Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Vijftig jaar behoefte aan ‘vast, zedelijk voedsel’
| |
[pagina 68]
| |
typisch Nederlandse culturele waarden vermoedde, terwijl ook voor een tanende belangstelling hiervoor bij de volwassenen gevreesd werd.Ga naar eindnoot5 Vanaf de publicatie van de eerste grote roman van Adriaan Loosjes, Historie van mejuffrouw Suzanna Bronkhorst (1806) zit de stemming er weer in en koppelen de tijdschriften, de Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen voorop, onvoorwaardelijk de herleving van typisch Nederlandse waarden aan de literaire traditie van Wolff en Deken.Ga naar eindnoot6 Wat zag men nu precies in Wolff en Deken? Drie aspecten worden steeds genoemd: de speelse, humoristische stijl, de uitbeelding van de typische Nederlander en inherent daaraan, het opvoedkundig belang van het huiselijk leven.Ga naar eindnoot7 In die eerste roman zou Adriaan Loosjes nog niet het niveau van zijn grote voorbeelden bereiken, maar als Maurits Lijnslager in 1808 uitkomt bombarderen de recensies hem tot opvolger. Het feit dat deze roman géén briefroman is, waardoor ook de bij Wolff en Deken zo belangrijke epistolaire procédés niet van toepassing zijn, krijgt geen aandacht.Ga naar eindnoot8 Men stoort zich er aan, dat Lijnslager in het eerste deel tijdens zijn Bildungsreise veel met buitenlanders te maken heeft, terwijl men pas tevreden is over de volgende delen, die wel de beschrijving van ‘het echte oude Hollandsche karakter’ en de typisch Nederlandse huiselijke taferelen bieden.Ga naar eindnoot9 Het ontgaat de recensenten kennelijk dat Loosjes het Nederlandse volkskarakter juist in contrast met dat van andere volken beschrijft. De moderne lezer ziet aanzienlijke verschillen tussen personages als Blankaart en Edeling aan de ene kant en Maurits aan de andere kant, maar voor de kritiek is alleen de uitbeelding van de ideale Hollander van belang. Herkent men in personages elementen uit de mix van vrijheidszucht, nijverheid, zedigheid, huiselijkheid en een zekere neiging zichzelf laag te stellen tegen over vreemden, dan is de kritiek tevreden. Compositorische en psychologische afhankelijkheid van Wolff en Deken wordt ook niet in het licht gesteld, hoewel die toch duidelijk aanwijsbaar is in Maurits Lijnslager. De onbedachtzame avances van de jeugdige Maurits, die onder bekoring raakt van de Italiaanse Antonia, zijn een rechtstreekse verwijzing naar de jeugdige Sara, die onder de indruk raakte van lichtmis R. Maurits leert daarbij een verrassend staaltje van het Italiaanse volkskarakter kennen als deze schone Antonia tijdelijk waanzinnig van liefde wordt. Naar voorbeeld van Sara redt Maurits ternauwernood zijn eer en buigt hij, evenals Sara voor Edeling, diep in het stof voor zijn aanstaande, waarna ook bij hem een gelukkig huwelijk volgt. Dat Loosjes' stijl niet humoristisch is, is geen onderwerp van bespreking, en evenmin, dat hij in feite een historische roman schreef en geen eigentijdse als Sara Burgerhart. De eisen van de kritiek aan de historische roman zijn in principe nog ideologisch gericht en niet historisch, zodat men juist een identieke uitbeelding van het volkskarakter in alle eeuwen eist. De Wolff-en-Dekentraditie is dus na twintig jaar in feite al verengd tot het aspect van het volkskarakter. Loosjes' volgende roman, Het leven van Hillegonda Buisman (1814), krijgt een even enthousiast onthaal, met name ook omdat er niet zoveel buitenlanders in voorko- | |
[pagina 69]
| |
men, maar zijn pogingen tot een historische beschrijving van de neergang aan het eind van de zeventiende eeuw leest men met minder genoegen.Ga naar eindnoot10 De Boekzaal der geleerde wereld acht het zelfs politiek zeer inopportuun, dat de achttiende-eeuwse verloedering in Het leven van Johannes Wouter Blommesteyn (1816) zo genadeloos aan de kaak gesteld wordt.Ga naar eindnoot11 Wat moeten de buren niet van de natie denken als we ons zo aan de buitenwereld tonen, is de reactie. Weliswaar volgen er nog herdrukken van Loosjes in 1823, maar de kaarten van de Wolff-en-Dekenopvolging worden niet meer op hem gezet. Achtereenvolgens richten de recensenten de aandacht op een drietal schrijfsters, die voor de eretitel van Wolff-en-Dekenopvolgster in aanmerking komen. In de roman Wilhelmina Noordkerk van Fenna Mastenbroek herkent men in 1818 de Wolff-en-Dekentraditie in de karakteristieke beschrijving van de ‘wezenlijke’ ‘Hollandsche wereld’, maar inmiddels is die traditie niet meer onbesproken.Ga naar eindnoot12 Tot de recenserende pers is doorgedrongen, dat men van Duitse zijde ‘Derbheit’, een al te hoekige degelijkheid, in het werk van Wolff en Deken bespeurde, een karakteristiek die men veelzeggend genoeg meteen als aanval op de gehele Nederlandse nationaliteit opvatte.Ga naar eindnoot13 Het gevolg is, dat de besprekingen van Wilhelmina Noordkerk geheel besteed worden aan een afweging van de waarde van het Nederlandse realisme. Zijn Hollanders ‘onaesthetische, prozaïsche platte realisten’ of moeten we trots zijn op een typisch Nederlandse realistische school, die zich ook in de schilderkust manifesteerde en vermaard was om de uitbeelding van het dagelijkse leven, werd de vraag. Het antwoord zoekt men in trots op het volkskarakter, dat eerder realistisch dan idealistisch gericht is. De roman van Mastenbroek krijgt zo niet de aandacht die hij verdient, en de Wolff-en-Dekentraditie is nu als realistisch benoemd. Wegen we met hedendaagse blik Wilhelmina Noordkerk af tegen Sara Burgerhart dan blijkt Wilhelmina's gang naar het huwelijk lang niet zo avontuurlijk als die van Sara. Mastenbroeks heldin heeft weliswaar te kampen met een vriendin wier slechte voorbeeld haar dikwijls voor beproevingen stelt, die zij met moeite, maar toch glorieus doorstaat. Het gevolg is, dat zij een hoofdfiguur zonder duidelijke fouten wordt, met alle bezwaren van dien. Mastenbroek heeft anders dan Loosjes, maar gelijk aan Wolff en Deken gekozen voor een bijna eigentijds decor, in dit geval het eind van de Franse tijd in de jaren na 1810. De auteur verwerkt een handvol historische feiten, en de geschiedenis krijgt pas een kleine rol in de plot als Wilhelmina's eindelijk gevonden aanstaande plotseling als garde d'honneur voor Napoleon weggevoerd wordt.Ga naar eindnoot14 Voor de moderne lezer is het nationale aspect minder opvallend. Wat de stijl betreft roept deze roman, die ook geen briefroman is, weinig herinnering aan Wolff en Deken op, met uitzondering van het optreden van aanstaand schoonzusje Coosje de Wit, die aan het eind van de roman voor een paar pittige en humoristische uitspraken zorgt, die een herinnering aan de personage Saartje Burgerhart oproepen. Had Fenna Mastenbroek haar maar de centrale rol toebedeeld... | |
[pagina 70]
| |
Vertalingen van Walters Scotts romans overspoelen vervolgens vanaf 1824 de Nederlandse markt, wat betrekkelijk laat is als bedacht wordt dat Scotts romans sinds 1814 uitkwamen. Van de ‘Lafontainemanie’ stort men zich op de ‘Scottomanie’, klinkt het verwijt.Ga naar eindnoot15 Het nationale product van een tweede schrijfster die volgens de kritiek de voetsporen van Wolff en Deken drukt, De kleine pligten (1824) van Margaretha Jacoba de Neufville, heeft moeite bij de pers een poot aan de grond te krijgen, alhoewel het de eerste echte briefroman in deze traditie is.Ga naar eindnoot16 De schrijfster van De kleine pligten krijgt te maken met recensenten, die meer werk maken van de Wolff-en-Dekentraditie dan alleen aandacht voor het huiselijk leven en het volkskarakter.Ga naar eindnoot17 De treffende stijl van Wolff en Deken was veel persoonlijker, hun brieven waren onderling veel gevarieerder, ze waren nooit ‘waterig’, zoals deze roman, en ook nooit triviaal. De interpretatie van ‘kleine plichten’ was ook door de schrijfster te beperkt opgevat. Waarom geen weidse schets van de uitwerking van kleine verplichtingen van het huiselijk leven op de gehele samenleving? Sommige bladen verdedigen De Neufville, maar de ‘huiselijke taferelen’, zoals men romans in de Wolff-en-Dekentraditie is gaan noemen, hebben te kampen met het aura van saaiheid, en de nationale en opvoedkundige boodschap kent men inmiddels wel. Niet Wolff en Deken waren saai, maar de navolgers. De Neufville zelf moet wel enig begrip voor de nieuwe Scott-mode gehad hebben. Zij werd in feite de eerste schrijfster van een Nederlandse historische roman over de Middeleeuwen, De schildknaap (1829), al bleef deze roman in de schaduw van de eersteling van Jacob van Lennep, De pleegzoon (1833). De vierdelige briefroman De kleine plichten kwam aanvankelijk als tweedelig werk uit met een acceptabele plot, maar wat de huidige lezer opvalt, is dat door een ingenieuze structuur in die twee delen al de kiem was gelegd voor een voor die tijd opzienbarende extra intrige in de latere delen, namelijk een vorm van incestueuze liefde. De plot bestaat namelijk uit een om mysterieuze reden verboden liefde voor iemand, die uiteindelijk bloedverwant van de hoofdpersoon bleek, een directe oom. Ook in het gebruik van epistolaire procédés is De Neufville meer dan bedreven, zoals een adembenemend wrede plaatsing van de vertraagde brief van een juichende geaccepteerde huwelijkskandidaat na de brief met incestonthulling. De historische situatie van het einde van de Franse tijd is ook in deze roman voornamelijk decor, waarin gebeurtenissen rond Lodewijk Napoleon en de onvermijdelijke dienstplicht als garde d'honneur een rol spelen. In de pers had De Neufville het tij tegen, maar De kleine plichten valt bij het publiek in de smaak, gezien de herdruk in 1835-1836.Ga naar eindnoot18 De derde Nederlandse schrijfster die men langs de meetlat van Wolff en Deken legt is Anna Barbara van Meerten-Schilperoort, kostschoolhoudster, befaamd schrijfster van schoolboeken, kinderboeken, opvoedkundige, godsdienstige en zedenkundige geschriften, en tijdschriftredacteur van Penélopé.Ga naar eindnoot19 De kritiek op haar roman Emilia van Rozenheim (1828) is hoffelijk lovend, maar men vraagt zich af of de geschiedenis niet met het verhaal op de loop is gegaan.Ga naar eindnoot20 Die kritiek is niet onbegrij- | |
[pagina 71]
| |
pelijk want Van Meerten beschrijft gedetailleerd de Franse tijd vanaf de contrarevolutie van 1787 tot de slag bij Waterloo, weergegeven in de wederwaardigheden van een naar Frankrijk uitwijkende patriotse en een naar Engeland vluchtende orangistische familie. De herwonnen eenheid wordt in deze driedelige roman gesymboliseerd door de bestendige liefde en het latere huwelijk van dochter (Emilia van Rozenheim) en zoon (Eduard Walsdorf) van beide families. De ideale vaderlander staat voor zijn of haar zaak, maar is bezadigd van oordeel, en de beide vaders van de hoofdfiguren voldoen duidelijk niet aan dat ideaal. Met kennis van zaken laat Van Meerten gedetailleerd zien hoe de bevolking geleden heeft onder de vele regionale plunderingen en verwoestingen van huis en haard, en onder moordpartijen door vertrekkende Franse legers. Bekend is dat Van Meerten gedeeltelijk uit eigen ervaring kon putten, terwijl zij verder verwijst naar historische bronnen als een geschrift over Woerden uit 1813.Ga naar eindnoot21 Bij Anna Barbara van Meerten blijft de uitbeelding van het ideale Nederlandse karakter in een voorbeeldig huiselijk leven de hoofdzaak en dat moet de reden zijn voor de plaatsing zonder nader commentaar in de lijn van Wolff en Deken én Loosjes.Ga naar eindnoot22 Kenmerkend voor de roman Emilia van Rozenheim van Anna Barbara van Meerten is, dat het historische feit bij haar wezenlijk en stuwend deel van de handeling is. Zij interpreteert de historische gebeurtenissen en levert er commentaar op. In feite is zij meer geschiedschrijfster en opvoedster dan romancière, in welke laatste gedaante zij al op bladzijde twee door de mand valt in haar al te expliciete commentaar op de personages. Dat zouden Wolff en Deken geraffineerder aanpakken. Schatplichtigheid in positieve zin aan Wolff en Deken blijkt met name uit de creatie van de vrolijke en humoristische bijfiguur Henriëtte, die als een zeer vrije imitatie van Sara Burgerhart dankzij de snoeischaar van haar dominee-echtgenoot Veldman in model geknipt wordt. Biografische aspecten zullen hier ook meespelen, omdat de jonggetrouwde Van Meerten altijd dankbaar bleef voor de vormende invloed van haar oudere echtgenoot. Een doorzichtige poging een graantje mee te pikken van de erfenis van Wolff en Deken komt op rekening van Catharina Maria Dóll Egges met haar roman Cornelia Burgerhart (1830), een wel erg letterlijke titelverwijzing.Ga naar eindnoot23 Deze dochter van de uitgeefster Catharina Dóll-Egges die in de late jaren een enkel project met Wolff en Deken op stapel zette, krijgt doorgaans opmerkelijk milde kritiek.Ga naar eindnoot24 Mogelijk heeft dit te maken met het feit, dat zij uit de kring van Wolff en Deken stamt, waarbij misschien ook een ontvankelijkheid voor nationale zaken door de Belgische opstand meespeelt. Het boekje geeft de welwillende recensent aanleiding tot een mini-lezersenquête over huiselijke taferelen. Saai! antwoordt de jeugd van 1830.Ga naar eindnoot25 De recensent vraagt zich voorzichtig af of de jeugd mogelijk toch liever de werken van Wolff en Deken zelf leest, alhoewel ook Wolff en Deken de merken des tijds dragen, zo is de toevoeging uit 1832.Ga naar eindnoot26 | |
[pagina 72]
| |
In Cornelia Burgerhart zijn inhoudelijk zelfs de simpelste romanprocédés genegeerd. Een negentien bladzijden lange monoloog van de moeder van Cornelia over het opvoeden van dienstboden wordt gevolgd door een dun zwart-witverhaaltje over een huishoudelijke dochter die tegen maatschappelijke keldering bestand is door haar spaarzame levenshouding. In vergelijking met plot en stijl van de eerdere Wolff-en-Dekenopvolgers stijgt dit werkje niet uit boven een minder goed Nutstractaat. In 1836 geeft Immerzeel een vierde druk van Sara Burgerhart uit, vijftig jaar na de derde van 1786. Dat hij daarvoor een intekenlijst opende, wijst, aldus Dongelmans,Ga naar eindnoot27 op onzekerheid over de verkoop van deze roman. De kritiek staat niet te springen om haar zegje te doen, want pas drie jaar na verschijnen reageert bijvoorbeeld De vriend des vaderlands op de herdruk.Ga naar eindnoot28 Het blad maakt zich kwaad dat tussen al die ‘gedrochtelijke’ geschriften uit de romantische school en de vloed aan historische romans de kritiek geen aandacht meer kon opbrengen voor dit juweeltje van eenvoud. Alhoewel nog in 1839 Wolff en Deken en Adriaan Loosjes geprezen worden als de weinige romanschrijvers die zich met de betere buitenlandse auteurs zouden kunnen meten, is het toch duidelijk, dat de blikken nu een andere kant op gericht zijn.Ga naar eindnoot29 De gids is toegetreden tot de literaire kritiek en richt de aandacht op de historische roman nieuwe stijl. Huiselijke taferelen zijn volledig uit de mode, wat niet geldt voor de uitbeelding van het volkskarakter, mits het aan nieuwe eisen voldoet.Ga naar eindnoot30 Het derde aspect van de Wolff-en-Dekentraditie, de speelse, naïef-humoristische stijl, heeft in de kritiek weinig aandacht gekregen, hoewel twee navolgsters toch pogingen op dat gebied gewaagd hebben. Ook bleek het genre ‘briefroman’ geen voorwaarde voor plaatsing in deze traditie. Wolff en Deken zijn duidelijk uit de mode, maar hun namen hebben een groot deel van deze vijftig jaar op de lippen der recensenten gelegen en als maatstaf gediend bij de beoordeling van nieuw talent. Er is geen sprake van vijftig jaar stilte rond Wolff en Deken. Maar als eenmaal het bewonderde werk Sara Burgerhart zelf voorligt, dan zwijgen de meeste critici bedremmeld. De roman blijkt de eigen populariteit niet overleefd te hebben. Dat is althans de stand van zaken in 1839. Want later zou blijken dat Wolff en Deken meer levens wachtten. |
|