Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Onbreekbare burgerharten
| |
[pagina 8]
| |
Het geeft te denken dat van de herinnerde titelpagina intussen een van beide schrijfsters verdwenen is en dat de inhoud van de roman verschoten is tot... ja, wat eigenlijk? Maar ‘iedere Nederlander’ kent het. Zo zeker was W.F. Hermans zo'n tien jaar eerder niet van zijn zaak toen hij in een lezing over ‘eerste zinnen van romans’ ook Sara Burgerhart onder handen nam en op de hem kenmerkende wijze liet weten dat de roman de ‘beroemdste roman van onze achttiende eeuw is, zoals u hopelijk nog weet’.Ga naar eindnoot3. Het tussenzinnetje ‘zoals u hopelijk nog weet’ laat zien dat Hermans' verwachtingen niet hoog gespannen waren. Voor hoopvolle gedachten over het lezen van het werk van Wolff en Deken ‘op de scholen’ bestaat helaas evenmin veel aanleiding. In schoolboeken worden steevast enkele pagina's voor de schrijfsters ingeruimd, maar of dat erg helpt? Waar op vwoscholen de literatuurlijst van overheidswege slechts een dozijn titels mag bevatten waarvan de analyse dan nog beperkt hoort te blijven tot de vraag of ‘identificatie’ met de hoofdpersoon mogelijk is en waar op de havo de literatuurgeschiedenis gewoon geschrapt is, daar is het lezen van meer dan een enkele brief van Wolff en Deken een anachronisme geworden.
Met de bekendheid van Wolff en Deken was het aan het begin van de twintigste eeuw aanzienlijk beter gesteld. Een respectabel aantal steden telt momenteel straten en pleinen die de namen van Wolff en Deken dragen.Ga naar eindnoot4. Die namen zijn bedacht door straatnamencommissies, waarin een culturele elite vertegenwoordigd was die bekendheid van Wolff en Deken wenste waar die nog niet of niet meer was. De datum van naamgeving ligt in de meeste gevallen in de eerste decennia van de twintigste eeuw, in de dagen dat Sara Burgerhart in de Wereldbibliotheek furore maakte. In nog geen vijftig jaar - in de periode 1905-1954 - werden maar liefst 50.000 exemplaren van de roman, met name aan het onderwijs, gesleten. In de laatste vijftien à twintig jaar is in het groeiend aantal vinex-wijken het aantal aan beide schrijfsters gewijde straten nog eens aanmerkelijk uitgebreid, ditmaal dankzij een vruchtbaar verbond tussen feministische wetenschap en emancipatiebeleid. Zo kan het zijn dat de schrijfsters in de oudere buurten in het gezelschap van Vondel en Bredero verkeren, en hun buren in de nieuwe buurten Elise van Calcar, Anne Frank en Harriët Freezer heten. Die vele aan Wolff en Deken gewijde straten en die talloze Burgerharten in schoolbibliotheken garanderen uiteraard geen binding van bewoners en scholieren met beide schrijfsters, maar een zeker teken van canonisering zijn ze wel. Daar is de nodige arbeid aan vooraf gegaan: herdenkingen, tentoonstellingen, prijsvragen, biografische studies en oudheidkundige verzamelzucht markeren de weg naar een eervolle plaats in de vaderlandse geschiedenis, naar onomstredenheid en burgerlijke netheid ook. In deze bundel wordt dit proces van canonisering van verschillende kanten belicht en in kaart gebracht. En met de stoet aan dominees, literaire critici, schrijfsters, letterheren, navorsers, feministen, socialisten, kunstenaressen, hoog- | |
[pagina 9]
| |
geleerden, een minister van staat, de eerste vrouwelijke staatssecretaris, een gewezen sodomiet en een romancier die in de verschillende bijdragen worden voorgesteld, komt het versteende beeld weer tot leven.
Toen de schrijfsters nog leefden, was faam de metgezel van controverse. Gevoelige maatschappelijke en politieke kwesties werden door Wolff en Deken in pamfletten en satires aan de orde gesteld. Ze kregen loon naar werken en werden op hun beurt in pamfletten en satires aangevallen. Zo verscheen er in 1784 of 1785, in de tijd dat iedereen in Nederland kleur moest bekennen in de hartstochtelijke strijd tussen patriotten en prinsgezinden, een Zaamenspraak tusschen een eerlyk man, een sociniaan, en P. Hartig. In dit pamflet, waarin de meningen van drie mensen botsen, wacht een ketters type, ‘de sociniaan’, op de komst van de Leidse trekschuit. De wachttijd doodt hij door ‘een eerlyk man’ aan te spreken. Hij stelt hem een wonderlijke vraag: of hij hem niet ergens van kent, of hij hem niet ‘in Amerika’ ontmoet heeft. Dat was niet zo maar een vraag. Veel patriotten hadden in die jaren sympathie voor de Amerikanen en hun onafhankelijkheidsoorlog, terwijl de prinsgezinden die sympathie juist tegenstond, het leverde ruzie met Engeland op en daar schoot niemand wat mee op. De eerlijke man ontkent, hij wil zich niet laten betrappen op Amerikanisme. De sociniaan houdt aan en probeert zijn gesprekspartner verdacht te maken door hem aan andere verkeerde vriendschappen te herinneren: ‘maar u weezen staat my tog voor... heb ik u dan niet by myne Vriendinnen wel aangetroffen? by de Juffrouwen Wolf, en Deeken?’ De eerlijke man lacht het belastend feit aanvankelijk weg, maar doet om alle twijfel weg te nemen vervolgens een lelijke duit in het zakje: ‘Ha! Ha! Ha! je doet my lachen... Wolf en Deeken! wat zyn dat voor dingen? zyn dat Juffrouwen? O!... Wagt!... meenje ook die twee ouwe tooverlantaarns, die boven malkander hangen in de Oudemanhuys poort te Amsterdam?’ Nu is het de sociniaan die wegduikt en veinst de opmerking over de poort niet te begrijpen. Voor hem zijn Wolff en Deken ‘twee schrandere vrouwen’. Dat laat de eerlijke man niet passeren: ‘Zoo!... en ik spreek van Listige broodschryfsters, die onlangs zig in pourtrait hebben laaten brengen; zeekerlyk, om dat zy toonen wilde, geen Wolf, nog geen Deeken waaren!’Ga naar eindnoot5. | |
[pagina 10]
| |
De dames deugden niet en dongen in Amsterdam naar de gunst van de voorbijgangers: niet alleen hun portretten waren te koop - zoals daadwerkelijk het geval was met het dubbelportret dat hun Fabelen (1784) siert en dat uitgever Van Cleef in de patriotse pers te koop aanboodGa naar eindnoot6. - maar ook zijzelf, als schrijfsters, en wie weet ook wel als vrouwen - een dubbelzinnigheid die in het woord ‘tooverlantaarn’ besloten ligt. De discrepantie tussen dergelijke publieke controverses rond Wolff en Deken en het monument van onomstreden netheid waartoe zij in de twee eeuwen na hun dood zijn gestold, roept om nieuw onderzoek. En dat is ook waar een aantal auteurs zich toe heeft laten verleiden. Wolff en Deken mogen ‘klaar’ hebben geleken - zo ‘klaar’ dat er zich dit herdenkingsjaar geen comité tot het leggen van een krans heeft gevormd en geen commissie is ingesteld om met een Boeket voor Betje en Aagje de schrijfsters tot eenieders buurmeisjes te reduceren - ‘klaar’ blijken zij geenszins. Hun leven en werk zindert nog van de oude en nieuwe raadsels, mystificerende vermommingen, onbekende vriendinnen, onbekende boeken, politieke verwikkelingen, godsdienstfilosofische vergezichten, en onverholen kermisvreugde. Een aantal bijdragen in deze bundel laat daar al een begin van zien.
In het pantheon waarin Wolff en Deken waren bijgezet en waar geen klank, nog minder een wanklank, meer werd gehoord, klinken sinds kort weer enthousiasme, discussie, verschil van mening. Deze belofte van nieuw leven werd ingeluid op het toneel. Niet in de Amsterdamse schouwburg, waar in 1911 avond aan avond het kostuumstuk Sara Burgerhart van Johanna Pabst liep, maar in Ruigoord, waar Ach Deken, Deken ach! Mijn waarde Wolff! van Jeroen Willems Wolff en Deken van iedere stoffige truttigheid ontdeed. En eerder dit jaar zocht Kees 't Hart de confrontatie met de ‘dode schrijfsters’, en gaf met zijn roman al meteen aanleiding tot debat.Ga naar eindnoot7. En nog, zoals in deze bundel blijkt. De vraag naar de verhouding tussen feit en fictie komt ook elders in de bundel aan de orde, waar wordt beschreven hoe een gloednieuw tuinhuisje al dan niet als een lieu de mémoire kan fungeren. En zo worden bij nadere beschouwing tal van wederzijdse aanvullingen, nuanceringen en onderlinge verschillen van mening zichtbaar. De ongelooflijke populariteit van de Sara Burgerhart is bijvoorbeeld een weerkerend thema, net als de meervoudige rol van de vrouwenbeweging bij de canonisering van Wolff en Deken, of de connectie tussen Wolff en Wollstonecraft, terwijl de personele banden tussen de verschillende ‘canoniseer-circuits’ groot blijken te zijn. Verschil van mening bestaat er allereerst over de Wolff-en-Dekenstudie: is het daar inmiddels wel zo'n beetje mee gedaan, of staat die aan het begin van een glorieuze toekomst? en ligt die toekomst dan in de internationale vergelijking, of in een nieuwe, subversieve, herlezing van het werk van Wolff en Deken? Ook de vraag naar het politiek engagement van de schrijfsters, die in de ogen van de verschillende auteurs varieert van ternauwernood tot onmiskenbaar en evident, is een duidelijke bron van contro- | |
[pagina 11]
| |
verse, net als de vraag welk werk van Wolff en Deken dringend aan heruitgave toe is, of de vraag naar de aard van de zielsvriendschap die Wolff en Deken bond, die voor de één achter een gordijn verborgen blijft, terwijl zij voor de ander verre van het karakter van een geheim draagt waarvoor men een gordijn zou moeten vermoeden. Deze ongedachte onderlinge verbanden en meningsverschillen geven alle aanleiding tot fantasiën over de vele congressen over Wolff en Deken die er mogelijk zouden zijn - congressen waarvan er verbazingwekkend genoeg in de voorbije twee eeuwen nog niet één is georganiseerd. Maar in elk geval staat de lezer nog heel wat te wachten: de boekenplank zal aan het schudden worden gebracht door artikelen en boeken, waarvoor de plannen in de voorbije maanden geboren zijn. Volgend jaar bestaat de Wereldbibliotheek honderd jaar en dat wordt gevierd met een heruitgave van de Sara Burgerhart, en ook in de Delta-reeks is een plaats voor Sara gereserveerd. Er is van verschillende zijde gepleit voor een editie van Wolff en Dekens nooit volledig uitgegeven Geschrift eener bejaarde vrouw en enkele auteurs van deze bundel hebben de smaak zo te pakken dat ze hun werk later en elders voortzetten. In de inleiding bij zijn editie van de brieven van Wolff en Deken bekende de nestor van de Wolff-en-Dekenstudie, P.J. Buijnsters, dat hij indertijd - na het bio-bibliografische werk van Johannes Dyserinck, Hendrika Ghijsen en H.A. Höweler - dacht dat hij nog slechts ‘marginaal werk’ kon leveren.Ga naar eindnoot8. Met dat ‘marginaal werk’ heeft Buijnsters enkele boeken weten te vullen. Alle reden om ook nu optimistisch te zijn en op zoek te gaan naar onbekende brieven van Wolff en Deken, het werk te herlezen en herijken, nieuwe benaderingen te kiezen, nieuwe verbanden te leggen. Wolff en Deken leven, tweehonderd jaar na hun dood. Die ‘twee ouwe tooverlantaarns’ geven voldoende licht af Roem moge dan als glas zijn, Burgerharten breken niet. |
|