Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 28
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||
Het losgeraakte spiegelbeeld van Willem van Swaanenburg
| |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
wordt gevat in de materie. Dit afwisselend verdampen en condenseren kan worden uitgedrukt in beelden die aan het destilleren van onzuivere stoffen zijn ontleend: de geest stijgt op en slaat neer in een circulerend proces.
Swaanenburg was een gelovige die verlangde naar daadwerkelijke religieuze ervaring. In zijn termen: hij wilde niet bespiegelen - dat is theoretiseren - maar beleven. Het is niet eenvoudig hem een vaste plaats toe te kennen binnen het religieuze spectrum van zijn dagen. Zijn vader, Cornelius van Swaanenburg werd in 1683 benoemd als rector van de Latijnse school te Goes, waarbij zijn antecedenten door de rechtzinnige Zeeuwse autoriteiten in orde werden bevonden. Willem was zeven toen zijn vader drie jaar later overleed. In 1725 noemt hij hem ‘gerenomeert, door zyn ongeveinsde godvrugtigheit’Ga naar eind2. en elders merkt hij op: [...] wat myn Moeder betreft, die moet veel gehad hebben van die mistieke verstrooijing der gedagten, waarvan de quietisten steets reutelen, toen ze meê ontfong, want alle myne affairens hangen aan den ander, als een los geborste zak met loopende kwik [...]Ga naar eind3. Kwik werd in zakken verhandeld; het vormt een soort vloeibare eilandjes wanneer het wordt uitgegoten op een blad: de beeldspraak is treffend voor een leven dat als los zand aan elkaar hangt. De contekst is ironisch, dus problematisch, maar een naar quiëtisme neigende houding, met haar nadruk op beleving, gelatenheid en willoosheid kan Willem niet ontzegd worden, ook al stelt hij zich ten aanzien van het quiëtisme van Molinos en Mme Guyon gedistantieerd op. Iedere scheuring in de kerk en aantasting van kerkelijke of wereldlijke authoriteiten wijst hij af. Swaanenburgs moeder, Margaretha Voster, hertrouwde in 1692 met de veel oudere predikant Samuel Nethenus (1628-1707). Zij was zijn vijfde en tevens laatste echtgenote. Nethenus was tussen 1691 en 1696 hofpredikant van de graaf van Isenburg, residerende te Birstein. Nethenus vertegenwoordigde het gereformeerd piëtisme van de zogeheten Nadere Reformatie, waarin beoogd werd na de leer ook het leven te reformeren. In zekere zin is dit streven naar pietas een substituut voor hetgeen voor de hervorming devotie werd genoemd: men diende ook naar de leer te handelen en een vroom leven te leiden gericht op god en de medemens. De benaming ‘gereformeerd piëtisme’ heeft weliswaar ingang gevonden maar is ongelukkig gekozen: vanuit historisch oogpunt gezien is het piëtisme Duits, lutheraans, buitengewoon kritisch ten aanzien van de kerk als instituut, en in zijn radicale consequentie separatistisch. Voor Willem van Swaanenburg zijn piëtisten oproerkraaiers en chiliasten die de maatschappij ontwrichten. Ludeman is een van hen. Ik heb nog niet kunnen vaststellen of Willem als een jongetje van een jaar of dertien door zijn stiefvader werd onderwezen en de geest met de paplepel binnenkreeg, maar een puritein kan hij moeilijk genoemd worden. Wel betoont hij later groot ontzag voor de leraren van de kerk en noemt de naar mystiek neigende Jodocus van Lodenstein met name. Swaanenburgs religieuze ideeën dienen binnen het spectrum van de orthodoxie beschouwd te worden, maar het is de vraag in hoeverre zijn excentriciteit daarbinnen geaccepteerd kon worden. Het is nu eenmaal eenvoudiger een ketter te typeren dan een vrome belijder die zich verre houdt van dogmatische kwesties, maar voor een doorsnee-gelovige hield Swaanenburg er enkele incourante ideeën op na: mystieke godservaring is binnen de calvinistische doctrine niet mogelijk gezien de absolute souvereiniteit van de schepper, en de idee van zielsverhuizing staat in een knellende verhouding tot de leer van de voorbeschikking. Hoe het ook precies zij: Swaanenburgs gedichten en weekbladen zijn in de eerste plaats | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
religieuze teksten, daar helpt geen moedertjelief aan. Ook De herboore oudheit (1724) is niet in de eerste plaats een satirisch tijdschrift: het blad bevat de vermaningen van iemand die van zichzelf weet dat hij niet altijd naar zijn beleden principes handelt, maar die het tij probeert te keren, soms spottend, soms in de verheven stijl die eigen is aan bijbelse poëzie: Rabelais en Paulus in een persoon verenigd.
De enige kerkvader die Swaanenburg in zijn weekbladen vermeldt is Origenes, niet in de laatste plaats als kapoen, vanwege het feit dat deze leraar zich op radicale wijze van een opspelende libido ontdeed. De volgende passage uit Arlequin distelateur (1725) is van betekenis: De geleerde Oudvader Origenes, een Griek van Singuliere gedagten had veeltyts voor eene gewoonte, om zinnenbeeldige gelykeniszen, uit Historische Bybel gevallen Allegorice te trekken, en hoewel hy het altyd niet heeft getroffen, zo is het egter niet te mispryzen uiterlyke lettergevallen te vergeestelyken op doeningen der hedendaagse tyden; een konststuk, dat tegenswoordig een heel eigendom is geworden van onze Gamaliels, aan welkers voeten ik als een Saulus onderwezen zynde, my wenste in zulken Paulus veranderd te zien, die door de bedieninge der genade in staat mocht zyn, om de hele werk kraam der Joodse Papisten, of Paapse Joden te ondermeinen [...]Ga naar eind4. Het spotten met paus en papen is een vast bestanddeel in Swaanenburgs teksten: altijd leuk voor de geuzen die zijn lezers waren. De allegorische bijbelverklaring laat Swaanenburg over aan de kerkleraren die daar verstand van hebben - waarschijnlijk doelt hij op Coccejanen - maar in zekere zin beoogt hij met zijn profane teksten hetzelfde, wanneer hij ze aanduidt als allegorieën die op hun spirituele merites beschouwd dienen te worden. Origenes verdedigde de idee van zielsverhuizing dat ook voorkomt in de teksten van Hermes Trismegistus en Pythagoras. Terwijl Hermes gewoonlijk van Egyptische of Babylonische herkomst werd geacht, vonden de hermetische teksten feitelijk hun schriftelijke neerslag in de tijd van Origenes. Deze kerkvader, wiens stellingen werden veroordeeld, voorzag een wereldharmonie aan het einde der tijden, waarin het absolute kwaad overwonnen zou worden en de verdoemden gered. Wie met een welwillend oog leest, kan een dergelijke opvatting in Swaanenburgs werk terugvinden: de almacht gods is zo groot dat hij de hel kan vernietigen. De keer op keer wedergeboren zielen belanden uiteindelijk op een ster om te baden in het eeuwige licht.
Er is slechts één boodschap: de wereld dwaalt af; keer terug. De rest is franje. De herbooren oudheit is weliswaar een tijdschrift in dialogen, maar iedereen spreekt voor zich en zegt hetzelfde, het maakt niet uit wie. Er is uiteindelijk geen verschil tussen de inzichten van Socrates, Pythagoras, Hai Ebn Jokdhan, Rabelais of Willem van Swaanenburg. Ook de keur aan dissenters en alchemisten in de teksten is nauwelijks van belang: boehmisten, quakers, quiëtisten, rozenkruisers, paracelsisten; het zijn in wezen afgedwaalden en oplichters. Een en ander maakt onderzoek naar de achtergrond van deze figuren als mogelijke bronnen voor Swaanenburgs teksten minder van belang: ze dienen er slechts toe om zijn inzichten aan te scherpen. Swaanenburgs wereldbeeld is pre-mechanisch, dat wil zeggen: vitalistisch, organisch en op een bepaalde manier magisch. De wereld wordt bewogen door onstoffelijke principes die zijn ontsprongen aan een spirituele bron. De oorsprong hiervan is uiteraard god. Zeer algemeen geformuleerd zijn de volgende constituerende elementen van belang:
| |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
| |||||||||
De herboore oudheit (1724)Swaanenburgs eerste weekblad is ondanks de permante herhaling van de boodschap het meest gevarieerd in thematiek, en bij tijd en wijle even onverstaanbaar als de bundel poëzie die hij gelijktijdig publiceert. Het blad staat dermate stijf van de natuurkunde dat de uitgever een jaar later erop aandrong het de lezers wat eenvoudiger te maken. De auteur gaf met tegenzin toe aan dat verzoek en oordeelde dat het tweede blad, Arlequin distelateur, zoutelozer was dan zijn voorganger. Dit was een geheel juiste observatie. Swaanenburgs latere bladen worden traditioneler wanneer er gedestilleerde extracten uit de courant worden gepresenteerd en missen de ‘stream of consciousness’ van De herboore oudheit. Maar welke oudheid werd eigenlijk herboren? De wereld anno 1724 is in de ogen van Swaanenburg gedegenereerd en corrupt; deugd en waarheid zijn vervlogen als uit de doos van Pandora. Schone schijn heerst en de weg terug wordt geblokkeerd door egoïsme, de zugt tot eigenbaat. De tweede aflevering begint met het volgendende vers: De wereld in een vorm van geest, tot stof gegoten,
Om de oorzaak van haar zyn, door weldoen te vergroten,
Keert toom, en spoor den nek, uit zugt tot eigenbaat,
Die overal de vlag, uit winlust, waaijen laat,Ga naar eind5.
Het omhulsel, de mal van de wereld, is geest, dus wie de stof ontstijgt krijgt toegang tot die geestelijke vorm, maar hier op aarde dient men de schepper te verheerlijken door weldoen, dat is: handelen naar overtuiging. De ouden, de filosofen van de wortelleer beseften dit. In de voorrede bij De herboore oudheit schrijft Swaanenburg: de gryze beulingen der vroegere uuren peilden hun eigen bron en wortel, en teelden harszenkinderen, in een heilig ligt, maar zij die de laaste minuten tellen, vermallen de begintzelen en wordingen der dingen, aan eindens, die in een verfoeijelyke eigenbaat slytenGa naar eind6. In de eerste aflevering laat hij zich op een vergelijkbare manier uit: De deugt heeft een andere ziel, als die uit een eeuwigen wortel beginnende, de allerminste voorwerpen betuurt, als eigen aan den zelven stam, die ons de naarbyheid verleent van deelgenooten zyner sappen te zyn. Dat wisten de Ouden, en veele deeden, hetgeen ze geloofden, ten blyk dat de bladeren thans verdorren, nu de eeuwen verjongen.Ga naar eind7. | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
Tot deze ouden horen Hermes, Pythagoras en Orfeus. De oudheid die herboren dient de worden is de gouden eeuw van Saturnus, de eerste periode van de wereld volgens de Metamorfosen van Ovidius, analoog aan het paradijs voor de zondeval. ‘Denken Eva's kinderen wel eens na? Weeten ze de reeden wel van het verlies der gouden eeuw?’ vraagt Swaanenburg zich af. ‘O neen! niemand let op zyn eerste vryheid: elk is verbannen buiten het paradys, door het zoeken van duizend vonden. Ieder wil een steen aan Babels steilte brengen.’Ga naar eind8. De dictatuur van de rede en het daarmee gepaard gaande verschil van mening hebben het contemplatieve zicht op de oorsprong definitief ontnomen. Dit afdwalen begon met de dubbele val van Adam. Aanvankelijk reflecteerde Adam als beeld van de schepper uitsluitend het licht van zijn maker. Doordat hij ook zelf wil scheppen en de eigen wil wenst te volgen, verbreekt hij de band van gelaten afhankelijkheid. Daarna krijgt hij Eva. | |||||||||
Rede en zelfkennisAristoteles en Descartes worden vaak paarsgewijs vermeld door Swaanenburg. Van een kritische analyse is geen sprake maar met cartesiaans rationalisme heeft hij weinig op; de rede is ontoereikend: zoveel hoofden zoveel zinnen. Helaas, hoe dobbert de reden, op een altoos durende twyffel, en wat zekerheid vinden de bespiegelingen van een Wysgeer, in stoffen, die afhankelyk van anderen, door een ingeboren geest geleit worden, om het einde van hunnen maker te voltrekken. Wie kent zyn zelven, om, door dien weg, het ongenaakbare te beschouwen? de meeste zoeken by andere de gelukzaligheit, die in hun eigen boezem verzegelt leid.Ga naar eind9. Twijfel niet, God is er, lijkt deze passage te zeggen: hij is de enige zekerheid. De stoffen, zijn als schakels met elkaar verbonden en aan continue verandering onderhevig. De schepper die de keten der wezens vasthoudt is zelf onafhankelijk, eeuwig dezelfde en absoluut vrij. Ofschoon ongenaakbaar, kan hij gekend worden door de ziel die zichzelf kent. Deze vorm van introspectie heeft met logica of methodische twijfel niets van doen: het is het besef gekend te worden: ‘dat hy, die zig zelve kent, zig in my ken! is de zugt van dit gemoed!’Ga naar eind10. Opwaarts myn hart, uit u zelve myn ziel, klampt. ô gemoed! de Vader der dingen aan, gooit u zelve overboort, ô denking! en verlies u in den onbeeldelyken Oceaan van G...Ga naar eind11. Om zich te laten kennen dient het denken dat zich van beelden bedient, te worden uitgeschakeld om een reflecterende spiegel te worden van degene die aan de beelden voorafgaat, waarmee de oorspronkelijke staat van Adam wordt hersteld. Weten is vergeten: ‘verzakinge van begrippen en beelden, om de ongebeeltheit deelagtig te worden.’Ga naar eind12. Deze wereld kan door rationalisten niet betreden worden. In een van de monologen uit De herboore oudheit schrijft Swaanenburg in de gedaante van Momus, de god van de spot: Alhoewel ik geen natuurkundige ben, zo kan ik egter wel zien, dat de meeste van die Heeren, die daarvoor scheep komen agter de arcana caeli nog niet zyn, ik wil zeggen, dat zy die haar professie maaken, om uit een mismas van Aristoteles en Carthesius, weder iets nieuws te trekken, door dien weg niet zullen koomen agter de verborgentheit der geestelyke wereld, die de ziel der groove is.Ga naar eind13. Deze geestelijke wereld vindt haar oorsprong uiteraard in een geestelijk beginsel, god. | |||||||||
De schepperWillem van Swaanenburgs Parnas, of de zang-godinnen van een schilder (1724) bevat naast de opdracht aan Simon Schijnvoet waarin hij vraagt om in diens rariteitenkabinet te worden | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
bijgezet, een levensbeschouwelijke voorrede die hij in De herboore oudheit als zijn belijdenis aanduidt. Hij formuleert daarin zijn religieuze programma en verdedigt zijn manier van schrijven: De zuiverheit van het opperwezen, de wortel der dingen, het onstoffelyke Idé van alle zielen, die Carbonkel van verwondering, is de gloed waarin myn denking vervliet; Hy was eêr alle dingen waaren, en wy blyven door zyn, zyn, en door ons zelven te derven, zo genieten we Hemelen.Ga naar eind14. God is uiteraard de hoogste idee. Swaanenburg associeert dit begrip overigens niet met Plato die hij afdoet als een ijdele theoreticus, vergeleken met Diogenes die zijn overtuiging beleeft. Idee betekent voor Swaanenburg behalve de transcendente vorm ook: gedaante, beeld, begrip, wezen, beginsel. Zo heet het archetypische model van het heelal ‘'t Idé van 't groot Idé’Ga naar eind15. en is er in de wereld sprake van rondzwevende Ideeën, beelden die de stof vorm geven en de natuur tot leven brengen. Een carbonkel is een robijnrode edelsteen die gloeit als een kooltje; rood is de kleur van het bloed dat de levensgeesten naar de hersenholtes transporteert waarin deze de indrukken van de Idee kunnen opdoen. Deze impressies van de geestelijke wereld veroorzaken ook de beelden van Swaanenburgs poëzie. De dichter is niet in staat de beeldenstroom te reguleren, met als resultaat chaotische, vaak onbegrijpelijke gedichten. HijJ.J. Becher, Psychosophia oder Seelen-Weisheit, Lauenburg 1701 (collectie BPH, Amsterdam).
wordt het slachtoffer van zijn verwoede aandoening. Swaanenburg zegt hierover: niemand heeft my gevoert, als een star die my dreef, een onverzetbare wind spoorde my vaak Hemelwaarts, en als ik daalde in de dieptens der Natuur, zo vond ik my een worm, in tegenstelling van den Vader der dingen; hy taffareelde op myne harssenvliezen vaak duizent beelden, en als ik wilde uitbrommen, het geen me had bezwangert, zo schooten meêr gedaantens toe, als myn schagt kon schilderen. Hier uit wierd myn Chaös zo dik, zo gezwollen, zo hortend en bars, dat het dikmaals gescheurt, een regen liet daalen van spooken en schielyke buijen.Ga naar eind16. Niet-gekanaliseerde inspiratie maakt Swaanenburgs poëzie tot wat ze is. Dat zijn religieuze gedichten worden bevolkt door faunen, woud-papinnen en orakels dreunende sybillen uit het gezelschap van Dyonisus, zal geen verwondering meer wekken. Est deus in nobis!
De belangrijkste gedichten uit de bundel Parnas van Swaanenburg staan vooraan: ze verheerlijken god en zijn onbegrijpelijke scheppingsactiviteit. De metaforen hebben betrekking op het zichzelf denkende denken dat door een wilsbesluit op | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
raadselachtige wijze buiten zichzelf treedt door ex nihilo iets te scheppen dat het zelf niet is en daar vervolgens iets van zichzelf in te prenten. Als de zelfkennis bij uitstek spiegelt god zich in zijn wijsheid; dit spiegelen van vuur in water associeert Swaanenburg met de mythe van Narcissus. Schepping bestaat uit het ontvouwen van de tegendelen. De zon is het beeld van god, of god zelf. De in het water schijnende zon is het beeld voor gods werkzaamheid in de wereld. Dit contact van een onstoffelijk wezen met de wereld wordt zintuiglijk geformuleerd als de reflectie van een blik, de inspraak van een woord, en stolling van een geest of adem.
Iets van deze reflexieve beelden is terug te vinden in het volgende fragment uit de Zegenboog, gericht ter eere van den onsterffelyken God, het tweede gedicht uit de bundel: Verjong u zelfs, ô God! en trekt staâg de eeuwen uit,
Ja kus uw eigen beeld, ô zonneling! voor bruit;
Bevrugt u, met u zelf, en wil u zelven baaren,
De duistere afgrond heeft zyn eigen toon, en snaaren.Ga naar eind17.
De afgrond verwijst naar Genesis. De schepping is ook door introspectie te ervaren: Die in zyn zelven daalt, die duikt naar Paerle Mynen,
En voelt een zoeter vlam op teêrer lonken schynen,
Die wezent zig in iets, het geen hy eertyts was,
Of vaart den lugtbol om, een Zee van enkel glas,
En ziet de Vezels op hun losse gronden springen.
En de onstof uit zyn zyn, in alle dingen dringen,
Zig teelen in 't gestrem van allerlei geslagt,
En schouwen, hoe het Eén heeft alles voortgebragt.Ga naar eind18.
Vezels zijn de elementaire deelen van de stof, veelal synoniem met atomen. Zelfkennis door inkeer leidt tot waarneming van de wereldgeest die alles doordringt, inclusief de waarnemer die zijn verwantschap ermee beseft. Zoals vaak beseft Swaanenburg aan het slot van het gedicht dat hij god niet kan benaderen en ook diens beeld niet ten hemel kan heffen. Ootmoedig schrijft hij: ‘'t Is de eigenschap van u, u zelven af te maalen’, en: ‘Gy moet uw eigen beelt ten hoogen Hemel beuren’: Zo standaart zig uw Naam in 't denktuig der Natuur,
Het geen zyn vliezen smeult in levend watervuur.Ga naar eind19.
Bij een zegenboog hoort een standaard als teken van overwinning. Op het hersenvlies van de natuur drukt het eeuwige licht zijn beelden. | |||||||||
Natuur en de geestenDe natuur is dynamisch: alles beweegt, ontstaat, groeit, en vergaat door toedoen van een continu werkzame geest die de wereld stuurt volgens een goddelijk plan. In de natuur ontwaart Swaanenburg ‘een werkzaame, en een lydelyke kragt [...] waardoor de dingen vermeerderen, en de stoffen veränderen, egter altydt in afhankelykheid van G..., die de eeuwige spil is der vier elementen, die hun vyfde in zig verzegelt houden, als het Arcanum der wyzen.’Ga naar eind20. Het vijfde element is de quinta essentia of wereldgeest die de elementen bijeenhoudt en verandering teweeg brengt. Elders schrijft Swaanenburg: | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
De heele wereld is stof, en vuur, en water de vermoogens der natuur, dog in die twee schuilt een mogelykheid om bergen te baaren, uit dromende dampen, als hy die uit zyn zelven is, en geene andere oorzaak kent, als de kennis van te zyn, zig beschouwt in den spiegel van zyn wysheit, als de altoosduurende Schepper der door den ander zweevende verschillentheden.Ga naar eind21. De zweevende verschillentheden verwijzen naar de Ideeën die als de droombeelden van de schepper de wereld vorm geven. In een toespeling op Genesis schrijft Swaanenburg dat ‘de wortelkragt van 't baaren’ in de Chaos werd gelegd, Door 't spreekende Idé van Demogorgons lippen,
Die 't woort van worden eerst deed uit zyn grendel slippen.Ga naar eind22.
Demogorgon is een synoniem voor demiurg, de beheerder van ‘de archiven der gedaantens, de senuwen van het Chaös’.Ga naar eind23. Dromen prikkelden de hoofdstoffen, en zetten de wereld in beweging: Alle wateren leeven van vuur, en alle bronnen hebben hunne spiegelagtige flikkeringen, zelfs het onderaardse zog bezit een hoedanigheit van beelden te vatten. naar de aard der zaden die het roeren, en wy stervelingen streven ons zelven voor by, en vinden wind in de hoge wolken, daar de eeuwigheit zo na in onze tydt versloten zit, als 't maagdelyk yvoor in sprenkelen robyn. Beelden vormen de wereld door zich op een bepaalde manier in te drukken, naar mate van de vatbaarheid van de stof. Wie als een alchemist de stoffen wil veranderen, verbeteren, dient de geesten te extraheren en opnieuw in de gezuiverde stof te injecteren. Deze geesten zijn van dezelfde orde als de dromende dampen die de chaos in beweging zetten. Op een bepaalde manier manipuleert Hermes de imaginatie - de latente droombeelden - van de wereld.
Door de activiteit van de wereldgeest verandert de stof en wisselen de seizoenen. Deze periodieke verandering heet in Swaanenburgs jargon wisselbeurt. Bij monde van Saffo leert hij: Het laagste van Natuur kan 't opperste genaaken:
Door wending van den geest, zo staat de wereld pal.
Een heuvel, die zig heft, om aan 't azuur te raaken,
Verandert, met 'er tydt, ô Faön, tot een dal.
Dan stygt het onderst' op, als steiltens nederzinken;
Want wisselbeurt herschept een Etna, tot een Zee.Ga naar eind25.
Alles is onderhavig aan metamorfose, zelfs vuur kan uiteindelijk in water veranderen. De wereldgeest beweegt door het universum zoals de levensgeesten door het lichaam, en aangezien de kosmos met zijn droombeelden als een levend wezen wordt voorgesteld heeft hij ook aderen, spieren en zenuwen waardoor de geesten bewegen. Uiteindelijk leiden de verschillende soorten geesten naar de geestelijke oorsprong: De geest der natuur, het vyfde weezen aller dingen, [...] huist in de opperste kringen, in de allervlugtigste uitädemingen der gezuiverde starren. | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
wil; anderen zyn zo veel als de holtens, en baarmoeders waar uit alle vormen en gedaantens vloeijen, en hun zaadelyke hoedaanigheden storten, om anderen te verwekken, nog zyn der animale vegetabile, en minerale zouten, en vlugtigheden, die de leevens doen waszen, bloeijen, en herbotten, waar in de zinnen hun werkingen doen, dog zyn maar onderdaanen van de eerstgenoemde, dewelke veel te edel zyn, om te vermengen onder de tydtkortingen onzer lippen, want de wezentlyke ziel is, naar het zeggen der ouden, de adem van den grooten Zeus zelver; ze is de waaszem, de heillige wolk, daar de arcana der allerhelderste vonken in verslooten zitten.Ga naar eind26. De geesten die zoveel als holtens fungeren, heten elders concepten of vatsels waarin de ideeën letterlijk worden ‘begrepen’. Het zijn baarmoeders waarin de ideeën - de vormen en gedaantens - worden geconcipieerd, die zaadelyke hoedanigheden, dat zijn kwaliteiten of eigenschappen, bezitten. Swaanenburg formuleert hier hoe een aan de stof wezensvreemd beginsel zich in de stof nestelt en deze vormgeeft. Het principe doet sterk denken aan de stoïsche logoi spermatikoi. Animale, vegetabile en minerale zouten zijn de vluchtige bestanddelen in levende wezens, planten, metalen en andere stoffen, zoals de wijngeest in wijn. Zout cristalliseert, maar kan ook als een vlugzout vervliegen; het astrale zout is synoniem met de quinta essentia, de aether of wereldgeest die de elementen samenhoudt. De levensgeesten worden door levende wezens eenvoudig ingeademd. Volgens de fysiologie van Galenus bewegen de geesten zich door het bloed en vormen in de hersenholten de spiritus animalis of pneuma psychikon, waarin de zinnen hun werkingen doen: deze animale geesten zijn verantwoordelijk voor zintuiglijke waarneming, denken, motoriek en gemoedsbeweging. De spiritus animalis heet in het jargon van Swaanenburg de diersche ziel. Deze ziel is het voorwerp van zijn natuurkunde en vormt als het ware de neurofysiologische achtergrond van zijn mystiek. De diersche ziel kan door oefening gemanipuleerd worden; de ziel als goddelijke vonk valt buiten het bereik van de natuurkunde. In de voorrede bij zijn dichtbundel zet Swaanenburg dit onderscheid uiteen: wy hebben een eeuwige gedaante van den ongezienen, een honger naar het Volmaakte, een Bron om in te verdrinken, een Bruid om ons meê te paaren, en eeuwig te verjongen, een Ziel die alleen God, en niet ons toekomt, te bestieren: deze is vry van stof, van verandering, en eeuwig blyvende, die is geen wiszelbeurt onderworpen; maar helaas! door onze zwakke hoedanigheden, aan een zekere natuurelyke vlugtigheit verbonden, ze heeft een kragt om haar zelf te kennen, zo ze in haar wortel te rugge deinst, dog zo ze naar buiten springt, ontmoet ze kwik en bloed; de vlugge hoedanigheden van haar gestel, waar in de anderen kent, naar mate dat haar diersche eigenschap zuiver is: want naar proportie van de minder aardachtige complexien, of vlugtigheden der animale geesten, is ze zuiver in haar begrip, doordringende in haar oordeel, en vatbaar tot de bewegingen der bovenste werelden, en starren. Van deze diersche Ziel word hier dikmaals gesproken, als ik van de andere schyn te gewaagen, en van haar verbeteringe, keer, en wederkeer zing. Dit was de Hermetische spiegel, waar in de Egiptenaaren alle gedaantens zagen: dit was het gordyn, het geen de Oude Digters wegschooven, als ze van de wording der dingen, en herscheppinge begonnen.Ga naar eind27. De ziel kan zichzelf kennen door introspectie als het beeld van god, en zijn kennende blik eeuwig reflecteren als de spiegel van zijn wijsheid. Op het moment dat haar perceptie naar buiten treedt verliest ze contact met het eeuwige en wordt verbonden met de animale geesten in het bloed. De eigenschappen van deze verpakking kunnen haar vatbaarheid voor de aanraking door het hogere blokkeren. De animale geesten vertroebelen als het ware het spiegelbeeld naar mate zij minder vluchtig zijn. Het is dus zaak de animale geesten te ontdoen van aardagtige complexien om het begrip van de ziel - waardoor zij begrepen kan worden - te herstellen. Dit is tot op zekere hoogte een lichamelijke kwestie waarbij men geneigd is te denken aan het volgen van een dieet of het slikken van psychofarmaca. | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
De ervaringDe voorwaarde voor het ervaren van de werkzaamheid gods is het uitschakelen van de gemoedsbeweging die veroorzaakt wordt door de animale geesten: zintuigen en driften dienen te worden uitgeschakeld om in een toestand van willoosheid en gelatenheid stil te zijn. Het heeft geen zin om in gedachten naar deze stilte te streven want de voorstellingen staan gelatenheid in de weg: Hoe veel maal ik my zelven hier van overtuigt hebbe, nog kan ik tot geen Philosophische stilte geraken, om dat ik middelen zogt om stil te worden, daar het stil zyn immers een onmiddelyke daat is.Ga naar eind28. Onmiddellijk heeft hier letterlijk de betekenis zonder middelen, onbemiddeld. De stilte moet de mysticus overkomen. Soms is er een begin maar vertroebelt gaandeweg het beeld en wordt de verbinding verbroken. Na het inzicht in de noodzaak van een onmiddelyke daat zegt Heraclitus: Goden wat is dit een diepte, waar Heraclitus voor pal staat! [...] hy vind een eigen afgrond die hem toebehoort, en hy derft er zig niet inwerpen, hy ziet zyn eigen vrouw, en helaas! hy is te zwak om ze te omarmen, een oogenblik verlustigt zig zyn flikkerende spiegel in een ontdoenende overgave, en belonkt zyn Narcis die hem zo teder toelagt, maar pas is zyn bloed gaande om die lieve gedaante in zig wezentlyk te ontfangen of hy geniet, door te grote roering, als Ixion, een wolk voor zyn Godin.Ga naar eind29. Even verandert het gemoed van Heraclitus in de waterspiegel waarin Narcissus zichzelf beschouwt. Die spiegelende Narcissus is een hermafrodiet, de grond van het bestaan, de twee-eenheid van het zichzelf denkende denken: god in de spiegel van zijn wijheid, Sofia. De ware bruid is niet van deze wereld. Sofia is de oorspronkelijke bruid van Adam, voordat deze zich losmaakte uit de goddelijke imaginatio. In deze oorspronkelijke staat was Adam androgyn. Na de zondeval begint met Eva de dynamiek in de schepping pas goed; vrouwen zijn de eeuwige onrust van het werelduurwerk.
In Swaanenburgs pantheon is Apollo prominent aanwezig: de zwaan is hem toegewijd, hij is de god van de dichtkunst, en de zon, het beeld van god. Boven de ingang van Apollo's tempel te Delphi prijkte de spreuk Ken uzelf. Socrates verwees ernaar in zijn verdedigingsrede, zoals beschreven door Plato. De spreuk zegt eigenlijk: mens, weet dat je niets bent vergeleken met de goden; de toekomst ligt in de handen van het orakel, aan het lot valt niet te tornen. In de loop van de tijd verandert de betekenis wel haast in haar tegendeel: wie zichzelf kent, hervindt zijn oorsprong. Volgens de hermetische teksten leidt zelfkennis tot godskennis. Swaanenburg schrijft in een dialoog tussen Socrates en Xantippe, de contemplatieve wijsgeer en zijn levenslustige vrouw: Help uw Socrates myn Apollo! want nu eert hy de spreuk: Kent u zelve, de ware bruit zit in onze eigene ziel geperelt, daar de uiterlyke maar een hoer is, die alles verzwelgt, en haar minnaar naakt ontkleet hebbende van alle rust ontblootGa naar eind30. Maar wanneer het dan toch lukt om het bruisende aardse leven te laten voor wat het is, dan ‘versmelt het tydelyke Idé in 't eeuwige’Ga naar eind31. en wordt de mysticus ontwezent van beelden, ontbeelt van wezens.Ga naar eind32. In dit verlies van zelfheid, identiteit en individualiteit, valt ook het verschil weg tussen de gesprekspartners in De herboore oudheit. In de dialoog tussen Apollo en Socrates zegt de eerste: | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
[...] ruimt my de gangen, waar door ik oraculen blaas, want ik zal dreunen op het brombekken der Goden, op het geklater van hun onweêr, dat tot de opperste wetenschap de benedenste hoort. Zoekt gy my te gronden? de heele weerelt te peilen? de hooftstoffen te schyën? en de elementen te vereënen? ZO KENT U ZELVE.Ga naar eind33. Socrates antwoordt: Droom ik, op het slaapbet van den nagt? of word ik wakker door 't ligt? ben ik ook in stee van Socrates, Apol? want ik vergeet my, dog moet my weder zien te kennen, om alles te leeren. De dag heeft meê zyne nevels, en in 't helderste azuur woont de duisternis. Ik klom dan van my af, om in my weder te keeren! ik wouw Faebus omarmen, en vind my zelven! de wysheit was myn bruit, en die zogt ik in een andere weerelt. In de opperste lugt wilde Ixion Vrouw Juno verraszen, maar neên Cephisus, en Liriopes Zoon kust zyn Narcis in de bron, en diepe wel van het gemoed. Vloei weg Hermaphrodiet in uw Salmacis, en gy, ô waterige Nimph keer in hem ruggewaarts; vernestel de baaren, de eeuwige golven, waar op de geheele aardbodem wemelt. In 't hart is de woonplaats der Goden. De Tempel der Zanggodinnen is op bloed, op de tinctuur der geesten gemetzelt, en een onnoemelyk carmyn beweegt onze lelyspieren. Een algemeene kragt van den onzigtbaaren, en den eenigen één gevlooten, verschuilt zig voor de veelheit der streidende pogingen. In dien adem ontädem ik alle verdeeltheit, om de waare verëeniging te agterhaalen. Zijn is gezien worden. De tinctuur der geesten verwijst opnieuw naar de spiritus animalis in het bloed; het onnoemelyk carmyn naar de wereldgeest als universele kracht van god. Vanuit de vertakkingen daarvan probeert Swaanenburg het begin ervan te achterhalen in zichzelf. Magia is oorspronkelijk het beinvloeden van de dingen door projectie van het verbeeldingsvermogen dat zich bedient van geesten die aansluiting hebben op de wereldgeest. In dit geval is god de grote magiër en de mysticus degene wiens inbeeldingsvermogen door de wereldgeest, de Mercurius universalis, wordt bezwangerd. Deze ervaring van Socrates laat ook Apollo niet onberoerd. Faebus bekent: Ik ben niet meêr, die ik was, want nu Socrates zyn zelven kent, vergeet Apollo zyne lier. 't Is of de Zon in den aardbol verwiszelt, nu een mens in het wezen der Goden verwandelt. Ik streel lighamen, hy geesten, wy worden beide anders, dog rusten in de zalige eenheit.Ga naar eind35. Socrates eindigt de dialoog met een klassieke mystieke frase: ik ken u, want gy kent my. My te verliezen is u vinden; dog die in u wil eindigen begin by zyn zelven, op dat de goude spreuk eeuwig vervult blyve van nosce te ipsum.Ga naar eind36. | |||||||||
SlotSwaanenburgs duister geformuleerde boodschap is eenvoudig. Het grote werelddrama begint met de eerste val van Adam, de val uit gods spiegelbeeld. De schepping is in wezen goed, als creatie van het goede bij uitstek, en wordt volgens een goddelijk plan gestuurd door de wereldgeest die de veranderingen in de stof teweegbrengt. Deze geest doordringt ook de mens, de kroon op de schepping, maar een eigengereid wezen dat egoïsme in het vaandel voert terwijl het er beter aan deed zijn verloren spiegelbeeld te herstellen. Degene die daartoe een poging doet wordt gehinderd door de dynamiek van de wereld, eigen wil en begeerten, en een troebele perceptie doordat de ziel, als instantie die gekend en gezien wil worden, omhuld is door een | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
sluier van een fijnstoffelijke geest - de spiritus animalis - die niet altijd even doorzichtig is. Swaanenburgs gehele natuurkundige en zielkundige onderneming kan beschouwd worden als een uitwerking van 1 Kor. 12: ‘Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.’ ‘Vision de monde angelique’. Illustratie t.o. titelpagina [Daniel Defoe], La vie et les avantures surprenantes de Robinson Crusoe, deel 3, Reflexions serieuses et importantes de Robinson Crusoe, Leiden 1754.
|
|