| |
| |
| |
Verschenen boeken
Sr. de la Daillhiere, Les enretiens curieux, de Tartuffe et de Rabelais, sur les femmes (1688), ed. A.J. Hanou, Leuth, Astraea 2004 (Marollenreeks 3). Tevens dubbelnummer van Faicts & Dicts. Berichten van de Rabelais-club ‘Fay ce que vouldras’ 33-34 (aug-dec 2004). ISBN 90-75179-24-3. Prijs 14,95 euro.
Het Rabelaisgenootschap is een klein gezelschap van min of meer gelijkgezinden - Nederlandse lief hebbers van de Grote Rabelais die zich met alle aspecten van leven en werken van de schrijvende arts bezighouden. De enkele gelukkigen die er lid van zijn ontvangen driemaal per jaar het onderhou dende tijdschrift Faicts & Dicts.
Daarvan is nu een speciaal nummer verschenen. in samenwerking met de, voor leden van het Weyermangenootschap, welbekende uitgeverij Astraea. En zo kan nu een veel groter gezelschap kennis nemen van een bijzonder boekje. Het bevat een tekst, een vanzelfsprekend fictieve samenspraak tussen Tartuffe en Rabelais, en een erudiete inleiding van Andre Hanou.
Wat me wel vaker overkomt als ik door Hanou bezorgde teksten lees: de inleider is veel leuker en vooral slimmer dan de auteur die hij voor het voetlicht haalt. Maar een geniale spreekstalmeester kan de door hem gepresenteerde kleine talenten natuurlijk extra brille geven door te wijzen op allerlei verborgen kwaliteiten.
Enkele vragen die Hanou in de inleiding stelt, kan ik makkelijk voor hem oplossen. Hoe kan het dat de NCC vaak meer edities bevat dan de STCN? Dat is niet verwonderlijk voor degenen die de Nederlandse gezamelijke catalogus ‘van binnenuit’ kennen. Als je de STCN ziet als een bibliografische pendant van het Calvinistische Genève: strenge regeltjes, eenduidige beschrijvingen, dan is de NCC inhoudelijk vergelijkbaar met het rijke Roomse leven: daar doet, net als in de boeken van Rabelais, iedereen zo 'n beetje waar hij zin in heeft, zodat het aantal titelverdubbelingen groot is. Niet geplaagd door vakkennis zit iedereen maar zo'n beetje te bibliograferen, met een vrolijke chaos als gevolg. Maar zo valt er nog veel te ontdekken voor de wetenschap.
En. ja. deze uitgave. verschenen onder de naam van Pierre Marteau, is een Nederlandse druk. Ik houd het zelf op Utrecht, gezien een ornamentje op het titelblad.
Tartuffe en Rabelais als goede vrienden: dat is even wennen. Ik denk zomaar dat Rabelais Tartuffe wel had kunnen waarderen, maar omgekeerd? Curieus is natuurlijk het gegeven dat we hier een echt mens in gesprek zien met een fictief personage. Was Rabelais ondertussen een fictief persoon geworden, of zag men Tartuffe als een historisch persoon? De gesprekken gaan over vrouwen, maar, zoals Hanou opmerkt: ze zijn nogal saai, helemaal als je bedenkt wie de gesprekspartners zijn. De auteur van onvergetelijke personages zoals over de zwerver die over een kind van zes dat hij op zijn rug draagt opmerkt: ‘of ze maagd is? Daar heb ik geen zicht op’ - in gesprek met de vleesgeworden schijnheiligheid.
Eigenlijk moet Andre Hanou zelf maar eens een echt boek zelf schrijven. Voor mijn part een schitterdende mystificatie zoals het OeraLindaBok. een meesterwerk van een achttiende-eeuwer die tot dus verre een obscuur bestaan blijkt te hebben gehad in een obscure hoek van een bibliotheek. De NCC heeft daar vast geen problemen mee.
Paul Dijstelberge
| |
Hans-Jürgen Lüsebrink en Jeremy D. Popkin (red.), Enlightenment, revolution and the periodical press (Studies on Voltaire and the eighteenth century 2004:06), Oxford, Voltaire Foundation 2004. ISBN 0-7294-0841-8 en ISSN 0435-2866, 226 blzz.
Deze veelzijdige bundel bestaat uit drie delen en bevat zes Engels- en vijf Franstalige artikelen over de betekenis van de Europese pers tijdens de 18e eeuw.
In het eerste deel nemen de beide redacteuren en Jack R. Censer het onderzoek naar 18e-eeuwse periodieken onder de loep. Vijf artikelen zijn vervolgens gerangschikt onder het thema politieke cultuur en media. Joāo Luís Lisboa bespreekt Portugese nieuwsbrieven uit de eerste helft van de achttiende eeuw en hun functies, naast die van de gedrukte kranten. De geschreven nieuwstijdingen hadden ook in Portugal een complementair karakter, aangezien ze meer dan de gedrukte periodieken aandacht konden schenken aan gevoelige binnenlandse onderwerpen. Het artikel van Anne-Marie Mercier-Faivre gaat over de Gazette d'Amsterdam en het nabije oosten in de tijd van Montesquieus Lettres Persanes. Nuttig voor de vergelijking met de Perzische brieven is haar verzameling berichten uit de - ook door Montesquieu gelezen - Gazette d'Amsterdam over het verblijf van de Turkse ambassadeur Mehemet Effendi in Frankrijk (1720-1721; zie haar Annexe A). Hieruit blijkt dat feit en fictie nogal uiteenliepen. Marie-Christine Skuncke verdiept vervolgens de belangrijke rol van de Zweedse pers in de factiestrijd na de afschaffing van de censuur in 1766. Ze eindigt met een impressie van de (dag)bladen in Stockholm tijdens de explosieve politieke situatie in 1772. In dat jaar maakte koning Gustaaf III zoals
| |
| |
bekend een einde aan de grote macht van het Zweedse parlement.
Bernadette Fort werpt daarna licht op het politieke karakter van de kunsthistorische kritiek in de Mémoires secrets en Martin Stuber behandelt het belang van brieven voor het wetenschappelijke tijdschrift. Zijn bevindingen zijn gebaseerd op het indrukwekkende netwerk van ruim 1200 correspondenten dat de Zwitserse geleerde Albrecht von Haller (1708-1777) - vooral als hoofdredacteur van de Göttingischen Gelehrten Anzeigen - over geheel Europa onderhield (zie ook <www.haller.unibe.ch>). Vanuit Nederlands perspectief zijn Stubers passages over de disputen tussen Haller en andere leerlingen van Herman Boerhaave over diens geestelijke nalatenschap interessant.
De resterende vier artikelen vallen onder de noemer revolutie en transformatie rond 1800. Maria L.G. Pallares-Burke onderzoekt de moeilijke carrière van de Franse journalist Jacques-Vincent Delacroix, die vóór en na 1789 een beoefenaar van het spectatoriale genre was. Hij was evenals de voormalige priester Jacques Roux, de hoofdpersoon in Éric Négrels bijdrage, tijdens de Franse Revolutie slachtoffer van censuurmaatregelen. Met zijn gedrukte preken Le Publiciste de la République française probeerde Roux in 1793 de stem van het volk te vertolken. Suzanne Lachennicht analyseert de verspreiding van revolutionaire ideeën via Duitstalige periodieken vanuit de Elzas. Diverse auteurs emigreerden na 1789 uit het Heilige Roomse Rijk naar dit gebied. Qua periode is Philip Harley de uitloper in deze bundel met zijn beschouwing over de antirevolutionaire retoriek in de pers van de Britse Tories tussen 1815 en 1832. Na Waterloo zou het anti-Franse sentiment nog lang doorklinken in Engeland.
Popkin en Censer stellen in hun inleiding: ‘We are still far from having documented the full range of the press's functions in the long eighteenth century.’ Dit is zonder meer waar, maar een bijdrage over de Nederlandstalige pers van de 18e eeuw was al wel mogelijk geweest, gelet op de huidige stand van de Nederlandse historiografie.
Joop W. Koopmans
| |
R.R.F. Habiboe, Tot verheffing van mijne natie. Het leven en werk van François Valentijn (1666-1727), Franeker, Van Wijnen, 2004. ISBN 90-5194-262-1. 160 blzz. Prijs 32,50 euro.
Deze biografie behoort bij de in de laatste jaren verschenen reprint van Valentijns Oud en Nieuw Oost-Indiën, het meest omvattende werk over Azië dat in de vroege koloniale periode in Europa gepubliceerd werd. Habiboe heeft de bestaande Valentijn-kennis verzameld en met nieuwe informatie vermeerderd. Hij heeft veel aandacht voor Valentijn als kenner van het Maleis (hij vertaalde de bijbel in die taal); verder voor de totstandkoming en geschiedenis van het genoemde magnum opus. Ook is een bibliografie van Valentijns werk opgenomen, en een klein deel van de veilingcatalogus van zijn bibliotheek. [ah]
| |
John Locke, Een brief over tolerantie, vert., inl. en essay Inigo Bocken, Budel, Damon, 2004 (Marginalia 9), 126 blzz. ISBN 90-5573-508-6. Prijs 14,90 euro (geb.).
Tweede vertaling in het Nederlands (de eerste dateert nog uit de 17e eeuw) van deze in Amsterdam aan Van Limborch geschreven brief uit 1685 (gedrukt Gouda 1689, anoniem) waarmee Locke zijn sympathie wilde betuigen voor het standpunt van de remonstranten, waarin hij de scheiding van kerk en staat voorstond. De brief is explicieter dan het bekendere Essay concerning toleration uit 1667. De brief kan beschouwd worden als één van de grondteksten van de Verlichting en van het moderne denken. [ah]
| |
Z. Erkelens-Aanen, Cornelis Evenblij (1675-1744), een notaris en streekgenoot voor het voetlicht, Sliedrecht, Genealogische Vereniging De Stamboom 2003. 166 blzz. Prijs 17,50 euro.
Biografie van deze notaris. Tevens publicatie van een deel van zijn eigen archief: dag- en kasboeken met zijn privé-inkomsten en uitgaven, waarbij opmerkingen over dagelijkse gebeurtenissen, aankopen en reizen. [ah]
| |
Y. Krumenacker, Das Journal von Jean Migault. Leiden und Flucht einer hugenottischen Familie (1682-1689), Bad Karlshafen 2003 (Geschichtsblätter der Deutschen Hugenotten Gesellschaft 37). ISBN 3-930481-17-0. 148 blzz. Prijs 14,80 euro.
Dagboek van deze gevluchte hugenoot over zijn periode in Amsterdam, 1682-1689. Deze bronnenpublicatie wordt gevolgd door twee bijdragen over het leven van Migault, in het bijzonder betrekking hebbend op zijn latere verblijf te Emden waar hij schoolmeester werd. [ah]
| |
Aarnout Drost, ‘De eer des Vaderlands gebiedt, dat men streng zij’, Kritieken, ed. Ingrid Glorie, Amsterdam, Stichting Neerlandistiek VU 2004. ISBN 90-72365-80-1. 260 blzz. Prijs 28 euro.
Verzameling van de recensies en beschouwingen door Drost (1810-1834) in De vriend des vaderlands en De muzen. Deze teksten zijn wellicht wat ‘laat’ voor de dixhuitiémist, maar feitelijk komt een enorm aantal schrijvers uit de tijd rond 1800 aan de orde. Glorie geeft een korte beschouwing over Drosts psychologische en historische realisme, en zijn opvattingen over het romantische; en geeft zakelijk commentaar bij de teksten. Goede index. - Wie wel eens verrast wordt
| |
| |
door de verbaasde of bezeerde blikken van deze of gene 19e-eeuw-deskundige wanneer men een zakelijke opmerking plaatst over het aan die periode inherente victorianisme, kan smullen van cultuuratmosferisch rijke passages, als die waarin Drost Truitje, of die sta(at) zie toe niet te vallen bespreekt.
In dat verhaal beschrijft Robidé van der Aa de Amsterdamse volkswijk Marken, met ‘menigvuldige kruiwagens, stalletjes en draagbare winkels, gedurig brandend vuur, onophoudelijk knetterende olie, panharing, platvisch, gekookte aardappels, die naast gebradene appels rooken, taankleurigen stokvisch, stoomende lever en long, druipenden bietwortel en tot kluifjes gehakte ossenpooten’. Drost: ‘Dit alles is zoo walgelijk en viesch, dat de schrijver zeer onwelvoegelijk handelde, dit tafereel opzettelijk te schetsen. De kiesche smaak der Nederlandsche vrouwen en meisjes wordt hier baldadig gekwetst. De schrijver zou (dit weten wij) te wellevend zijn, om aan eene beschaafde vrouw eene wandeling door die buurten voor te slaan.’ Deze opvatting past, vrees ik, bij diegenen die huiselijke poëzie alleen in bepaald licht willen lezen. [ah]
| |
Alfons Nauw & Jef Schaeps, Fraay met sapverwen gecouleurd. Kunstenaars in Leiden in de achttiende eeuw, Leiden, Prentenkabinet/Universiteitsbibliotheek Leiden 2004 (Kleine publicaties Leidse Universiteitsbibliotheek 62). ISSN 0921-9263. 64 blzz. Prijs 7,50 euro.
Inleiding en toelichting bij veertig tekeningen (waarvan er hier enkele gereproduceerd zijn) door de kunstenaars Willem van Mieris, Frans van Mieris de Jonge, Jan Wandelaar, Louis de Moni, Abraham Delfos, Johannes Janson, August Christiaan Hauck, Jabes Heenck, Christina Chalon, Johannes Huibert Prins, Barend Hendrik Thier, Pieter Kikkert. - Die Christina Chalon (1749-1808) lijkt een studie waard, want het werk (dat voor mij een beetje Anton Pieckachtig oogt) van deze oorspronkelijk Amsterdamse die les kreeg van Ploos van Amstel, was toen geliefd bij verzamelaars. Zij is gehuwd geweest met de componist Ruppe, maar van haar levensloop ‘is weinig bekend’ behalve dat het ‘tragisch eindigde in het “verbeterhuis” Nieuwenburg bij Hazerswoude.’ Hier zit een verhaal in. [ah]
| |
M. van Hattum, Da Costa tussen Bilderdijk en Suringar. Een uitgeversdocumentatie, Amsterdam, Stichting Neerlandistiek Vrije Universiteit 2004. ISBN 90-72365-82-8. 276 blzz. Prijs 28,50 euro.
Correspondentie tussen Suringar. Da Costa en anderen 1829-1847 over het opnieuw uitbrengen van werken van Bilderdijk en diens vrouw die uit een eerder tijdvak dateren: in het bijzonder Bilderdijks Ondergang der eerste wareld (1809). Zeer illustratief voor de mentaliteitsgeschiedenis in die jaren. Mooie documentaire uitgave, met precieze annotatie. - Een opvallend iets: blijkens een inliggende boekenlegger werden de productiekosten van de uitgave geheel bestreden uit het ‘Hans en Rinus van Hattum fonds’. [ah]
| |
De uitgelezen Hume, ed. Patricia de Martelaere, vert. Joost van Brussel en Frans van Zetten, hoofdred. Ger Groot en Guido Vanheeswijck, Lanno/Boom 2004. ISBN 90-775-9801-4. 392 blzz. Prijs 22,50 euro.
De fragmenten zijn ingedeeld in hoofdstukken die tot titel hebben: Kennis en begripsvermogen: Passies en moraal; Godsdienst: Esthetica. De vertaling brengt de 18e-eeuwse Schotse empirist en scepticus Hume glashelder over, en maakt Hume tot een feest om te lezen. Even helder is de inleiding door De Martelaere.
Er wordt in deze rubriek nooit commentaar gegeven op de prijs - maar ditmaal zij gezegd dat 22,50 euro geen geld is voor zo'n bloemlezing. En als we nu toch bezig zijn als het ware onzakelijk te worden: het is altijd wat ergerlijk in Nederland te horen spreken over ‘Hjoem’. Doet men dat op een congres waar de angelsaksen in de meerderheid zijn, dan hoort men een zacht maar ingehouden gegiechel opstijgen: de spreker-buitenlander blijkt niet echt op de hoogte te zijn. De uitspraak van de naam blijkt in dit geval namelijk altijd te zijn geweest: ‘Hoem’. [ah]
| |
N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900, Amsterdam, AUP 2004. ISBN 90-5356-675-9. 668 blzz. Prijs 34,50 euro.
Deze verzameling studies verdient eerder een geheel besprekingsnummer dan tien regels. Van Sas is het soort historicus met een neus voor de bronnen. Hij weet alle soorten bronnen (zonder minachting voor bepaalde teksten) te schatten op de waarde die zij in hun eigen tijd hadden, en ziet welke gedachten en stromingen zij representeerden. Hij luistert. Daarna pas zal hij de gevonden elementen rangschikken, en op die fundamenten een gebouw oprichten. Dat gebouw is dan geen tamelijk willekeurige meta-constructie: evenmin gedicteerd door het tot op heden ook onder historici tamelijk gebruikelijke retroperspectivisme van negentiende-eeuwse snit. Van Sas is, zogezegd, een beetje de filoloog onder de historici - die desondanks heel goed weet hoe uit losse versregels één groot epos te reconstrueren. Van Sas is dus onder zijn vakgenoten een beetje de dwarsligger - die, zoals dat vaak het geval is, gewoon gelijk heeft. Als hij ontdekt dat het hart links zit, zit dat hart ook links, ondanks de protesten van Galenus-aanhangers die menen dat ten gevolge daarvan een of ander aristotelisch mens- of tijdsbeeld verstoord wordt.
| |
| |
Genoeg laudatio. Een deel van het boek bevat opstellen over de mythe Nederland zoals die in de 19e eeuw (na 1830) geconstrueerd werd. Dat is al belangrijk genoeg. Maar er blijven dan nog ruim 450 bladzijden over, vol uiterst belangrijke observaties over de periode vóór 1830; over thema's als vaderlandsliefde. politieke conjunctuur 1763-1813, het voorbeeld van de klassieken voor vaderlandse ‘republiek’-ideeën, het patriottisme, de opiniepers (bij Van Sas beslist geen dédain voor de ‘blaadjes’ zoals die bij anderen voorkomt), de ontwikkelingen in Utrecht 1783-1787. de onvoltooide revolutie 1795-1798. de orangisten - wat al niet. Dit alles wordt afgewisseld met beschouwingen over figuren als Daendels en Ockerse. En passant worden de 1800. Blauwdrukken gefileerd (394-398) als een toepassing van een ‘grote verdwijntruc’ waarin de achttiende-eeuwse morele burger gesneden wordt naar het model van de negentiende eeuw en later. De lezers van de Mededelingen behoren dit werk in zijn geheel te lezen en te beoordelen: verplichte aanschaf! [ah]
| |
Mirjam de Baar, ‘Ik moet spreken’ Het spiritueel leiderschap van Antoinette Bourignon (1616-1680), Zutphen, Walburg Pers 2004. ISBN 90-5730-274-8. 832 blzz. Prijs 49,95 euro.
Uitstekende biografie, tevens goed verantwoord. over de uit Rijssel afkomstige mystica Bourignon, die in Franeker overleed. Zij liet een enorm oeuvre na. Belangrijker is het feit dat zij een groot aantal volgelingen kreeg uit de intellectuele wereld, en dat haar invloed ook na 1680 duidelijk aanwijsbaar is. [ah]
| |
E.J. Vles, Pieter Paulus (1753-1796). Patriot en staatsman, Amsterdam, Bataafsche Leeuw 2004. ISBN 90-6707-574-4. 158 blzz. Prijs 19,50 euro.
De eerste zin: ‘Toen Pieter Paulus in 1796 stierf werd zijn dood als een groot, nationaal verlies ervaren.’ De laatste: ‘Pieter Paulus was een groot patriot. Hem komt een belangrijke plaats toe in de geschiedenis van Nederland.’ Tussen die twee zinnen een levenloze biografie die voornamelijk teruggaat op veelal oudere secundaire literatuur. Er is weinig archiefonderzoek gedaan, contemporaine gedrukte bronnen worden vrijwel niet benut. We krijgen geen idee van Paulus' karakter, geen werkelijk begrip van de betekenis van zijn denkbeelden in een tijd vol politieke hartstochten. Het wemelt van zinnen als ‘Het grote werk was af. Paulus dankte de goede [!] Voorzienigheid dat hij het tot een goed einde gebracht had’ (p. 39). ‘Het waren onrustige jaren in de Verenigde Republiek, jaren vol interne strijd die veelal op de een of andere [!] wijze in verband stonden met de onafhankelijkheidsstrijd in Amerika’ (p. 42). ‘In de dagen vóór Kerstmis 1794 viel de vorst in. Het zou het begin zijn van één van de strengste winters die Nederland sinds tijden gekend had’ (p. 98). Waar doet dit alles aan denken? Aan de stijl van de historische romans over de pruikentijd die rond 1930 geschreven werden? Welke amateur slaagt er trouwens nog in een van de belangrijkste werken van Paulus in zijn bibliografie te beschrijven als (zelfs cursief kon er niet vanaf): ‘Paulus. P.. Het Nut der Stadhouderlijke Regering. 1772/1773 Kn. 18988 (tweede uitgave)’? Er zitten blijkbaar incompetente klungels bij De Bataafsche leeuw.
Aan dit boekje dat de biografie van Suringar uit 1879 en wat ander ongeregeld goed (Theun de Vries) zou moeten vervangen. hebben we in alle opzichten niets. De auteur weet niet wat een levensbeschrijving vereist, is niet in staat de bronnen te vinden en te verstaan, en is niet op de hoogte van de wetenschappelijke discussies uit de afgelopen decennia. In geen enkel opzicht is het woord hier vlees geworden. Hooguit Vles. [ah]
| |
Jonathan Israel, Monarchy, orangism, and republicanism in the later Dutch Golden Age. Second Golden Age lecture delivered on Thursday II March 2004, Amsterdam, Centre for Golden Age Studies [2004], 28 blzz.
Handelt vooral over de periode van Willem III, waarin orangisten-aanhangers als Romeyn en Walten strijd leverden met calvinisten over staat en republiek, soms onder invloed van Spinoza. [ah]
| |
Antiquariaat A.G. van der Steur, Catalogus 28. Gelegenheidsgedichten. Los verschenen gelegenheidsgedichten op Nederlandse personen, 18e-20e eeuw, Haarlem 2004.
Van belang omdat hier ruim tweeduizend gelegenheidsgedichten aangeboden worden, grotendeels uit de periode 1700-1800, waarvan een belangrijk deel niet is te vinden in de verzamelingen Knuttel, Bouman of Nieuweboer. Ook omdat in een fundamentele inleiding over dit genre een goede analyse gegeven wordt van dit soort literatuur, met opgave van de belangrijkste bronnen en verzamelingen. [ah]
| |
Legatum Stolpianum. History and archives of the Leiden prize competitions in natural theology and moral philosophy, 1754-2004, samengest. door James Jakob Fehr i.s.m. André Bouwman, Leiden, Leiden University Library 2004 (Bibliotheca Univ. Leidensis codices manuscripti 38). ISBN 90-74204-12-0. 288 blzz. Prijs 30 euro.
Jan Stolp (1671-1753) probeerde door middel van dit legaat een instituut van academische prijsverhandelingen in het leven te roepen waardoor religieuze overtuigingen en gewone kennis met elkaar geconfronteerd werden. Zijn initiatief bestaat nog steeds, al gaat het nu soms om ‘pure’ wetenschap. Met deze uitgave krijgen we er weer een instrument bij voor de studie van
| |
| |
de 18e eeuw. Opgenomen zijn de titels van de 1754-1787, 1806 en later, ingezonden, hetzij bekroonde hetzij in manuscript bewaard gebleven prijsverhandelingen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er in 1757 op de vraag naar de ‘possibility of ethics without revelation’ dertien antwoorden binnenkwamen. [ah]
| |
Willem Bartjens, De cijfferinghe (1604). Het rekenboek van de beroemde schoolmeester, ed. Danny Beckers en Marjolein Kool, Hilversum, Verloren 2004 (Rekenmeesters 2). ISBN 90-6550-811-2, 284 blzz. Prijs 20 euro.
Dit rekenboek was toonaangevend in het onderwijs tot ongeveer 1750, en werd pas echt overbodig in 1820 toen wegens het klassikale instructiemodel de leerlingen de theorie overzichtelijk moesten kunnen terugvinden in een ander soort rekenboek, en het nieuwe metrieke stelsel ingevoerd werd. Facsimileeditie met gedegen inleiding. [ah]
| |
Carin Gaemers, m.m.v. Marian Langenbach, Nalatenschap als toekomst. De Fundaties van de Vrijvrouwe van Renswoude 1754-1810, Zutphen, Walberg Pers 2004. ISBN 90-5730-307-8. 304 blzz. Prijs 29,50 euro.
Gedegen onderzoek naar de geschiedenis tot 1810 van de overigens nog steeds bestaande fundaties in Holland en Utrecht waarbij de inrichting, het gegeven onderwijs en vele andere zaken grondig toegelicht worden. De vrijzinnige Vrijvrouwe. Maria Duyst van Voorhout (1662-1754), had de bedoeling gehad het verval van de Republiek te weren. en gelijktijdig weesjongens, wetenschappen en vrije kunsten te ondersteunen. Het gevolg: in de achttiende eeuw kregen tweehonderd jongens de kans een beroepsopleiding te volgen op een veel hoger niveau dan doorgaans voor hen was weggelegd, intern en extern. Zij leerden bijvoorbeeld gravures en prenten te maken bij Reinier Vinkeles. In zo'n geval werd kost- of leerlinggeld voor hen betaald. Anderen werden kunstschilder. landmeter. chirurgijn, horlogemaker, stuurman, onderwijzer, militair. [ah]
| |
Gert-Jan Johannes, José de Kruif & Jeroen Salman (red.), Een groot verleden voor de boeg. Cultuurhistorische opstellen voor Joost Kloek. Aangeboden bij het afscheid van prof. dr. J.J. Kloek als hoogleraar Sociale geschiedenis van de literatuur aan de Universiteit Utrecht, Leiden, Primavera Pers 2004. ISBN 90-5997-021-7. 276 blzz.
Elf artikelen van ‘Kloeks wetenschappelijke huisgezin’ (p. 16) over themata uit de 18e en 19e eeuw. Hierbij: Arianne Baggerman en Jeroen Salman over kinderliteratuur: Berry Dongelmans over de paratekst van alle Sara Burgerhart-edities: Inger Leemans over Frans-classicisme en de radicale Verlichting waarin zij tot nu toe onbelichte interessante verbanden tussen die twee aan de orde stelt (inderdaad een witte plek op de cultuurhistorische kaart): Eveline Koolhaas-Grosfeld over nut. doel. ordening en geschiedenis van de op het werk van Cornelis Troost gebaseerde prenten. Johannes belicht in zijn inleiding zeer kort het belang van Kloeks arbeid. ‘De brede benadering à la Kloek heeft geleid tot een hernieuwde belangstelling en waardering voor de achttiende-eeuwers als veelzijdig geïnteresseerde en maatschappelijk geëngageerde burgers’ (p. 15). [ah]
| |
P. Spierenburg, Written in blood. Fatal attraction in Enlightenment Amsterdam, Columbus, Ohio State University Press 2004 (History of crime and justice series). ISBN 0-8142-0955-6. Prijs 39,95 USD.
Het boek behandelt twee gevallen: de moord uit hartstocht en jalouzie. in 1775 te Amsterdam gepleegd door de toneelspeler en graveur Johannis Bartholomeus van Goch. op de prostituee Annie Smitshuizen die weigerde hem te trouwen (een brief met bloed geschreven is belangrijk). Over Van Goch schreven eerder, uit JCW-kring. Yvonne Zevenbergen in 1985. en Ton Jongenelen in 2002.
Hartstocht ook in het tweede geval: in 1766 vermoordden, eveneens te Amsterdam. Nathanael Donker en zijn maitresse Dora, Nathaniels vrouw Cecilia. Haar verminkte lichaam dumpten zij in een gracht.
Spierenburg behandelt aan de hand van processtukken en eigen onderzoek de toedracht. de achtergrond en de motivatie van alle betrokkenen. Tevens komen allerlei hack writers die zich met deze gevallen bemoeiden aan de orde. zoals Hoefnagel en Ockers. De cultuurhistorische opvattingen rond liefde en dergelijke. het grotestadsmilieu (waarbij onze Grub Street, en de hoeren- en onderwereld), zijn hier beter gefundeerd en gepresenteerd dan bij menig historicus die zich beperkt tot Wagenaar en Stijl. Spannende bedlectuur. Zie ook elders in dit nummer. [ah]
| |
Louis Swinkels (samenst. en red.), De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk, Amsterdam, De Bataafsche Leeuw 2004. ISBN 90-6707-581-7. 348 blzz. Prijs 39,50 euro (geb.), 32,50 euro.
Uitgave ter begeleiding van de gelijknamige tentoonstelling in het Museum het Valkhof (Nijmegen) 18 sept. 2004 - 9 jan. 2005. Uiteraard veel archeologica. Het accent ligt, wat de cultuur aangaat, op het imago van de Bataven in de Gouden Eeuw, verder in de 19e eeuw tot heden.
De tijd waarin de Bataven het meeste impact hadden op de Nederlandse geschiedenis (1750-1806, blijkend uit bijvoorbeeld de Bataafse republiek, Bataafse dichtgenootschappen. Bataafse legioenen. Bataafse kranten en wat al niet) lijkt aan de aandacht ontsnapt te zijn. Een misser van jewelste. [ah]
|
|