pijnlijk, maar vooral voorbij. Met de gestalte die hij in 1785, in de hier besproken geschriften, aanneemt, is dát wezenlijk anders: de ‘Menschenvriend’, waar hij zich dan voor uitgeeft, zoekt juist nabijheid en de geschiedenis kenmerkt zich dan door onvoltooidheid en maakbaarheid. Het is het verlangen de geschiede- | |
[pagina 144]
| |
nis in 1785 een andere loop te geven, dat De aristocraat en de burger en De gewapende burgercorpsen kenmerkt en wezenlijk doet verschillen van de autobiografische en historiografische boeken uit 1792 en 1798. De gestalte van de ‘Menschenvriend’, die van predikant zonder bef of mantel, was een van de eerste vermommingen die Paape probeerde. Er zouden na 1785 nog vele volgen. Wat al die gestalten van Paape opvallend gemeen hebben, is dat zij toebehoren aan een schrijver die als een èchte schrijver onophoudelijk, maar steeds weer anders over zichzelf schrijft. |
|