Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 29
(2006)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vaderlandsche Letteroefeningen online!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingUit alle bijdragen aan dit tijdschriftnummer blijkt het belang van de Vaderlandsche Letteroefeningen (hierna: Letteroefeningen) voor cultuurhistorici die zich bezighouden met de Nederlandse achttiende en negentiende eeuw. Dit tijdschrift, dat in eerste instantie beoogde de waarde te hebben van ‘een historische kroniek voor het nageslacht’ en zelfs ‘in principe alles bevatte voor het hele mensdom’,Ga naar eind1. wordt door huidige onderzoekers ook inderdaad gebruikt als een enorme vraagbaak. Tussen de oprichting in 1761 en de opheffing in 1876 bleef de functie van de Letteroefeningen voor de eigentijdse lezers weliswaar niet onveranderd. Zo signaleert Gert-Jan Johannes vanaf 1800 een tendens tot specialisering binnen het perswezen,Ga naar eind2. die consequenties had voor het ‘totaaltijdschrift’. De verschijning van De Gids in 1837, die zich in het prospectus presenteerde als een ‘waardige troonopvolger’ van de Letteroefeningen, reduceerde verder de functie van wat werd gepresenteerd als een reliek van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de achttiende eeuw.Ga naar eind3. Maar ook al was de Letteroefeningen in die laatste periode moeilijk te beschouwen als ‘motor’ voor enige ontwikkeling in de Nederlandse samenleving, dat neemt toch niet weg dat het blad zeker nog als ‘spiegel’ zal hebben gewerkt. En vooral dat aspect is hier aan de orde. Met het oog op die functie als vraagbaak voor cultuurhistorisch onderzoek is ook een praktisch punt van groot belang, dat te maken heeft met de brede verspreiding.Ga naar eind4. Dat is de huidige alomaanwezigheid in universitaire bibliotheken. Om deze reden werden de jaargangen van de Letteroefeningen in het verleden al frequent geconsulteerd. Bij dit intensieve gebruik is het een groot geluk dat het papier van relatief goede kwaliteit is, maar duidelijk is wel dat maatregelen geboden zijn - zeker nu het gebruik nog intensiever dreigt te gaan worden. Het cultuurhistorisch onderzoek richt zich gaandeweg meer op minder - of zelfs in het geheel niet - gecanoniseerde geschriften en auteurs. Dankzij bijvoorbeeld het boekhistorisch onderzoek zijn bepaalde vergeten auteurs weer in de aandacht gekomen, en de tijdschriften, zeker de ‘algemeen-culturele’ en met name ook de Letteroefeningen, bevatten hierover heel wat nuttige informatie. Het wordt dan ook noodzakelijker om die tijdschriften meer in detail te kunnen doorzoeken. Die vergeten auteurs zijn deels vrouwen, van wie zou kunnen worden aangenomen dat hun ‘gender’ medeverantwoordelijk is geweest voor de eliminatie uit het collectieve geheugen. Een oneigenlijke reden, die nu niet meer acceptabel wordt gevonden, zodat nader onderzoek nodig is - zowel naar de feitelijke aanwezigheid van hun werk binnen het literaire bedrijf, als naar het door journalisten (en anderen) over hen gehanteerde discours. Met het oog op dat nadere onderzoek worden op dit moment allerlei gegevens over de personen, hun werk en de receptie ervan in de vorm van metadata opgenomen in een database, getiteld ‘Women Writers’. Dat gebeurt in het kader van het NWO-project ‘The International Reception of Women's Writing, 1700-1900’. Waardevolle informatie is vaak te vinden in de pers, maar bevindt zich dikwijls in berichtjes van minimale omvang, die bijvoorbeeld lang niet altijd de (juiste) naam van de schrijfster bevatten. De gezochte informatie laat zich dus niet zomaar op basis van de registers terugvinden, en online beschikbaarstelling van de tijdschrifttekst, met de mogelijkheid om grondig te zoeken en de tekst verder te ontsluiten door annotatie, opent hier interessante perspectieven. Dit geldt uiteraard niet alleen voor het onderzoek naar vrouwelijke auteurs, dat in het kader van dit artikel uitsluitend wordt gebruikt als voorbeeld en om verslag uit te brengen van de samenwerking tussen twee projecten: ‘e-Laborate: tekstverrijking in virtual communities’, geleid door Karina van Dalen-Oskam (Den Haag, voorheen NIWI, nu Huygens Instituut), en ‘De VLO en de Schrijvende Vrouw’, dat functioneert als een subproject binnen ‘The International Reception of Women's Writing’, onder leiding van Suzan van Dijk (Utrecht, OGC). Dit dubbelproject is in die zin bijzonder dat het gebaseerd is op nauwe samenwerking tussen onderzoekers in de geesteswetenschappen en ICT-deskundigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De webapplicatieHoewel de noodzaak van digitalisering meer en meer wordt gevoeld, is het de laatste jaren uitzonderlijk moeilijk geweest om subsidie te verwerven voor digitaliseringsprojecten. Tot op heden werd het digitaliseren van onderzoeksmateriaal voornamelijk gezien als taak van (wetenschappelijke) bibliotheken. In de praktijk wordt het ook nog steeds wel gedaan door bibliotheken, maar gewoonlijk is hun prioritering van te digitaliseren werken ingegeven door ofwel de aanwezigheid van topstukken in de eigen collectie, ofwel algemeen gangbare ideeën over wat ‘belangrijke werken’ zijn: meestal teksten uit de/een canon, waaraan in het verleden al veel onderzoek is gewijd. Beschikbaarstelling van die teksten gebeurt dus vanuit de wens voor grotere toegankelijkheid van een collec- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie, en niet noodzakelijk in direct verband met onderzoeksvragen die aan de orde zijn. De lovenswaardige Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren staat in haar opzet een stuk dichter bij de onderzoekers omdat de prioritering van te digitaliseren materiaal in nauw overleg met de onderzoekers in het vakgebied plaatsvindt. Maar ook de dbnl moet keuzen maken en kan niet aan alle wensen tegemoetkomen - zeker niet als het gaat om zulke omvangrijke tijdschriften als de Letteroefeningen. Voor dit tijdschrift waren vanwege het belang ervan voor de verschillende disciplines van onderzoek, al enkele jaren geleden plannen gemaakt om de tekst ook electronisch toegankelijk te maken. Dit in navolging van grootschalige projecten in het buitenland, waarvan de vroege experimenten in de jaren '70 in Parijs misschien de eerste waren.Ga naar eind5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VoorgeschiedenisOnder andere vanuit de wens om de Bijzondere Collecties van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (met daarin de Letteroefeningen) nader te ontsluiten, is aan het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI-KNAW) in 2001 een VLO-projectgroep opgericht. Deze bestond uit medewerkers van verschillende NIWI-afdelingen, en startte in maart 2001 een pilot-onderzoek naar de mogelijkheden. Als testmateriaal was gekozen voor de jaargangen 1761, 1787 en 1823 van het tijdschrift.Ga naar eind6. Het uiteindelijke doel dat men voor ogen had was om het tijdschrift door middel van digitalisering en ontsluiting met metadata voor de gebruikers toegankelijk te maken, zodat bijvoorbeeld de bovengenoemde functie van ‘vraagbaak’ eindelijk ten volle tot zijn recht zou kunnen komen. Voor de ontsluiting van de inhoud van de delen werd ervoor gekozen om de artikelen bibliografisch te beschrijven en aan elk artikel maximaal drie vrije trefwoorden toe te kennen, die zoveel mogelijk uit de tekst werden overgenomen. De gedachte was dat in een latere fase een eigen thesaurus ontwikkeld zou moeten worden of een geschikte al bestaande thesaurus zou kunnen worden overgenomen.Ga naar eind7. Men ging ervan uit dat diepere inhoudelijke ontsluiting wellicht overgelaten moest worden aan ter zake deskundige onderzoekers, specialisten van de historische pers. Omdat binnen deze opzet de inhoud van de jaargangen alleen als scan en niet als machineleesbare tekst beschikbaar zou komen, en de artikelen dus niet full-text doorzoekbaar zouden zijn, hing het welslagen van het traject voor een groot deel af van de kwaliteit van de metadata, dus de titelbeschrijving en de trefwoorden. De inschattingen die het pilot-project opleverde waren weinig hoopgevend. Voor een enorm geldbedrag zouden voor de onderzoekswereld scans en metadata beschikbaar komen met uitsluitend zoekmogelijkheden in de metadata. Dat zou nogal mager zijn. In de zich ontwikkelende wereld van de digitale bibliotheek werd het nut van het toekennen van trefwoorden bovendien met steeds meer skepsis bekeken: was het niet veel efficiënter om te zorgen voor digitale beschikbaarstelling van de volledige teksten, waardoor samenvattende trefwoorden in feite overbodig zouden worden? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e-Laborate (1): digitaal platform voor samenwerkingsverbanden in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappenMede door de positieve reacties van het veld op de inspanningen van de dbnl was inmiddels duidelijk geworden dat onderzoekers inderdaad eerder behoefte hebben aan volledig doorzoekbare digitale Letteroefeningen dan aan alleen titelbeschrijvingen en enkele trefwoorden. Maar de omvang van het tijdschrift bleef een probleem: het leek onmogelijk om voor digitalisering van naar schatting 120.000 pagina's Letteroefeningen ergens geldelijke ondersteuning te krijgen. Zowel de traditionele bibliotheken als de recente dbnl trachten in hun digitale be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikbaarstelling de inhoud van het papieren bronmateriaal zo precies mogelijk weer te geven. De dbnl streeft ernaar de tekst voor bijna honderd procent foutloos op het internet te plaatsen. Veel tijd gaat zitten in het streven naar een zo correct mogelijke digitale tekst. In een nieuw VLO-project wilden wij nagaan of deze aanpak wel de enig mogelijke is. Wij wilden verkennen of een inversie van de tot op heden gewone omgang met digitalisering en gedigitaliseerd tekstmateriaal niet sneller een nuttig hulpmiddel voor onderzoekers kan opleveren dan wanneer zij moeten wachten op een volledig gecorrigeerde digitale tekst. Kunnen zij niet veel sneller aan de slag met alleen de scans en een ongecorrigeerde transcriptie die is gemaakt met programmatuur voor Optical Character Recognition (OCR)? Om de beschikbaarheid van de digitale Letteroefeningen een stap dichterbij te krijgen dacht het NIWI aan de realisatie van een ‘digitaal platform voor samenwerkingsverbanden in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen’. Daarop konden scans en ruwe, ongecorrigeerde met hulp van OCR machineleesbaar gemaakte teksten voor de belanghebbende onderzoekers beschikbaar gesteld worden en ook door henzelf naar behoefte verder zouden kunnen worden verbeterd en verfijnd. Het was dus niet de bedoeling van het NIWI om de integrale Letteroefeningen in perfecte staat op het internet te plaatsen, maar om hulpmiddelen te ontwikkelen waarmee de gebruikers zelf op een doelmatige wijze scans handmatige of met OCR gemaakte transcripties kunnen toevoegen, verbeteren, doorzoeken en elkaar met hun eigen werk zo van dienst konden zijn. Het doel was dus een website die kon functioneren als collaboratory (‘collaborative laboratory’), een virtueel laboratorium waarin onderzoeksmateriaal ondergebracht kan worden, selectief beschikbaar kan worden gesteld, en bewerkbaar gemaakt voor actieve onderzoekers. Juist de Letteroefeningen (eerder dan een minder omvangrijk tijdschrift) was hiervoor geschikt om al vanaf het begin zoveel mogelijk onderzoekers in de nieuwe ontwikkelingen te interesseren, hen te kunnen vragen om als testgebruikers mee te werken en op die manier te stimuleren om ook in de toekomst aan dergelijke collaboratories bij te dragen. Een bij het digitaliseringsfonds van de KNAW ingediende aanvraag voor het bouwen van zo'n platform werd in het voorjaar van 2003 gehonoreerd. Het project startte in oktober 2003 en het beoogde product kreeg de naam e-Laborate. Home page van e-Laborate.
De technische basis van e-Laborate ligt in i-Tor, een door het NIWI ontwikkeld content | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
management systeem waarmee het gebruikers relatief gemakkelijk wordt gemaakt een website te bouwen en bij te houden.Ga naar eind8. Ten behoeve van digitale samenwerking rond tekst zijn bovenop deze basis een aantal specifieke functionaliteiten gebouwd. De belangrijkste en eerst gerealiseerde is het ‘transcriptie-object’. De screenshot aan het begin van dit artikel laat de samenhang zien: een scherm waarbinnen een scan opgehaald kan worden, met daarbij ruimte voor een transcriptie van de tekst die zichtbaar is op de scan (het derde blokje, de annotatieruimte, stamt uit het vervolgproject dat we in de volgende paragraaf nader beschrijven). Voor het plaatsen van scans en het toevoegen of verbeteren van transcripties moeten gebruikers schrijfrechten toegekend gekregen hebben van de projectleider. Ieder die deze rechten heeft, kan na invulling van zijn of haar gebruikersnaam en wachtwoord toegevoegde of verbeterde tekst gemakkelijk opslaan, zodat alle andere gebruikers (inclusief degenen die alleen visuele toegang tot de pagina's hebben, zonder schrijfrechten) van deze aanpassingen kunnen profiteren.Ga naar eind9. Het is trouwens de bedoeling dat voor elk thema of project binnen e-Laborate een moderator wordt aangesteld die schrijfrechten kan toekennen en eerste hulp bij het gebruik kan bieden. Om de scans goed bruikbaar te maken is veel aandacht besteed aan de mogelijkheid om op de scans in- en uit te zoomen. En om optimaal gebruik te kunnen maken van de transcripties is een zoekfunctie gerealiseerd waarbij de zoekresultaten als keyword in context worden gepresenteerd en via de resultaten doorgeklikt kan worden naar de tekst waaruit de context afkomstig is. Voorbeeld van de zoomfunctie binnen de scan.
Daarbovenop is een extra zoekoptie gerealiseerd die van groot belang is voor tekst uit tijdperiodes waarin de spelling (onder andere van namen!) nog niet vastlag of uniform was: als de gebruiker bij zijn zoekopdracht het blokje fuzzy aanvinkt worden ook resultaten gepresenteerd die erg veel lijken op het gezochte.Ga naar eind10. Uiteraard wilden wij mogelijke gebruikers verleiden om daadwerkelijk met e-Laborate te gaan experimenteren. Om hun belangstelling te vergroten besloten wij zoveel pagina's als ons budget dat toeliet te scannen en op de VLO-subpagina te plaatsen.Ga naar eind11. In mei 2005 konden we 50.000 scans ophalen, die corresponderen met de jaren 1761 tot en met 1799. Voor iedere jaargang is een folder aangemaakt en daarbinnen zijn de scans in groepen van 30 verdeeld over subfolders (‘subpages’). De reële paginanummers kunnen door de gebruikers worden ingevuld in de titel van die subfolders. Richard Bos van het NIWI heeft de 50.000 pagina's met behulp van de Finereader ge-OCR-d. De teksten zijn vervolgens met behulp van een script in de transcriptieblokken links onder de desbetreffende scans geplaatst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De folder voor de jaargang 1766, met in de rechter kolom de links naar de subfolders. De scans (met OCR-bestanden) zijn automatisch in de website geplaatst, tien per subfolder en met automatische nummering van de subfolders. Wanneer een geregistreerd gebruiker een subfolder raadpleegt, kan deze de titel van de subfolder preciseren door aan ‘subpage N’ de paginanummers toe te voegen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e-Laborate (II): tekstverrijking in virtual communities en een blik op het vervolgEr werd verder gebouwd aan e-Laborate waarbij gebruik gemaakt werd van de ervaring en de ideeën opgedaan en ontwikkeld in het eerste project. De verwachting was dat, nu de basis van de beoogde webapplicatie er lag, het relatief eenvoudig zou zijn om meer functionaliteiten toe te voegen en daarbij ook met alle mogelijke wensen van de gebruikers rekening te houden. In september 2004 is een eerste vervolgproject, ‘Tekstverrijking in virtual communities’, van start gegaan. Het project beoogde het collaboratory dat in het eerste project was opgebouwd, uit te breiden met de mogelijkheid om het tekst- en beeldmateriaal ook van annotaties te voorzien. Ten behoeve van de afstemming op de concrete gebruikerswensen werden de onderzoeksgroepen De VLO en de Schrijvende Vrouw: Samenwerking tussen Collaboratories en de editieprojecten De Ephemerides Historicae van Cornelius de Fine en Een digitale editie van negende-eeuwse commentaarteksten bij het project betrokken.Ga naar eind12. Deze samenwerking had ook een breder doel, namelijk om onderzoekers aan de hand van verleidelijke inhoud meer te laten zien over de mogelijkheden van DARE (Digital Academic Repositories). Doordat onderzoeksmateriaal binnen e-Laborate beschikbaar komt, is het nog aantrekkelijker om wetenschappelijke publicaties over dat materiaal ook digitaal beschikbaar te stellen, bij voorkeur via DARE, met uitvoerige hyperlinking naar de tekstpassages die in het onderzoek worden aangehaald. De kernfunctionaliteit in dit tweede e-Laborateproject is dus het annoteren van getranscribeerde tekst. In april 2005 kon deze in eerste vorm beschikbaar worden gesteld. Na het oplossen van een aantal andere problemen kon de aangepaste en verbeterde versie in februari 2006 daadwerkelijk in gebruik genomen worden. Bij het testen van e-Laborate gaat de aandacht vooral uit naar die artikelen in de Letteroefeningen, die recensies en commentaren bevatten op het werk van vrouwelijke auteurs. Dit gebeurt in het kader van de genoemde DARE-samenwerking. De metadata van de artikelen in kwestie bevinden zich in de database ‘Women Writers’, die wordt gebruikt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen het project ‘The International Reception of Women's Writing’: vanuit de desbetreffende database-records zullen de artikelen zelf dus direct online benaderbaar zijn. Anderzijds worden er, ten behoeve van de e-Laborate-Letteroefeningen-gebruikers, in het annotatiegedeelte hyperlinks aangelegd naar in de database aanwezige informatie. Ook het DARE-project ‘De VLO en de Schrijvende Vrouw’ heeft een voorgeschiedenis, die hier voor het goede begrip wordt samengevat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Letteroefeningen en vrouwelijke auteursDe problematiek van het schrijfsterschap vóór de feministische golf wordt in Nederland nog niet zo lang bestudeerd. Mede dankzij het verschijnen, in 1997, van Met en zonder LauwerkransGa naar eind13. hebben diverse Nederlandstalige schrijfsters wel enige bekendheid gekregen, maar deze zelfde bloemlezing maakte ook duidelijk dat er nog veel te ontdekken moest zijn en dat er tal van prangende vragen te beantwoorden waren. Zo lijkt er bijvoorbeeld een groot verschil te bestaan tussen de genrevoorkeuren van Nederlandstalige en Franse schrijfsters uit de achttiende eeuw: de eersten zouden - volgens de gegevens uit Met en zonder Lauwerkrans - vooral dichteressen zijn geweest, terwijl in Frankrijk vrouwen zich vooral op het romangenre zouden hebben gestort.Ga naar eind14. Vergelijkend onderzoek op internationale schaal zal moeten uitwijzen of er inderdaad sprake was van verschillende voorkeuren bij in het Nederlands respectievelijk in het Frans schrijvende vrouwen.Ga naar eind15. Ook onderzoek naar de mogelijke internationale contacten tussen schrijvende vrouwen is vruchtbaar. Eerder was al de hypothese geformuleerd dat zij over de grenzen heen, met elkaar gecommuniceerd moeten hebben.Ga naar eind16. Behalve naar de feitelijkheid van deze onderlinge connecties is het relevant om onderzoek te doen naar de receptie van het werk van die buitenlandse schrijfsters alhier. Gegevens daarover zijn o.m. te vinden in catalogi van bibliotheken, maar ook in de pers, en meer bepaald in de Letteroefeningen. Om dergelijke gegevens bij elkaar te brengen is enige jaren geleden de database ‘Women Writers’ gecreëerd. Het doel van deze databaseGa naar eind17. is om zeer vele, maar vaak weinig omvangrijke brokjes informatie in een betekenisvolle structuur bijeen te brengen. We gaan ervan uit dat veel wél ooit vastgelegde informatie over vrouwen niet tot ons is gekomen, en als het ware uit de geschiedschrijving is gevallen, waardoor men ze dikwijls pas ‘toevallig’ terugvindt wanneer men in contemporaine documenten eigenlijk iets anders zoekt. Het is daardoor onmogelijk om voor één bepaalde schrijfster op zoek te gaan naar inlichtingen over haar productie of over de receptie van haar werk en de invloed die het zou kunnen hebben uitgeoefend. Dit impliceert dat bronnen waarvan men mag aannemen dat ze informatie over meerdere schrijfsters bevatten, systematisch moeten worden gedepouilleerd. De meeste onderzoekers kunnen dit niet (laten) financieren. Grootschalige inventarisatie en opslag van data, in projectvorm gerealiseerd, levert een bruikbare oplossing, waarmee heel wat onderzoekers vooruit kunnen - temeer omdat ook deze database het karakter heeft van een ‘collaboratory’: de bedoeling is dat wie meeprofiteert van de reeds aanwezige content, zelf ook nieuwe informatie aanlevert. Binnen ‘Women Writers’ was het in eerste instantie niet haalbaar geacht om de artikelen uit de tijdschriften integraal in de database te laten invoeren (dat wil zeggen te laten overtypen). Wat opgenomen wordt zijn in principe alleen de metadata: exacte referenties, en waar mogelijk een samenvatting of andere indicaties van in het werk behandelde thematieken en daarnaast eventueel enkele belangrijke citaten. De samenwerking met het NIWI-project bood hier echter een nieuw perspectief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vragen naar aanleiding van eerder verricht handmatig onderzoekIn de database ‘Women Writers’ waren eerder, ten behoeve van een ander project,Ga naar eind18. verwijzingen opgenomen naar Letteroefeningen-artikelen uit de periode 1761-1800, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commentaren bevatten op werk van buitenlandse schrijfsters wier werk naar het Nederlands was vertaald. Handmatige depouillering van het papieren tijdschrift, op basis van het register, had geresulteerd in een lijst van 60 artikelen (in totaal ca. 200 pagina's - op het totaal van ca. 50.000. De artikelen handelen over 48 verschillende werken van in totaal 35 vrouwelijke auteurs uit Engeland, Frankrijk, Duitsland en Rusland. De besproken werken zijn voornamelijk romans of ‘conduct books’ (adviesboeken inzake opvoeding - vooral van meisjes - en de vraag ‘hoe zich te gedragen?’). Zoals voor de meeste besprekingen van romans (ook die geschreven door mannelijke auteurs) in de Letteroefeningen geldt, zijn deze artikelen deels kort tot zeer kort (soms minder dan één pagina in omvang). Naar land van herkomst van de besproken schrijfsters was de verdeling in artikelen en pagina's als volgt:
Dit correspondeerde met de volgende aantallen besproken schrijfsters:
Aan de hand van deze zestig, op de ouderwetse - of zo men wil: op de klassieke - manier gevonden artikelen kunnen wij het nut van beschikbaarstelling via e-Laborate illustreren, en laten zien hoezeer de tekst ervan aan inzichtelijkheid wint, wanneer deze binnen e-Laborate van annotaties kan worden voorzien. De samenwerking tussen de drie projecten (de database ‘Women Writers’, ‘De VLO en de Schrijvende Vrouw’ als subproject daarvan, dat voortbouwt op de technische mogelijkheden die zijn gecreëerd binnen ‘Tekstverrijking in virtual communities’) is zowel voor vrouwenliteratuurhistorici als voor Letteroefeningen-specialisten van belang. De in ‘Women Writers’ aanwezige gegevens dienen ter explicatie van wat in de tot tijdgenoten gerichte tijdschrifttekst niet vermeld hoefde te worden, of wellicht bij de journalist onbekend was: het is mogelijk om aan de namen en titels direct de concrete feitelijke informatie te ‘hangen’, die in het tijdschrift ontbreekt. De desbetreffende annotaties bestaan dus in principe uit URL's die ‘doorverbinden’ naar de bijbehorende auteurs-, werk- en receptie-records, zodanig dat al deze zestig achttiende-eeuwse artikelen over buitenlandse schrijfsters zullen worden voorzien van informatie op verschillende niveaus:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze informatie is om drie redenen van extra belang: de mededelingen hierover in de meestal korte Letteroefeningen-artikelen zijn dikwijls (1) incompleet, en (2) foutief. Bovendien (3) is voor een eenentwintigste-eeuwse Letteroefeningen-lezer of -deskundige, hoe vertrouwd ook met het tijdschrift, de relevantie van bepaalde mededelingen inzake schrijfsters niet altijd duidelijk. Hier heeft de pershistoricus de hulp nodig van (in het onderhavige geval) vrouwenliteratuurhistorici, die de tijdschrifttekst wezenlijk kunnen ‘verrijken’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IncompleetheidVoor de in totaal 35 gerecenseerde schrijfsters worden van 11 de namen niet genoemd. Dankzij de titel van het werk konden deze worden teruggevonden: in de annotaties worden zij toegevoegd. Dit geldt bijvoorbeeld voor een indertijd belangrijke schrijfster als Louise d'Epinay (1726-1783), die ook nu volop erkenning vindt, en wier Conversations d'Emilie (1774, vertaald door Betje Wolff in 1787) aan tijdgenoten wellicht voldoende bekend was, zodat de bespreker het niet nodig achtte om nadrukkelijk de auteur te noemen. De journalist is in ieder geval enthousiast: ‘Wij deden dit werk tekort met er de bijnamen van aangenaam, onderhoudende en vermakend leerzaam aan te weigeren; het verdient dezelve dubbel’ (1788, p. 635). Maar voor een ander werk, The female Quixote; or, the adventures of Arabella (1752, anonieme vertaling 1762), weet de journalist niet dat het afkomstig is van een vrouw, nl. Charlotte Lennox (1729-1804). Misschien verklaart dat feit mede zijn enthousiasme: ‘De Schrijver van dit Werkje betoont ene uitmuntende bekwaamheid in ene onnatuurlyke Historie, zo overeenkomstig met deszelfs aart te beschryven, dat alles eigenaartig t'zamenhange, en, op de vooronderstelde gemoeds-aandoeningen van Arabella, natuurlyk voortloope’ (1762, p. 500). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FoutenEen enkele man schreef onder vrouwelijk pseudoniem en werd door de Letteroefeningen als vrouwelijke auteur besproken, maar kon dankzij de beschikbaarheid van Buismans lijst Populaire prozaschrijvers in de dbnl gemakkkelijk worden ontmaskerd.Ga naar eind20. Zo bleek ‘Amalia Will’ een pseudoniem te zijn van Friedrich Rochlitz, auteur van Meine Freuden und Leiden als Jungfrau und Gattin (1797). De journalist is erg gelukkig met dit werk, dat ‘jonggehuwden en minnende lieden [kan] aansporen om openhartig jegens elkander te wezen teneinde de misstappen, voor het huwelijk begaan, geen treurige gevolgen in hetzelve voor beiden na zich slepen, en zij, door een wederzijds vertrouwen, onderling elkanders geluk bevorderen mogen’ (1799, p. 43). Het feit dat de journalist het pseudoniem aanzag voor de naam van een bestaande schrijfster, maakt dat de recensie niet aan belang inboet voor wie nu geïnteresseerd is in het discours over het vrouwelijk auteurschap. Toch heeft voor ons een opmerking als zou ‘de braave Schryfster de gevaren ener overijlde liefde zeer levendig [schilderen], met het juiste penseel der ondervinding’ (1799, p. 43), wel baat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mate van relevantieDat Jeanne Leprince de Beaumont (1712-1780) als ‘hoogstgeplaatste’ Franse schrijfster eindigt (16 pagina's over vier werken) zou kunnen verbazen: haar naam is op dit moment | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niét alom bekend.Ga naar eind21. Deze hoge score was echter wel degelijk te verwachten, gezien niet alleen haar populariteit over geheel Europa, maar ook haar verpletterende aanwezigheid in achttiende-eeuwse Nederlandse privé- en openbare bibliotheken, die was aangetoond door Alicia Montoya.Ga naar eind22. Dit moet in de annotatie duidelijk worden aangegeven, zeker waar de journalist wel enige bezwaren tegen haar werk inbrengt: haar ‘Fransche levendigheid’ zou maken dat de gepresenteerde denkbeelden oppervlakkig lijken en bovendien steeds ‘door andere invallende gedagten afgebroken worden, eer ze regt opgehelderd zyn; zo dat geen jonge Juffrouw langs dien weg tot ene regelmatige manier van denken, of zelfs ene genoegzame oppervlakkige kundigheid van deze of gene wetenschap gebragt konne worden’ (1761, p. 458). Het vakje links onder de scan bevat de met OCR gemaakte machineleesbare en vervolgens handmatig gecorrigeerde tekst. Het vakje rechts bevat een noot bij wijze van voorbeeld; deze wordt zichtbaar als de cursor in het linkervakje over de geannoteerde tekst wordt bewogen.
Ook de beperkte aanwezigheid van Marie-Jeanne Riccoboni (1714-1792; 2 pagina's over twee werken, waarvan één overigens met toeschrijving aan een mannelijke auteur: Marmontel) heeft toelichting nodig. Het gaat hier namelijk om een schrijfster over wie Darnton schreef dat zij wellicht de meest gelezen auteur was van geheel FrankrijkGa naar eind23. en die ook volop in de door Montoya onderzochte bibliotheken aanwezig is. Inderdaad lijkt de waardering voor haar Lettres de Madame de Sancerre iets meer dan clichématig te zijn: ‘De uitvoering is over het geheel van die natuur, dat ze, door de samenloop der gevallen, en de levendigheid van verhalen behage; te meer daar de eerbaarheid in alle de minnarijen bestendig in het oog gehouden wordt, en de meeste karakters hunne leerzaamheid hebben’ (1770, p. 288). Dergelijke commentaren, aanvullingen en rectificaties zijn dus van wezenlijk belang. Daarom moeten ze direct gekoppeld worden aan een versie van de tekst, die niet uitsluitend door directe collega's en medespecialisten wordt gelezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitbreiding van het corpus (I)De bovengenoemde cijfers (60 artikelen over 35 buitenlandse schrijfsters) roepen de vraag op of die aantallen groot of klein moeten worden gevonden (en ten opzichte van wat precies?). Een definitief antwoord is voorlopig nog niet te geven. Wel is op grond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dit eerste handmatig verrichte onderzoek, alvast duidelijk geworden dat wij in de Letteroefeningen zeker niet alleen vermeldingen tegenkomen van nu nog steeds bekende namen. Mary Wollstonecraft ontbreekt weliswaar niet (2 artikelen, in totaal 15 pagina's), maar diverse nu totaal onbekende schrijfsters komen ook ter sprake, zoals de Française Mlle de La Motte (1 artikel, 5 pagina's). Een zekere representativiteit ten opzichte van de totale productie van vertaalde vrouwenteksten lijkt daarom wél gegarandeerd. Maar deze cijfers, gebaseerd op handmatige tellingen, zijn inmiddels achterhaald, dankzij e-Laborate, en dankzij het feit dat daarin de achttiende-eeuwse periode van de Letteroefeningen integraal, in de vorm van scans en OCR-bestanden, is opgenomen. En we kunnen ons nu gaan buigen over enkele meer inhoudelijke vragen over het vrouwelijk auteurschap. Een van deze vragen betreft, zoals in het bovengenoemde artikel werd opgemerkt, een vergelijking met de manier waarop Nederlandse schrijfsters werden benaderd. Er leek op het eerste gezicht verschil te bestaan tussen de wijze waarop journalisten zich opstelden tegenover buitenlandse schrijfsters en landgenotes. Hun werk maakte weliswaar geen deel uit van het toenmalige canon, maar werd van tijd tot tijd natuurlijk wel aangetroffen in tijdschriften: zo werd bijvoorbeeld, merkwaardigerwijs,Ga naar eind24. Mary Wollstonecraft vergeleken met Petronella Moens:In den voorleden Jaare kundigden wy een Werkje aan van eene Vaderlandsche Schryfster, Petronella Moens, getiteld: Myne vrye Denkwyze over belangryke Onderwerpen (*). De Engelsche Schryfster, die in haar Land geen geringen naam gemaakt heeft, en hier te lande mede niet onbekend is (**), wier Werkje wy hier voorhanden hebben, zou met vollen regte op den Tytel hebben mogen plaatzen: Myne vrye Denkwyze, of Aandoeningen op eene Reis door, enz. Onderscheiden is egter beider arbeid; die onzer Landgenoote is een Roman, schoon zy het geen Roman wil genoemd hebben, deeze eene daadlyk gedaane Reize. (1799, p. 536)
De annotatie, gebaseerd op het in de database Women Writers aanwezige materiaal, laat de e-Laborate-lezers mee profiteren van de onderzoeksresultaten. Op basis van dergelijke incidenteel aangetroffen opmerkingen bestond de indruk dat Nederlandse schrijfsters anders werden benaderd dan buitenlandse: ‘where censure is necessary, reviews of Dutch works are harsher, but in the opposite case praise is more lavishly bestowed’.Ga naar eind25. Verondersteld werd dat dit mede te maken had met het feit dat beoordelaars en schrijfsters elkaar wellicht persoonlijk kenden. Ook heeft de genre-kwestie een rol gespeeld voor de meer of minder strenge houding van de beoordelaars: de uit het buitenland geïmporteerde werken van vrouwelijke auteurs waren in verhou-ding vaak romans, een genre waarvoor een criticus zich in het algemeen minder ‘uitsloofde’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze constateringen behoeven echter nadere analyse. Die zal ook inderdaad binnenkort - door iedereen thuis, online - kunnen worden uitgevoerd. In het kader van ‘The International Reception of Women's Writing’ zijn nu alle artikelen die de Letteroefeningen in de achttiende eeuw aan vrouwelijke auteurs heeft gewijd in de database opgenomen. Deze opname kon uiteraard nog niet plaatsvinden met behulp van de online versie in e-Laborate, en is verricht op basis van door het NIWI gemaakte scans. Aan het corpus voor de periode 1761-1800 zijn dus de Nederlandse schrijfsters toegevoegd:Ga naar eind26.
Met behulp van de hieruit voortgekomen lijst worden vervolgens (nu: maart/april 2006) de OCR-versies van de desbetreffende artikelen ‘opgeschoond’ en voorzien van annotaties. Maar ook op andere wijze kan nu het achttiende-eeuwse corpus verder worden uitgebreid: voor de zoekfunctie hoefde, zoals boven al was betoogd, de ‘ruwe’ OCR niet per se te worden opgeschoond. Deze kan worden doorzocht op trefwoorden als ‘schrijfster’, ‘vrouwenhand’, ‘vrouwenpen’, en daarnaast op een juist in artikelen over vrouwelijke auteurs voorkomende uitdrukking als ‘manlijke stijl’. Daarbij is de mogelijkheid van ‘fuzzy’ zoeken inderdaad van groot belang: zoeken we op ‘schryfster’, dan vinden we uitsluitend die OCR-bestanden die we eerder al zelf hadden opgeschoond, en die dus al waren gevonden. By ‘fuzzy’ zoeken op dezelfde term wordt de hoeveelheid weliswaar zo groot dat deze onhanteerbaar wordt, maar krijgen we ook te zien in welke vormen het woord zich dikwijls presenteert - bijvoorbeeld als ‘schryffter’. Zoeken hiernaar leverde verwijzingen op naar vier handmatig niét gevonden schrijfsters, onder wie Marie-Anne du Boccage (1710-1802) en Françoise de Graffigny (1695-1758). Een geruststellende ervaring, want hun afwezigheid in de Letteroefeningen-jaargangen had verbazing gewekt - in vergelijking zowel met hun internationale beroemdheid, als met hun prominente aanwezigheid in de achttiende-eeuwse door Montoya onderzochte Nederlandse bibliotheken.Ga naar eind28. Dergelijke precieze vragen naar de aanwezigheid van bepaalde namen waren naar aanleiding van het eerdere onderzoek in het genoemde artikel geformuleerd. Zij kunnen nu een wellicht definitief antwoord gaan krijgen - doordat op persoonsnamen, titels en eventueel op namen van personages kan worden gezocht. Zo werd gesteld: It is striking for example that only one novel by the then famous French novelist Marie-Jeanne Riccoboni, in third place on Montoya's list, is presented by the VLO: Lettres d'Adélaïde Dammartin (1767; tr. 1769); another, Histoire d'Ernestine (1765), is announced but with Marmontel credited as author. (p. 242) Zoeken op ‘Riccoboni’ levert een verwijzing op naar de vertaling van haar L'Aveugle (1766, p. 505 ss - subpage 106) - overigens niet één van haar belangrijkste werken. Waarom de in het Nederlands (in 1768) vertaalde roman Histoire de Miss Jenny en de door Betje Wolff gelezen Lettres de Juliette Catesby niet zijn besproken, blijft een open vraag. Zoeken op ‘Lichtfield’ levert het bewijs dat Isabelle de Montolieu's (1751-1832) Caroline de Lichtfield (1787) - volop in bibliotheken aanwezig - ook is becommentarieerd. Daarentegen leidt het intypen van ‘Belle van Zuylen’, ‘Madame de Charrière’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Tuyll’, ‘Le Noble’ tot niets: kennelijk heeft de redactie van de Letteroefeningen geen interess gehad voor het werk van de in Nederland geboren schrijfster - dit in tegenstelling tot De Denker (1765) en Rijklof Michaël van Goens' Nieuwe Bijdragen tot opbouw der vaderlandsche letterkunde (1766).Ga naar eind29. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verdere uitbreiding van het corpus (II)De toevoeging in de database van het materiaal afkomstig uit het negentiende-eeuwse gedeelte van de Letteroefeningen leidde uiteraard tot een indrukwekkende toename van het aantal schrijfsters. De complete lijst (1761-1876) betreffende voor ons relevant geachte recensies heeft een omvang van 1106 artikelen over 377 auteurs:Ga naar eind30.
Het DARE-subproject ‘De VLO en de schrijvende vrouw’ zal ook al deze artikelen in e-Laborate toegankelijk maken op de beschreven manier, zodat over de gehele periode waarin de Letteroefeningen verscheen deze problematiek bestudeerbaar wordt: reageerde de Letteroefeningen anders op werk van buitenlandse schrijfsters dan op dat van tijdgenotes? speelde de genderkwestie daarbij een rol? hoe ontwikkelde zich de kritiek ten aanzien van werk van vrouwen in deze 120 jaar?Ga naar eind31. En meer toegespitst: publiceerde de Letteroefeningen inderdaad zo weinig artikelen over een geruchtmakend auteur als George Sand? Tot nu toe lijkt de score ver ‘achter te blijven’ bij haar aanwezigheid in het Leeskabinet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SlotBij afronding van dit dubbelproject zullen wij dus beschikken over de complete serie (via ‘Women Writers’ als zodanig terugvindbaar) van de artikelen die de Letteroefeningen van 1761 tot 1876 aan vrouwelijke auteurs heeft gewijd, full-text en voorzien van zoomfunctie, zoekoptie en andere functionaliteiten. Al deze artikelen hebben dan hun plaats binnen de structuur van de database ‘Women Writers’, dat wil zeggen dat zij gekoppeld zijn aan de auteurs en de werken die in de artikelen worden becommentarieerd, in de vorm van een directe link naar e-Laborate, waar ze een eerste verrijking hebben ondergaan. Ze zijn voorts dankzij het project ‘Tekstverrijking in Virtual Communities’ voorzien van functionaliteiten waarmee individuele onderzoekers de tekst naar behoefte verder kunnen verrijken. Vanuit het tegenovergestelde perspectief van e-Laborate bezien is een begin gemaakt met de bewerking van de vele duizenden pagina's tijdschrifttekst. Voor projecten met een duidelijk afgebakende problematiek, zoals ‘The International Reception of Women's Writing’, lijkt het zeer goed mogelijk om met een betrekkelijk geringe extra inspanning die artikelen die nodig zijn voor het onderzoek, tegelijkertijd zodanig in e-Laborate te laten bewerken dat de desbetreffende pagina's ook voor niet-specialisten toegankelijk worden. De door ons verwerkte artikelen, die handelen over de in principe willekeurig gekozen thematiek van het vrouwelijk auteurschap, kunnen dienen als voorbeeld voor diegenen die om andere redenen de Letteroefeningen wensen te gebruiken. Hopelijk zul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len deze Letteroefeningen-specialisten en cultuurhistorici van de achttiende en negentiende eeuw hierdoor geïnspireerd raken om zo snel mogelijk aan de slag te gaan voor het beschikbaar krijgen van de andere honderden artikelen en duizenden pagina's, en die vervolgens te gaan bewerken. Daarmee zullen wij allen ons voordeel kunnen doen. In deze record in de database Women Writers kan worden doorgeklikt naar e-Laborate, met de tekst van het betreffende artikel.
Wat het vrouwelijk auteurschap betreft, zullen we dankzij het zoeken op de integrale, achttiende- en negentiende-eeuwse, Letteroefeningen-tekst ook kunnen nagaan of wellicht de Letteroefeningen verslag heeft uitgebracht van de negentiende-eeuwse ‘herontdekking’, door Sainte-Beuve, maar ook door Potgieter, van het werk van Belle van Zuylen. In de handmatig teruggevonden artikelen, die nog moeten worden ingevoerd in e-Laborate, hebben wij haar werk niet aangetroffen, maar onze eventuele slordigheid, vermoeide ogen of andere menselijke eigenschappen kunnen daaraan debet zijn. |
|