Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Het gewone getjank
| |
[pagina 20]
| |
precies aan het tijdschrift meewerkten is tot dusver slechts incidenteel uitgezocht.Ga naar eind6. Ook over eventuele wisselingen in het redactiebeleid is weinig bekend.Ga naar eind7. De vele wijzigingen in de naamgevingGa naar eind8. suggereren veranderingen in de redactionele formule, maar dat hoeft niet het geval te zijn geweest. De naamswisselingen waren ook een manier om het tijdschrift op te splitsen in afgebakende reeksen met als doel nieuwe intekenaren te interesseren.Ga naar eind9. Omdat het zeer moeilijk is de bijdragen te relateren aan namen van medewerkers zal ik mijn bevindingen presenteren onder verwijzing naar het tijdschrift in algemene zin. Het materiaal is verzameld op basis van de inhoudsopgaven, waarin de titels van de besproken werken stonden vermeld, en de ‘bladwyzers’, zakenregisters, die vaak, maar na circa 1800 helaas niet meer, achterin het tweede deel van een jaargang waren opgenomen. Gezocht is naar stukken die expliciet het katholicisme tot onderwerp hadden; minder systematisch ook naar teksten waarin ik uitspraken over het onderwerp vermoedde, zoals reisbeschrijvingen over Zuideuropese landen of artikelen over bijgeloof. Voor een integrale bestudering was het materiaal te omvangrijk, de geëxcerpeerde jaargangen bestrijken in totaal 102 delen, elk met een gemiddelde omvang van tussen 500 en 600 bladzijden. Ik heb me beperkt tot het tijdvak 1761-1811. Dit eindpunt is gekozen omdat de Letteroefeningen het jaar erop fuseerde met haar concurrent, de Vaderlandsche bibliotheek, een uit 1789 daterende doorstart van het in 1774 opgerichte orthodoxe tijdschrift de Nederlandsche bibliotheek. | |
Tot heil van godsdienst en burgerstaatIn het allereerste voorbericht stelde de redactie van de Letteroefeningen niet gebonden te zijn aan ‘eenige Burgerlyke of Godsdienstige party’; men bepaalde zich tot alles wat kon strekken om de waarheid te onderzoeken en ‘den Godsdienst nuttig en den Burgerstaat heilzaam te weezen’.Ga naar eind10. Kenmerkend was dat het blad samenbindend wilde zijn en religieuze, evenals politieke controverses liever uit de weg ging.Ga naar eind11. Voortdurend werd de nadruk gelegd op de pretentie van objectiviteit. De recensenten meenden rechtvaardig te werk te gaan door hun tekst te brengen in de vorm van lange uittreksels en parafrases. Hun eigen kwaliteitsoordeel of mening beperkten zij tot een minimum aantal zinnen. Door de consequente toepassing van deze methode kon elke vorm van partijdigheid worden vermeden. De praktijk bleek weerbarstiger. Ook de redacteuren van de Letteroefeningen konden, alle idealen ten spijt, niet ontsnappen aan hun eigen subjectiviteit. Het verheven beginsel van onpartijdigheid werd geïnterpreteerd als het onontkoombare resultaat van simpelweg redeneren vanuit en met het gezonde verstand. Wat men gemakshalve vergat, was dat die schijnbare objectiviteit bereikt werd door het eigen gezichtspunt te generaliseren. Het verlicht protestantse perspectief gold als normatief voor wat het gezonde verstand behoorde voor te schrijven en auteurs werden dan ook stilzwijgend afgemeten aan deze norm. Soms pakte dat voor de katholieken gunstig uit. Redelijkheid impliceerde tevens een kritische afstandname van de inhoud van wat men beschouwde als ongefundeerde, religieuze haat verspreidende teksten, waaronder ook antipapistische. Men diende zich te houden aan ‘gegronde bewyzen’. Dat was echter niet altijd het geval - integendeel: de tendens de eigen normen als maatstaf te nemen betekende gewoonlijk dat de aspecten waarin de katholieken en hun godsdienst van het verlichte protestantisme verschilden, gepresenteerd werden als afwijkend en inferieur. | |
Selectie en receptie van katholieke uitgavenDe feitelijke subjectiviteit zat hem ten dele in wat men uit het Nederlandse en buitenlandse boekenaanbod selecteerde en in wat men juist negeerde. De redactie maakte een stelselmatige keuze voor auteurs die met hun godsdienstige opvattingen inzwommen | |
[pagina 21]
| |
tegen de hoofdstroom van de orthodoxie.Ga naar eind12. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in het feit dat zij, met hun geëtaleerde afkeer van religieuze uiterlijkheden, dogmatisme en leergezag, dicht in de buurt kwamen bij het ideaal van de innerlijk gevormde vrome, onafhankelijk denkende burger. Bij dit beeld past ook de sympathie van het tijdschrift voor tegen het primaat van de paus gerichte, nationalistische stromingen als het Duitse febronianisme en Franse gallicanisme. De laatste was in de zeventiende eeuw verdedigd door Jacques Bénigne Bossuet (1624-1704). Verschillende Nederlandse vertalingen van de leerredenen van deze beroemde Franse kanselredenaar, bisschop van Meaux en raadsheer van Lodewijk XIV, leenden zich volgens de Letteroefeningen uitstekend voor de aanmoediging tot een ‘deugdzamen wandel’ van zowel protestanten als van katholieken. De preken konden met een ‘verstandelyke opwekkende stichting’ gelezen worden, niet in de laatste plaats omdat de bisschop ‘uiterlyke plegtigheden en gebruiken der Kerke (...) van gene wezenlyke waerde’, zoals het ‘schandelyke misbruik’ van het aanroepen van heiligen in het algemeen en Maria in het bijzonder, had verworpen.Ga naar eind13. Net zo geliefd was Francois de Salignac de la Fénelon, bisschop van Kamerrijk. Deze prelaat genoot bij protestanten veel aanzien; om zijn beroemde werk Telemachus (1699) maar bovenal om het feit dat hij het opgenomen had voor zijn biechtelinge Madame Guyon, een verdedigster van het door Rome veroordeelde, op innerlijke vroomheid georiënteerde, quiëtisme.Ga naar eind14. Het boek waarin hij dat deed werd, na een door zijn voormalige vriend Bossuet geleidde campagne, verboden door de paus. Fénelon verdroeg dit leed, aldus de Letteroefeningen ‘met eene waarlijk ongemeene en den Roomschen Geestelijken betamende onderwerping’ en bleef met zijn onverzettelijke, piëtistische vroomheid ook voor protestanten een stichtend voorbeeld.Ga naar eind15. Een andere dissidente katholiek aan wie de Letteroefeningen veel aandacht (21 pagina's) besteedde was Pierre Francois le Courayer. Door een publicatie uit 1723 waarin hij poogde aan te tonen dat er een rechte lijn bestond tussen de apostelen en de Anglicaanse kerk, was deze Franse theoloog en kanunnik van de Parijse orde van St. Geneviève, in ongenade gevallen bij de paus. Hij vluchtte naar Engeland waar hij zich geliefd maakte bij het Britse hof, maar bleef tot het einde toe standvastig in het geloof ‘doch zonder goed te keuren veel van de Begrippen en Bygeloovigheden, ter Roomsche Kerke ingevoerd’. Een man van ‘kunde en bekwaamheden’ die helaas geen afstand had kunnen doen van alle ‘ongerymde Instellingen’, maar dat moest worden toegeschreven aan ‘zyne vroeg ingezoogene vooroordeelen’.Ga naar eind16. Geheel in het straatje van de Letteroefeningen paste ook Tafereel van Gedenkschriften des Christelyken Ouderdoms, nopens de Oorbiecht (1784) van Johann Valentin Eybel, een van de prominente woordvoerders van het febronianisme. Deze Weense hoogleraar was tot de slotsom gekomen dat er voor het gebruik van de individuele belijdenis van zonden geen grond in de Heilige Schrift bestond. Omdat de geheimhoudingsplicht van de biechtvaders nogal eens tot misbruik en verleiding leidde kon het beter worden afgeschaft.Ga naar eind17. Een vergelijkbare, maar expliciet politieke geest ademde een in de Letteroefeningen samengevat pleidooi van de Fransman Charles Palissot de Montenoy. Hij riep de Nationale Vergadering op de oorbiecht te verbieden omdat het als ‘heimelyke plechtigheid’ de binnenlandse veiligheid van de staat zou bedreigen. In zijn opzet slaagde hij overigens niet.Ga naar eind18. | |
Een nieuw pausbeeld: Paus Clemens XIV als rolmodel voor de morele burgerNaast al deze dissidenten was er ook één paus die zich in de gunst van de Letteroefeningen mocht verheugen. De frisse wind die met de wijding van Paus Clemens XIV in 1769 in het Vaticaan begon te waaien, bleef in de Letteroefeningen niet onopgemerkt. Grote interesse toonde men in de uit het Frans vertaalde, in drie delen uitgegeven Brieven van | |
[pagina 22]
| |
Paus Clemens XIV (1777).Ga naar eind19. Giovanni Ganganelli, die in 1773 de religieuze orde van de alom schadelijk en te invloedrijk geachte jezuïeten ophief, was in protestantse ogen de beste paus ooit. De Brieven toonden volgens de Letteroefeningen dat hij: hoewel de Roomsch-Katholyke Leer omhelzende, en eindelyk zelfs Paus geworden zynde, egter wel verre was van verslaafd te zyn aan alle de Volksvooroordeelen, die veelvuldig in deeze Kerk gevonden worden, en wel byzonder, dat hy in geenen deele behoorde onder die Geestelyken, welken het 'er op toeleggen, om de Kerkelyke Magt boven het Waereldlyke Gezag te verheffen.Ga naar eind20. Clemens XIV was bovenal een ‘verstandig en een deugdlievend Mensch’; in alles een ‘verlicht vernuft’.Ga naar eind21. Een opmerkelijke omslag in de beeldvorming: tot dan toe was de Heilige Stoel immers nauwelijks anders gerepresenteerd dan als een bastion van bijgeloof. Nu werd de paus omhoog geschreven als een potentiële inspiratiebron voor maatschappelijke hervorming waar zelfs het vaderland van kon profiteren. In 1779 stelde E.M. Engelberts uit de brieven en redevoeringen van Paus Clemens XIV een bloemlezing samen die hij speciaal opdroeg aan de katholieken van Nederland.Ga naar eind22. De predikant hoopte ermee de ‘Roomschen’ te verheffen tot ‘beminnelyke en nuttige Leden van de Maatschappy’ in het bezit van juist die eigenschappen die zij kennelijk nog teveel ontbeerden: ‘gemaatigdheid’, ‘zagtmoedigheid’, ‘nedrigheid’ en ‘Christelyke liefde’. Engelberts had met zijn betaalbaar alternatief voor de kostbare Brieven een duidelijke afzetmarkt voor ogen. Hij hoopte dat de pas opgerichte armenscholen massaal tot de aanschaf van zijn bloemlezing over zouden gaan, want ‘Bybels, Testamenten, Psalmboeken of Protestantsche Zedeschriften’ kon men de katholieke leerlingen nu eenmaal niet geven. De Letteroefeningen voorspelde een goede ontvangst bij zowel ‘verstandige Roomschen’ als bij ‘bescheiden Protestanten’ en was ervan overtuigd dat het breed zou worden opgepakt ter bevordering van ‘Kennis en Deugd’.Ga naar eind23. Een heruitgave volgde in 1781.Ga naar eind24. | |
Listige jezuïeten en onwetende monnikenTerwijl dissidente theologen en de verlichte knuffelpaus Clemens XIV geprezen werden, was het oordeel over de ordegeestelijkheid onveranderlijk negatief. Zo pakte de Letteroefeningen in haar beginjaren verschillende keren met grote artikelen over de jezuïeten uit. Daaruit rijst het aloude beeld: de trouwste volgelingen van de paus waren sluw opererende intriganten die regeringen hun wil oplegden - in Frankrijk en helemaal in de Portugese kolonie Paraguay waar zij als kleine vorsten heersten - complete bevolkingen manipuleerden en uit eigenbelang de voortgang van de Verlichting frustreerden.Ga naar eind25. Toch konden wat de Letteroefeningen betreft niet alle anti-jezuïtische geschriften door de beugel. Over de jezuïtische ongerechtigheden in Portugal, Spanje en elders, publiceerde de gereformeerde predikant en vermaard hater van de ‘paapschen’, Anthoni van Hardenveldt in 1760 en 1768 twee ‘Zamenspraken’. De recensent liet zich er op dodelijk kritische wijze over uit: hij zag er ‘den yverigen Protestant in doorstralen, die 't wel meent met de goede zaak’.Ga naar eind26. Uitgesproken antipapistische auteurs waren bij de Letteroefeningen dan ook aan het verkeerde adres. De redactie stelde een duidelijke grens: spot, laster of krenking waren niet toegestaan.Ga naar eind27. Zo werd een satirisch prentenboek, volgens de Letteroefeningen een: ‘laffe berymde Samenspraak’ vol hatelijkheden over de jezuïeten, sterk afgekeurd: er stak geen ‘nuttigheid’ in. dat men hen [de jezuïeten] ‘op ene pasquilleerende wyze’ behandelde, al achtte de criticus het ‘niet raadzaam de verdeediging der Jesuieten op zig te neemen’.Ga naar eind28. Ook andere geestelijke orden waren bepaald niet geliefd. De Letteroefeningen maakte er geen geheim van in het kloosterwezen de ultieme manifestatie van ‘onkunde’ | |
[pagina 23]
| |
te zien. Een aantal, uit het Duits vertaalde ‘Brieven over het Munniks-Wezen’ uit 1777, behelsde de weergave van gesprekken tussen een pastoor die ‘enigszins verstandiger had leeren denken’, en een ‘goed katholiek’ die waakte voor de ‘beuzelachtige denkbeelden der Munniken en de daar op gegronde bygelovige gebruiken en gewoonten welken zy ingevoerd hebben’. De recensent achtte de brieven behalve geschikt ‘om de oogen der Roomschgezinden te openen’ ook voor protestanten nuttig: om op de hoogte te raken van de ‘staat der Roomsche kerke, als om de gevolgen van onkunde en bygeloof te oplettender in aanmerking te nemen’.Ga naar eind29. Een in 1778 gepubliceerd relaas van twee gewezen, tot het protestantisme overgegane, Kapucijner monniken, naar zij verklaarden door hun voormalige orde vreselijk mishandeld, besloot met een vermaning en waarschuwing aan allen, die ‘zig nog aan de Leer der Roomsche kerke houden’. De Letteroefeningen noemde de auteur een ‘waarlyk ernstig en geloofwaardig Man’, en achtte diens geschrift ‘geschikt om invloed te kunnen hebben’.Ga naar eind30. Maatregelen van de wereldlijke overheid vormden een welkome aanleiding tot het ventileren van antimonastieke kritiek. In de eerste helft van de jaren tachtig van de achttiende eeuw ging Keizer Jozef II over tot de opheffing van contemplatieve kloosters in de Oostenrijkse Nederlanden. Lof was zijn deel. Jozef II ‘praalde’, aldus de Letteroefeningen, ‘aan 't hoofd der Hervormderen’. Bij wijze van aanvulling op de dagelijkse nieuwsberichten over de keizer belichtte men in de rubriek ‘mengelwerk’ nog maar eens de oorsprong van het kloosterleven, ‘'t welk zo veele Eeuwen in de Kerk heeft stand gehouden’, en tot ‘schande van ons verlichte Tydperk’ voortduurde.Ga naar eind31. In overeenstemming hiermee werd een uit Wenen afkomstige publicatie over de ‘nutloosheid’ en ‘schadelykheid’ van de kloosters, getiteld De afschaffing der Nonnenkloosters en Danklied der Nonnen (1782), goedkeurend besproken.Ga naar eind32. Lovend waren ook recensies naar aanleiding van in druk uitgebrachte, veelal uit het Frans vertaalde, antimonastieke theaterstukken. Deze waren hier vooral in de jaren negentig van de achttiende eeuw populair en werden toen ook daadwerkelijk op de planken gebracht. We moeten hier niet denken aan scabreus amusement; de Letteroefeningen lette juist bij kloosterliteratuur altijd scherp op eventuele ‘zedenbedervende’ elementen. De theaterstukken beoogden, net als overigens vele kloosterromans, de aandacht te vestigen op het vermeende feit dat in kloosters per definitie wantoestanden heersten. De grootste misstand was dat de bewoners het recht werd ontzegd hun eigen geweten te gehoorzamen. Men bedacht er zelfs een woord voor: ‘kloosterdwang’.Ga naar eind33. De Letteroefeningen kon zich in deze voorstelling van zaken goed vinden, want geloofsdwang streed immers met het protestantse beginsel van vrij onderzoek. De kloosterroman Agatha, of de Engelsche Non (1803) ‘byna ene Verdediging van de Kloostergelofte en den dwang tot het Klooster’ viel in slechte aarde.Ga naar eind34. Naar aanleiding van Tafereelen uit het Nonnenleven (1809), gepresenteerd als een waar gebeurde Beierse geschiedenis over een onnozel meisje dat besloot non te worden en vervolgens veel lijden moest, meldde de dienstdoende redacteur ervan overtuigd te zijn dat ‘als de geschiedenis van ieder Klooster eens aan 't licht kwam, men een aantal nog rampzaliger slagtoffers vinden zou’.Ga naar eind35. | |
Reisbeschrijvingen: Rome door protestantse brilReisbeschrijvingen verschenen hier in groten getale.Ga naar eind36. Een belangrijke reden voor de Letteroefeningen om deze publicatiestroom nauwlettend te volgen was de algemeen onderschreven vooronderstelling dat wie kennis nam van het buitenland zich als vanzelf bevoorrecht zou gaan voelen te zijn geboren in het beschaafde en verlichte Nederland.Ga naar eind37. Veel reisbeschrijvers presenteerden zich als een soort toeristische gidsen die hun lezers informeerden over de bijzondere bezienswaardigheden van het door hen bezochte land. Lezers die hierdoor geïnspireerd zelf een uitstapje wilden wagen, kregen op | |
[pagina 24]
| |
het hart gedrukt de ‘dwaasheden’ van andere nationaliteiten niet mee terug te nemen. Dat reisadvies gold in het bijzonder voor landen waar het katholicisme de dominante godsdienst was.Ga naar eind38. In geen ander genre was het antipapisme zo geprononceerd aanwezig als in dat van de gepubliceerde reisbeschrijvingen.Ga naar eind39. Reisbeschrijvers hadden lang niet altijd op voorhand de bedoeling het katholicisme negatief af te schilderen. In hun rol van gids konden zij zich ook onder de indruk tonen van de esthetiek ervan: de schoonheid van de architectuur van de kerken en gebouwen, het zinnenprikkelende van de liturgie en de artistieke superioriteit van de religieuze schilder- en beeldhouwkunst.Ga naar eind40. Tegelijkertijd kon men ook flink uitvaren tegen al dat uiterlijk vertoon. De pracht en praal gingen ten koste van de morele samenhang van de samenleving. In de ogen van veel reizigers waren de katholieken als individuen gelijkwaardig. Het probleem was dat zij leefden in door Rome beheerste gebieden en navenant geen ontplooiingskansen kregen. Doordat zij vasthielden aan allerlei bespottelijke bijgelovigheden waren zij gedoemd te leven onder armoedige omstandigheden. In de vele recensies die er in de Letteroefeningen over reisbeschrijvingen in vrijwel alle jaargangen te vinden zijn, valt deze beeldvorming veelvuldig aan te treffen. Ook wat dit betreft citeerde het tijdschrift er lustig op los, daarbij zorgvuldig in het midden latend of wat zij citeerde door haarzelf werd onderschreven. Hierin verschilde zij van haar voorganger, de Boekzaal van Europe (1692-1702). De oprichter van dit geleerdentijdschrift, Pieter Rabus (1660-1702), getuigde al in zijn auteursvoorwoord van zijn ‘afkeer van Pausselijke macht in zaken van geloof, en alles wat na Pausselijke macht zweemt’.Ga naar eind41. Rabus werd in zijn antipapisme vooral bevestigd door wat hij las in de door hem gerecenseerde reisverslagen. Aan de hand van passages daaruit fulmineerde hij tegen door het protestantisme verworpen instellingen als de pauselijke onfeilbaarheid, de heiligenverering, de transsubstantiatie en de monnikenorden.Ga naar eind42. De Letteroefeningen putte uiteraard uit een ander repertoire. Laat achttiende-eeuwse reisbeschrijvers schreven over het katholicisme niet zozeer vanuit een leerstellige invalshoek, maar veeleer in termen van haar vermeende remmende werking op de voortgang van de Verlichting, vooral op het gebied van economie en onderwijs. Zo selecteerde het tijdschrift uit een verslag van een Zwitserse reis van de Engelse predikant William Cox de volgende zinsnede: Gedurende de tegenwoordige en voorgaande eeuw zijn de protestanten aanmerkelijk in getal vermeerderd en derzelver werkzaamheid overtreft in alle takken van koophandel verre die der roomsgezinden: een blijkbaar bewijs, hoe zeer de leerstellingen der rk de nijverheid belemmeren en de geestvermogens onderdrukken’.Ga naar eind43. Reisbeschrijvingen omvatten meestal meerdere landen, waaronder vaak Italië, ook al omdat dat land de bestemming van de ‘educatiereis’ was, het sluitstuk van een beschaafde opvoeding.Ga naar eind44. Heel wat auteurs brachten verslag uit van hun bezoek aan de paus. De Letteroefeningen kon van dergelijke getuigenissen geen genoeg krijgen. Ook die van John Moore waren in trek. Hij beschreef en detail hoe hij op eerste kerstdag Paus Pius VI de mis zag bedienen. Volgens de reisbeschrijver manifesteerde de steile opvolger van Paus Clemens XIV zich bij die gelegenheid als een ware ijdeltuit. Zelfs door de onflatteuze pauselijke gewaden heen was duidelijk te zien dat hij niet ongevoelig was voor ‘persoonlyke bevalligheden’. Hij droeg zijn zijden kousen, rode muilen en sieraden met zichtbaar plezier en ‘verrigtte alle de wendingen en draaijingen dier Plegtigheid met eene vaardigheid en buigzaamheid des lichaams. zelden aan te treffen by hun die de driedubbele Kroon draagen’. Vrouwen vielen ervoor in katzwijm en wierpen de paus hysterische liefdesbetuigingen toe. In zijn met goud behangen draagstoel, leek hij, vanaf het Sint Pietersplein gezien, wel te vliegen en ‘als een hemelsch weezen, uit het venster in de lugt te dryven’. Met de zegen vanaf het balkon bereikte de opwinding een hoogtepunt. | |
[pagina 25]
| |
voor de ‘eersten Acteur’ een ‘heerlyke vertooning’. Geen andere plechtigheid was ‘beter geschikt om de zinnen te treffen, en het verstand te verblinden’.Ga naar eind45. Bij andere reizigers wekten de devotionele plechtigheden tijdens de misviering vooral gêne op: De veelvuldige wisselingen der Kleeding van den Paus, by welke hy zomtyds tot zyne onderkleederen ontbloot werd, deeden ongelukkig wel eens belachlyke denkbeelden by ons opryzen (...)Ga naar eind46. In het derde deel van zijn vierdelige Berichten omtrent Pruisische, Oostenryksche en Siciliaanse Monarchiën (1793-1794) beschreef de Nederlandse Italië-kenner Johan Meerman hoe hij bij de paus op audiëntie ging in de Sint Pieter. Voetkussen hoefde hij niet; het maken van tientallen diepe kniebuigingen vond hij geen probleem. Wat hem verbaasde, was dat de ware gelovigen de rechtervoet van het immense bronzen Petrusbeeld meenden te moeten kussen. Meerman moest tot zijn afgrijzen meemaken hoe zelfs de Heilige Vader zijn ‘kaalen kruin’ tegen de ‘koude voetzoolen’ van Petrus aanwreef.Ga naar eind47. Tientallen bladzijden kunnen met vergelijkbare voorbeelden worden gevuld. Wat opvalt is dat de, in onze ogen ridiculiserende, reisobservaties van de protestantse Romegangers, de Letteroefeningen geen enkele keer aanleiding tot kritische reflectie gaf, terwijl zij toch zo gespitst was op ‘bespotting’. Was het antipaaps sentiment zo diep geïnternaliseerd dat het vanzelf buiten de orde van de kritische evaluatie viel? Of werd niet van de redactionele koers afgeweken en doorstonden de reisfragmenten de lakmoesproef van het gezond verstand? Dit laatste lijkt het geval te zijn geweest. De Letteroefeningen had alleen waardering voor auteurs die naar haar oordeel hun uiterste best deden een zo onpartijdig mogelijk beeld te schetsen. Dat zij hun protestantse bril nooit helemaal af konden zetten en vaak dezelfde gemeenplaatsen herhaalden, werd hen niet verweten. Waarschijnlijk verwachtte men niet anders. Het genre van de reisbeschrijving was gebonden aan strakke conventies en de marge voor echt originele opinies was klein.Ga naar eind48. Bovendien kon de Letteroefeningen zich bij eventuele kritiek zich natuurlijk toch altijd verschuilen achter de stelling dat het aangehaalde citaat voor rekening van de betreffende auteur zelf kwam. Dat de door de Letteroefeningen gereproduceerde ‘vooroordelen’ zeer waarschijnlijk niet werden gezien als uitingen van kwaadwillende partijdigheid wil niet zeggen dat de vraag tot in hoeverre de eigen protestantse identiteit een rol in de waarneming mocht spelen, in het geheel geen onderwerp van discussie was. De reisbeschrijvers zelf begonnen, vanaf ongeveer de jaren zeventig van de achttiende eeuw, steeds vaker in hun voorwoorden aan te geven wat precies hun houding ten opzichte van het katholicisme was. Sommigen gaven aan te willen breken met de in het genre gangbare gewoonte de katholieken te kwetsen.Ga naar eind49. Zij wilden er op een verlichte of in elk geval respectvolle manier over schrijven maar in praktijk maakten zij toch nog vaak hun afschuw kenbaar.Ga naar eind50. Anderen zagen het juist als hun taak ‘misbruiken’ van de godsdienst aan de kaak te stellen, ook als dat de katholieken beledigde.Ga naar eind51. Aan dit alles, inclusief het feit dat de auteurs op elkaars standpunten reageerden, ging de Letteroefeningen goeddeels voorbij. Vermoedelijk met opzet, want anders had zij zelf een standpunt moeten formuleren en dat viel weer moeilijk te verenigen met het beginsel vooral niemand voor het hoofd te willen stoten. | |
BekeringsgeschriftenHet conflict mijdende karakter van de Letteroefeningen bracht de redactie in verlegenheid wanneer er bekeringsgeschriften moesten worden beoordeeld. Bekeerlingen waren immers ertoe geneigd de religieuze tegenstellingen aan te wakkeren. Dat de Letteroefeningen | |
[pagina 26]
| |
zich distantieerde van bekeringen tot het protestantisme blijkt uit haar reactie op de Nederlandse vertaling van het Antipapistisch Journaal (1773) van de Duitser Ferdinand Ambrosius Fidler. De bespreking van dit geschrift volgde op een korte recensie naar aanleiding van twee andere publicaties waarin dezelfde schrijver verantwoording aflegde over de achtergronden van zijn bekering van Augustijner monnik tot Evangelisch-Luthersch godgeleerde. De Letteroefeningen achtte Fidler oprecht en was geporteerd van zijn ‘gemoedlyke voorstelling van de hinderpalen, die vele beletten Jezus na te volgen (...)’.Ga naar eind52. Tot op zekere hoogte toonde de Letteroefeningen ook voor Fidler's Antipapistisch Journaal begrip. Bekeerlingen waren nu eenmaal per definitie ‘aendoenlyker en vuuriger’ dan de protestanten die met hun geloof waren grootgebracht. Maar al betoonde de schrijver zich een ‘welmenend Yveraer in 't bestryden der Roomsche Kerke’, ‘'mans schryfwyze’ kon er niet mee door. De predikant zette zichzelf te kijk als een fanaticus ‘die zeer in 't wild schermt’. Een tegenreactie van een ‘Domprediker’, die Fidler afschilderde als een ‘Huichelaer’ met ‘valsche streken’, vond men even ergerniswekkend.Ga naar eind53. Scherpe kritiek op Fidler uitte men eveneens naar aanleiding van diens driedelige De Proselyt, dat maar liefst vijf herdrukken beleefde. Volgens de Letteroefeningen schetste Fidler hierin ‘de haetlykste zyde’ van de Katholieke kerk, wederom met de verwerpelijke bedoeling ‘op te hitsen’ in plaats van ‘in te nemen’.Ga naar eind54. Nederlandse lezers zouden er ‘gene byzondere nuttigheid uit trekken’; men moest wel ‘ene bittere geestgesteldheid bezitten’, wilde men ‘zodanige twistgeschriften met vermaek’ lezen.Ga naar eind55. Toch maakte men zich meer zorgen over bekeringen tot het katholicisme dan over bekeringen tot het protestantisme. Dit komt pregnant naar voren in de wijze waarop het tijdschrift omsprong met de geruchtmakende kwestie rondom de bekering van reisbeschrijver Frederik Leopold Graave van Stolberg. De inhoud van het derde deel van diens, door de Letteroefeningen gerecenseerde Reis door Duitschland, Zwitserland, Italië en Sicilië (1798-1801) bestond onder meer uit aanmerkingen op de ‘bygeloovigheid’ van de inwoners van de stad Tarente. Daarmee wekte de Duitse auteur de indruk zelf in elk geval geen katholiek te zijn. Maar juist toen de Nederlandse vertaler het betreffende tekstfragment onderhanden had, vernam hij dat de graaf katholiek geworden was. Dit noopte hem tot een drie bladzijden lange beschouwing over deze onverwachte bekering. De vertaler veronderstelde dat Van Stolberg's overstap een combinatie was geweest van zijn passie voor de kunst en zijn ‘goedhartige lichtgelovigheid; de fraaie Italiaanse opsmuk had hem kennelijk verblind voor de veel hogere waarde van intrinsieke religiositeit. Het was treurig dat zijn ‘al te vuurige verbeelding’, die zo vaak het ‘verstand verbijsterde’, met hem op de loop was gegaan. De nieuwe ‘geestneiging’ van Van Stolberg, die in zijn reisbeschrijving het ‘domme bijgeloof’ met ‘zo veel reden gispte’, moest haast wel door ‘list en bedrog’ van buiten zijn aangezet.Ga naar eind56. De recensent besteedde opvallend weinig aandacht aan de kritiek van de Nederlandse vertaler. Volgens zijn nogal summiere weergave gaf de bekering aan de vertaler ‘de gelegenheid, om, in eene aantekening, daarover uit te weiden, en dien overgang uit 's Graaven Character op te lossen’.Ga naar eind57. Ook ging hij stilzwijgend voorbij aan de naam van de vertaler. Terwijl dat niemand minder was dan Johannes Lublink de Jonge, bekend als literator maar evenzeer als de opsteller van het wetsontwerp dat de scheiding van kerk en staat regelde.Ga naar eind58. De Letteroefeningen wilde onder alle omstandigheden diplomatiek blijven en was principieel afkerig van ‘personaliteiten’. Door min of meer voorbij te gaan aan de noot van de vertaler, wees het tijdschrift Lublink de Jonge's aanmerkingen op de individuele afweging van Van Stolberg af, maar kennelijk vond men het niet kies om de oud-politicus expliciet terecht te wijzen. Via een omweg deed men dat echter toch. In 1806 verscheen Overdenkingen, bij gelegenheid van den overgang van den Grave F.L. | |
[pagina 27]
| |
van Stolberg tot de Roomsche Kerk, allen onzijdigen Christenen ter ernstige overweging voorgesteld, een uit het Duits vertaald geschrift dat volgens de Letteroefeningen trachtte aan te tonen ‘dat men waarlijk geen rede heeft, om op de eendracht, eensgezindheid overeenstemming en onfeilbaarheid’ van de Katholieke kerk te roemen, en dat het dus te verwachten viel dat Van Stolberg en allen die zich dat hadden laten ‘wijsmaken’, zich jammerlijk teleurgesteld zouden zien. In haar recensie positioneerde de Letteroefeningen zich nadrukkelijk tegenover al degenen die er openlijk aan hadden getwijfeld dat Van Stolberg zich te goeder trouw had laten overtuigen. Persoonlijk gerichte aanvallen gaven geen pas, maar dat nam niet weg dat de Letteroefeningen de door de auteur aangeleverde ammunitie tegen de katholieke leer volledig onderschreef: ‘Het volstrekt gemis van bewijzen voor de zekerheid van de onfeilbaarheidsleer, die de Katholieke kerk haar leken opdringt en waaromtrent zij geen redelijk onderzoek toelaat’ en ‘van 't verbod aan de Leken, om den Bijbel te lezen, tenzij 'er ten minsten gezorgd worde, dat de gemeene man alleen zulke vertalingen in handen krijge, die van Roomsche Schrijveren afkomstig zijn, en 't stempel der Kerkelijke goedkeuring hebben’ evenals het ‘even groot gezag, dat zij aan zoogenaamde Overleveringen toeschrijven’, waren zaken die, aldus de Letteroefeningen: ‘zeer wel dikwijls gezegd zijn, maar bij zoodanige, gelegenheid, welke aanleiding gaf tot dit geschrift, wel eens weder mogen erinnerd worden’.Ga naar eind59. | |
Nederlandse katholieken: moreel burgerschapTot dusver bleek dat de in de Letteroefeningen voorkomende beeldvorming over het katholicisme en de katholieken overwegend werd ontleend aan buitenlandse literatuur. De vraag die gaandeweg dit artikel steeds prangender is geworden is welke percepties zich in het tijdschrift van de Nederlandse katholieken laten onderscheiden, zowel in moreel burgerlijk als in staatkundig opzicht. De oogst op dit punt is in vergelijking met wat al gepasseerd is tamelijk mager. Op het totaal van de 102 doorgenomen, vuistdikke delen beloopt het aantal specifiek aan het Nederlandse katholicisme gewijde bijdragen, voor zover valt in te schatten op basis van de inhoudsopgaven (die soms inaccuraat bleken) om en nabij de dertig. De eerste twee decennia vanaf de oprichting van het tijdschrift was de aandacht vrijwel nihil. De betrokkenheid bij het onderwerp manifesteerde zich vooral gedurende de gepolitiseerde jaren van de patriottentijd, in het bijzonder tussen 1780 en 1784; daarna vooral gedurende de Bataafse tijd, met als piekjaren 1797-1802. Percepties van het katholicisme en de katholieken waren daarnaast traceerbaar in artikelen over wat als aanverwante zaken kunnen worden beschouwd: de geschiedenis van de Hervorming en het verlies van de bevoorrechte positie van de Hervormde kerk na 1796 Hoewel de Letteroefeningen zich als cultureel tijdschrift niet zo expliciet politiek profileerde, menen Kloek en Mijnhardt dat zij, evenals de spectatoriale geschriften, romans en genootschapsverhandelingen, een belangrijke bijdrage leverde aan de totstandkoming van een nieuw burgerideaal op grond waarvan eerst de patriotten en later de Bataven hun hervormingen konden doorvoeren.Ga naar eind60. Dit impliceert dat de revolutionaire veranderingen de wil waren van de meerderheid van de Nederlandse schrijvende elite en suggereert dat de Republiek een op harmonie en continuïteit gerichte democratie avant la lettre was. Volgens Van Sas gaat deze interpretatie te gemakkelijk voorbij aan de felle, diepgaande conflicten die zich voordeden op politiek gebied. De patriotten wilden van meet af aan meer dan alleen het moreel burgerschap, zij streefden ernaar de besluitvorming uit te strekken tot de burgerij in het algemeen en wilden, desnoods gewapenderhand, concrete invloed en macht.Ga naar eind61. De Letteroefeningen daarentegen distantieerde zich bewust van het politieke strijdgewoel. Een midden tussen het straatrumoer staande felle patriot als Gerrit Paape, die de roep om nationale verzoening beantwoordde met nog agressiever getoonzette geschriften, was de Letteroefeningen een doorn in het oog. In 1799 sprak | |
[pagina 28]
| |
zij de hoop uit nooit meer iets van Paape te hoeven lezen.Ga naar eind62. Dit onderscheid tussen het revolutionaire elan van patriotse voormannen en het behoudende afstandelijk-literaire standpunt van de Letteroefeningen valt ook te zien aan het tempoverschil bij de invulling van het moreel burgerschap. Waar een journalist als Pieter 't Hoen het burgerideaal voor alle confessies gelijkelijk toegankelijk verklaarde, hield de Letteroefeningen wat de katholieken betreft nog flink wat slagen om de arm.Ga naar eind63. Typerend is dat het tijdschrift zich - uitgerekend in 1781 - boog over de vraag waarom de katholieken toch zo veelvuldig vloekten. De voorzichtig geformuleerde conclusie luidde dat men hen deze slechte gewoonte niet echt kwalijk kon nemen. Doordat zij zoveel moesten bidden, lag Gods naam in hun mond nu eenmaal bestorven.Ga naar eind64. De Letteroefeningen wilde de katholieken het moreel burgerschap zeker niet ontzeggen, maar anders dan de patriotse journalistiek stelde zij hen nog niet gelijk aan de protestanten. Generaliserende uitlatingen omtrent hun vermeend ondermaats peil kwamen in de Letteroefeningen in alle jaren in talrijke artikelen in de vorm van achteloze tussenzinnetjes voorbij. De ‘domheid des volks in het stuk van den Godsdienst’ werd als een typisch katholiek probleem gezien.Ga naar eind65. Handreikingen tot verbetering waren wat de Letteroefeningen betreft welkom. Dit kwam al naar voren in haar welwillende reactie op Engelbert's zendingsdrang de katholieken zich te laten spiegelen aan de deugden van de enige goede paus, Clemens XIV. In dezelfde lijn toonde het tijdschrift vijf jaar eerder sympathie voor de katholieke priester Adriaan Wittert en diens uit 1770 daterende oproep aan zijn eigen geloofsgenoten om als christenen en gehoorzame onderdanen van de Republiek deel te nemen aan de ‘Algemene Dank, Vast- en Bededag’, sinds 1713 een jaarlijks ritueel dat, aldus Van Rooden, de politieke eenheid van het vaderland moest bevestigen en door alle religieuze groepen vrijwel algemeen werd gevierd.Ga naar eind66. Een uitgesproken gunstig onthaal vond ook een door een anonieme ‘vaderlander’ in 1789 gelanceerd plan om de Katholieke kerk op te stoten in de vaart der Verlichting door haar financiën te reorganiseren. Daarmee zou meer geld vrijkomen voor de salariëring van de priesters, het onderhoud van de kerken en de armenzorg.Ga naar eind67. De Letteroefeningen wilde de katholieken op termijn opnemen in de morele gemeenschap. Dat gold althans in praktische zin. Op het meer abstracte niveau, het niveau van de historische verbeelding van de gemeenschap, lag het moeilijker. Zoals alle protestanten in deze tijd waren ook de redacteurs van de Letteroefeningen van oordeel dat het belangrijkste ijkmoment van de Nederlandse natie de Hervorming was, oftewel: de ‘bevrijding’ van het ‘Pauslyk juk’. Het was aan de achttiende-eeuwse protestanten het in de zestiende eeuw begonnen ‘heilzaam’ werk te vervolmaken.Ga naar eind68. De Hervorming gold dus als rechtstreekse voorloper van de Verlichting (met als geijkt tegenbeeld de ‘duistere Middel Eeuw’).Ga naar eind69. Op grond van de met grote regelmaat in de Letteroefeningen verschijnende artikelen over de Hervorming, Luther en protestantse martelaars, lijkt het logisch te veronderstellen dat de eventuele katholieke lezers zich als morele burgers toch wat geïntimideerd voelden. Toch moet dit eerder als een onbedoeld neveneffect, dan als de uitkomst van een bewuste, vroege vorm van culturele ‘identiteitspolitiek’ worden gezien.Ga naar eind70. Het proces van protestantse toeëigening van de geschiedenis dat hier in de loop van de negentiende eeuw zo manifest zou worden, was ook in de laat achttiende eeuw al aan de gang - de Letteroefeningen was er trots op dat de ‘Protestantsche Natiën’ over een grote voorraad van ‘uitmuntende’ historische geschriften beschikten - maar omdat er in deze tijd nog geen sprake was van een Nederlandse katholieke geschiedtraditie, vormden uitgesproken polemische doelstellingen er nog geen onderdeel van.Ga naar eind71. | |
Nederlandse katholieken: politiek burgerschapDe patriotse en Bataafse jaren moeten de voor polarisatie allergische redactie van de | |
[pagina 29]
| |
Letteroefeningen heel wat hoofdbrekens hebben gekost. Met het oog op het voortbestaan van het tijdschrift op de langere termijn kon zij het zich niet permitteren om zich met een bepaalde partij te identificeren.Ga naar eind72. De politieke ontwikkelingen werden niettemin gevolgd, via de gebruikelijke boekbesprekingen; de redactionele formule incorporeerde nu eenmaal geen actuele nieuwsberichten. Gelet op het grote aantal recensies dat inging op publicaties die verband hielden met de gebeurtenissen aan het revolutionaire front, ligt het in de lijn der verwachtingen dat er ook grote belangstelling voor de kwestie van de katholieke burgerrechten bestond. Afgemeten aan de frequentie waarin dit onderwerp ter sprake werd gebracht bleek dat slechts in geringe mate het geval. Tot circa 1780 bleven de concrete omstandigheden waarin de Nederlandse katholieken verkeerden in ieder geval buiten beeld, enkele uitzonderingen daargelaten.Ga naar eind73. Vanaf begin jaren tachtig vervoegden steeds meer katholieken zich bij hun plaatselijke autoriteiten met bezwaren tegen hun achterstelling. Deze ontwikkeling trok in de opiniepers veel publiciteit.Ga naar eind74. Ook de Letteroefeningen kon er niet omheen. Zo vermeldde het tijdschrift in 1780 de uitgave Aanspraak der Roomsch-Catholijke Pastooren, gericht aan de dijkgraaf en baljuw van Rijnland. Bij zijn aanstelling was deze bestuurder overgegaan tot verhoging van de ‘douceurs’, gelden die de katholieken plaatselijk moesten betalen om vergunning te krijgen voor het houden van hun eredienst. De pastoor van Rijnsaterwoude, M.H. Witbols tekende hier namens zijn ambtgenoten bezwaar tegen aan. Bij het schrijven voegde hij nog wel het oude geldbedrag, maar dat werd door de baljuw geweigerd. Dit voorval greep een anonymus aan om via een fictieve ambtsbrief over de ‘toestand van de Roomsche Kerke hier te Lande’ hevig uit te varen, vooral tegen het aftroggelen van de niet eens bij wet vastgestelde penningen. In een bijgevoegd stukje dreef hij de spot met het ‘oodmoedig en onderdanig’ gedrag van de pastoors en beschuldigde hij Witbols ervan de baljuw te hebben willen omkopen in ruil voor een ruimhartig gedoogbeleid. De Letteroefeningen lijkt wederom meer gepreoccupeerd met schrijfstijl en toonzetting dan met thematiek en inhoud. De argumentatie voldeed aan het oogmerk van de schrijver, maar de bewoording van diens aantijging tegen de pastoor was te ‘personeel’ en te hatelijk om in ‘openbaren druk gemeen te worden’.Ga naar eind75. In 1784 drukte het tijdschrift een gedeelte van de tekst af van een rekest van de katholieken te Arnhem, waarin zij de magistraat verzochten om toegelaten te worden tot de kleine stadsambten. Gaf dit verzoekschrift de patriotse publicist Pieter 't Hoen aanleiding tot een juichende steunbetuiging, de Letteroefeningen noemde het: ‘bescheiden’.Ga naar eind76. Het lag in niet in haar aard op de barricaden voor politieke principes te gaan staan, dus ook niet voor de rechten van de katholieken. Dat het tijdschrift zich niet door een specifieke partij-ideologie liet leiden, maar steeds op basis van ‘redelijkheid’ een eigen middenpositie zocht, blijkt ook uit het gemak waarmee het de binnenlandse discussie omtrent de katholieke emancipatie van de buitenlandse scheidde. Terwijl de Letteroefeningen de internationale actualiteit rondom het vraagstuk meestal aan de ‘nieuwspapieren’ overliet, maakte ze in 1780 plotseling wel reclame voor een Nederlandse vertaling van de juridische verdediging van Lord George Gordon, de leider van de langste en hevigste rellen uit de Engelse geschiedenis, beter bekend als de ‘Gordon Riots’ die in 1780 in Londen uitbraken als verzet tegen een besluit van de regering de antikatholieke wetgeving te matigen. Gordon werd op beschuldiging van hoogverraad voor de rechtbank gedaagd. Het was, aldus de Letteroefeningen, ‘aangenaam’ te lezen met hoeveel ‘hartelijkheid’ en ‘bondigheid’ hij door zijn advocaat was vrijgepleit.Ga naar eind77. De hausse aan pro- en contrapropaganda die losbarstte gedurende de Bataafse revolutiejaren vond ook weerklank in de Letteroefeningen. Het tijdschrift zelf stelde zich opnieuw niet activistisch op, maar uit een recensie naar aanleiding van twee | |
[pagina 30]
| |
gepubliceerde ‘Zamenspraaken’, tussen een gereformeerde dorpspredikant en diens katholieke tuinman, kan worden opgemaakt dat zij de inmiddels gelegaliseerde politieke emancipatie van de katholieken onderschreef. De tuinman verdedigde het toetreden van zijn geloofsgenoten tot de landelijke en plaatselijke besturen, tegenover zijn baas, die meende dat de politieke participatie van de katholieken ten koste ging van de leden van de Hervormde kerk en bovendien een uiting was van ‘religiezucht’. Volgens de Letteroefeningen toonde de tuinman ‘meer harts en meer rechtschapene begrippen dan zyn Meester te bezitten’.Ga naar eind78. Werd in de Letteroefeningen indirect positief gerefereerd aan de katholieke emancipatie, veel meer kopij besteedde het tijdschrift aan verdedigers van de belangen van de voormalige publieke kerk. Zij ageerden voornamelijk tegen de herverdeling van de kerkgebouwen over de verschillende kerkgenootschappen, waartoe in het kader van de scheiding van kerk en staat door de wetgever richtlijnen waren opgesteld.Ga naar eind79. De kerkelijke eigendomsrechten werden grotendeels beargumenteerd op grond van historische argumenten, waarbij in talrijke geschriften getamboereerd werd op alle ‘daadzaaken’ die de protestanten in vroegere en latere tijden door de katholieken waren aangedaan: van de ‘wreedste vervolgingen’ tegen allen die in de zestiende eeuw geweigerd hadden het ‘gezag van den Paus en de Geestelykheid’ nog langer blind te gehoorzamen, de ‘weinige Roomschgezinden’ die bereid zouden zijn geweest samen met de ‘Onroomschen’ te strijden voor de vrijheid in de oorlog tegen de Spanjaarden, tot de ‘gevaarlyke’ katholieke ‘samenrottingen’ om het land ‘weder in 's vyands hand te leveren’.Ga naar eind80. Een ‘schrandere’ auteur bracht tegen de nationalisering van de ‘Geestelyke Goederen’ in dat het verbod op de uitoefening van de katholieke eredienst destijds op het gezag van de ‘gantsche natie’ was uitgevaardigd, de kerkelijke goederen sindsdien nationaal bezit waren geweest en dat ook moesten blijven.Ga naar eind81. De Letteroefeningen zelf nam de haar vertrouwde tussenpositie in. Voor de stelling dat de protestanten op historische gronden de wettige eigenaars van de kerkgebouwen waren, viel hier en daar wel wat te zeggen, maar zij hoopte met het oog op de vrede toch op ‘billyke schikkingen’.Ga naar eind82. Onder de aandacht van de lezers bracht de Letteroefeningen ook Reize door de majorij van 's Hertogenbosch, in 1799 en 1800 in twee delen uitgegeven, en Gedachten over de Meierij van 's Hertogenbosch en derzelver inwoners uit 1801. In alledrie de boeken hekelde de anonieme auteur - de gereformeerde predikant Stephanus Hanewinkel - de ‘domheid, bygeloof, dweepzucht, godsdienst-haat en vervolging’ van de nog mijlenver van de Verlichting verwijderde Brabanders en adstrueerde daarmee de stelling dat zij de, door de gereformeerde elite vervulde politieke en bestuurlijke taken, niet konden overnemen, omdat zij, als onverlichte en bijgelovige katholieken, daartoe niet capabel waren.Ga naar eind83. Hanewinkel's geschriften kwamen de Letteroefeningen waarheidsgetrouw voor, maar ook contraproductief: de Brabantse belijders van de ‘Roomschen Godsdienst’, toch al niet behept met ‘leeslust’, zouden er geen lering uittrekken omdat de teksten vooral ‘walging’ opwekten. De kritiek was dus moreel van aard. De politieke implicaties van Hanewinkel's negatieve Brabant-beeld liet het tijdschrift buiten beschouwing.Ga naar eind84. | |
‘zwakke redeneeringen’Ook tijdens de Bataafse tijd bleef het een voornaam doel van de Letteroefeningen de lezers een palet aan te bieden van nieuwe mogelijkheden en beperkingen voor individuele ontwikkeling op cultureel en religieus gebied. Daarmee gaf zij tevens de marges aan van de ruimte waarbinnen aanspraak kon worden gemaakt op het moreel burgerschap. De invulling van dat ideaal werd steeds gepresenteerd als het resultaat van een autonome, individuele keuze, de Letteroefeningen reikte slechts bouwstenen aan. Dat geschiedde in relatie tot het katholicisme aanvankelijk voornamelijk op basis van vertaalde boeken. | |
[pagina 31]
| |
Vanaf 1797 kwamen daar ook Nederlandse publicaties bij. De eerder gesignaleerde voorkeur voor bij de Katholieke kerk uit de gratie geraakte geestelijken tekende zich ook binnen het nationale kader af. Zo stond het tijdschrift stil bij de lotgevallen van de priester van de Haarlemse statie van de clerezij, Theodorus van Middelwaert, die in 1796 in opspraak raakte omdat hij zichzelf rekende tot de rooms-katholieke geestelijkheid en daarmee de banvloek van Rome negeerde.Ga naar eind85. Uitzonderlijk binnen het kader van de redactionele formule ‘personaliteiten’ en polemieken te vermijden, was dat de Letteroefeningen een serie van zeven recensies wijdde aan de controversiële kwestie Frans Voorhout, de Nederlandse equivalent van de convertiet Van Stolberg, in 1808 door de Letteroefeningen geportretteerd als een goedmenend christen die in religieuze zin helaas tot de verkeerde slotsom was gekomen. De publiciteitsgolf rondom de bekering van Voorhout begon in 1798, toen de Alkmaarse pastoor Petrus Schouten diens geloofsbelijdenis openbaar maakte. In 1795 was Schouten - een vooraanstaand Bataafs patriot - door de Letteroefeningen nog voluit geprezen als een verdienstelijke burger en verstandige katholiek.Ga naar eind86. Ook met zijn weergave van de geloofsbelijdenis gaf hij volgens het tijdschrift blijk van een ‘gezond oordeel’. Maar dat maakte de zaak volgens de recensent juist ook zo onbegrijpelijk. Hoe kon een zo ‘schrandere’ pastoor de katholieke leerbegrippen, in het bijzonder de transsubstantiatie, nog zo ‘getrouwelyk’ aankleven? En dan de bekeerling zelf: dat een ‘man van verstand, die zoo veel onderzocht, zoo veel verworpen en weggeredeneerd heeft, zich met zulke zwakke gronden voor zyn geloof heeft kunnen vergenoegen (...)’ viel volgens de recensent nauwelijks te geloven.Ga naar eind87. De Letteroefeningen gaf ook het woord aan een anonymus, die in een tegengeschrift de zwakkeren van geest tegen de redenaties van de als ‘kundig en verstandig man’ bekendstaande Schouten wilde beschermen. Dat Voorhout zich door Schouten had laten overhalen kwam doordat hij ook als protestant al behept was met ‘verwarde en oppervlakkige denkbeelden’. Het was dus niet verwonderlijk dat hij zijn toevlucht nam tot ‘blind gezag’. Zijn overgang had ook staatkundige implicaties: de door hem gezworen eed van gehoorzaamheid aan de paus moest worden beschouwd als een staatsgevaarlijke daad want in de ‘voorgewende eenheid lag de verplichting besloten over te gaan tot ‘vernieuwde vervolgingen en mishandelingen’ van andersdenkenden. Los daarvan: de geloofsbelijdenis was broddelwerk. Schouten's voorstelling van de katholieke leer was ‘ruw’ en onderbouwd met ‘allerzwakste bewyzen’.Ga naar eind88. Een andere anonieme scribent, die verklaarde niets tegen katholieken zelf te hebben maar alles tegen hun leer, viel Schouten aan op diens beschuldiging dat vele gereformeerden de Katholieke kerk de ‘lompste en onbeschaamdste lasteringen op den stouten toon aantygen’. Daartegenover stelde de schrijver alle ‘afgodische daadzaken’ die nog altijd door de katholieken gepraktiseerd werden, met als toppunt de ‘aanstootelykheid en bygeloovigheid der aanbidding en eeredienst van Maria’. De Letteroefeningen was het met het geschetste beeld volmondig eens maar vond het als aanval op Schouten en Voorhout te zwaar aangezet.Ga naar eind89. Schouten verdedigde zichzelf en zijn protégé in totaal in vijf geschriften, maar de Letteroefeningen bleef bij haar eerste oordeel. Hoe ‘kunstig’ de leerbegrippen door Schouten ook aan de man werden gebracht, zij konden nooit ‘de toets van het gezond verstand’ doorstaan, laat staan ooit ‘voorwerpen van redelyk geloof’ worden. Voorhout was gecapituleerd voor ‘zwakke redeneeringen’, om: het gezond verstand ten eenemaal te doen zwygen en plaats te geeven aan een blind geloof, alleen gegrond op menschelyk gezag, ook wel omtrent zaaken, die de grootste tegenstrydigheden in zich bevattenGa naar eind90. | |
Het nieuwe Nederlandse antipapisme aan de hand van de LetteroefeningenVan het idee van het katholicisme als een immer dreigend machtsblok, waartegen alleen | |
[pagina 32]
| |
de allerdappersten het durfden op te nemen - met Weyerman in de voorste gelederen - was in de late achttiende eeuw weinig meer over. De katholieke hervormingsbewegingen die overal in Europa waren opgekomen en waarvoor ook de Letteroefeningen interesse toonde, hadden de macht van de paus verzwakt en onder invloed van het toen veld winnende cultureel natiebesef was een nieuwe variant van het antipapisme opgekomen. De kern daarvan lag in het verlengde van het streven alle inwoners van Nederland te kneden naar het ideaalmodel van het moreel burgerschap. Meer dan bij de protestanten moest dat bij de katholieken gebeuren met ferme, zo niet zeer krachtige hand. Voor dat project spande ook de Letteroefeningen zich in. Dat deed zij op verschillende manieren. De verzamelde gegevens omtrent de receptie van katholieke uitgaven weerspiegelden een patroon van een steeds terugkerende voorkeur voor katholieke auteurs wier godsdienstige opvattingen innerlijke vroomheid vooropstelden en daarmee aansloten bij de religieuze invulling van het burgerideaal van het eigen tijdsgewricht. Dat men hoopte op een voorbeeldwerking, bleek onder meer uit het feit dat Engelbert paus Clemens XIV als rolmodel voor de katholieken concipieerde. We zagen ook hoe het anti-jezuïtisme vanaf eind jaren zeventig afgewisseld werd door het vanaf die tijd blijvend aanwezige antimonasticsme. Veranderende kerkelijk politieke omstandigheden zorgden ervoor dat de jezuïeten uit beeld verdwenen, althans tot 1811. Maar ook strookte de altijd rondom hen hangende sfeer van dubieuze affaires en verdachtmakerij niet langer met de fatsoensnormen die de Letteroefeningen graag hoog wilde houden. Het antimonasticisme daarentegen bleek als kapstok voor het ophangen van de eigentijdse moreelgodsdienstige waarden bij uitstek geschikt. Via de identificatie met het gedrag van de personages in antimonastieke toneelstukken en romans kon het (lezers)publiek worden aangespoord zelfstandig te blijven nadenken en zich nooit en te nimmer blind te onderwerpen aan geloofsgezag. Een soortgelijke sturende werking ging wellicht ook uit van de recensies naar aanleiding van de reisbeschrijvingen. De meeste reisbeschrijvers waren het erover eens: de katholieken werden door de paus en de kerkelijke hiërarchie gevangen gehouden in een neerwaartse spiraal van onwetendheid en bijgeloof en waren bijgevolg nog lang niet toe aan de heilzame invloed van de op redelijkheid gebaseerde Verlichting. Dit werd niet rechtstreeks gerelateerd aan de Nederlandse katholieken, maar hierop kan nog een aanvulling worden gegeven. In een ander verband stelde de Letteroefeningen namelijk ervan uit te gaan dat ‘opgeklaarde en eerlyke Roomschgezinden’ de ‘ergerlyke bygeloovigheden’ die in vele katholieke landen nog ‘geduld’ werden ‘ten sterksten’ verfoeiden. Het moet voor de Nederlandse katholieken niet moeilijk zijn geweest te vatten waar zij zich in ieder geval niet mee mochten identificeren.Ga naar eind91. Hoewel de Letteroefeningen zich beslist niet richtte op politieke opinievorming en daarom zelden inhaakte op de directe actualiteit, gaf zij er vanaf de jaren tachtig tussen de regels door blijk van de katholieken in staatkundige opzicht als gelijkwaardige burgers te accepteren. Vanaf 1796 vulde zij haar kolommen tevens met meningen van gereformeerden die zich door de scheiding van kerk en staat en de burgerlijke gelijkstelling geschaad voelden in hun kerkelijke en politieke belangen. Zelf koos het tijdschrift geen positie, althans niet in strikt politieke zin. In de morele sfeer had zij haar standpunten altijd al klip en klaar naar voren gebracht, maar in de jaren rond 1800 deed zij dat met nog meer verve, nu ook aan de hand van een Nederlands voorbeeld. De actuele kwestie Voorhout greep zij aan nogmaals en krachtiger dan voorheen te stipuleren waarom verstandige burgers beter in protestantse richting konden navigeren. Deze climax viel samen met de jaren waarin de revolutie getekend werd door grote tweedracht en de katholieken weer werden teruggedrongen uit het openbaar bestuur. Dat voltrok zich deels op grond van de argumenten dat katholieken bijgelovig waren en | |
[pagina 33]
| |
niet open stonden voor de heilzame invloed van de Verlichting.Ga naar eind92. Het voorbeeld van de Letteroefeningen laat zien dat deze argumenten behoorden tot een vertoog dat al vanaf de jaren zestig van de achttiende eeuw in de culturele sfeer latent aanwezig was. Aan de politieke activering ervan met als doel uitsluiting deed de Letteroefeningen zelf niet mee. Zij bleef inzetten op toenadering door eenzijdige aanpassing van de katholieken. Daarvan getuigt dit laatste citaat uit 1806, gehaald uit een recensie naar aanleiding van een uit het Duits vertaald Roomsch-Katholiek Gebeden-boek (1805): Onder de aangename verschijnselen van den tegenwoordige tijd, mag men ook wel de aannadering van sommige boven 't gemeen verlichte Geestelijken in de Roomsche Katholijke Kerk, tot de grondbeginselen der Protestanten rekenen.Ga naar eind93. Met dergelijke opvattingen maakte de Letteroefeningen geen vrienden in katholieke kring. In weerwil van de redactionele intentie een zo breed mogelijk publiek te bereiken, kon de katholieke lezer voor het tijdschrift weinig enthousiasme opbrengen, al werd dat pas voor het eerst luid en duidelijk gezegd na de Franse tijd. In 1821 startte J.G. le Sage ten Broek het tijdschrift de Roomsch-catholijke bibliotheek (1821-1826) met de specifieke bedoeling krachtig weerwerk te bieden tegen de gebruikelijke ‘lasteringen en valsche aantijgingen’ in ‘protestantsche tijdschriften’, waaronder ook de Letteroefeningen.Ga naar eind94. Naar aanleiding van een van haar afleveringen uit 1826 meldde de katholieke tegenhanger niets te zijn opgevallen ‘behalve enige uitvallen tegen den Paus, de Jesuïeten enz., met één woord, het gewone getjank (...)’.Ga naar eind95. Deze polemische woorden suggereren dat het tijdperk van de welwillende betutteling definitief voorbij was. |
|