Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Vrouwen op de vlucht
| |
BallingschapHet openlijk uitbreken van een burgeroorlog met de beschieting van de patriotse steden Hattem en Elburg door het staatse leger onder bevel van stadhouder Willem v in september 1786 betekende het begin van een patriotse vluchtelingenstroom. Deze nam met de contrarevolutionaire acties in mei-juli 1787, de Pruisische interventie van september 1787 en de anarchie van de Oranjeterreur in de daarop volgende maanden een massale vorm aan. Vele tienduizenden voelden zich niet meer veilig in hun eigen huis en vluchtten. Politieke zuivering en justitiële vervolgingen noodzaakten een grote groep patriotten om een toevluchtsoord in het buitenland te nemen. Vooral de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk waren hierbij in trek. De Franse koning bood de vluchtelingen onderdak en kende hen een uitkering toe.Ga naar eindnoot3 De meeste van deze vluchtelingen waren jongemannen tussen de twintig en dertig jaar oud, die lid waren geweest van een patriotse (para-)militaire organisatie. Verder was er een aanzienlijke groep die zich als regent, geconstitueerde of predikant voor de patriotse zaak had beijverd. Inherent aan de genderconventie van deze functies betrof het hier geen vrouwen. Van alle vluchtelingen die in 1788 een uitkering ontvingen waren er slechts vier vrouwen die dat op persoonlijke titel kregen: Jacoba | |
[pagina 154]
| |
Rietbroek, dienstbode van de Haagse bakker Johannes Bisschop, Gesina Kulkens wier man Frans Muller kort tevoren was overleden, Anna Smits, die haar man kwijt was en zocht, en ‘Madame C.M. Steen’, die de uitkering ontving namens haar man Gijsbert Steen. De laatste drie vrouwen waren allen uit Amsterdam afkomstig. Met uitzondering van Jacoba Rietbroek, kregen de vrouwen slechts korte tijd een uitkering. De Haagse dienstbode trouwde in januari 1790 in Sint-Omaars met een medevluchteling. Toen in 1789 de uitkeringslijst werd herzien en er ook nieuwe vluchtelingen werden toegelaten, kregen liefst dertien vrouwen een eigen bewijs om een uitkering mee te innen. Het gaat hierbij om nog geen procent van alle vluchtelingen. Buiten de genoemde Rietbroek waren het allen weduwen. In het merendeel van de gevallen was de man in ballingschap overleden. Op een enkele uitzondering na behoorden al deze vrouwen tot de midden- en hogere klassen. Een aantal werd dan ook aangeduid als ‘madame’.Ga naar eindnoot4 Vermoedelijk werden de weduwen van de lagere klasse geacht terug te keren naar het vaderland. Zoals hier al uit blijkt bevonden zich in Noord-Frankrijk meerdere vrouwen, maar vrijwel uitsluitend als vrouw-van. In december 1788 was één op de vijf vluchtelingen die een uitkering van de Franse regeringen kregen, vergezeld van zijn gezin. Het ging hierbij om ongeveer tweehonderd volwassen vrouwen. Bijna anderhalf jaar later, na de herziening van de uitkeringen, was dit aantal gestegen tot meer dan driehonderd. Hoe hoger de klasse, hoe meer mannen zich lieten vergezellen door hun vrouw.Ga naar eindnoot5 Het lijkt erop dat in de admissiepolitiek sociale discriminatie plaatsvond voor zover dit de gezinshereniging betrof. Opgemerkt dient evenwel te worden dat juist in de lagere klasse vaak jongemannen zaten en dat juist vluchtelingen met gezinnen meer geld nodig hadden en daarom soms hoger ingeschaald werden. Hoe actief waren de vrouwen die een uitkering kregen? In de bronnen - talloze brieven, kranten en andere stukken - zien we ze niet vaak op de voorgrond treden. Slechts eenmaal kiezen ze openlijk stelling in een politiek debat. Bij de twisten tussen de meer democratisch ingestelde Coert Lambert van Beyma en de meer op traditionele ‘aristocraten’ gerichte Johan Valckenaer werden er in mei 1791 in Noord-Frankrijk twee kwalificatieaktes ondertekend. De vrouwen die een uitkering ontvingen kozen hierbij vrijwel en masse partij voor Valckenaer. Slechts drie vrouwen onthielden zich van een keuze.Ga naar eindnoot6 Overigens onderscheidden de vrouwen zich met het tekenen van een kwalificatieakte niet van de mannen: zeventig procent van hen die een uitkering ontvingen deed dit. Dat de vrouwen voor Valckenaer kozen past in het beeld dat zij vooral tot de hogere klassen behoorden. Bovendien had Valckenaer veel invloed gehad op de samenstelling van de uitkeringslijst en hadden zij mogelijk aan hem een uitkering te danken. Een bijzondere plaats nam Gezina Schomaker in. Zij ontving als enige van de uitgeweken vrouwen een jaarlijks pensioen van de Franse koning. Daarmee kreeg zij | |
[pagina 155]
| |
dezelfde behandeling als een twintigtal patriotse kopstukken. Haar vader, kolonel Jan Willem Schomaker, was een vooraanstaand militair die veel bekendheid had verworven door zijn voorstellen tot oprichting van een militaire academie. Begin 1788 was hij in Bethune gestorven. Zijn dochter werd geroemd als ‘verdienstelijk’ en ‘waardig’, maar waaraan zij deze kwalificaties te danken had blijft onduidelijk. Het pensioen lijkt zij vooral aan invloedrijke vrienden van haar vader te danken te hebben.Ga naar eindnoot7 | |
Vrouwen aan het woordIs dit nu alles wat we weten over vrouwen in ballingschap? Nee, er waren immers meer gevluchte vrouwen dan die in Noord-Frankrijk een uitkering ontvingen. De meest prominente en invloedrijke vrouw uit de vluchtelingengemeenschap was de markiezin de Champcenetz, geboren als Albertine Neukirchen genaamd Van Nijvenheim. Eigenlijk was zij geen vluchteling daar zij al lange tijd in Parijs woonde. Haar naaste verwanten, Gelderse edelen, hadden evenwel wegens hun patriottisme de wijk moeten nemen. Zij had als favoriet van koning Lodewijk xv een sterk netwerk aan het Franse hof weten op te bouwen, wat zij in 1787-1788 inzette voor de patriotse zaak. De politieke betekenis van de markiezin moet gezien worden in het licht van de informele machtsrol die de vrouwen aan het Franse Hof bezaten.Ga naar eindnoot8 Een directe getuigenis van het lot van een vrouwelijke vluchteling in ballingschap leveren de brieven die Emilie Luzac, vrouw van de Delftse journalist en patriot Wybo Fijnje, schreef aan haar familie in Leiden.Ga naar eindnoot9 Zij vluchtte met haar man en kinderen via Amsterdam en Antwerpen naar Brussel. Na enige maanden vestigden zij zich ten slotte met een aantal andere vooraanstaande vluchtelingen op het kasteel Watte in Noord-Frankrijk. Haar brieven getuigen van angst en vrees voor plunderingen en zorg over de onzekere financiële toekomst. Politiek kwam nauwelijks voor in haar brieven. Haar taak in het gezin was het bestieren van het huishouden. De veranderende omstandigheden, haar zwangerschap en het overlijden van haar dochter, verzwakten haar gezondheid dermate dat zij reeds in november 1788 kwam te overlijden. Haar man kreeg een half jaar later alsnog een uitkering van de Franse regering. Een tweede getuigenis is afkomstig van Clara Cornelia van Eijck in haar dagboek dat zij gedurende haar verblijf in de Zuidelijke Nederlanden vanaf 1 mei 1790 een jaar bijhield.Ga naar eindnoot10 Van Eijck was een Goudse regentendochter die getrouwd was met de patriotse Utrechtse raad Pieter Marret. Als zijn vrouw was zij genoodzaakt hem te volgen bij diens vlucht en ballingschap in september 1787. Na eerst in Antwerpen gewoond te hebben, verhuizen zij in de lente van 1790 naar Gent en verblijven daar afwisselend in de stad en op het buiten van hun vrienden en medevluchtelingen Von Liebeherr en Ondaatje. Haar leven daar bestond uit wandelen, kaarten, lezen, schrijven, huishoudelijke bezigheden en bezoek aan vrienden en bekenden. Van Eijck had | |
[pagina 156]
| |
moeite met de positie die zij kreeg toebedeeld. Zij betreurt het dat meisjes voornamelijk worden onderwezen in brei- en naaiwerk. Weinig vrouwen worden aangemoedigd om zich verder te ontwikkelen. Graag was ze daarom als jongen geboren: ‘Het eenigste dat mij jammert is maar dat men geen jonge van mij gemaakt heeft’, schreef zij op 30 juni 1790. Ze is leergierig en laat zich graag onderrichten in wiskunde, astronomie en theologie. Geboeid volgt ze de politieke ontwikkelingen in de Zuidelijke Nederlanden. Maar dit is niet wat de buitenwereld verwacht van een vrouw. Tijdens een diner baart zij opzien als zij in het Frans een lid van de Staten van Vlaanderen van repliek dient na diens loftuiting op de prinses van Oranje. Een vrouw hoort zich niet in het openbaar uit te spreken over politiek. Van Eijck krijgt een vableu van alle opwinding. Eenzelfde scène deed zich voor in Noord-Frankrijk waar de vrouw van Herman Willem Daendels na een heftige discussie tussen twee oudregenten flauwviel.Ga naar eindnoot11 Clara Cornelia van Eijck behoorde overigens tot het milieu waarin ook Elisabeth Wolff verkeerde. Zowel haar nicht en neef Huberta Catharina van Eijck en Bartholomeus de Moor van Immerzeel als de broer van haar zwager, Jan Modderman, onderhielden een geregelde correspondentie met de schrijfster Belangrijk in dit verband is nog een gemeenschappelijke vriendin, Charlotte Schippers. Zij was een dochter van de Goudse raad Pieter Leonard Schippers, die met zijn vrouw tot de ‘Goudse vrienden’ van Wolff behoorde. Zoals bekend bestond tussen Betje Wolff en Lotje Schippers een zeer warme vriendschap. Charlotte Schippers was ook een zeer goede vriendin van Clara Cornelia, die haar betitelt als ‘getrouwe’ en ‘lieve vrindin’. | |
Wolff en DekenEn Wolff en Deken zelf? Wat weten we over hun ballingschap? In maart 1788 waren zij met de Franse gouvernante Caroline Victoire Ravanel, weduwe van de Nederlandse marineofficier Charles Ferdinand Rinsby, naar Trévoux in Frankrijk uitgeweken. Ze verkochten al hun goederen en leken niet van plan ooit terug te keren in de Republiek. Zoals ze later in rekesten aangaven vertrokken zij ‘deels om in het zacht Fransche klimaat haare zwakke gezontheid te herstellen; maar voornamelijk om zich het laatste Staatsbestuur te onttrekken’.Ga naar eindnoot12 Zij vreesden wegens hun zucht voor vrijheid blootgesteld te worden aan nog ergere beledigingen als ze al ondergaan hadden. Zij wensten niet langer getuigen te zijn van de verdrukking en het geweld tegen de patriotten en daarover te moeten zwijgen. Ongetwijfeld hebben ze hun patriotse motief aangedikt om meer succes te krijgen met hun verzoekschriften om financiële ondersteuning. Hun vestigingsplaats in Bourgondië was niet gebruikelijk voor politieke vluchtelingen. Deze gaven er namelijk meestal de voorkeur aan zo dicht mogelijk bij het vaderland te verblijven of in Parijs te wonen. Het gezonde klimaat | |
[pagina 157]
| |
en de banden die de française Ravanel met Trévoux had, lijken daarom zwaarwegender te zijn dan het politieke argument. Uit de bijna tien jaar dat zij in Frankrijk verbleven is slechts één brief bekend, geschreven aan hun zaakwaarnemer Nissen in Amsterdam in juli 1789. Het leven dat hierin wordt beschreven lijkt op dat van Clara Cornelia van Eijck: ‘Wij leeven allen gezond, geacht, bemind en vroolijk, gaan 's morgens ontbeiten bij onze vrienden, dan de heerlijkste wandelingen doen, dan schrijven dan eeten, dan wat rusten, dan weer goeteeren, dan op den een en andere buitengoed dansen, of naar de commedie’.Ga naar eindnoot13 Een rustig en onbekommerd leventje waarin politiek geen directe rol lijkt te spelen. Ook in hun Wandelingen door Bourgogne, een van de weinige literaire producten uit deze periode, nemen ze geen politieke stelling. Dit mag verwonderlijk heetten daar Wolff als schrijfster van De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis (1772) zich wel voor de Loevesteinse traditie van Hugo de Groot en Johan van Oldenbarnevelt had uitgesproken. Een werk dat - naast veel andere publicaties - in een van de noten bij het manifest Aux bataves sur le stathoudérat (1788) van Mirabeau genoemd wordt. De schrijver van deze noot, een vermoedelijk een Nederlandse medewerker van de Franse graaf, noemt de stijl met zijn charmes en vlotheid (‘les agrémens & la facilité’) karakteristiek voor haar geschriften, maar roemt ze niet als voorvechtster van de patriotse zaak.Ga naar eindnoot14 Vanuit haar Geloofsbelydenis mag ze dan wel wegens haar vrijheids- en vaderlandsliefde een argument tot emigratie hebben gehad, een directe noodzaak was hier niet toe en gezien haar politieke terughoudendheid in deze jaren is het de vraag of dit inderdaad de belangrijkste reden was. De enige verstoring in het rustige Franse leventje lijkt een oproer in 1793 te zijn geweest waarbij de dames beschuldigd werden brood achter te houden. Ernstige consequenties lijkt dit verder niet gehad te hebben.Ga naar eindnoot15 En natuurlijk waren zij getuigen van de revolutionaire ontwikkelingen die overal in het land merkbaar en zichtbaar waren. Pas wanneer zij in de financiële problemen komen door het blokkeren van buitenlandse wissels door de Franse Nationale Vergadering presenteert de bevriende volksrepresentant Merlino Elisabeth Bekker als apostel van de vrijheid en slachtoffer van tiran Willem v. Zij krijgt een lening om het gemis van de wissels te overbruggen.Ga naar eindnoot16 Ook bij verzoekschriften in 1795 en 1798 aan het nieuwe bewind in de Bataafse Republiek benadrukken Wolff en Deken hun politieke martelaarschap, een claim die overigens gezien de honorering van hun verzoeken niet ongegrond werd gevonden. In de zomer van 1797 waren zij genoodzaakt uit Frankrijk terug te keren naar de Republiek. Dit was veel later dan de meeste vluchtelingen en lijkt eens te meer te bevestigen dat gezondheidsredenen een belangrijker motief vormden voor hun ballingschap dan hun patriotisme. | |
[pagina 158]
| |
Wolff en Deken, politieke vluchtelingen?Terug naar de beginvraag: waarom weten we zo weinig over vrouwen in ballingschap? De voornaamste reden is omdat zij niet op de voorgrond traden en geen actieve, handelende rol in het politieke/publieke leven vervulden. Vrijwel alle vrouwen die in ballingschap verkeerden waren in die situatie beland omdat zij hun man volgden. Wolff en Deken lijken hierop een uitzondering, maar er moeten kanttekeningen geplaatst worden bij hun politieke motivatie. Gezondheid lijkt eerder de drijfveer te zijn geweest. Deze passieve rol van de vrouw in de politiek komt naar mijn mening voort uit de scheiding van het publieke en het privé-domein. Anders dan Myriam Everard beweert meen ik niet dat de vrouw werd veroordeeld tot het moederschap en het huishouden.Ga naar eindnoot17 Volgens mij is er eerder sprake van een toe-eigening door de man van het publieke domein. Hierbij vindt geen expliciete uitsluiting plaats, maar er is steeds minder ruimte voor de vrouw. Het beeld van de stemgerechtigde en politiek actieve burger is masculien: de burger in de wapenen, die in staat is zijn eigen haard en vaderland te verdedigen, is volgens de patriotten de basis van de democratie. De rol van de hierboven beschreven vrouwen is passief en volgzaam. Zij verkeren in ballingschap door de politieke activiteiten van hun mannen. Ook Wolff en Deken waren, ondanks hun eigen claim, geen politieke voorlieden. Hun geschriften ademden de geest van het patriotse vrijheidsideaal en de burgerdeugd en in die zin droegen zij bij aan de verinnerlijking van de patriotse revolutie, maar in hun publicaties zijn eigen uitlatingen over actuele politiek of standpunten over het openbaar bestuur zeldzaam. |
|