Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 26
(2003)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Perikelen rond de geboorte van een republiek
| |
Een broederstrijdEen jaar nadat Amerika zijn Onafhankelijkheidsverklaring wereldkundig had gemaakt, publiceerde Joän Leerius - over wie we niets weten - zijn toneelspel De Amerikaan, of de edelmoedige vyand (1777).Ga naar eind3. Al meteen in zijn ‘Opdracht aan de Nederlanders’ trekt de auteur een rechte lijn tussen aloude Nederlandse vrijheidssentimenten en de Amerikaanse Vrijheidsstrijd: Vryheidminnende Nederlanders, wier dappere Voorouders hunne heldenschouders, ten kosten van hun dierbaar bloed, van het Juk der Dwinglandye bevryd hebben, en na eenen tagtig Jarigen Oorlog, heldhaftig, over hunne Vyanden mogten triumpheeren, aan Ulieden, die thans de vrugten smaakt van den arbeid uwer Vaderen, en eene Vryheid geniet [...] aan U word dit Tooneelstuk opgeofferd, waarin een Vryheid lievend Amerikaan zynen Vyand op een alleredelmoedigste wys gelukkig maakt, en zien doet dat een Amerikaan niet gebooren is om zynen Broeder te haaten, om zyne Landgenooten ongelukkig te maaken, noch om heilige Wetten te verachten, maar alleen om wel te doen en onder eene billyke Regeering gelukkig te leven. | |
[pagina 168]
| |
Deze grootse inleiding doet van alles verwachten, behalve de nogal melodramatische liefdesgeschiedenis, die de kern van het stuk is en die ik laat voor wat zij is. Interessant is dat de auteur de Amerikaanse Vrijheidsoorlog als een burgeroorlog opvat. Dat blijkt al uit de ‘Opdracht’, waar ‘Broeder’ naar de Engelsen verwijst, en ook uit de toneeltekst zelf. Formeel gezien was het ook een burgeroorlog en dat feit behoefde nadere uitleg. Immers, opstand tegen het over ons gestelde gezag is alleen gerechtvaardigd als dat gezag ons slecht behandelt: in dat geval is er sprake van een strijd voor vrijheid, recht en billijkheid - een opvatting die ook ter rechtvaardiging van de Opstand aangevoerd was. Leerius zag zich dan ook verplicht duidelijk te maken dat het in Amerika niet ging om oproer of muiterij. In De Amerikaan zijn de Engelsman Flips en zijn dochter Fanny op de vlucht voor de oorlog in ‘een Verwoeste Streek Lands, in Amerika’ en voelen zich van alle kanten bedreigd: Het leed waar ligt te draagen. In de ogen van Flips zijn de Amerikanen, als bewoners van een Engelse kolonie, zijn broeders en vrienden en hij is dan ook zeer ongelukkig met de situatie. Op hun vlucht worden Flips en Fanny gevangen genomen worden door ‘de Amerikaan’, die vervolgens echter niet met zijn vangst gaat pronken, maar zich in het in het Engelse kamp vervoegt: Zie dan, Myn Heer! uw' Vyand voor uwe oogen. 1. Mr. Brodding, zit geheel wanhoopend, en ziet met neêrgeslagen oogen op de gezeegelde papieren, verscheurde kaarten, enz. 2. William Griff, staat elendig in zyn Tent te jammeren wegens de geledigde subsidie zakken, en de aan stukken geslagene theepotten. 3. Goedhart (als een ervaren Hollands matroos in zyn onderpak gekleed) verwondert zich dat hy zulk een Onderkruiper en Indringer als 4. AEconomicus is, by zynen ervarene Vriend 5. Mercator ziet: en hy wantrouwt daarom aan het oordeel van deezen laatstgenoemden Mercator: en schroomt zich dus om hen beide te woord te staan, dewyl hy beducht is, of 'er by aldien by den zoogenaamde raad van AEconomicus inneemt, wel iets meer met voordeel ter Zee voor hem zal te doen zyn. Hy begeert daarom, dat 'er tot zyne kleederen, behalven de Oost-Indische Chits, ook nog andere vreemde en door hem zelven ingehaalde stoffen zullen gebruikt worden, en hy vertrouwt dat de Vaderlandsche Stuurlieden wel oog in 't Zeil zullen houden, dewyl 'er dus doende in 't geheel geen kwaad te vreezen is. 6. Patriot ontdekt ons wel duidelyk genoeg, buiten zyn oog-water-fles te gebruiken, dat Goedhart niet eens zoo kwaalyk denkt, mar dat hy op deszelfs zaaken wel duidelyk acht geeft. 7. Don Lopes en 8. Don Alva zitten in een drukke en twyffelende onderhandeling om wel ernstelyk te besluiten waat hen in deezen en in 't vervolg te doen staat, en hoe zy zich daar in gedraagen zullen. / Intusschen laat 9. Jean Prener, aan 10. Doctor Schasz in een tafreel de bekende Fabel van den Leeuw, den Beerm den Aap en den Vos beschouwen, om zyne honderdjaarige gissinge wat te bekorten en dezelve wat nader en ernstiger te overweegen. / terwyl 11, 12 en 13. De Wildeman en zyne Kinderen steeds voortvaaren met hunne waaren, vrugten en producten in te zamelen, te pakken en af te schepen; en van haare Forten en Batteryën met blaauwe boonen op de Engelsche en hunne scheepen te blaazen, om te toonen dat hy noch te huis is. Het is wat eigenaardig dat hij deze apologetische toespraak houdt tot wat toch de tegenstander is. De Amerikaan noemt de Engelsen wel ‘onze Broeders’, maar spreekt tegelijk van ‘dwinglandy’ en ‘snoode dwang’. Niet wij, maar jullie. Engelsen, zijn schuldig aan deze strijd, zegt hij, wij keren ons niet tegen jullie, maar jullie tegen ons.Ga naar eind4. Ook zijn de | |
[pagina 169]
| |
redenen voor het Engelse optreden niet bepaald loffelijk: Och! had men in ons Vaderland.
Meer mannen die de schraapzucht doemden,
Geen tiranny als billyk heerschen roemden.
En alles met zyn' regten naam benoemden.
Gevonden, alles waar gebleeven in zyn' stand.
Wat heeft hun vrekheid nu gewonnen?
De beste parel valt den Koning van den Kroon. (II.4, p. 22)
Foto UBA 689 D2*
Beschrijving zie pagina 168. dwingen:/ De Vryheid schat zy hooger dan haar bloed’. Het is geen oproer, maar verdediging van ‘'t lyf’, ‘billyk recht’ is waar Amerika op uit is, en bevrijding van het ‘slaafsche juk’.Ga naar eind5. In Leerius' drama is vrijwel alle politieke tekst in de mond van de Amerikaan gelegd. Een gelijkwaardige Engelse reactie blijft uit. Beide partijen lijken even tot elkaar te komen, wanneer de Amerikaan zijn gevangenen teruggeeft aan zijn Engelse tegenstander en daarmee zijn edelmoedigheid en afkeer van ‘nutloos bloedvergieten’ bewijst. Ietwat beteuterd zegt een der Engelsen: ‘Een vyand van dien aart staat ons wel 't meest te schroomen’.Ga naar eind6. De slotmoraal, uitgesproken door Flips, is niet speciaal politiek te noemen: ‘Houdt moed, die lydt! de Hemel hoedt de Vroomen’. | |
Hebzucht en valse vriendschapHeeft Leerius' stuk meer weg van een doorsnee liefdesdrama met een stevig politiek tintje, de reeks toneelstukjes die (waarschijnlijk) Pieter 't Hoen (1745-1828) onder het pseudoniem J.A. Schasz in 1778 publiceerde, is ronduit pamflettistisch.Ga naar eind7. 't Hoen was één van onze meest toonaangevende patriotse publicisten, in ieder geval iemand die uitstekend wist hoe de revolutionaire en politieke pen te hanteren. Het eerste stukje in de reeks, Het Engelsche en Amerikaansche kaartspel, kreeg een eerste vervolg in De verdrukte Wildeman, een tweede in De misrekening en een derde in Het verdrag.Ga naar eind8. In die stukjes figureren de Engelsen Brodding en W. Griff, de Fransman Jean Prener, de Spanjaard Don Lopes, de Portugees Don Aylva, de Hollander Goedhart en een Indiaan die ‘de Wildeman’ genoemd wordt. Begrip van de verschillende stukken wordt geholpen door al die eigennamen te vergeten en simpelweg van de Engelsman, de Fransman enzovoort te spreken. Waarschijnlijk moet de Wildeman niet uitsluitend als Indiaan opgevat worden - hoewel hij wel als zodanig op twee titelprenten staat afgebeeld - maar in ruimere zin als ‘bewoner van Amerika’ of zelfs ‘Amerikaan’. Het later steeds van eigenaar wisselende huis en hof van de Engelsman is te beschouwen als ‘Amerika’, terwijl de kle- | |
[pagina 170]
| |
dingstukken van diverse personages hun (handels)belangen in Amerika vertegenwoordigen. Schasz' stukken zijn een soort journalistiek-politieke analyse van de toestand in de Nieuwe Wereld in levendige, vaak geestige en scherpe dialogen. In Het Engelsche en Amerikaansche kaartspel huurt de Wildeman woon- en werkruimte in het huis van de Engelsman (de Wildeman drijft een internationale handel in vruchten). De Engelsman probeert de Wildeman te bedotten en uit te schudden - tevergeefs. Bij een kaartspel verliest hij huis, hof en geld aan de Wildeman, wat de Fransman en de Spanjaard tot tevredenheid stemt: ‘wy kunnen nu met veel meer vrijheid met u handelen’, verzekeren ze de Wildeman. De Hollander raakt zijn ‘rok’ kwijt, nadat hij die al te goeiïg heeft uitgeleend aan de Engelsman. De Fransman meent een kans te zien en doet de Spanjaard een voorstel: ‘Wat dunkt u, dat wy ons meester van den rok van Goedhart maakten; wij zouden 'er onze klederen mee kunnen verstellen?’ maar de Spanjaard vindt dat niet nodig. Het is zo wel goed. In het eerste vervolg op dit stuk. De verdrukte Wildeman, verdeelt de Wildeman alles wat hij in het kaartspel van de Engelsman heeft gewonnen onder zijn kinderen, met allerlei vermaningen over goed gedrag en het wel besteden van geld en bezit. De Fransman gaat verhaal halen bij de Engelsman voor geleden schade: zekerlyk weet gij, dat gij mij voor weinig dagen tegen 't lijf geloopen, en een stuk van mijn kleed gescheurd heb, het welk gij niet alleen niet woudt laten maken, maar ook niet woudt weder geven. (II.2, p. 15) Foto UBA 689 D 2:2
Foto UBA 689 D 2:1 Ter genoegdoening neemt de Fransman de Engelsman zijn rok af. Ook de Spanjaard komt verhaal halen en neemt hem zijn camisool af. Daar staat de Engelsman, uitgekleed: ‘Rampzalige als ik ben! ik moest nog van mijne buuren, van mijne gewaande vrienden deze verplet- | |
[pagina 171]
| |
tering ondergaan!’ Zijn landgenoot Griff is ontsteld over zijn aanblik: ‘niet alleen zyt gy naakt, maar ook uw gelaat is onkenbaar’ en houdt hem ‘een spiegel, de balans van Staat genaamd’ voor.Ga naar eind9. Een discussie tussen Goedhart en de Patriot, een ander Hollands personage, vult het volgende bedrijf. Goedhart, ‘[o]mhangen met een' papieren mantel van aan eengezette Projecten, Plan's en Prijsvraagen’, kijkt minachtend neer op de Patriot. Deze geeft hem echter een flesje met oogwater, dat zijn blik subiet verheldert: ‘Nu zie ik uwe deugd, uwe liefde voor mij’.Ga naar eind10. Geslagen met inzicht rukt hij zich de mantel van het lijf. De Patriot vertelt hem, dat, schoon uw rok u door list afhandig gemaakt is [nl. door de Engelsman], het echter uw schuld is; gij hebt denzelven vrijwillig overgegeven. Geloof mij! alle uwe buitenlandsche vrienden zijn uwe vrienden om hun eigen belang, onder het masker van vriendschap zoeken zij u op alle wijzen te ontblooten. (III.5) De inmiddels gearriveerde Fransman en Spanjaard verzekert hij dat Goedhart hun ‘staatkundige vriend’ zal blijven. Met de Wildeman loopt het dan in het vierde en laatste bedrijf niet goed af: zijn kinderen maken ruzie over de verdeling van het voormalige Engelse bezit. De Fransman ziet zijn kans schoon en onder het voorwendsel dat hij die kinderen wel in het gareel zal brengen, ontfutselt hij ze stuk voor stuk hun geld. Dan jaagt hij de hele familie Wildeman hun juist verkregen huis uit. Deze afloop van De verdrukte Wildeman was (in 1778) echter niet gebaseerd op feiten, maar een prognose van de auteur. Dat had de nodige verontwaardiging gewekt, vertelt hij in het voorwoord van De misrekening, het tweede vervolg op het Kaartspel: Veelen zogenaamden Staatkundigen komt het wanschikkelijk voor dat Prener [= de Fransman] [...] den Wildeman van het zijne ontzet: ‘Wat, zeggen zij, is dit? hoe weet de Schrijver dat dat gebeuren zal: is hij een Propheet?’ Neen [...], maar begeert gij eenige overeenkomst en toespelinge in mijne Stukjes op de tegenswoordigc Eng: en Amer: zaken te vinden, wilt gij 'er die uitlegging aan geven, wel aan, ik ben te vrede [...]. Bovendien, sinds wanneer is ‘het gissen in de Staatkunde eene doodzonde?’ vraagt hij zich af. Het is helemaal niet onwaarschijnlijk, meent hij, ‘dat de Americaanen binnen korten tijd geheel onafhanglijk zijn zullen’ en dat zelfs Engeland dat zal erkennen, maar het is om allerlei redenen ‘ook niet onwaarschijnlijk, dat zij zulks niet lang blijven zullen [...] en of het onwaarschijnlijk zij, dat Vrankrijk zich door den tijd daar van zoude willen meester maaken, laat ik zulke oordeelen, die de doorslepenheid en den lust om Conquesten te maken van dat Hof kennen’. In De misrekening zit de Fransman te zwelgen in zijn nieuwe bezit, maar heeft zijn vrouw, Mad. Finance, haar twijfels: niets is ‘rampzaliger voor een vrouw [...], dan meer vertrekken te hebben, dan zij schoon kan houden’. En dit nieuwe huis, daar ‘is wat aan te onderhouden’.Ga naar eind11. Zijn zuster, Mad. Politique, vreest dat hij de financiële en politieke gevolgen van zijn ‘bezitneeming van dit vertrek’ niet overziet.Ga naar eind12. De Spanjaard meldt zich met enkele ‘eeuwigdurende tractaten’, maar wordt de toegang tot het huis geweigerd: ‘Mijn Heer zit 'er in, en de Drommel zal 'er hem niet uitkrijgen’, vat des Fransmans kamerdienaar de situatie samen.Ga naar eind13. Mad. Finance en Mad. Politique krijgen gelijk. Onder ‘betuigingen van billijkheid en rechtvaerdigheid’ bestormen de Wildeman en zijn zoons het huis, slaan de bewakers de ‘armen en beenen aan stukken’ en vernietigen de vruchten. Op doktersadvies gaat de ziek geworden Engelsman zich vertreden in de inmiddels onbewaakte hof van de Fransman: ‘de Fransche peeren zijn smakelijk’ en goed voor zijn gezondheid. In het laatste stukje, Het verdrag, weigert de Hollander de kwakkelende Engelsman een | |
[pagina 172]
| |
stoel, vliegen de Spanjaard en de Portugees elkaar in de haren, rollen de Engelsman en de Fransman vechtend door de hof en ziet de Hollander uiteindelijk kans de partijen tot een accoord te bewegen: de Wildeman gunt de Engelsman en de Fransman ‘ieder een gedeelte van zijnen hof’ op voorwaarde dat ze hem met rust laten. De Spanjaard, de Portugees en de Hollander krijgen vrije toegang tot de Wildeman en zullen ‘met hem handel drijven’.Ga naar eind14. | |
Hoogmoed komt voor de valWeer een geheel andere visie op de Amerikanen debiteerde Lodewijk Theodoor van Nassau la Leck (1741-1795) in De Noord Amerikaan in Holland of de bedrogen hoogmoed (1778).Ga naar eind15. Deze berooide graaf en patriot had zich laten inspireren door ‘de geestige en vernuftige Toneel-Stukjes, door den Heere J.A. SCHASZ, in 't licht gegeven’ (voorwoord). Het toneelstukje moet dus op z'n vroegst na De verdrukte Wildeman geschreven zijn. Plaats van handeling: logement Het Zwijnshoofd in Rotterdam, waar de knecht een Westfaal is die Jurjen heet en met zwaar accent spreekt. Te gast is een rijke ‘Noord Amerikaan’, Gammon, ‘geboren in Westphalen, eigenlijk Schinken hietende’ en uiteraard de ‘onbekende broeder’ van Jurjen.Ga naar eind16. Met die stamboom is de toon gezet. Westfalen genoten niet bepaald aanzien in de Republiek. Dat was blijkens zijn voorwoord ook de uitdrukkelijke bedoeling van de auteur: ‘Ik heb tot het onderwerp van dit Toneel-Stukje gekozen, de alom bekende meest geringen afkomst der Noord-Amerikanen: hun tegenswoordig grootsch ja mogelijk al te trotsch gedrag; en de waarschijnelijkheid dat zij te hoogmoedig wordende, wel eens in 't vervolg van tijd het gelag zouden kunnen betalen, althans na eerst uitgeschud en misleid te zijn, weder onder de bescherminge van Engeland zullen trachten te komen’. Over de mogelijke afloop van de vrijheidsoorlog verschilde hij dus van mening met Schasz/'t Hoen. La Lecks minachting voor zijn Westfaalse Amerikaan is bijna schokkend. Gammon wordt opgevoerd als een onnozelaar met geld, die, terug in de Oude Wereld, zich wil kleden naar de laatste mode en een adelstitel kopen. De erin optredende Hollanders zijn van een onverdraaglijke arrogantie. Dit elitaire contrast komt al in een eerder geschrift van La Leck aan de orde. In een van zijn Brieven over de Noord-Americaansche onlusten (1777) gaat hij uitvoerig in op de geografische en sociale herkomst van de Amerikaanse kolonisten. Eén groep bestaat uit de allerarmzaligste mensen uit Europa, ‘Meest Duitschers, dus min vrije lieden ja veele Lijveigenen geweest zijnde’, die via de Republiek naar Amerika trokken: ‘het staat de meesten onder ons nog leevendig voor; hoe zij door deeze landen hunne doortogt neemende, bij geheele swermen liepen dwalen, door hunne domheid, lompheid en armoede, eerder aan beesten dan menschen gelijk zijnde’.Ga naar eind17. Deze ‘allerlaagste schepselen’ zijn in het vrije Amerika ‘wezentlijke menschen’ kunnen worden, zelfs zijn er die ‘gegoed, ja rijk geworden zijn’.Ga naar eind18. Dat is, aldus La Leck, nu net het probleem: ‘niet zelden ziet men ook, dat de menschen tot het buitenspoorig misbruik dier vrijheid vervallen, wanneer zij van der jeugd daar aan ongewoon, eensklaps de geneugtens derzelve komen te smaken’.Ga naar eind19. Dat misbruik is een van de oorzaken van de Amerikaanse revolutie. Het moet vanuit deze opvatting geweest zijn, dat La Leck zijn toneelstukje schreef over een zijns inziens omhooggevallen armoelijer, eigenlijk een nouveau riche. Anders dan bij zijn voorbeeld Schasz, zit er in La Lecks stuk geen humor en weinig directe politiek. Daarvoor is hij te veel gepreoccupeerd met de door hem beraamde ondergang van zijn slachtoffer. Wel vraagt een van de Hollanders, Karel, aan Gammon: ‘Hadden d' Amerikanen [...] niet beeter gedaan zich met andere natien als bij voorbeeld onze Republicq te verbinden?’ Jawel, meent Gammon, ware het niet ‘dat de Hollanders aan eenen Engelschen papie- | |
[pagina 173]
| |
ren halsband vastleiden’ (waarschijnlijk verwijzend naar de oude vriendschapsverdragen tussen de Republiek en Engeland). Karel wil ook weten, wat Gammon ‘bewogen heeft, Amerika te verlaten, alwaar het thans zo aangenaem is’ (valt hier enige valse ironie te beluisteren?). Eén van de redenen, vertelt Gammon, is dat hij ‘eenige tijd [wilde] doorbrengen onder een volk dat even gelijk wij het juk van den hals heeft afgeschud’. Die vergelijking gaat de Hollanders te ver. Een van hen, Politicus genoemd, riposteert: ‘Wij hadden wat meerder reeden daar toe. De Inquisitie noch de Albaas zijn in Noord America bekend geweest’.Ga naar eind20. Wanneer blijkt dat Gammon geen cent meer heeft - omdat hij, waarschijnlijk, opgelicht werd door zijn Franse rentmeester in Amerika - deinzen de Hollanders als het ware vol afschuw terug. Niemand wil hem geld lenen. Gammon ziet zich genoodzaakt al zijn Amerikaanse bezittingen ter plekke te verkopen aan een eveneens in het logement aanwezige Engelsman. De voorwaarde voor diens koop - dat Gammon tien jaar lang daar voor hem op het land zal werken - accepteert de berooide Amerikaan zonder morren. Zijn broer Jurjen krijgt meteen ook een baantje. De Hollanders lachen zich een kriek. | |
TussenstandIn het Nederlandse toneel woedde niet bepaald een ‘Amerika-manie’. In het korte bestek van twee jaar. 1777-1778, verwerkten welgeteld drie auteurs ‘Amerika’ in toneelvorm. Zij representeren uiteenlopende visies op de Amerikaanse vrijheidsstrijd, al zijn ze (waarschijnlijk) alledrie patriotten. Ook al weten we niets van Leerius, zijn voorwoord getuigt van patriotse gezindheid. De Amerikaan van Leerius is het minst pamflettistische stuk van alle. Zijn presentatie van de vrijheidsstrijd is zelfs traditioneel te noemen. Het contrast vervat in woorden als juk, tirannie, dwang versus vrij, billijk, recht moet de Nederlanders bekend in de oren geklonken hebben en ze hebben beslist geweten dat zulke woorden óók verwezen naar de eigen Opstand. Al sinds de zeventiende eeuw was hen dat contrast (tirannie = slecht, vrijheid = goed) door het ene na het andere treurspel ingewreven. Leerius' stuk is een actueel onderwerp in een oud, vertrouwd jasje. Wat niet wegneemt, dat de auteur tevens een standpunt inneemt: de Amerikaanse vrijheidsoorlog is billijk. De stukken van Schasz/'t Hoen zijn onverhuld politiek en actueel. Daarin zoekt de auteur zijn weg in de complexe machtsverhoudingen van die jaren: niet alleen proberen de Amerikanen zich te ontworstelen aan hun Engelse meesters, maar ook zijn er continu strubbelingen met de Engelsen die de Nederlandse handel (eigenlijk: oorlogshandel) ernstig verstoren, verklaart Frankrijk Engeland in 1778 de oorlog en zijn in de Republiek de meningen over wiens kant te kiezen verdeeld. Het Engelsche en Amerikaansche kaartspel en zijn vervolgstukjes gaan eigenlijk over de strijd tussen de landen van de Oude Wereld over hun (handels)belangen en machtspositie in de Nieuwe Wereld. Die strijd wordt ook gekleurd door de gebeurtenissen en verhoudingen ‘thuis’. De in Het verdrag geschetste afloop waarbij iedereen een portie van de buit krijgt, maakt enigszins de indruk van een noodoplossing: het beste is als alle partijen tevreden zijn. De mogelijkheid van echte, formele onafhankelijkheid van de confederatie, zoals die in 1783 werkelijkheid werd, lag kennelijk niet in de verwachtingen van 't Hoen. Maar misschien was die noodoplossing vooral ingegeven door de wens dat hoe dan ook de Republiek haar bestaan als handelsnatie zou kunnen voortzetten, waarvoor een vrij en ongehinderd handelsverkeer van levensbelang was. Generaties Nederlanders hadden al gezworen bij de leer dat vrijheid en vrede goed zijn voor de handel, 't Hoen is geen uitzondering. La Leck zag duidelijk niets in de Amerikaanse vrijheidsstrijd. Als we zijn opvatting enigszins vrij parafraseren, dan was die strijd een opstand der horden, van ongeletterde lom- | |
[pagina 174]
| |
periken zonder enige beschaving. Het is maar goed, zo impliceert hij, dat er nog een Engelsman is, die zich verwaardigt de Noord-Amerikaan te helpen, al verdient hij het niet. ‘Gij zijt een mensch’, krijgt Gammon van hem te horen, ‘gevolglijk hulpwaardig, en schoon gij onze natie wat slegt behandeld hebt, zal ik u evenwel helpen’. Klinkt de Engelsman paternalistisch, de Hollanders reageren gewoon bot: ‘Wij zullen uwe gezondheid drinken, en ons wat vervrolijken over dien Moffen Amerikaan’.Ga naar eind21. De slotclaus, uitgesproken door Gammons voormalige Hollandse knecht Hendrik, maakt het er niet veel beter op: ‘De klucht is uit. Zo zijn er vier geholpen. De Engelsman heeft Land en volk. Gammon en Jurjen hebben brood, en ik heb een dienst [nl. bij een der Hollanders]. Het spreekwoord is bewaarheid, dat hoogmoed voor den val komt’. | |
Geloof, liefde en WashingtonNa 1778 blijft het, wat Amerika en toneel betreft, voorlopig stil. De definitieve onafhankelijkheid van 1783 werd toegejuicht noch bekritiseerd in toneelvorm. In 1786 publiceert Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) een treurspel dat zij situeert in het Amerika van zo'n twee eeuwen eerder, het land welks ontdekking volgens de Engelse radicaal en deïst Tom Paine (1737-1809) ‘aan de Hervorming was voorafgegaan alsof God in Zijn genade een toevlucht voor de vervolgden had willen scheppen’.Ga naar eind22. Van Merkens Louize d'Arlac gaat over hugenoten die in ‘Florida’ (eigenlijk South-Carolina) een toevluchtsoord hebben gevonden, waar zij vrijelijk hun geloof kunnen uitoefenen en in vrede naast de Indianen leven. Dit vreedzame samenleven wordt verstoord door de Spanjaarden die de hugenootse nederzetting uitmoorden. Met hulp van de Indianen verjaagt een legertje uit Frankrijk overgekomen hugenoten de Spanjaarden.Ga naar eind23. Van enige actueel-politieke strekking lijkt in dit stuk geen sprake te zijn. Dolsey en Amelia (1789) van Adriana van Overstraten (1756-1828) verdient nauwelijks vermelding. Het is een liefdesdrama dat zich afspeelt in de Amerikaanse vrijheidsoorlog, die en passant als burgeroorlog wordt voorgesteld, bij monde van een Amerikaan: ‘'t Strijdt [...] met regt, natuur en wetten/ Dat ik mijn volk [nl. de Engelsen] bevecht’.Ga naar eind24. Hij had wel gewild wel dat het anders was. Het stuk heeft weinig met Amerika te maken en afgezien van het personage van een anti-Engelse Indiaan had het evengoed ergens anders kunnen spelen. Pas latere gebeurtenissen in eigen land geven weer aanleiding tot een blik op Amerika. In 1795, het jaar dat de Fransen, onder toejuiching van de patriotten, ons land binnentrekken, en twaalf jaar na Amerika's officiële onafhankelijkheid verschijnt De vrijheids-zoonen van een onbekende auteur met duidelijk patriotse sympathieën.Ga naar eind25. Het stuk speelt in het nu onafhankelijke Amerika en wordt voorafgegaan door een opdracht vol vrijheidszin: De gevoelens eener waare vrijheid en gelijkheid, die aller wegen in dit stuk doorstraalen, zullen hetzelve wel ligt niet ongeschikt maaken. om ten tooneel gevoerd te worden. [...] Mogt dit voordbrengsel van mijne zugt voor eene deugd, welke den vrij man alleen mag te verädelen, en tot zijne wezenlijke bestemming op te voeren, het hart van mijne landgenooten in tusschen door den reinsten gloed der vrijheidsmin doen blaaken. De vrijheids-zoonen speelt zich af ‘op een buitengoed in America’. Daar treffen we de conservatieve Hollandse vader Van Daalen die zijn zoon wil dwingen tot een huwelijk met de dochter van bankier Fairfax. Van Daalens zoon Ferdinand die wil trouwen met de armlastige Adelaïde, en Adelaïde's vader, de heer Williams. De laatste is geschokt door Van Daalens optreden: ‘Hoe! dwingen?... En dat hier op den grond van eenen vrij gestreden Americaan!... Mijn Heer!’Ga naar eind26. Vader Van Daalen heeft niets te dwingen, want (zegt Ferdinand) ‘de rechten van dit vrij gewest gedoogen [...] geen ouderlijken dwang’.Ga naar eind27. Willem, Adelaïdes broer, is een | |
[pagina 175]
| |
vurig pleitbezorger van de Amerikaanse gelijkheidsbeginselen: ‘De natuur heeft alle stervelingen volmaakt gelijk gevormd! Geen goud, geen nietige, en geleende luister onderscheiden den magtigen, den vorst, van zijnen behoeftigen natuurgenoot, den schamelen bedelaar’. Bovendien is hij er heilig van overtuigd dat die gelijkheidsleer, ‘waar van America thans reeds zo luisterrijk de schoonste lessen predikt’ op een dag ‘over dit geheele wereldrond geëerbiedigd en omhelsd zal worden’.Ga naar eind28. Hier en daar wordt nog in weinig vleiende woorden naar het Engelse verleden verwezen: ‘de gevloekte klaauwen van het moordzuchtig Albion’, de ‘woeste Brit’ en ‘de ijzelijkste behoeftigheid, waar in de roofzucht der Britten hen [n]. de Amerikanen] gedompeld heeft’.Ga naar eind29. Nu is Amerika ‘vrijen grond’, het land van ‘de groote Washington’, ‘den verlosser van America’, en van ‘het Congres [...] de vaderen van het vrije americaansche volk’.Ga naar eind30. Het meest bizarre van dit stuk is wel dat, om met de onvolprezen Worp te spreken, ‘Washington als deus ex machina optreedt’.Ga naar eind31. Uiteindelijk is hij het die Ferdinand en Adelaïde in de echt verenigt, maar natuurlijk niet alvorens Ferdinands vader streng toegesproken te hebben (waarbij Washington in het voorbijgaan ook het geweldsmonopolie van de staat vastlegt): Bedenk, o onvermurwbaar mensch! hoe zeer gy u tegen God. het recht der menschheid, tegen de inspraak der natuur en de geheiligde wetten van dit land vergreept! - De Godheid zelf zal haar gezag en gehoonde rechten wreeken. - Dan. die van dezen grond zijn aan mij toebetrouwd: om die steeds te beschermen, draag ik het staal... Laat af dus - vervolg uw zoon niet meer! De menschen zijn in het vrijë America allen, door de natuur, de wetten, en hun recht gelijk [...] Zie daar de rechten van den mensch! (V.5, p. 86) Na deze fraaie tirade komt de slotzin van het stuk, in koor door alle personages uitgesproken, nauwelijks als een verrassing: ‘Lang leeve Washington... steeds leeve de vrijheid van America!’ Ongetwijfeld meende de auteur dat in eigen land een vergelijkbare vrijheid, mèt rechten van de mens, was aangebroken in dat ‘eerste jaar van de bataafsche vrijheid’.Ga naar eind32. En dat wilde hij zijn publiek even vertellen. | |
Tot besluitDe cirkel is rond. Van de eigen vrijheidsstrijd, via de Amerikaanse Vrijheidsstrijd, terug naar eigen land waar een nieuw tijdperk van nieuwe vrijheid aanbreekt. Ofwel van bevrijding van een tiranniek juk, via handelsvrijheid en geloofsvrijheid naar de Bataafse vrijheid. Vrijheid is een veelkoppig wezen en de draagwijdte van zijn doen en laten niet altijd te overzien. Schasz/'t Hoen keek met een nogal Europa-centrische blik en gokte erop, dat ‘Europa’ nog een flinke (commerciële) vinger in de Amerikaanse pap zou houden. Of hij toen hoopte dat Amerika vrij, dat wil zeggen onafhankelijk zou worden, valt te betwijfelen. La Leck zag een stel vrijgevochten halve barbaren, die de weelde van vrijheid en eigen verantwoordelijkheid niet aankonden. In De Noord Amerikaan bracht hij een soort anti-Amerikanisme onder woorden, dat helaas nog altijd opgeld doet: het dédain van de Oude Wereld jegens de Nieuwe Wereld.
Op de valreep gewerd mij dat er nog een toneelstuk is, waarin de Amerikaanse vrijheidsoorlog een rol speelt: Jacob Eduard de Witte jr., Emma Corbet.Ga naar eind33. Treurspel, Amsterdam, wed. J. Dóll, 1793. Het vertoont qua plot enige overeenkomsten met Van Overstratens Dolsey en Amelia.Ga naar eind34. In beide stukken zijn de hoofdpersonages Engels, loopt een jongedame weg van huis en reist in mannenkleren naar Amerika om haar geliefde te zoeken en vindt ze hem, verwond door een giftige pijl van de Indianen. In beide stukken zuigt zij vervolgens het bloed uit zijn wond om hem te redden en krijgt daarmee het gif van de pijl binnen. In Dolsey en | |
[pagina 176]
| |
Amelia overlijdt alleen de redster, in Emma Corbet sterven beide gelieven aan het vergif. In het laatste stuk is sprake van ‘de rechten van het menschdom’, heet Washington ‘menschlievend’ en is de Amerikaanse vrijheidsoorlog een burgeroorlog. |
|