Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 28
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Balsemiek!
| |
[pagina 49]
| |
het land? Dokter aan de kant!’). Trouwens, zonder haring is de geschiedenis van ons vaderland niet denkbaar. Zonder haring en wittebrood geen Leids ontzet, zonder Leids ontzet geen begin van de natie.Ga naar eind7. Ik moet aan dit alles toevoegen dat blijkens diverse titels uit de jaren tachtig van deze eeuw ‘Burgerhart’ wel meer functioneerde als benaming voor burgers die zich met het algemeen welzijn bezighielden.Ga naar eind8. Wolff en Deken versmaden trouwens allesbehalve een visje op zijn tijd. Er zijn passages waarin zij wijzen op de haring als volksvoedsel van de Hollanders.Ga naar eind9.
Maar - ik moet terug naar suiker en verwante zaken in de biografie. Mijn voorlopig onderzoekje strandde zeer snel. Suiker speelt geen echt grote rol in werk of leven. Suiker heeft een zekere didactische functie. Mietje schrijft in Geschrift eener bejaarde vrouw in verband met haar kindsheid: ‘Speelgoed van geringe waarde en poppen hielden mij bezig: men gaf mij eenvoudig, dus gezond voedsel; ik kende even weinig maagbedervende snoeperijen, als de kina; gaf men mij een stukje suiker, dan was ik het gelukkigste kind van de waereld’.Ga naar eind10. En later zegt de dan dertienjarige Mietje. na een verhaal van haar vader over de slechte positie van de slaven: ‘Nu, vader, ik zou wel willen aanneemen, om nooit meer een stukje suiker te eeten, zo ik daar door deeze arme menschen konde bevrijden’.Ga naar eind11. Daarmee wijst zij op de koloniale herkomst van die suiker. Dat is natuurlijk precies één van de redenen waarom de jacobijnen van Trévoux huiszoeking deden bij de twee vrouwen.Ga naar eind12. Verder zijn er in de briefwisseling nuttige wenken te vinden; zoals de vermaning Is uw Vriend van zuiker, eet Hem niet op.Ga naar eind13. Ook dat wijst op een zekere zelfbeheersing, waarbij ik het aan de lezer overlaat te oordelen of die zelfbeheersing ligt op het terrein van de voeding, dan wel de erotiek. Maar met die opmerking houdt het wel op, wat suiker betreft.Ga naar eind14. Geen achttiende-eeuws Suikerfeest dus.Ga naar eind15. Dit wil niet zeggen dat de vriendinnen in het algemeen een heremitaire instelling hebben op het punt van spijs en drank. Integendeel, zij weten te genieten van het vette der aarde. Wolff krijgt uit Zeeland toegestuurd een ‘mandje met zeeuwsche vrugten en schocolaad’.Ga naar eind16. Zij schrijft dat de geestigheid der zotten is als ‘slegts een borl jenever met zoete koek’ - een combinatie die wij in onze tijd ons nauwelijks kunnen voorstellen zonder te gruwen.Ga naar eind17. Zij vraagt om Weesper moppen,Ga naar eind18. en is blij met vanuit Amsterdam toegestuurde kreeft.Ga naar eind19. Wolff stuurt naar een kennis een trommel met spouwers, blijkbaar Zaanse beschuitbollen met anijs,Ga naar eind20. kookt bierenbroodje (bierpap met brood) voor een zwangere vriendin,Ga naar eind21. eet en drinkt in Friesland ‘sterke Coffy, dikke rom [...] Tafelblaatjes vol met eeten (geen koek met boter te vergeeten)’,Ga naar eind22. krijgt hertenpastei van vrienden.Ga naar eind23. Verder weten we natuurlijk het een en ander van de bekende kalfskoppartij in 1801, waarop de vriendinnen zich duidelijk verheugden.Ga naar eind24. Wijn komt regelmatig voor, maar Betje toont zich beslist niet afkerig van ‘een goede slok vaderlandsche morgendrank, een glaasje klinkklaare Genever’.Ga naar eind25. U zult mogelijk zeggen: dit alles wijst vooral op een nogal oud-Hollandse smaak. U heeft gelijk. De schrijfsters lijken weinig gesteld op buitenlandse liflafjes, of op dure waar (suiker!). Een uitzondering moet misschien gemaakt worden voor die reeds genoemde chocolade, die Betjes vader haar wel meer toestuurt,Ga naar eind26. maar waarvan niet altijd duidelijk is of dit onze chocolade is, of iets waarvan de chocoladedrank gemaakt wordt en die nogal duur was, zoals we bijvoorbeeld uit de geschriften van Casanova weten.Ga naar eind27. Betje drinkt ook chocolade bij Grave thuis; dus zij hield er bepaald wel van. | |
[pagina 50]
| |
Het valt trouwens op dat de meest gebruikte term met ‘smaak’-associaties, voor zaken die de schrijfsters bevallen. is: balsemiek. Het komt regelmatig voor,Ga naar eind28. en lijkt hun achttiende-eeuwse equivalent voor het ‘mieters' uit Voskuils Bureau of Frida Vogels’ De harde kern. Met ‘balsemiek’ benoemen zij alles wat naar hun smaak is of wat goed voelt: een hapje, een kusje, het weer.
Nu is het vermoedelijk zó dat althans Betjes constitutie nauwelijks bestand geweest zou zijn tegen grote hoeveelheden kaviaar en champagne, of tegen suikergoed. We lezen herhaaldelijk dat zij een erg fijn zenuwgestel heeft, een tamelijk zwakke constitutie die sterk reageert op zelfs kleine veranderingen in het weer; op geuren, en nog andere dingen. ‘Ik ben niets dan een Barometer door mijn aandoenlyk lichaam’, schrijft zij.Ga naar eind29. Er is herhaaldelijk sprake van haar zwakke maag.Ga naar eind30. Zij drinkt dan wat wijn met ‘geroost brood’. Haar arts Ruperus uit 1768 meldt dat zij een ‘matige levenswyze’ heeft.Ga naar eind31. Zij neemt af en toe quina in (in haar laatste levensjaren: laudanum en opium). Merkwaardig is dat wanneer Betje er fysiek slecht aan toe is, zij juist dan beslist schrokkerig wordt. Zo bericht Aagje aan vriend Hendrik Vollenhoven in 1801, dat Betje alleen zoete wijn mocht wegens haar toestand, maar dat zij tóch van de door een andere vriend present gedane vijftig oesters, er 's avonds maar liefst 44 had opgegeten, met een glas goede wijn erbij, Daarna had zij geslapen zoals zij in geen vier weken gedaan had.Ga naar eind32. Iets soortgelijks was gebeurd toen zij nog in Den Rijp woonden en Betje tijdens een logeerpartij in Amsterdam een ‘ijselijke zenuwziekte’ kreeg. Toen Betje dokter Everwijn vroeg of zij dan wel grauwe erwten mocht eten en de dokter oordeelde dat zij alles mocht eten, at Betje onmiddellijk sterk gebraade, meer dan gekookte. Graauwe Erwten, met Rundvleesch. Het bekoomd Haar heerlijk en van dien tijd herstelt zij. Aagje komt later nog eens terug op dat wonderbaarlijke geschrans van de zieke en op dat herstel.Ga naar eind33. In dit kader moet ik ook vermelden dat in Trévoux al Betjes lichamelijke klachten verdwenen en zij tien pond aankwam - totdat zij ineens reumatische pijnen kreeg.Ga naar eind34. Het lijkt me dat voor dit hele complex zaken een moderne medische verklaring gewenst is. Laat ik het biografische tot het nu meegedeelde beperkt houden. Een heel andere en nieuwe vraag zou kunnen zijn: wat doen onze schrijfsters in hun hele werk met voedingsmiddelen, etenswaar? Dat zou men kunnen beschouwen als een belangrijke kwestie, want in de door de twee vrouwen ‘voor den Meridiaan des Huisselijken levens’Ga naar eind35. geschreven romans moet immers gedrag en karakter van de personages duidelijk gemaakt worden, niet alleen door gedrag en taalregister, maar ook door de kleding en door talrijke andere gewone dingen. Gebeurt dat ook door middel van voedsel, etenswaar? Uiteraard moet ik mij bij dit leesonderzoek beperkingen opleggen, gezien het enorme corpus teksten. Er zou beslist meer dan één congres belegd kunnen worden over dit onderwerp (waarom trouwens niet, in de toekomst?).Ga naar eind36. Laat ik beginnen met twee duidelijke voorbeelden. Ik kan kort zijn over de denkelijk meest bekende smulpapen: de fijnen, in de Sara Burgerhart. In de elfde brief beschrijft Sara hoe het eraan toe gaat wanneer broeder Benjamin haar tante komt opzoeken. Sara moet dunne pannenkoekjes, flensjes, voor hem bakken, maar krijgt zelf slechts ‘twee schepjes groente, met een slenter kout vleesch van 's daags te voren’. De religieuze goeroe likt ‘met duim en vinger de boter van de robe de chambre eener Cottelette’ en zo voorts. De fijnen | |
[pagina 51]
| |
genieten van gebak en van ‘verkwikkingjes’, en hebben zeer oudtestamentisch een ‘deel vol vettigheid’ ontvangen.Ga naar eind37. Het is overduidelijk dat dit alles bedoeld is om het valse karakter van deze personen aan te tonen. Even helder is het, wanneer de schrijfsters in deze roman het eetgedrag beschrijven van een eenvoudig en eerlijk Rotterdams burger, wanneer de uit het beschaafde Amsterdam afkomstige Anna Willis bij hem in zijn stad op bezoek komt. Deze burger Uitval woont op een Rotterdams bovenhuis. Hij begint met de blijkbaar ook toen al gebruikelijke praatjes over Rotterdam als haven. Wanneer eten ter sprake komt, vaart hij uit over (Amsterdamse?) likkepotjes - zeg maar: liflafjes - en deelt mee een braaf stuk ossenvlees te prefereren, met eens stout glas baai toe. Tijdens de daarop volgende gesprekken worden voordurend grote bladen met confituren, gebak, soezen aangesleept. De zwaarlijvige huisvrouw doet voortdurend grote scheppen suiker in de thee, of men dat wenst of niet. Dan moet er ook nog eens gegeten worden. In 't midden [van de tafel] stondt een smokent stuk Hamburger Ossenrib, van een dertig pond, denk ik. Daarbij was een Ham, een Kalfskop, een Varkensrib, en een gestoofde Kabbeljauw. De groenten waren niet minder talryk of voedzaam: zodat aan ons familiair soupeetje zouden een douzijn of twee Moffen hun genoegen hebben kunnen krygen.Ga naar eind38. U begrijpt: in de optiek van Wolff en Deken is het lichtelijk te voorzien dat Rotterdam in de toekomst belangrijker zal worden door zijn container- dan door zijn luchthaven. Maar laat ik eens zien of we in het oeuvre niet iets kunnen vinden op dit terrein dat, als we methodologisch niet al te moeilijk doen, ons een blik gunt op de opvattingen van de schrijfsters zelf of op die zaken die wellicht iets met hun eigen leven vandoen hebben. Zoals u allen weet is het thema van de Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut de slechte opvoeding en de gevolgen daarvan. We zouden dus wel opmerkingen mogen verwachten over het onbeheerste gedrag van een verwend meisje inclusief haar eetgewoontes. Nu blijken dergelijke verwachtingen niet altijd helemaal uit te komen. Voorbeeld: vóórdat men maar iets van Keetjes leven leert, worden we al geïnformeerd over dat van de verleider Hendrik van Arkel. Wie denkt hier vanzelfsprekend geconfronteerd te worden met een lichtmisserige bonvivant die zich na het verlaten van de salon der Wildschuts regelrecht begeeft naar kroeg, speelhuis of vijfsterrenrestaurant, komt bedrogen uit. Hendrik vindt dit soort lieden maar niets. Die mensen spelen met hun gezondheid, informeert hij zijn atheïstische zus. Hijzelf drinkt wijn noch likeurs, ‘water is mijn levensbalsem, en matiger man zat nooit aan een heerlijk toegerichte tafel’.Ga naar eind39. Er is dus tenminste één reden waarom wij hem straks, bij zijn einde, zijn bekering moeten gunnen en zijn hoop op een Laatste Kurort. Cornelia (Keetje) is echter als klein kind inderdaad al door een haast letterlijk suikeren opvoeding bedorven geweest. Wij krijgen daarover te horen wanneer al tamelijk vroeg in de roman Keetjes jeugdvriendin Petronella Aalders herinneringen ophaalt aan haar jeugd en die van Keetje. Het gezin Aalders, uit een geringer burgerlijke stand, had duidelijk andere normen dan de Wildschuts. Petronella mocht van haar mama nooit een brokje snoep kopen, kreeg van een desert niets dan een ‘onnozele krakeling, of een paar amandelen’ - maar jij Keetje: weet je nog wel? jij had en mocht alles; je ‘kreeg zo veel lekkers, als gij maar wildet’; je mocht slapen zo lang als je wou ‘en dan kreegt gij allerleie gebakjens en chocolade er nog bij’. Mijn ontbijt, zegt Petronella om de tegenstelling aan te scherpen, bestond slechts uit een glaasjen water en melk, en een goed stuk brood, met wat kers of zo, na dat de tijd meêbragt.Ga naar eind40. | |
[pagina 52]
| |
Kortom, Cornelia is bedorven, weet niets meer te waarderen. Het verbaast ons natuurlijk dan ook niet dat zij aan Petronella schrijft dat zij haar ‘chocolaad [drinkt] met warm brood, dat mij ook al tegenstaat’, en dat zij ‘aan tafel wat [zit] te kieskaauwen, en het ene bord na het andere aan mijn knecht [geeft]’.Ga naar eind41. Datzelfde gedrag van verveling blijkt uit het feit dat zij meer dan één keer per dag een nieuwe garderobe nodig heeftGa naar eind42. (dat zal wat langer geduurd hebben dan het hedendaagse verwisselen van spijkerbroek en Nikes). Dat kieskauwen op duur voedsel is natuurlijk bedoeld om aan te geven dat Cornelia niet in staat is op een ander, hoger niveau eenvoudig maar echt belangrijk, geestelijk voedsel aan te raken of te verteren. Zij heeft de aard van haar moeder, die in staat is ondanks het bankroet van haar man duizend gulden uit te geven ‘aan ys en sieraadjen voor het desert’.Ga naar eind43. Cornelia zit tevens op één lijn met haar slechte verleidster, de burgemeestersvrouw Christina Lenting, die gewend is ‘een groot dinée en souper’ te geven voor de gehele regering van haar woonplaats en voor enigen van de omliggende adel.Ga naar eind44. Dat alles is, moeten wij de bedoeling van de roman geloven, onvaderlands, ‘Frans’ gedrag. Het leidt tot ellende en tot een leven zonder zin, dat een slecht einde zal krijgen. Om een levenswijsheid met een culinaire basis van de schrijfsters te citeren: die een zotternij bakt moet haar opeeten.Ga naar eind45. Daartegenover wordt in het Geschrift eener bejaarde vrouw een heel andere lijn uitgezet wat eetgedrag betreft. Het gaat in dit werk vooral om een ideale opvoeding van de Nederlandse vrouw en burgeres, waarbij misschien ook wel hier en daar iets uit de reële autobiografie van Wolff en Deken meespeelt. Het is het bekende achttiende-eeuwse beschavingsoffensief waar het driftleven ook op het in dit artikel besproken punt gereguleerd wordt. De gewenste vaderlander, ook uit het verleden, wordt hierbij betrokken. Wanneer Mietje begint met de beschrijving van haar opvoeding, begint zij met een schets van haar voorouders en gaat daartoe allereerst terug naar de Middeleeuwen, zo rond 1340. Dat waren uiteraard brave lieden, maar zij konden, als echte middeleeuwers, de zon wel in het water zien schijnen: voorvader Joris Simons Soen vindt het leuk om een middagje te gaan dobbelen met de abt van Middelburg en hij weet dat de geestelijkheid niet op een houtje moet bijten. Hij begiftigt daarom jaarlijks een minderbroederkloosterGa naar eind46. met ‘ettelijke vaten stockvisch, honderd koeie kéézen, twaalf zakken wijteboonen’.Ga naar eind47. Wanneer later de rond 1700 levende grootvader beschreven wordt, een Noordhollander in goeden doen die het nooit nodig vond de wereld verder te bezichtigen dan Petten en Alkmaar, wordt diens karakter getypeerd door zijn eetgewoonten: Hieröm at hij nog altoos aan eenen grooten ovalen tafel, was de voorraad der spijzen groot en voedzaam, werd alles opgedischt in tinnen schootels, om de randen met piterselie belegd, of met zout, suiker of beschuit bestrooid, at hij van fijne delfsche borden, stondt de zwaare zilveren bierkan aan zijne regterhand, bestond het dissert, jaar uit jaar in, uit boter, veelerleie kaas, inlandsche vruchten, en wormer beschuitjes. Men dronk onder den maaltijd niet meer wijn dan om de spijs te besproeijen: en indien grootvader eens een klein verheugingje nam, was dit nooit dan op famille-maaltijden.Ga naar eind48. Men hóórt de echo van het welbekende rapport van de Engelse ambassadeur aan zijn regering: dat hij tot zijn verbazing gezien had, dat de leden van de Staten-Generaal van die merkwaardige Republiek van ons, op weg naar Den Haag, uit hun schuit stegen om lekker in het gras zittend hun brood met kaas op te eten... Het is duidelijk dat de uit een dergelijke familie voorkomende Mietje, anders dan Cornelia Wildschut, verhinderd wordt zich een gedrag aan te wennen waarin zij zich te buiten kan gaan | |
[pagina 53]
| |
aan chocolaatjes en suiker, en voorspelbaar een last voor de maatschappij zal worden. Wanneer de vijfjarige Mietje een appel vindt die wormstekig en zuur is, laat haar moeder haar die appel rustig opeten; om, wanneer Mietje geschrokken is van de bittere smaak van die vrucht, haar de les te geven dat Mietjes moeder beter kan bepalen welk eten goed voor haar is.Ga naar eind49. Zo vervolgt de opvoeding.Ga naar eind50. Alles met mate, met beheersing, is de richtlijn. Maar dat wordt altijd zodanig ingericht dat Mietje ervaart en begrijpt waarom dat nodig is. Wanneer zij twaalf jaar is en voor het eerst meemag naar de schouwburg, en dus te zien zal krijgen hoe voorname lieden zich daar te buiten gaan aan luxe, krijgt zij meteen een les mee over wat schadelijk en overbodig is: Er zijn zo wel kunstvermaaken als kunstbehoeftens. Zoude men niet altoos een roos boven een diamant verkiezen, zo men ons niet geleerd had, dat een diamant zeldzaamer is, en meer kost? en daarom ook verkiezelijker is dan een bloem, die in alle hoven bloeit. De jonge lieden beminnen, uit hun aart, melk, room, goed brood en vrugten, en waarom? De rede is zeer natuurlijk! dan zijn onze smaakdeelen nog vol veerkragt, niet verstompt, niet geschroeid door te sterk prikkelende spijzen of dranken. Voor hun heeft eenvoudig voedzel alles, wat den smaak streelt. Wat doet men nu? men leert, en dat wel eens met walging, de jonge lieden oesters en een weinigje aangestooken wildbraad eeten. Wat, bid ik u, is afgrijzelijker voor den smaak en het gezigt dan Cavejar? Wij leeren die echter eeten, en als wij zien, dat volwassen menschen daar een lekker beetje van maaken, dan denken wij, dat wij ongelijk hebben. Komt hier nu hoogmoed bij; eeten onze eerste lieden Cavejar, ô dan is het onze eer te na, niet mede te doen. Eerst eeten wij grillend, en naderhand met drift. Hoe veele vlaschbaarden leeren tabak rooken, onder het braaken en het bijten in zuure appelen, en dat om ook iets in de jongens Collegies te beduiden.Ga naar eind51. En om haar een ander milieu te leren kennen dan Mietje als gevolg van schouwburgbezoek ‘normaal’ zou kunnen gaan vinden, neemt moeder Mietje mee naar arme lieden, waar zij leert hoezeer daar met ontzag aangekeken wordt tegen een gift van gewoon brood.Ga naar eind52. Het zijn goede lessen geweest. Wanneer Mietje als volwassen schrijfster haar memoires optekent, heet het Morgen ogtent sta ik ten vijf uuren op; en als ik mijn melk met beschuit genuttigd heb, als mijne hoenders en kuikens bezorgd zijn, en ik den tuin eens heb doorgepampeld, gaâ ik deezen vervolgen.Ga naar eind53. Of dit een echo is uit het leven van de schrijfsters zelf, durf ik niet te zeggen.
Tenslotte nog enkele zeer voorlopige opmerkingen over het nut van de studie van voedsel of maaltijd, in de letteren van onze Verlichting. Allereerst iets over het fenomeen dat de nomenclatuur van literaire genres vrij vaak te maken heeft met de aard en vorm van het literaire gerecht dat opgediend wordt. Een titel waarin het begrip spijs voorkomt, zal niet zelden voorafgaan aan een geschrift waarin aanwijzingen verstrekt worden voor een christelijke levenswijze; bijvoorbeeld een catechismus.Ga naar eind54. Het begrip olipodrigo daarentegen is veel wereldlijker en verwijst, enigszins vergelijkbaar met onze ‘hutspot’, naar bundels met doorgaans wat vrolijker gestemde bijdragen over uiteenlopende onderwerpen.Ga naar eind55. Die term heeft beslist verwantschap met het concept dat ten grondslag ligt aan dat van nogal wat tijdschriften die Rhapsodist heten. Iets soortgelijks doet zich voor bij het begrip gaarkeuken,Ga naar eind56 . waar de editeur zich vaak ‘opdisser’ noemt. Niet van opdissen, wel van ‘dissen’ is sprake bij titels waarin schotel voorkomt.Ga naar eind57. Bij deze laatste titels schijnt de neiging te bestaan ons godsdienstige geschillen voor te schotelen. De bekendste tekst is wel de Papekost, opgedist in geuse schotelen (1720), door Laurentius Steversloot.Ga naar eind58. Titels met maaltijd dekken eveneens een hutspot van of aan teksten.Ga naar eind59. | |
[pagina 54]
| |
Maar zo'n maaltijd-titel is toch wel verdacht. De term verwijst namelijk vaak naar een reële maaltijd ter gelegenheid van politieke, vooral patriotse eetbijeenkomsten,Ga naar eind60. waarbij dan natuurlijk de nodige speeches en gedichten voorgedragen worden. Er zijn patriotse serviezen bekend.Ga naar eind61. Anders ligt het met de term banket, of banketwerk, waarmee een mengelmoes van intellectuele, literaire of politieke aard bedoeld kan worden.Ga naar eind62. Kortom, er lijkt me een NWO-project bestaanbaar waarin diverse promovendi zich tot berstens toe kunnen bezighouden met analyses waarin vastgesteld wordt welke voedsel-termen in een titel indicatief zijn voor genres, als tevens verbonden aan welbepaalde literaire, religieuze, culturele, politieke overtuigingen. In het algemeen voorspel ik dat het woord saus (of sauce) allesbehalve neutraal zal blijken te zijn maar zal vooruitwijzen naar ijselijke controversen. Evenwel kan ik hier niet alle deksels oplichten van de literaire of wereldbeschouwelijke tekstpannetjes, pruttelend onder titelvaantjes als soep, mengelmoes, dessert en diner. Dan heb ik het nog slechts gehad over culinaire verzamelbegrippen. Het eind is zoek wanneer wij bij dit alles betrekken specifieke begrippen in titels, specifieke gerechten of eetwaar. Denkt u eens aan de beroering die Van Goens verwekte met zijn Zeeven dorpen in brand [...] of Historie van de oliekoeken (1781) waarna de ‘oliekoek’ in vele teksten een zware politieke lading kreeg. Hoeveel keer komen die ooit zo onschuldige oliekoeken daarna in titels, in teksten voor? Van politiek geladen eetwaar gesproken: na 1795 komen de tot dan zo onschuldige champignons in een kwaad daglicht te staan. Die geven hun naam aan de nieuwe bestuurders, de arrivé's die zonder langdurige incubatietijd hun kopje boven de grond steken. Ik vermoed dat in een onderzoek naar de wijze waarop gerechten in teksten indicatief kunnen zijn voor wereldbeschouwelijke verschillen, wel zou kunnen blijken dat de prijs voor de meest controversiële voeding gegeven moet worden aan de van niets wetende baars of brasem, die als harmiaan of omgekeerde arminiaan rondzwom in protestants-orthodoxgezinde teksten.Ga naar eind63. Maar misschien zal heden ten dage een conflict eerder ontstaan wegens het bij Van Effen besproken probleem of de man vreemd mag gaan of niet, waarbij hij het beeld gebruikt van de vrouw als een doorgaans geliefd palingpasteitje waaraan men zich ook kan overeten.Ga naar eind64. Maar daarmee nader ik het erotische terrein waar het onmogelijk is alles aan de orde te stellen: waarom, bijvoorbeeld, in achttiende-eeuws jargon coïteren pannenkoeken genoemd wordt. En zo kunnen we nog wel even bezig blijven.Ga naar eind65.
Er is nog een tweede en even belangrijk onderzoeksveld te noemen buiten het reeds genoemde. Vanuit een geheel andere benadering lijkt het zinvol te bestuderen in hoeverre de cultuur van de Verlichting behoefte heeft aan genres en ensceneringen waarbij eten en drinken een functie heeft. Denkt u eens aan de sterke verbreiding, in de verlichtingssatire, van het maaltijdthema.Ga naar eind66. Een mooi voorbeeld daarvan is ‘Het gastmaal’ (1777) door Juliana de Lannoy, waarin deze de pretenties van de hoge bourgeoisie ridiculiseert door middel van haar beschrijving van zinloze conversaties temidden van gerechten als uitgedroogde zwanen, amandeltaarten en verbrande kippen.Ga naar eind67. Ook een nieuw cultureel verschijnsel kan trouwens geduid worden als het product van een verzameling derderangs koks, gezien de satire op de vrijmetselarij in de Kosmopoliet, getiteld ‘De Vrye Koks’.Ga naar eind68. Maar er is een gigantische menigte voorvallen en discussies te vinden, juist in locaties waar de inwendige mens zich voorziet van allerlei soort verversing. We hoeven niet alleen te denken aan herbergen, koffie- en theehuizen, speelhuizen, of aan het decor in zoveel kluchten, als die van Langendijk. In spectators en satirische tijdschriften is geweldig veel te vinden over de wijze waarop de burger gekarakteriseerd wordt door zijn voedsel. En van de | |
[pagina 55]
| |
wijze waarop dat in romans gebeurt, heb ik al wat laten zien. We hoeven ons beslist niet te beperken tot briefromans. In fictie als De gedebaucheerde en betoverde koffy- en theewereld (1701) is ook veel fraais te vinden. En in tijdschriften natuurlijk. Wie kan geloven in de heden ten dage nog steeds verkondigde flauwekul als zou pas bij Beets het realisme zijn intree doen in de Nederlandse letteren, wanneer hij bij Weyerman in een van diens talloze huiskamerscènes de volgende beschrijving aantreft, van het verblijf en het voedsel van een groep populaire meisjes zoals hieronder voorkomt? [ik zal] den leezer bekent maaken [...] hoe dat ik onlangs rolde na het betovert paleys van Jansje de Starprinces, en Hansje de la Brune, een gespan alom befaamde Nachtbacchanten [...]. Het is zelfs zo dat een beroepsschrijver als Franciscus Lievens Kersteman zijn collagetechniek bij het vervaardigen van anecdotische romans of biografieën vergelijkt met de vaardigheden van een kok: Wel is waar, dat wy in dit klein zamenstel zyner gedenkwaardige Levensbyzonderheden, juist geen kost voor alle Monden opschotelen; Maar waar is de Kok, die zulk eene spyze toebereiden kan? Laat hy zoo een bekwaam Keukenmeester zyn als hy wil. de Vaderlandsche smaak zal 'er altyd in boven dryven: Misschien dat deeze Landsmaak ook meer of min in de Lekkemyen van het keurig Gastmaal, het welk wy door de Zeldzaame Levensloop van Johan Christophorus Ludeman staan optedisschen, proefbaar wezen zal.Ga naar eind73. Nu de studie van de achttiende eeuw langzamerhand volwassen geworden is, mag men geleidelijk hopen op een groeiend aantal studies dat zich nu eens niet beperkt tot alleen literaire of intellectuele geschiedenis. Wij weten immers vreemd genoeg vaak weinig tot niets over de zaken die met het ‘gewone’ leven van doen hebben. We missen bijvoorbeeld een goede geschiedenis van de ziekten, de geneesmiddelen en de geneeskundige praktijken; een geschiedenis van de mode en de kleding (een absolute must, terwijl het materiaal als het ware uitgestald ligt); een geschiedenis van de gewone omgangsvormen; een geschiedenis van het ver- | |
[pagina 56]
| |
voer; een geschiedenis van belastingen. Daar hoort ook bij: een geschiedenis van voedingsmiddelen, eetgewoonten. Ik zal het niet doen: ik ben nogal spartaans ingesteld. Het lijkt me echter een vreugde na te gaan, bijvoorbeeld hoe dit thema in de literatuur behandeld wordt. Ik heb slechts enkele zaken aangeraakt. Het veld is groot. Hoe beziet men voedsel in de embleembundels? Wat valt er allemaal niet te lezen over eten en drinken, bij die naturalistische chatters van onze eeuw: Weyerman, Wolff en Deken? Wat doet Van Effen in zijn beschavingsoffensief op het punt van voedsel?Ga naar eind74. Dit alles kan vergezeld gaan van talloze detailprobleempjes, zoals de kwestie hoe het te duiden is dat een megalomaan als Bilderdijk zich bezondigt aan een gedicht over het eierkokenGa naar eind75. - blijkt dit tóch bewijs van een calvinistische inborst?
Een miljoen vragen is mogelijk. Ik hoop dat iemand het gevaar wil lopen zich aan dit alles te over-eten.Ga naar eind76. | |
[pagina 60]
| |
Nicolaas Muys, Alliantiemaaltijd in de St. Jorisdoelen te Rotterdam, 24 april 1786. Zie F. Grijzenhout, W.W. Mijnhardt, N.C.F. van Sas. Voor Vaderland en Vryheid. De revolutie van de patriotten. Amsterdam 1987. p. 147.
|
|