Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 27
(2004)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
‘Ma plume m'en fera raison’
| |
[pagina 2]
| |
De voor buitenstaanders onnavolgbare tekst, waarvan van het origineel ieder spoor ontbreekt, maar waarvan een Nederlandse weergave bezorgd is, suggereerde in elk geval dat Syberg een diep inzicht in duistere materie had. De genezingen vonden veelal in het openbaar plaats, waarbij geen verschil gemaakt werd tussen ‘vermoogenden’ en ‘armen’. Waar Syberg in het openbaar kwalen liet verdwijnen, daar zag hij met veel vertoon af van honorarium. Zelfs voor de verder verwijderde omstanders was dit theater van de onbaatzuchtigheid goed te volgen. Met zijn gulheid - hij strooide muntstukken op straat, nodigde invloedrijke bezoekers uit om de tafel, de tabak en de wijn met hem te delen en daarna getuige te zijn van een poging om goud te maken - en de genezing van armen verwierf hij zich een aureool: de man moest haast heilig zijn en ongetwijfeld puissant rijk. Ook in andere steden verscheen Syberg en daar herhaalde hij zijn kunsten als alchemist en wonderdokter. Intussen trok hij ook de belangstelling van het journaille. Later beweerde Jacob Campo Weyerman, vermoedelijk op goede gronden, dat hij al in november 1731 een bezoek bracht aan Syberg. Pas in 1732, op 1 mei, haalde Syberg in de Republiek de pers: de Glaneur historique, het in Utrecht en Den Haag uitgegeven tijdschrift van de Jean-Baptiste la Varenne, zong de lof van de baron. De edelmoedigheid van de baron zou alom bekend zijn als ook zijn faam als geneesheer: de reeks van ‘guérisons presque miraculeuses’, zo berichtte de Glaneur, was in Amsterdam vervolgd met de gratis genezing van de echtgenote van David Bardon junior. Toen de betovering verbroken was, werd er in de pers meer en meer en steeds ongunstiger over Syberg geschreven. Breekpunt was het ontluisterend optreden van Syberg op 24 september 1732, toen hij in een loterijtent bij het campement van Oosterhout stomdronken te keer ging en er door enkele officieren ‘uijtgebonst’ werd. Syberg had de massale legeroefeningen in het kielzog van generaal Reynhard Vincent graaf von Hompesch bezocht en waar hij dacht te schitteren, beleefde hij een smartelijke afgang. Van de legeroefeningen die in de dagen van het campement gehouden werden, werd door tal van waarnemers verslag gedaan en in die verslagen was een trieste afgang weggelegd voor de man die daarvoor zo gestegen was in het aanzien van Hollands oude en zieke rijken en machtigen. De stokoude en ziekelijke Hompesch, die in de ban van Syberg was en stiekem hoopte dat hij door hem het eeuwig leven, nu ja enig herstel van gezondheid mocht genieten, gunde de ontluisterde baron gastvrijheid in diens kasteel Walburg in Ohé en Laak, nabij Stevensweert. Zelf vertrok Hompesch met veel gekreun en gesteun naar Den Haag waar hij de Staten-Generaal informeerde over het welslagen van het campement. Op Walburg ontving Baron van Heiden, Hompesch' plaatsvervanger, zowel fanmail over Syberg als brieven waarin gewaarschuwd werd voor diens streken. In de eerste twee weken van oktober liet Syberg zich evenmin onbetuigd: hij schreef brief na brief aan zijn weldoeners in een poging om nieuwe kredieten te verwerven en de lasteraars de mond te snoeren. Dat hielp niet meer. Op 10 oktober 1732 besteedde De Hollandsche spectator nog wel aandacht aan het ‘doorlugtig, zeldzaam en bykans onbegrypelyk Personadie’, maar de verwondering maakte in de openbaarheid snel plaats voor verbijstering en spot. Zeker na de ontmaskering van Syberg in Berlijn begin december groeide in de Republiek het inzicht dat Syberg eigenlijk niet en nooit gedeugd had. De koning van Polen had hem laten arresteren en hem als arrestant aangeboden aan Frederik Willem van Pruisen. Die liet weten ook in een gevangen Syberg geen belang meer te stellen. Sybergs antecedenten kwamen in de Republiek aan het licht met de publicatie op 19 december van De gewaende baron, en bedrieglyke goudmaker ontmaskert, een vertaling van het | |
[pagina 3]
| |
Syberg-deel uit de juist verschenen, overvloedig gedocumenteerde studie van Joh. Chr. Wolff over bedriegers en bedrog. Dat Syberg een pseudo-baron was, dat hij zijn rechterhand in een gevecht gelaten had en in de Duitse landen een spoor van bedrog getrokken had, werd de lezers van Wolffs boek duidelijk. De vertaler voegde aan het relaas enkele alinea's toe over Sybergs bedriegerijen in ‘Hollant’: ook daar, in Den Haag, Amsterdam, Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en in het Oosterhouts campement, had hij brave lieden lelijk bij de neus genomen. In januari 1733 kende de Republiek een kleine hype: iedereen wilde alles weten over de oplichterij van Syberg. De Hollantsche historische courant, de krant van Delft, bracht in het begin van de maand een feuilleton met ‘'t verhael van de rol, die de gewaande baron van Sieberg eenige tyd gespeelt heeft’. Een advertentie in de Amsterdamsche courant van 8 januari maakte reclame voor het maandblad De Hollandsche spion, waarvan de december-aflevering van 1732 geheel gewijd was aan ‘de gantsche Lands beschryving van den beruchten baron van Sieburg’. Dat was nog niet alles. Een advertentie in de Leydse courant van 9 januari beloofde een heel boek over de Nederlandse avonturen van Syberg: Eerstdaags staat uyttekomen, de Leevensloop van Johan Hendrik, Baron van SYBERG, waar in zyn vervat de meenigvuldige Bedriegeryen, de Konstgrepen om Crediet te maaken, en zich te vleyen in de Gonst van wel-gegoede en achtbaare Persoonen, beneevens de zeldzaame Gevallen, en de harssenloose Discoerssen van dien gewaanden Alchimist. (...). Gewoonlijk maakten schrijvers van dergelijke verhalen vol misdaad en bedrog hun identiteit niet bekend. Wie met het pek van de eerlozen omging, werd vlot verdacht ermee besmet te zijn.Ga naar eindnoot3. De schrijver van dit boek over Syberg maakte van zijn naam geen geheim: Jacob Campo Weyerman. Was hij de schaamte voorbij? Of wist hij dat zijn goede naam al lang niet meer bestond? Woog het voordeel dat hij beoogde met de vermelding van zijn naam, op tegen het nadeel van verder verlies van eer? Zeker is dat heel wat lezers óók Weyerman in staat achtten tot ‘meenigvuldige Bedriegeryen’, tot vleierij en tot ‘Konstgrepen om Crediet te maaken’. Nog niet eens zo lang geleden was Weyerman van zijn voetstuk gevallen en ontmaskerd. In de eerste dagen van januari 1731 blies Weyerman, die in het voorbije decennium de grenswachten van wat in de Republiek mocht en kon had getart, de aftocht naar vrijstad Vianen. De schrijver die geëxcelleerd had in de verbale stoot onder en boven de gordel, oefende zich die dagen wat onhandig in deemoed. Hij moest erkennen dat de schulden hem in Amsterdam boven het hoofd waren gegroeid, alles de schuld van ‘misfortuyn en geledene schade’. De 53-jarige schilder-schrijver werd op 2 januari een vrijgeleide naar Vianen gegund. Ver van de Hollandse steden voelde hij zich gevangen in het stadje aan de Lek. Het was hem niet duidelijk of zijn schuldeisers op hem loerden. Twee jaar na zijn afgang stak Weyerman zijn hoofd weer stoutmoedig door het venster. Hij beloofde in een boek het bedrog van de nep-alchemist aan de kaak te stellen. Was hij daarvoor eigenwel de aangewezen persoon? Als Weyerman zich die vraag niet stelde, dan toch zullen veel lezers die vraag gesteld en beantwoord hebben. Misschien achtten sommige lezers Weyerman, gezien zijn opzienbarende voorgeschiedenissen immers een groot kenner van bedrog, bij uitstek geschikt. De meeste lezers zagen de zo suspecte schrijver op voorhand als onbetrouwbaar en zijn boek werd niet onmiddellijk van betrouwbaarheid verdacht. Vermoedelijk al kort na die eerste advertentie verscheen van het beloofde boek een gedrukt voorproefje: Den voorlooper van de leevens byzonderheden, van Johan Hendrik, baron van Syberg. Het jaartal 1733, dat op de titelpagina van de Voorlooper prijkt, maakt de suggestie dat het voorproefje al pakweg de tweede helft van december 1732 verscheen min- | |
[pagina 4]
| |
der zinvol.Ga naar eindnoot4. Bijna twee maanden na de aankondiging van het Syberg-boek, op 12 maart 1733 kon de Utrechtse uitgever Jacobus van Lanckom melden dat De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg voor zestien stuivers te koop was. Aanvankelijk had Weyerman de verschijning op februari geschat, maar al snel bleek dat begin maart realistischer was. In het boek, dat uit één band bestaat en verdeeld is in twee delen, beschrijft Weyerman zijn ontmoetingen met Syberg en in die beschrijving mengt zich vanaf het prille begin hekeling. Hij hekelt in een stijl, die weliswaar bloemrijk en overladen is maar in vergelijking met de stijl in zijn weekbladen betrekkelijk sober, de alchemistische pretenties van Syberg en de onnozelheid van de goedgelovige slachtoffers. In het eerste deel moeten vooral de ‘hermetische geneesheeren’ het ontgelden. Syberg gold daarbij als recentste en bekendste voorbeeld. Om zijn stelling te versterken verwijst Weyerman ook nog naar Sybergs voorgangers in de hermetische kwakzalverij. Hij beticht deze geneesheren niet enkel van bedrog, maar zelfs van ketterij. In het tweede deel worden de slachtoffers in hun kinderlijk geloof in eeuwig leven en onbeperkte rijkdom te kijk gezet. Zoals Weyerman de oplichters met naam en toenaam noemt, zo nagelt hij de onnozelaars aan de schandpaal met een omschrijving en met de eerste letter van hun naam. Voor lezers, die naar de identiteit van Sybergs slachtoffers gisten, was het zo nog maar een koud kunstje. In het exemplaar van Weyermans boek, dat in de Leidse Universiteitsbibliotheek bewaard wordt, heeft een eigentijdse lezer de letters tot namen aangevuld en tevreden vastgesteld dat hij de kleine raadsels kon oplossen. Die ‘particularizeering’ werd Weyerman in zijn tijd en later kwalijk genomen. Satire was zo wel erg ad hominem. Zo was echter de satire van Weyerman! De precisie vergrootte de overtuigingskracht van de satire. Dat Weyerman vooral daarom op concrete personen mikte en namen noemde, werd door zijn lezers toen en later minder geloofd. Meer geloof vond de verdenking dat Weyerman omwille van het financieel gewin man en paard noemde. Schandaal verkocht! Bekend en bepalend voor de beeldvorming zijn daarbij de gevallen waarin Weyerman mannen en vrouwen chanteerde met zijn scherpe pen en mogelijke slachtoffers genade voor geld of zilveren kandelaars bood. Het moet niet worden uitgesloten dat beide motieven - overtuigingskracht en geldzucht - de schrijver ertoe brachten zo concreet te verwijzen naar eerbare landgenoten die zich hadden laten bedotten. Bijzonder aan de satirische roman is onder meer het optreden van de schrijver als personage. Al snel speelt Weyerman in het boek een dubbelrol. Dat zorgt voor een intrigerend spel, waarbij Weyerman afwisselend in een verleden speelt én vanuit een later perspectief commentaar levert of ongenadig de spot drijft. Het personage Weyerman is daarbij op een aantal plaatsen opvallend klein gemaakt: Weyerman beweert uit nieuwsgierigheid Syberg te hebben opgezocht, het personage ziet zich in het commentaar van de verteller later enkele malen gecorrigeerd. Maar het personage laadt ook verdenkingen op zich: de betrekkingen met de oplichter zijn wel erg nauw. Het personage laat zich met Syberg in op een manier die de medeplichtigheid nadert. Hij laat zich door de baron enkele keren grote sommen gelds beloven en het vooruitzicht om als diens vertegenwoordiger in Engeland op te treden wordt door Weyerman wel erg serieus genomen. De verteller Weyerman neemt een aanzienlijk enkelvoudiger en comfortabeler positie in. Hij hekelt en hekelt en ziet de gebeurtenissen in het ruimer perspectief van eeuwig bedrog en eeuwige onnozelheid, van bedriegen en bedrogen worden. Het personage Syberg kenmerkt zich in de ontmoetingen met Weyerman door grilligheid. In de satirische roman verdwijnt hij als het ware stiekem door de achterdeur. De verteller weet | |
[pagina 5]
| |
nog wel te vertellen dat de baron niet alleen Wusterhausen uitgebonjourd werd, maar ook in Polen persona non grata was. Heel veel meer zegt de verteller niet te weten. Op het laatste moment lijkt hij gehoord te hebben dat Syberg zich ‘thans’ in Venetië verschool. Hij verwacht dat Syberg weldra zal eindigen op de bodem van de Adriatische Zee. Sybergs levenseinde kan de verteller niet echt bieden. De ‘Unvollendete’ wordt dan maar met een lesje afgesloten: de lezer krijgt voorgehouden dat lichtgelovigheid een groot kwaad is, maar dat een alles verterend wantrouwen dan weer het andere uiterste is. Alsof de verteller aan het einde van het boek, waarin wantrouwen en spot de toon zetten, iets van een evenwicht wil herstellen. De satirische roman, De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg van Jacob Campo Weyerman, vormde in publicitair opzicht het hoogtepunt van de aandacht voor de Maagdenburgse alchemist. Niet helemaal het eindpunt: korte tijd later zou Weyerman ook nog een satirische toneelstuk aan Syberg wijden. Al die kritische aandacht voor de oplichter en zijn slachtoffers had een bezwerend karakter. Het waren angstige tijden; de ene psychose volgde in die jaren op de andere. De haast panische vervolging van homoseksuelen, de paalwormpaniek, de plotselinge angst voor een katholieke machtsgreep, de vrees voor het maçonnieke gif en dan de voortdurende obsessie met verloedering en achteruitgang. In die bezeten jaren verscheen in de Republiek de alchemist Syberg met zijn verlossende en veelbelovende praatjes. De hoop op een miraculeuze ontsnapping aan voortijdig sterven of verarming werd met zijn vlucht en ontmaskering de bodem ingeslagen. De Syberg-periode moest via satirische vertekening de trekken van een ziekteverschijnsel krijgen, waar het ‘gelovigen’ juist een wondermiddel had geleken. Met al die aandacht werd Syberg als het ware verdreven uit het leven van de Nederlanders, hij werd als een duivel uitgedreven. Zo beschouwd is Weyerman in zijn boek over Syberg een vaderlandse exorcist.
Het boek van Weyerman werd niet gerecenseerd, maar Weyerman wel. In of omstreeks augustus 1733 richtte de Nederhorster dominee Peter Poeraet in een bizar gedicht zijn woedende pijlen op Weyerman. In het gedicht werden de invectieven in een vreemd verband geschikt. Weyerman heette er ‘Leidens uitgespoogen ding’ en ‘Vyanens alverdriet’, maar ook: Goutchymist in Syburgs tas,
Listiger, dan Syburg was.Ga naar eindnoot5.
Poeraet, die het erom ging de immer hekelende Weyerman met gelijke munt terug te betalen, bleek bij nader inzien bijzonder goed geïnformeerd. Alle geruchten, halve en hele waarheden over Weyerman kende en benutte hij. Of wat Poeraet schreef altijd overeenstemde met de waarheid, is hier minder van belang. Interessant is dat hij in zijn gedicht, zo kort na het vertrek van Syberg en na de verschijning van De leevens byzonderheden, de medeplichtigheid van Weyerman signaleert. In linkheid laat Poeraet het Weyerman zelfs winnen van Syberg. Ook later werden Weyerman en zijn karakter meer gerecenseerd dan zijn werk. Weyerman groeide in zijn jaren in Vianen en gevangenschap in de rol van bedrieger: hij was een gevaar voor de maatschappij en zijn werk zou dat dan ook wel zijn.
Het boek van Weyerman werd pas in het voorjaar van 1980 afgestoft. Enkele werkgroepen Amsterdamse neerlandici, begeleid door André Hanou en Hanna Stouten, lazen, annoteerden en interpreteerden het boek. Daarbij werd ook getracht een kritische levensbeschrijving van Syberg te bieden, maar een voortzetting van zijn leven ná korte episodes in Venetië en Zwitserland kon niet worden geboden. Laat staan een levenseinde. | |
[pagina 6]
| |
In 1984 kwam het boek uit bij uitgeverij Sub Rosa. In twee delen: een deel met de tekst en een deel met inleidingen en commentaar. Het was prachtig en ook weer niet. Naar de normen van 1984 was het misschien wel een goede editie. Na verloop van tijd is de onvolkomenheid van de editie me steeds meer gaan ergeren. Voor de goede orde: die onvolkomenheid is niet de onvolkomenheid van iemand, maar van de editie als geheel. Met name de inleidingen zijn zwak. Het commentaar is redelijk. Wat vooral opvalt aan de editie is dat eigenlijk nergens doorklinkt dat het boek van Weyerman een schitterend boek is. De kunst van het bewonderen werd in die tijd door slechts weinigen beoefend. Het moet nu maar eens gezegd: het boek van Weyerman is een waarachtig en geestig meesterwerk van dubbelzinnigheid. Daarom ook verdient het boek beter. Of het boek ooit een plaats zal krijgen in de canon van de Nederlandse literatuur, is voor mij geen vraag. Zeker niet, het is daarvoor te moeilijk en te goed ook. Wie echter moeite doet, zal onder de indruk raken van de kwaliteit van De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg. Het zal wel geen toeval zijn dat Thomas Rosenboom zich bij het schrijven van zijn roman Gewassen vlees (1994) had laten inspireren door de roman van Weyerman. Hopelijk kan het boek van Weyerman in de nabije toekomst andermaal en beter geëditeerd worden.
Na de verschijning van de editie werd over Weyerman en zijn werk veel gepubliceerd: twee dissertaties, een mooie reeks edities, een eindeloze stroom van artikelen. Aan De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg werd sindsdien gek genoeg vrijwel geen verstandig woord meer gewaagd. Doorbroken werd die stilte in 1999. Riet Hoogma vond in de catalogus bij de tentoonstelling Geld und Glaube. Leben in evangelischen Reichsstädten, die in 1998 van mei tot en met oktober werd gehouden in het Zuid-Duitse Memmingen, een voetafdruk van Syberg. In de jaren 1734 en 1735 bleek hij in Memmingen te hebben vertoefd: op een glorieuze entree en een kortstondig onbeperkt krediet volgde er voor de alchemist de onvermijdelijke neergang en arrestatie. Het stadsarchief van Memmingen zou volgens de catalogus beschikken over allerlei documenten, die van de hand van Syberg, zijn beschermers en zijn tegenstanders waren. Voor de twee pagina's in de catalogus over Syberg, die de indruk gaven het topje van een ijsberg te zijn, had men onder meer van de Weyerman-editie uit 1984 gebruik gemaakt, maar ook van een artikelenreeks in een lokaal historisch tijdschrift.Ga naar eindnoot6. Memmingen? Wie gaat er nu naar Memmingen? In 1734 Syberg! In 2001 zocht ik een dag in Memmingen naar Syberg, in 2002 andermaal één dag en in 2003 een viertal dagen.
Een eerste, meer dan voortreffelijke indruk van Sybergs verblijf in Memmingen verschaft de reeks van drie artikelen, die Julius Miedel in 1932 onder de titel ‘Der Goldmacher von Memmingen’ in het tijdschrift Memminger Geschichts-Blätter publiceerde. Het is moeilijk om niet betoverd te worden door Miedel, die met smaak en stijl doch vrijwel zonder noten verslag doet van Sybergs lotgevallen in Memmingen. Dat wat ik bij Miedel las, vond ik nadien goeddeels en gedetailleerd bevestigd in de archieven. In het stadsarchief trof ik óók sporen van de voorgeschiedenis van Syberg in de Republiek en de nasleep daar weer van in de jaren in Memmingen.Ga naar eindnoot7. In Miedels studie bleven die sporen onbesproken. Op 26 februari 1734 arriveerde Syberg in rijksstad Memmingen. De stad lag en ligt ten zuiden van Ulm, iets ten noorden van Oostenrijk en ten westen van München, op een kruispunt van wegen, zoals nu nog steeds in reclamefolders beweerd wordt. In een klein stadsgidsje heet het: ‘Alle Wege führen nach Memmingen’. Het was in 1734 de weg van Augs- | |
[pagina 7]
| |
burg die naar Memmingen leidde. Door de Augsburger Poort reed een koets de Kalchstrasse in en stopte er bij ‘Gasthof Zum Goldenen Krone’. Deze ‘Gasthof’ bestaat overigens nog steeds, met een nieuwe naam ‘Zum Schwanen’. Gasthof Zum Schwanen, voorheen Gasthof Zum Goldenen Krone (foto Peter Altena).
Christian Maijer, die de ‘Gasthof’ destijds dreef, ijlde naar buiten om het zo indrukwekkend ogende gezelschap naar binnen te loodsen. Met veel plichtplegingen werden de gasten naar de bovenste verdieping geloodst. Voorzichtig informeerde Maijer naar de identiteit van de voorname heer, om wie alles scheen te draaien, en naar diens plannen. Page Blanseck stelde zijn meester voor als de baron van Syberg. Memmingen deed hij aan op de reis via München naar Wenen, waar de baron werk wachtte aan het hof van de Keizer. Misschien wilde de baron wel wat langer in Memmingen blijven, als het hem beviel, zo liet de page veelbelovend weten. De baron bleef meer dan een jaar in Memmingen. Al snel na zijn aankomst liet hij een zijvertrek inrichten als laboratorium en het personeel van Maijer, dat ook dat laboratorium bezocht, zorgde ervoor dat de roem van de raadselachtige baron zich in Memmingen en omgeving verspreidde. Toen de keizerlijke generaal Onelli in ‘Zum Goldenen Krone’ een kamer betrok, nodigde Syberg hem uit om een experiment bij te wonden. Onelli kwam ogen tekort en toen hij van Syberg een goudstaafje kreeg dat hij aan de prins van Savoye zou moeten geven, vond hij aanvankelijk geen woorden voor zijn verbijstering en bewondering. Dat Onelli uiteindelijk die woorden wel vond, wordt duidelijk uit de indrukwekkende queue van lokale en regionale notabelen en patriciërs die zich voor de deur van Syberg opstelde. Onder hen de burgemeester van Memmingen, Tobias von Hermann, en ‘Kanzleiverwalter’ Lupin. En Syberg verleende audiëntie, al wekte hij de indruk dat de drukte hem tegenstond en dat hij eigenlijk de stille eenzaamheid verkoos. Toen hij zijn wonderbaarlijk geneesmiddel in de straten van Memmingen ook nog gratis ter beschikking stelde aan de behoeftigen werd het beeld van haast wereldvreemde excentriciteit en edelmoedigheid voor de bevolking van Memmingen alleen maar bevestigd. Dat alchemie, edelmoedigheid en rechtzinnigheid elkaar niet in de weg hoefden te staan, probeerde Syberg in de aanloop naar Pasen te bewijzen. Op Goede Vrijdag, op 23 april, verscheen de baron in de Martinskirche, waar zich bij de biecht en de communie ongekende taferelen afspeelden. Zijn entree had Syberg voorbereid door de uitgave van een pamfletje, getiteld Passionsgedanken eines bussfertigen Sünders bey dem Grabe unseres Herren und Erlösers Jesu Christi. Daarin putte Syberg zich uit in verbale boetedoening: Ich bin ein toter Hund und zähle mich nicht mehr zu Christi Liebeskindern. Ihr Berge fallt auf mich, reiss aus, ergrimmtes Meer. De bergen en zee bleven op hun plaats, maar Johannes Brandenmüller, predikant in de Martinskirche, kwam wel in beweging. Hij was zo ontroerd door Sybergs biecht in de sacristie dat hij in zijn preek die ochtend de boetvaardige wonderdokter presenteerde als een nieu- | |
[pagina 8]
| |
we geluksster. Die ster rechtvaardigde de verwachting dat het geliefde vaderland na de donkere dagen van de Franse aanvallen betere tijden zou beleven. De haast blasfemische verheerlijking van Syberg had gevolgen: zijn roem verspreidde zich en hij werd aan tafel genood door zowel hoge adel als machtige clerus. Dat ging overigens niet steeds goed: aan clericale tafels in Ulm en Kempten wilde hij zich na een aantal flessen wijn nog wel eens misdragen. Hij vloekte dan vervaarlijk en sloeg godslasterlijke taal uit. In mei ook sijpelde in Memmingen de eerste twijfel binnen via correspondentie met andere steden: de verhalen uit het verleden en van elders deden de reputatie van Syberg geen goed. Veel effect had het echter niet op het ontmetelijke vertrouwen dat burgemeester Hermann in Syberg stelde. In augustus nog wuifde Hermann alle kritiek weg toen in de raad een door Syberg opgezette loterij ter sprake kwam. Voor 340 gulden kon een lootje gekocht worden: vele vermogenden kochten op hoop van meer vermogen. De gelukkige winnaar zou mogen delen in de wisse rijkdom die het gevolg van Sybergs alchemie zijn zou. Die kritiek hield aan en nu en dan achtte Syberg het raadzaam zich uit de voeten te maken. Zo verbleef hij begin september in Ulm, ‘im Goldenen Rad’. In december werden in de Martinskirche, op de plaats waar hij in april een geluksster genoemd was, in een ochtendpreek boze woorden gewijd aan de zondige staat van een personage, in wie iedereen Syberg herkende. De geluksster bleek in de preek van dominee Angerer een vallende ster. De gehekelde nam wraak, hij kwam niet alleen verhaal halen maar sloeg de ruiten bij dominee in. Een bemiddelingspoging werd nog wel ondernomen, maar zijn oude glans herwon Syberg in de laatste maand van 1734 voor de meeste inwoners van Memmingen niet meer. In 1735 werd achter de schermen belastend materiaal over Syberg verzameld. De geruchten over Sybergs dagen in de Republiek leidden er in sommige stukken toe dat hij ervan verdacht werd een Nederlander te zijn. In elk geval leidde het onderzoek in de richting van de Republiek. Vermoedelijk al in de eerste weken van het jaar kregen de autoriteiten in Memmingen de beschikking over De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg, het boek van Jacob Campo Weyerman waarvan zij voor de gelegenheid het grootste deel lieten vertalen. Die vertaling vult een in perkament gebonden boekdeel, dat in het stadsarchief van Memmingen bewaard wordt. Het origineel heb ik er niet aangetroffen. In februari kwamen ‘Auszüge’ beschikbaar, vergezeld van een commentaar van de vertaler. De vertaler doet voorzichtig aan bronnenkritiek: hij erkent dat hij de schrijver Weyerman niet kent, zijn naam komt hem niet bekend voor van de geleerdentijdschriften, de ‘journaals’. Gelet op het boek moet de schrijver een ‘volkommen Original’ en een ‘naïven Holländer’ zijn, schrijft de vertaler. Daarbij is Weyerman ontegenzeglijk een ‘Moqueur’. In het bijzonder die bladzijden waar Syberg in het boek van Weyerman als alchemist en vloekbeest optreedt, zijn vertaald. De identiteit van de vertaler heb ik nog niet kunnen vaststellen. Voor een nauwgezette vergelijking van vertaling met origineel ontbrak evenzeer de tijd. In maart pas was er officieel een zaak: het in Memmingen bewaarde zogeheten ‘Protocollum in Causa Sibergiana’ opent 11 maart en sluit op 31 mei. In het boekdeel zijn verklaringen te vinden van allerlei hoogwaardigheidsbekleders die bij de goudmakerij van Syberg betrokken waren. Ook werd de kleurige schets van een koperen ‘machine’, die bij de transmutatie gebruikt zou worden, aan de processtukken toegevoegd. Syberg, die vanaf eind maart bewaakt werd, verzamelde zijn moed en schreef zijn vrienden van vroeger aan. Sommigen reageerden, beloofden hem assistentie en schoten hem te hulp. In april werd hij geconfronteerd met de beschuldigingen van mensen uit Memmingen en | |
[pagina 9]
| |
Syberg wist dat het boek van Weyerman als belastend materiaal een rol speelde en bovendien de beeldvorming sterk bepaalde. Intussen was ook het boek van Wolff, waarvan in het Nederlands een uittreksel verschenen was, aan de processtukken toegevoegd. Syberg ging eind april in de tegenaanval. Hij noemde in zijn verweer het werk van Weyerman ‘ein infames Buch’. Om de ongefundeerdheid van Campo's beschuldigingen te bewijzen overlegde hij op 27 april een aantal in de Republiek verzamelde notariële akten. Zo was er een Amsterdamse verklaring van 4 februari 1732, een Haagse acte, die van 27 juli 1732 dateerde, een Amsterdamse akte van 30 juli 1732 en een Rotterdamse van 5 augustus 1732.Ga naar eindnoot8. In deze akten verklaren Nederlanders in aanwezigheid van de notaris hoe zeer zij geholpen zijn door de geneesmiddelen van de baron of hoe geïmponeerd zij waren door het zien van genezingen. In de akten komen namen voor die ook in de kantlijn van het Leidse exemplaar van De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg voorkwamen, zoals Moens en Pinto, maar ook andere namen, zoals Jacob de Meij, heer van Streefkerk. Verder probeerde hij afbreuk te doen aan de reputatie van Weyerman: als hij de ‘Weijermannische Pasquinade’ verdiend had, dan had Weyerman hem toch zeker niet steeds weer opgezocht. Kort erna, op 2 mei, diende een Nederlandse graaf zich in Memmingen aan, Henrick graaf van Moens, Heer van Ravensberg. Hij had een dag de tijd en in die dag slaagde hij erin Weyerman als getuige definitief in diskrediet te brengen. Als de naam van Weyerman die dag in de vragen aan Syberg opduikt, staat er in de kantlijn: | |
[pagina 10]
| |
der sich in Vianen aufhalte, ein Vagabond und ausgehauster unwürdiger Mensch auch ein Landbeschreiter Satyricus sey De laatste troef die Syberg, vermoedelijk kort na de overhandiging van de verklaringen van dankbare Nederlanders, uitspeelde, zorgde ervoor dat De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg definitief uitgeschakeld werd als processtuk: een brief van Weyerman aan Syberg, geschreven op 25 november 1732 vanuit Amsterdam. Die brief, die hierbij als bijlage afgedrukt wordt, laat zien dat Weyerman in 1731 en 1732 niet uit louter nieuwsgierigheid het gezelschap van Syberg zocht, maar ook in de hoop er beter van te worden. In de brief portretteert Weyerman zich niet enkel als slachtoffer van Sybergs beloften, maar ook als medeplichtige. In De leevens byzonderheden van Johan Hendrik, baron van Syberg maakte Weyerman er overigens geen geheim van dat Syberg hem veel geld beloofd had. Het vooruitzicht Sybergs vertegenwoordiger in Engeland te worden, dat in het boek en in de brief gemeld wordt, moet Weyerman aangetrokken hebben. Het was een misschien wat dubieuze, maar tegelijkertijd unieke mogelijkheid om het bankroet en Vianen te ontvluchten. Voorts blijkt Weyerman, gelet op zijn verzoek om het Museum hermeticum terug te mogen krijgen, ook in kennis van de alchemie een handlanger van Syberg geweest te zijn. De afgekorte namen van slachtoffers komen deels overeen met de namen die intussen bekend zijn, maar er zijn ook enkele die vragen om aanvulling. Intrigerend is de bewering dat niet alle slachtoffers van Syberg in het openbaar te schande zullen worden gemaakt. Het dreigement een boek aan Syberg te wijden oogde in vergelijking met eerdere dreigementen, bijvoorbeeld die aan het adres van Anna Bruynsteen, nogal wanhopig. Dat neemt niet weg dat Syberg van de uitvoering van dat dreigement in Memmingen veel last had. Met zijn pen verwierf Weyerman inderdaad enige genoegdoening: ‘ma plume m'en fera raison’, schreef hij, en warempel! Vermoedelijk zonder het te weten. Gek genoeg was het juist de brief vol dreigementen die Syberg redde. Op 13 mei schreef hij zijn aanklagers dat zij de vijf paketten met brieven, die hij bij zich had gehad, mochten houden, maar de ‘Weyermanns Brief nach Berlin an mich geschrieben bitte zurück’. Kennelijk was die brief het beste antidotum tegen het gif dat Weyerman verspreid had. De brief bleef in Memmingen en Syberg mocht tot verrassing van velen vertrekken, in de nacht van 15 november. Nogal wat slachtoffers van Syberg werden uiteindelijk door medelijden bevangen. Misschien ook wel door zelfmedelijden. Syberg maakte dat hij wegkwam in de richting van Augsburg. In Memmingen bleef de naam van Syberg voor onrust zorgen. In 1738 deden in Memmingen geruchten de ronde over de dood van Syberg. Volgens het ene verhaal was hij overleden in Madrid, het andere situeerde zijn sterfbed ergens in Portugal. Johann Christian Wolff, die al eerder over Syberg had geschreven en hardnekkig belang bleef stellen in bedriegers van het type Syberg, liet in 1739 de burgemeester van Memmingen weten dat hij niet geloofde dat Syberg gestorven was. Het levensverhaal van Jacob Campo Weyerman mag dan nog heel wat open plekken tellen. Dat van Syberg kent nog steeds geen einde. | |
[pagina 11]
| |
BijlageBrief Jacob Campo Weyerman aan Johan Hendrik, baron van Syberg
| |
[pagina 12]
| |
front par la premiere poste, je jure par le Dieu vivant, que vous verrés au premier jour l'avertissment de vos anecdotes dans les gasettes Flamendes et Francoises; et vous eprouverés qu'on agit mal, quand on se fait l'Ennemij d'un homme qui etoit autrefois veritablement Monsieur Votre Ami Campo Weijerman P.S. Monsieur Vous m'avés emporté le livre que je vous avois preté, nommé Museum Hermeticum Le proprietaire me talonne comme une furie; je vous prie d'ordonner qu'on me renvoie a Vianen |
|