Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 28
(2005)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Het stokpaardje van een hoogleraar en regent in ruste
| |
[pagina 2]
| |
Duits schreef, staat tussen twee taalgebieden en twee culturen in en loopt daardoor de kans aan beide kanten genegeerd te worden. Daarnaast is het onderzoek naar de achttiende eeuw van oudsher eenzijdig gericht geweest op ‘de rationalistische Verlichting volgens Voltairiaanse signatuur’ en tenslotte wordt het onderzoek naar Van Goens bemoeilijkt doordat veel van Van Goens' handschriften onaangeraakt in archieven en bibliotheken liggen.Ga naar eind10. Dit artikel is een voorzichtige verkenning van deze ‘Fundgrube van Europese allure’ - in de woorden van Buijnsters. In de jaren 1786, 1789 en 1791 werden er drie artikelen van de hand van Rijklof Michael van Goens gepubliceerd in het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde. Dit tijdschrift verscheen onder redactie van Karl Philipp Moritz (1756-1793) tussen 1783 en 1793 en geldt als het eerste psychologische tijdschrift in Duitsland.Ga naar eind11. Van Goens' bijdragen voor het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde worden in dit artikel in de context van zijn tijd geplaatst, als ook in de context van zijn ideeënwereld. Zo wordt achterhaald welke opvattingen op het gebied van de psychologie er bij Van Goens reeds in zijn literaire periode aanwezig waren. Uiteindelijk blijkt dat er ondanks de ogenschijnlijke breuken in zijn leven toch een samenhangende ontwikkeling te constateren valt. | |
De studie van de mens in het teken van een literair-opvoedkundig ideaalVan Goens was erg betrokken bij de in zijn ogen slechte staat van de Nederlandse letterkunde. In de jaren 1765-1766 schreef hij als ‘philosophe sans fard’ drie artikelen voor het door Frans van Lelyveld (1740-1785) uitgegeven tijdschrift Nieuwe bydragen tot opbouw der vaderlandsche letterkunde. In zijn tweede artikel ‘Bedenkingen van den philosophe sans fard; over den staet der letteren in Nederland en ontwerp eener noodzakelijke vermeerdering van zijne Nederduitse boekenkas’ pleitte Van Goens onder meer voor een onderzoek naar de voornaamste oorzaken ‘van de beschaafde smaak en grote voortgang der vaderlandse letterkunde bij andere volkeren.’Ga naar eind12. De Nederlanders hadden in dit opzicht tot dusverre volstrekt gefaald, aldus Van Goens, maar wanneer ze de verdiensten van andere volkeren als voorbeeld zouden nemen en hen zouden volgen, werden ze alsnog opgestuwd in de vaart der volkeren.Ga naar eind13. Om de kwaliteit van de Nederlandse letterkunde te verbeteren was het dus noodzakelijk naar andere landen te kijken. In dit kader was voor Van Goens de studie van de mens van belang. In een voetnoot merkte hij op dat er twee studies tot de wijsbegeerte behoren: de studie van het menselijke vernuft en die van het menselijke hart. Beide waren volgens Van Goens in de huidige tijd door de wijsbegeerte verbannen. Om die reden raadde hij filosofen aan wat minder naar de sterren te kijken en wat meer naar de aarde. Hij beriep zich hierbij op Socrates, omdat die het als zijn voornaamste opdracht beschouwde zichzelf en andere mensen te leren kennen. Ook in de achttiende eeuw waren er volgens Van Goens mensen die zich op de kennis van het gevoel hadden toegelegd. Ze konden echter niet als echte filosofen beschouwd worden, want ze wisten niets van de metafysica en niets van de logica. Bovendien geloofden ze niet dat deze wereld de beste isGa naar eind14. en ze zagen de Methodus Mathematica niet als het enige middel om waarheid te ontdekken. De kennis van het menselijk vernuft werd volgens de algemeen heersende opvatting evenmin tot de wijsbegeerte gerekend: ze maakte deel uit van de Historia Litteraria. Omdat de meeste mensen de mening toegedaan waren dat de studie van het vernuft en van het hart niet tot de wijsbegeerte behoren, bleef deze situatie gehandhaafd. Het is, schrijft Van Goens, echt te wensen, dat lieden die verhevener denken en zich niet laten leiden door algemeen heersende verkeerde opvattingen, proberen deze toestand te veranderen. Want, en hier citeerde hij Pope: ‘The proper Study of Mankind is Man: kan er waerdiger of geschikter onderzoek voor den mensch zijn, dan de mensch zelve.’Ga naar eind15. | |
[pagina 3]
| |
Van Goens stelde zich tot doel Nederland literair op te voeden en meende dat dit doel kon worden bereikt door de wereld- en mensenkennis der Nederlanders te vergroten. In het voorwoord van de door hem verzorgde Nederlandse editie van J.J. Volkmanns Reise durch Italien in 1774 wordt het verband duidelijk tussen zijn streven de letterkunde in Nederland te verbeteren enerzijds, en reizen en opvoeding anderzijds. Het voornaamste doel van het reizen is voor een jongeling het vergroten van zijn wereld- en mensenkennis. Niet alleen de menselijke geest behoort onderwerp van onderzoek te zijn, maar ook de menselijke samenleving. De kennis van het eigen volk wordt vergeleken met die van andere volkeren, natuurlijk met hetoogmerk om daarvan te leren. De relatie met zijn plan om de voornaamste oorzaken ‘van de beschaafde smaak en grote voortgang der vaderlandse letterkunde bij andere volkeren’ te onderzoeken, in de hoop dat de Nederlanders de verworvenheden op letterkundig terrein van andere volkeren navolgen, is duidelijk. Met zijn opvoedkunde wilde Van Goens een bijdrage leveren aan het beschavingsniveau in Nederland en meer specifiek aan de verbetering van de vaderlandse letterkunde.Ga naar eind16. Van Goens propageerde de studie van de geschiedenis van het menselijk vernuft en van het menselijke hart. Tot de geschiedenis van het menselijk vernuft kan Van Goens' vergelijkend onderzoek naar de verworvenheden van de verschillende volkeren gerekend worden. Zijn opvoedkunde in Volkmanns Reis-boek door Italien kan als een pleidooi ervoor worden beschouwd. Op de studie van het menselijk hart wordt later nog ingegaan; zijn bijdragen voor het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde kunnen als zodanig gekarakteriseerd worden. | |
Belangstelling voor psychologie en esthetiekIn 1769 verzorgde Van Goens een Nederlandse vertaling van het werk Über das Erhabene und das Naive door de joodse geleerde Moses Mendelssohn (1729-1786).Ga naar eind17. Van Goens bleek zich bewust van het ontstaan van de esthetiek als nieuwe wetenschap. In het voorwoord noemde hij Mendelssohn een letterkundig wijsgeer en prees zijn verbinding van de wijsbegeerte met ‘de studie der fraeje wetenschappen’, een studie die volgens Van Goens ook in Nederland beoefend zou moeten worden.Ga naar eind18. Moses Mendelssohn verbond esthetiek met empirische psychologie. Zijn sterke kant was de ontwikkeling van een empirisch steekhoudende definitie van psychologische verschijnselen op het gebied van de esthetiek.Ga naar eind19. Op precies dit punt citeert Van Goens Mendelssohn in zijn voorrede: ‘De schone kunsten en wetenschappen, (zegt de schrijver van het stukje 't geen wij hier het gemeen aenbieden op ene andere plaets) zijn voor den VirtuoosGa naar eind20. ene bezigheid, voor den Liefhebber een bron van vermaek, en voor den Wijsgeer ene school van onderrichting.’ Het laetste 't geen hier eigenlijk ter ons oogmerk diend, verklaerd hij op de volgende wijze. ‘In de regelen der schoonheid, welken de genie des kunstenaars gevoelt, en de kunstrechter door verstands gevolgen oplost, leggen de diepste geheimnissen onzer ziel verborgen. Elke regel der schoonheid is te gelijk ene ontdekking in de Zielen-Leer (Psychologie). Want terwijl zij een voorschrift bevatten, onder welke voorwaerden een schoon onderwerp de beste werking op ons gemoed maeken kan: zoo moeten zij op de natuur van 's menschen geest te rug gebracht, en uit desselfs eigenschappen verklaerd kunnen worden. Indien de Wijsgeer de sporen en voetstappen der gevoelens op hunne donkere wegen vervolgt, zoo moeten er zich aen hem nieuwe uitzichten in de zielenleer opdoen, die hij door blote verstands-gevolgen en ondervindingen niet zoude ontdekt hebben.’Ga naar eind21. Van Goens voegt er nog iets aan toe, waaruit blijkt dat hij de studie van de mens zeer belangrijk vindt voor de esthetiek. Hij tracht hier, door op Socrates terug te grijpen, zijn eis van de verbinding van psychologie en kunsttheorie kracht bij te zetten. | |
[pagina 4]
| |
Dat de ouden het nut van soortgelijke nasporingen erkend, ja dat zij deze wetenschap geoeffend hebben, is buiten enigen twijfel. Socrates, die gene wetenschappen met zijne achting verwaerdigde, dan die alleen wier onderzoek op de kennis der mensch zelven te rug viel, ging hen allen voor.Ga naar eind22. Van Goens was van oordeel dat kunst het leven moet laten zien en de mens in dat leven tonen. Hij beaamde de opvatting van Mendelssohn dat ‘elke regel der schoonheid tegelijk ene ontdekking in de zielenleer is’.Ga naar eind23. Kunst was navolging van de natuur, een imitatio die niet los kon worden gezien van kennis van de mens en diens wereld.Ga naar eind24. De samenhang van esthetiek en psychologie was de basis voor Mendelssohns leer van de ‘gemischte Empfindungen’. Deze leer houdt in dat de ziel, wanneer zij gelijktijdig twee gevoelens heeft die ze niet uit elkaar kan houden, uit de vermenging van deze beide gevoelens een nieuw gevoel samenstelt, dat van beide bijna volledig verschilt.Ga naar eind25. De verbeeldingskracht wordt hierbij een wezenlijke rol toegewezen. Die heeft het vermogen om die delen die door het verstand als afzonderlijk worden opgevat, te vermengen en tot een geheel te vormen.Ga naar eind26. Uit de verschillende combinaties die gemaakt kunnen worden met de gevoelens genoegen en ongenoegen kan ze ontelbare varianten samenstellen die allemaal van elkaar verschillen. Medelijden wordt bijvoorbeeld samengesteld uit de liefde tot een onderwerp en uit het ongenoegen over het ongeluk daarvan. En het verhevene ontstaat uit de combinatie van huivering en verering waarmee het onmetelijke tegemoet getreden wordt.Ga naar eind27. In de achttiende eeuw interesseerde de empirische psychologie zich voor datgene wat men tegenwoordig het onderbewuste noemt. Dit krijgt ook in het denken van Mendelssohn een plaats. Van Goens toont zich hiervan doordrongen, wanneer hij Mendelsssohn citeert over ‘de sporen en voetstappen der gevoelens op hunne donkere wegen.’ | |
Dromen en krankzinnigheidIn het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde speelt de wederzijdse invloed van lichaam en geest een grote rol. In zijn ‘Vorschlag zu einem Magazin einer Erfahrungsseelenkunde’ schrijft Moritz dat de mens zich tot nu toe alleen maar met zichzelf heeft beziggehouden, wanneer hij er door lichamelijke ziektes toe gedwongen werd. Omdat hij deze drang niet had bij ziektes van de ziel, ontsnapten deze aan de aandacht. Uit de verenigde verslagen van zorgvuldige observatoren ‘des menschlichen Herzens’ kan zich een ‘Erfahrungsseelenlehre’ ontwikkelen die meer praktisch nut heeft dan alles wat daarvoor gepresteerd is op dit gebied. Door alle observaties ordelijk tot een groter geheel te verenigen en reflecties uit te stellen tot er genoeg informatie verzameld is, ontstaat er een gewichtig werk voor de mensheid - een werk dat niet alleen voor de zielzorger, de rechter en de arts, maar ook voor de ‘Schriftsteller des menschlichen Herzen’ onontbeerlijk zal zijn - want wanneer deze wetenschap zich vervolmaakt, zien dichter en romanschrijver zich genoodzaakt eerst deze wetenschap te bestuderen, voordat ze zich aan eigen werk wagen.Ga naar eind28. Van Goens' artikelen in het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde kunnen gekarakteriseerd worden als een bijdrage aan de geschiedenis van het menselijk hart. Dat voor Van Goens de weergave van de roerselen van het menselijk hart in de literatuur zeer gewichtig was, blijkt uit een brief van Frans van Lelyveld aan Van Goens: De Caractères van Bruiere ken ik niet, en zou ik ook gaarne eens zien; ik hou zeer veel van Caracter-schilderijen, het schilderen van caracters, dat Marmontel zoo meesterlijk doet, is een van de reden, waerom ik zijne Contes met zoo veel vermaek las. - 't is zekerlijk, zoo als gij schrijft, het indringendste middel om acht te slaen op ons hart, en dat te leren kennen; en de kennis van het menselijke hart is zekerlijk de beste studie. Dit alles ben ik volkomen geheel met u eens; [...].Ga naar eind29. | |
[pagina 5]
| |
In zijn eerste bijdrage ‘Auszug aus einem Briefe’ uit 1785 schrijft Van Goens over een plan om materiaal voor een ‘Experimentalseelenlehre’ te verzamelen die met Moritz' bedoeling volledig overeenstemt. Zou hij hier zijn plan voor een Journal des sensations d'un philosophe bedoelen, waarover hij Christoph Martin Wieland (1733-1813) ooit had geschreven? Alleen Wielands antwoord van 13 november 1770 is bewaard gebleven en hij spreekt hierin over ‘un roman philosophique, dans lequel quelque Quidam, à qui je n'ai pas encore songé de donner un nom, racontera l'histoire des Metamorphoses de son esprit et de ses sentiments, conformement à la Nature et à l'experience journaliere, c'est à dire à vos principes.’Ga naar eind30. In ieder geval heeft Van Goens geen ogenblik getwijfeld. Hij offerde zelfs zijn nachtrust op om de voortzetting van een onderneming te stimuleren die meer dan ‘Luftbälle’, magnetisme en twintig andere dwaasheden kans had om in de geschiedenis van zijn eeuw een nieuw tijdperk in te luiden als er de aandacht op gevestigd werd.Ga naar eind31. Eén van de thema's die Van Goens in het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde behandelt, is de droom. Voor zijn droomtheorie beroept Van Goens zich op Charles Bonnet (1720-1793). ‘Bonnet hat gerathen Träume zu beobachten, und diejenigen bekannt zu machen, welche zur nähere Kenntniss der Seele beitragen könnten’, schrijft Van Goens in de eerste bijdrage ‘Auszug aus einem Briefe’.Ga naar eind32. In de derde bijdrage, ‘Anmerkungen und Berichtigungen zu dem Magazin zur Erfahrungsseelenkunde’, lijkt hij kritischer te zijn geworden over de observatie van dromen: Ich werde in der Folge öfters Gelegenheit haben, von Träumen zu reden, und von Journalen über Träume, deren Bekanntmachung ich mit hr. Carl Bonnet sehr wünsche; wiewohl ich nicht überzeugt bin, daß sie jemals von irgend einem Nutzen sein dürften. Und ich wünsche diese Bekanntmachung aus keiner andern Ursache, als, weil ich es für ein Grundprincipium halte, daß man in der Psychologie, so wie in der Chemie, nicht nur die Verfahrungsart kennen müsse, durch welch man wirklich ein Produkt hervorgebracht hat, sondern auch die, welche nichts hervorgebracht haben. Es ist noch problematisch, ob Erzählungen von Träumen die Seele bereichern? und die Auflösung dieses Problems ist von Wichtigkeit.Ga naar eind33. Johann Caspar Füssli (1707-82), De Nachtmerrie (1781)
Van Goens lijkt er niet meer van overtuigd dat de observatie van dromen bijdraagt tot kennis van de menselijke ziel. Wel vindt hij het van belang te weten hoe dromen tot stand komen. In zijn Essai analytique sur les facultés de l'âme ontwerpt Bonnet een fysiologisch concept van het geheugen. Hij kiest daarbij voor een mechanische inter- | |
[pagina 6]
| |
pretatie van het geheugen en van dromen. Volgens hem zijn gevoelens en opvattingen snelle trillingen van de zenuwen. Die trillingen worden overdag kundig verwerkt, maar 's nachts niet: volgens Bonnet heeft de mens in zijn dromen associaties die geen verband lijken te houden met voorstellingen van overdag, omdat de opeenvolging van ideeën die tijdens het waken gedaan zijn, onderbroken wordt. De reden hiervoor moet gezocht worden in nieuwe en onverwachte impulsen, die door de hersenen geproduceerd worden en die de volgorde van de bewegingen verstoren. Overdag herkent de ziel de samenhang tussen ideeën en worden vreemde ideeën - ideeën die door toevallige bewegingen van de hersenen geproduceerd worden - uitgesloten. In dromen hebben irrationele ideeën echter vrij spel, want de ziel is zich er niet van bewust dat ze tijdens de slaap eigenaardige ideeën voorgeschoteld krijgt.Ga naar eind34. Bonnets ideeën komen in de door Van Goens beschreven droom in zijn eerste bijdrage ‘Auszug aus einem Briefe’ weer terug. Onder de tussentitel ‘Sonderbare Aeusserung der Gedächtniskraft im Traume’ geeft hij een bespreking van een droom waarin hij op elfjarige leeftijd de Latijnse school bezocht.Ga naar eind35. In de klas bestond er tussen de scholieren een rangordening die, afhankelijk van iemands prestaties, veranderde. Nu droomde hij dat de leraar hem een vraag stelde over een Latijnse zin. Omdat hij de beste van de klas was en die plaats ook wilde behouden, had hij het vaste voornemen om zijn uiterste best te doen, maar het juiste antwoord schoot hem niet meer te binnen. De vraag ging naar een concurrerende klasgenoot en toen die het antwoord gaf, was dat zo simpel dat hij niet begreep waarom hij er zelf niet op gekomen was. Van Goens heeft geen verklaring voor het gegeven dat ‘die Seele, welch mit der grössten Anstrengung vergebens etwas suchet, in einer Minute oder vielmehr in einer Sekunde, die Seele werden kann, die eben dieselbe Sache sehr gut weiß, indem sie sich zugleich einbildet, es selbst nicht zu wissen, sondern es einen anderen sagen zu hören.’ In deze droom, waarin er sprake is van een splitsing van het ‘ik’ in twee personen, grijpt Van Goens terug op Bonnets idee van de ziel die ontdaan van zijn vrije wil alleen nog maar kan toekijken hoe de verbeelding de vrije loop neemt: de ziel is slechts nog een toeschouwster. Van Goens voegt er nog aan toe dat dit soort dromen veel gebruikelijker is dan men denkt; meestal wordt er eenvoudigweg geen aandacht aan geschonken. Meer dan honderd keer heeft hij in zijn dromen brieven gelezen waarin, voor zover hij zich bij het wakker worden kon herinneren, niets onsamenhangends stond en waarvan de inhoud best waar had kunnen zijn.Ga naar eind36. In zowel zijn tweede bijdrage, ‘Einige Beispiele von Geistes- oder Gedächtnisabwessentheit’, als de derde, ‘Anmerkungen und Berichtigungen zu dem Magazin zur Erfahrungsseelenkunde’, laat Van Goens een aantal vormen van verstrooidheid en geheugenverlies de revue passeren. Hij noemt ze krankzinnigheid. Van Goens schrijft dat verstrooide personen hun dromen voor werkelijkheid buiten zichzelf houden.Ga naar eind37. Een aantal pagina's verder constateert hij dat, wanneer een poging gedaan wordt krankzinnigen te laten lezen, het hun net zo vergaat als bij het schrijven. Ze plaatsen woorden in een zin die onzinnig zijn. Van Goens legt uit wat volgens hem het verband is tussen krankzinnigheid en dromen. Vele ervaringen van Van Goens hebben hem ervan overtuigd dat het altijd zo gaat, wanneer we in een droom lezen of horen lezen. Slechts zelden ontwaakt men echter zo zacht uit een droom dat men zich de woorden die men in een droom gelezen heeft, herinnert. Diegene voor wie het toeval niet zo gunstig is, denkt dus dat de droom begrijpelijke taal bevatte. In de droom gelooft men namelijk een samenhangende tekst te lezen. Van Goens heeft 35 jaar lang zulke dromen voor werkelijkheid gehouden, met name wanneer hij brieven ontving die hij met groot interesse las. Twee jaar geleden ontwaakte hij echter twee keer achter elkaar tijdens het lezen en herinnerde zich duidelijk de laatste zinnen. In plaats van uit gedachten bestonden de zinnen slechts uit klanken en woorden die | |
[pagina 7]
| |
geen enkele betekenis hadden. Dit brengt Van Goens tot de volgende conclusie: delirium, krankzinnigheid en dromen hebben dezelfde oorzaken; in alle gevallen gelooft de ziel dat de ideeën die ze ontvangt van buiten komen, maar in werkelijkheid krijgt ze ze van zichzelf. Zo gaat het ook met de taal van mensen die nog in de eerste fase van krankzinnigheid zijn, dat wil zeggen bij wie de krankzinnigheid van buiten en niet van binnen komt. In deze toestand kan de ziel niet meer de tekens, maar nog wel de begrippen beoordelen. Bij haar eigen gedachten kan ze beslissen of ze samenhangend zijn, maar dit beoordelingsvermogen ontbreekt haar bij het schrijven en het spreken ten opzichte van de tekens waarvan ze zich bij de uitdrukking van haar gedachten bedient. Hierbinnen zijn er wederom verschillende categorieën. De ene groep gelooft goed te spreken en te schrijven, terwijl de andere die in mindere mate krankzinnig is, vermoedt dat ze onzin produceert. Wil men krankzinnige personen genezen, dan moet men zich moeite geven om ze wakker te maken. Maar voordat men daartoe in staat is, moet men de natuur van de slaap en de toestand van de droom beter kennen. Van Goens schetst hier een concept, waarvoor volgens hem nog veel feiten verzameld moeten worden en nog veel onderzoek moet worden gedaan.Ga naar eind38. Het verband tussen dromen en krankzinnigheid komt ook voor in de beschrijving van een geval dat Van Goens tijdens zijn werkzaamheden voor de tuchthuizen in Utrecht en omstreken geobserveerd heeft. De verhouding tussen beide is alleen anders dan in de boven beschreven gevallen. Ter inleiding van zijn verhaal verwijst Van Goens naar een passage in Die Leiden des jungen Werthers van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Hierin is sprake van een jonge man die een jaar lang geboeid in het gekkenhuis had gezeten en zich daar voelde als een vis in het water.Ga naar eind39. Van Goens ziet parallellen met een door hem geobserveerde vrouw in het tuchthuis. Twee jaar lang is hij in staat geweest haar geval te volgen. Ze liep naakt rond, omdat ze uit razemij haar kleren kapot scheurde. Van Goens heeft dit meelijwekkende wezen, dat vel over been was, meer dan honderdmaal in het stro zien liggen, in een kamer met tralies, maar zonder ruit, want die brak ze meteen. Op een dag bezocht hij het huis weer. Een goed geklede, sterke en gezonde vrouw liet hem binnen. Ze kwam hem weliswaar bekend voor, maar hij kon zich niet meer precies herinneren waarvan hij haar kende. Bij navraag kwam hij erachter dat ze dezelfde persoon was als de ongelukkige vrouw op het stro. Van Goens ondervroeg haar en kreeg zaken te horen die van dien aard waren dat hij ze nooit zou openbaren. Over haar lichamelijke ervaring in die toestand wil hij wel kwijt dat ze zich niet herinnerde dat ze ooit kou gevoeld had of enig ander ongemak had ondervonden, met uitzondering van onweer, waarvoor ze zeer bang was geweest. De zeven of acht jaar die ze in deze toestand had doorgebracht, herinnerde ze zich als een droom met meer aangename ervaringen dan onaangename. Hier komt dus ook de verwantschap van krankzinnigheid met een droom te voorschijn, maar dit is niet hetgene waarvoor Van Goens zich interesseerde, want hij schrijft: So wahr ist es, dass es, sowohl von Seiten der physikalischen Empfindlichkeit, als von Seiten der Moral selbst, in den Situationen die uns oft am schrecklichsten vorkommen, Schadloßhaltungen giebt, die bewunderungswürdig sind.Ga naar eind40. In zijn derde bijdrage, ‘Anmerkungen und Berichtigungen zu dem Magazin zur Erfahrungsseelenkunde’, komt Van Goens overigens terug op het eerder door hem beschreven voorval. Klaarblijkelijk heeft hij kritiek gekregen op het feit dat hij niet heeft opgeschreven wat de vrouw hem verteld heeft. Van Goens stelt zich op het standpunt dat sommige dingen maar beter niet hardop gezegd kunnen worden: | |
[pagina 8]
| |
Der erste, der erschrocken zu seinem Nachbar sagte, ich habe einen Geist gesehen, hatte vielleicht würklich einen gesehen, aber er hätte schweigen sollen. Nun hat er allen Kindem und alten Weibern einen Floh ins Ohr gesetzt, sie glauben jetzt alle zu sehen, wo es nichts zu sehen giebt.Ga naar eind41. | |
Objectieve observatiesIn zijn eerste bijdrage ‘Auszug aus einem Briefe’ noteert Van Goens een herinnering in reactie op een bijdrage van een zekere heer Fischer, die zich het huis van zijn ouders nog kon voorstellen hoewel hij daar sinds zijn derde levensjaar niet meer geweest was.Ga naar eind42. Deze Fischer beschrijft hoe hij jaren later constateerde dat zijn herinnering exact overeenkwam met de werkelijkheid. Deze herinneringen moeten volgens Fischer directe herinneringen zijn, want het betrof objecten die hij niet uit beschrijvingen of verhalen kende. Hoewel hij zich ervan bewust was dat een herinnering in de loop der jaren kan veranderen was dit bij hem in dit geval niet zo. Het enige wat veranderd was, was de grootte van de voorwerpen, want hoe kleiner wij zijn, hoe groter de voorwerpen schijnen die ons omringen.Ga naar eind43. Van Goens had een soortgelijke ervaring. Zijn ouders hadden ooit een kennis buiten de stad bezocht. Toen hij na 30 of 31 jaar een vriend opzocht die nu in dat huis woonde, begon er iets te dagen. Vooral het achterste deel van het huis en de vijver riepen herinneringen bij hem op: bij die vijver had hij er misschien nog plezier aan beleefd om toe te kijken hoe snoeken gevangen werden. Dit bewoog hem ertoe zijn vriend te verzoeken om hem alleen door zijn huis te laten lopen, zonder dat hij hem de reden daarvan vertelde. Hij kreeg de gevraagde toestemming en Van Goens vond het interieur terug zoals hij het zich herinnerde. De grootte van de voorwerpen in het huis was wel veranderd, want alles leek hem nu veel kleiner dan toen, maar dat is alleen maar natuurlijk volgens Van Goens. Hij had na afloop van deze ervaring bij zijn familieleden gevraagd hoe oud hij destijds was; gebleken is dat hij ongeveer anderhalf jaar oud moet zijn geweest.Ga naar eind44. Zijn herinneringen reikten dus verder terug dan die van Fischer en bovendien had hij slechts één dag doorgebracht in het huis dat hij zich herinnerde. Van Goens tracht de lezer duidelijk te laten zien dat hij een objectieve observatie heeft gedaan. Hij herinnerde zich, net als Fischer, niet iets dat hij uit de beschrijving van andere mensen kende en bovendien liep hij alleen door het huis juist om niet door andere mensen beïnvloed te worden. Van Goens wil ons dus laten geloven dat zijn herinnering een herinnering uit de kinderjaren is en niet aan de kinderjaren. Ook bij de beoefening van de fysiognomie wil Van Goens de lezer laten geloven dat zijn waarnemingen objectief zijn. In het derde artikel, ‘Anmerkungen und Berichtigungen zu dem Magazin zur Erfahrungsseelenkunde’, geeft Van Goens een voorbeeld uit eigen ervaring. Bij het binnengaan in een schouwburg schrok hij van de gelaatsuitdrukking van een naast hem staande officier. Die zag er zo afschrikwekkend uit, dat Van Goens zich het liefst van hem verwijderd had. Toen dat niet kon, wist hij zich bijna niet te weerhouden om op de voet van zijn buurman te gaan staan of hem in het gezicht te spuwen. Zijn afschuw was zelfs zo groot, dat hij midden in het toneelstuk naar buiten moest omdat hij het niet langer uithield. Enkele dagen later ging hij bij een vriend op bezoek en trof daar de afschuwelijke man uit de schouwburg aan. Kort daarop ontwikkelde het karakter van deze heer Von S... zich steeds meer ten kwade en uiteindelijk speelde hij tijdens de revolutie de bekende rol. ‘Herr von S...’, schrijft Van Goens, ‘ist sehr hübsch, ein fader Blondin, sehr fein, und drückt sich gut aus.’ Hij vraagt zich dus af waarom hij van meet af aan afschuw voelde voor deze man. Een antwoord op deze vraag heeft hij niet, maar zijn fysiognomische voorgevoel is in de loop der tijd volledig bevestigd.Ga naar eind45. Van Goens doet veel moeite om zijn objectiviteit aan te tonen. Hij verhaalt, voordat hij tot de eigenlijke kern van zijn verhaal overgaat, hoe hij ooit in een kwestie partij trok voor de heer Von | |
[pagina 9]
| |
S..., zonder hem ooit gezien te hebben. Zo wil hij aantonen dat hij niet vooringenomen was ten opzichte van de heer Von S... en poogt hij wellicht het wetenschappelijke karakter van de daaropvolgende observaties veilig te stellen. Van Goens' conclusie daarentegen draagt een irrationeel karakter: hij doet een beroep op zijn intuïtie.Ga naar eind46. Van Goens heeft geen antwoord op de vraag waarom de man hem zo onsympathiek voorkomt. Bij Lavater is de verhouding tussen het uiterlijk en iemands karakter simpel: een mooi of lelijk uiterlijk verhoudt zich proportioneel tot de goedheid of slechtheid van iemands morele geaardheid. Van Goens geeft een zeer positieve beschrijving van het uiterlijk van de heer Von S... Wellicht slaagt hij er daarom ook niet in om een verband te leggen tussen 's mans voorkomen en zijn karakter. | |
Receptie van ‘Werthers Leiden’ in ideeën over de zelfmoordJ.J. Kloek deelt in zijn dissertatie Over Werther geschreven mee dat hem slechts één Werthervermelding van Van Goens bekend is. Op 8 januari 1787 schreef Van Goens vanuit Zwitserland aan Hiëronymus van Alphen dat hij Goethes roman nuttig vond, omdat die diende als een afschrikking tegen zelfmoord. Tegelijkertijd was hij zich ervan bewust dat de roman eerder een tegenovergestelde werking had want, aldus Van Goens: ‘Maar wee het misbruik! Dat moet men in Duitsland van naby zien.’Ga naar eind47. Hoewel Kloek geneigd is om Van Goens tot de verdedigers van Werther te rekenen - omdat Van Goens de schuld van de ongewenste gevolgen van de roman bij het publiek legt en niet bij de auteur - is hij daar, gezien het hermetische karakter van Van Goens' woorden, niet helemaal zeker van.Ga naar eind48. Van Goens' artikel over zelfmoord in het Magazin zur Erfahrungsseelenkunde en het traktaat Pensées vagues & détachées sur le suicideGa naar eind49. werpen een nieuw licht op zijn receptie van Goethes Die Leiden des jungen Werthers.Ga naar eind50. Het stuk is ontstaan als reactie op een fragment uit een dagboek van een zelfmoordenaar dat in een voorgaande aflevering was afgedrukt.Ga naar eind51. Deze zelfmoordenaar, de ‘Hofgerichtsassistentenrath Clooss’ had zijn daad begaan, omdat hij geloofde een last voor zijn omgeving te zijn. Het argument dat Clooss voor zijn zelfmoord hanteerde, was bijbels: ‘ärgert dich dein Auge so reiß es aus, deine Hand, dein Fuss, so haue ihn ab. Wenns nun der Kopf ist, der mich ärgert, warum soll ich mich seiner auch nicht entledigen?’Ga naar eind52. Van Goens vindt dat de reden van Clooss om zelfmoord te plegen veel edeler was dan Werthers redenGa naar eind53. en verwijst naar het essay van de heer Glave, de commentator van het dagboekfragment van Clooss, dat als aanhangsel gepubliceerd werd. Glave stelde hierin dat Werther door een onvolwassen liefde voor een vrouw ten gronde was gericht, terwijl Clooss zich opofferde.Ga naar eind54. In het traktaat Pensées vagues & détachées sur le suicide zegt Van Goens dat hij Werther beschouwt als het werk van een genie, al keurt hij de zelfmoord van Werther af als ‘le plus plat et le plus inexcusable des suicides’.Ga naar eind55. Van Goens heeft zich eveneens met de ‘Seelenheilkunde’ beziggehouden. Volgens hem is het beter lang van te voren reeds een standpunt in te nemen, want een mens met zelfmoordneigingen is niet meer in staat om helder te oordelen. Na het afwegen van alle voors en tegens moet men zichzelf plechtig beloven niemals von dem Resultate seiner Betrachtungen abzuweichen, sich durch keine Umstände, vorzüglich durch sich selbst nicht dazu bewegen zu lassen, daß man von diesen Betrachtungen einen Augenblick abweiche, ohne sich zugleich an alle die Grundsätze mit Vorsatz zu erinnem, an alle die Beweisgründe, durch welch man zu dem Resultate gelanget ist. Van Goens weet uit eigen ervaring wat te doen tegen zelfmoord, vervolgt hij. Heel zijn leven heeft hij de hardnekkige en aanhoudende neiging om zich van het leven te beroven. Een ver- | |
[pagina 10]
| |
standelijke reden lag daar echter nooit aan ten grondslag. Integendeel zelfs: rationele argumenten pleitten altijd tegen zelfmoord. Zijn neiging was als het verlangen naar een zonde. Door de gedachte aan zelfmoord verdroeg hij ieder kwaad met gelatenheid, omdat hij de zelfmoord als uitweg zag. Het middel dat hem destijds redde, was een kaart die hij altijd bij zich droeg met daarop de tekst: ‘the cup, which my father has given me, shall not I drink it!’ Van Goens gelooft dus dat de mens in tijden van nood vertrouwen moet stellen in een goede en wijze Voorzienigheid. De mens moet zijn lijden dragen; de dood ligt in de handen van God. Ook de ‘Hofgerichtsassistentenrath Clooss’ had zich hierdoor moeten laten leiden. Overigens lijkt het erop dat Van Goens wel een hiërarchie aanbracht binnen de motivatie om zelfmoord te plegen. Hoewel hij zelfmoord over de gehele linie afkeurt, vindt hij zelfmoord uit opoffering, zoals Clooss dat deed, een beter motief dan de, in Van Goens ogen, egoïstische reden van Werther. | |
NawoordAan Van Goens' belangstelling voor psychologie is tot nu toe geen aandacht geschonken. Toch bieden Van Goens' artikelen in het Magazin Zur Erfahrungsseelenkunde genoeg stof voor verder onderzoek. Een van de meest prangende vragen die tijdens mijn onderzoek werd opgeworpen, betrof de samenhang tussen het piëtisme en de ontwikkeling van Van Goens' psychologische ideeën. Gezien het gebrek aan voorstudies over de religieuze opvattingen van Van Goens, was het niet mogelijk om me over deze vraag te buigen. Daarnaast bevat het archief van Van Goens materiaal dat in verband met zijn psychologische opvattingen nader bestudeerd zou kunnen worden. Het essay Pensées vagues et détachées sur le suicide (1790) zou, in verband met zijn ideeën over de zelfmoord, veel uitgebreider besproken kunnen worden dan ik heb gedaan.Ga naar eind56. Als het gaat over zijn medische ideeën, zijn de vier brieven die de beroemde arts C.W. Hufeland (1797-1799) aan Van Goens schreef, van belang,Ga naar eind57. evenals het vermoedelijk door Van Goens zelf geschreven essay Moralischer Brownianismus. Hierin zegt de auteur dat nog nooit iemand eraan gedacht heeft de leer van John Brown (1735-1788) toe te passen op de moraal, de psychologie en de pathologie. Deze theorie zou op deze manier meer succes kunnen hebben dan ze in de geneeskunde heeft gehad.Ga naar eind58. Ook het deel ‘stukken betreffende medische zaken’ in het Van Goens-archief, met onder meer beschrijvingen van door Van Goens behandelde ziektegevallen, nodigen uit tot nader onderzoek.Ga naar eind59. |
|