| |
| |
| |
Signaleringen en boekbesprekingen
Weyerman in Breukelen
De geïnteresseerde zij erop gewezen dat in het Tijdschrift historische kring Breukelen 17 (2002) nr. 2, p. 65-69 verscheen: Peter Altena, ‘Schuitenschop. Uit het leven van Jacob Campo Weyerman te Breukelen 1725-1727’. Dit artikel is een uitgebreider en aangevulde versie van Altena's artikel in de MedJCW 2001, 160-163, waar het voorkomt onder de titel ‘Hekelschrijver in de Vecht’.
[ah]
| |
De Athenian Mercury en de Londense koffiehuizen
Mercuurschrijver Hendrik Doedijns vergeleek zijn Haegse Mercurius graag met de Athenian Mercury van de Londense boekverkoper John Dunton. Dit populaire Engelse tijdschrift was in dialoogvorm geschreven waarbij een wijs, want Atheens gezelschap de vragen van quasi-lezers beantwoordde. Soms waren die vragen zo absurd dat ook de antwoorden een hoge amusementswaarde hadden. In de Londense koffiehuizen, waar Weyerman zich graag ophield, was het blad dan ook razend populair.
Wie meer wil weten van de Engelse koffiehuizen, en meer in het bijzonder de koffiehuisleescultuur, heeft wellicht iets aan enkele publicaties van Helen Berry. van de University of Newcastle upon Tyne. In Biblion (voorjaar 2000) schreef ze ‘“All Englands Rarityes Are Gathered Here”. The World of the Athenian Mercury’. In The London Journal 25 (juni 2000) verscheen haar ‘An Early Coffee House Periodical and its Readers’ en de Royal Historical Society Transactions, 6e serie, xi (2001) bevat haar ‘Rethinking Politeness in Eighteenth-Century England: Moll King's Coffee House and the Significance of Flash Talk’.
[rvv]
| |
Eerste publicaties van Pieter Poeraet getraceerd
In MedJCW 1988 (p. 37-60) verscheen een biografisch artikel over een vijand van Weyerman: ‘De ondergang van Pieter Poeraet (1684-?), domineedichter.’ Het volgende is een kleine aanvulling.
John Lane. van het IJmuidense antiquariaat Asher Books, attendeerde mij op een tekst van Poeraet die mogelijk de vroegste door deze gepubliceerde is. Lane beschikt(e) over een exemplaar van een Leidse dissertatie uit 1706: Gerardus Beeckerts a Thienen. Quaestiones Juridicae Inaugurales, ex variis Juris materiis desumtae (Leiden, Abraham Elzevier 1706). Aan het einde hiervan vindt men drie verzen (lofdichten) die in het enige andere getraceerde exemplaar van deze dissertatie ontbreken. De titels: ‘Aan de Letterrijken Heer, Heer Gerardus Beeckerts van Thienen, Als Hy met aller toejuigening der beider Regten Doctor wierd gemaakt in de Hooge Schoole van Leyden, den 10. Juny 1706.’; ‘Aan de zelven.’; ‘Deugten Eerzang Aen den zelven.’
Dit laatste gedicht heeft de vermelding: ‘Auxilio & Consilio. P. Poeraet, S.S.Th. St.’. Het derde gedicht is dus zeker van Poeraet, maar misschien zijn de eerste twee ook van zijn hand.
[ah]
| |
In Nederland gebeurt alles vijftig jaar later
Om de vijf jaar herinnert Nederland zich dat Heine gezegd zou hebben dat in Nederland alles vijftig jaar later gebeurt. Waar staat dat precies? vraagt men zich af. Columnisten en journalisten zoeken zich suf: Heine-experts verzekeren na enige tijd dat de gezochte uitspraak nergens bij Heine te vinden is.
Maar wie heeft het dan wél gezegd? Dat is nog steeds de vraag. Heeft feitelijk iemand dat gezegd? Is het niet mischien een soort algemeen thema, dat Nederland in de 18e eeuw ingeslapen is? Een topos die al bij de tijdgenoten voorkomt?
Onlangs trof ik in De Noord Amerikaan in Holland, of de bedrogen hoogmoed (2e druk, Utrecht, Gijsbert Timon van Paddenburg 1778), geschreven door N.L. (oftewel: Lodewijk Theodorus van Nassau La Leck) de volgende passage (p. 7-8). Daar zegt de brave Hollander Hendrik tegen de in ons land verzeild geraakte Amerikaan Gammon (Amerikaan? Nu ja, oorspronkelijk komt hij uit Swinemünde in Westfalen) op diens zeggen dat Hollanders zo ijverig waren, en vroeg opstonden: ‘Dat was goed over zestig, zeeventig jaaren. Ik heb mijn Vader wel horen zeggen, dat zij toen voor dag en dauw op stonden. Maar zeederd dien tijd is er een soort van besmettelijke ziekte bij ons geweest, waar van het kwaad nog niet genezen is [....]. De Dokters noemen het een slaapziekte, waar door de menschen geduurig in den dommel zijn, en bijna altijd slapen. Evenwel ik hoor dat de kwaal thans merklijk afneemt, en dat veelen daar van bijna geneezen zijnde, wederom vroeger beginnen op te staan. Daar is een Vaderland lievend Dokter te Utrecht, die er een heerlijk middel teegens uitgevonden heeft. Het is een Oeconomisch watertje [...].’
Een slaap van vijftig, zestig jaar: dat benadert sterk de aan Heine toegeschreven vijftig jaar achterstand. Zijn er meer van deze passages te vinden? Of is toch uiteindelijk een bepaalde schrijver verantwoordelijk voor die halve eeuw krachteloosheid?
[ah]
| |
| |
| |
H. van Koningsbrugge en E. Waegemans (red.), Van de vierpotige leeuw en de tweekoppige adelaar. Studies over Nederlands-Russische relaties. Groningen, Instituut voor Noord- en Oost-Europese studies 2002. (Baltic Studies, 7). ISBN 90-73432-07-3. 195 blz. Prijs 22 euro.
Deze bundel met in het algemeen prettig leesbare en informatieve bijdragen van Nederlandse en Vlaamse slavisten (Groningen en Leuven) bevat enkele artikelen die achttiende-eeuwers zullen interesseren. Vincent Hovinga schrijft over de jonge, onervaren Jacob de Bie. Nederlands diplomaat te St.-Petersburg in de jaren 1711-1718. Blijkens zijn wekelijkse brieven aan het thuisfront kon deze calvinistische ambtenaar maar niet wennen aan de veelvuldige Russische bacchanalen waarop Peter de Grote de toon aangaf, ‘van alles en op alle tijden genietende’. Van Russische zijde werd de ijverige diplomaat vervolgens zodanig gepest dat de goede wederzijdse betrekkingen tussen beide landen in gevaar kwamen. Russische druk zorgde er tenslotte voor dat De Bie werd teruggeroepen.
Theo van Staalduine schrijft over de taalperikelen binnen de Hollands Hervormde Kerk te Sint-Petersburg ten tijde van ds Jacobus Gargon (1770-1775). Hem werd verweten dat hij niet in staat was ook de Duitstalige gereformeerde immigranten in hun eigen taal te bedienen. Aangezien juist die groep de financiële ruggengraat vormde van zijn Gemeente (in tegenstelling tot passanten als de Hollandse matrozen die nauwelijks iets in het kerkenzakje gooiden), was dominees ontslag spoedig aan de orde.
De doorwrochte bijdrage van Roger Tavernier werpt licht op een allermerkwaardigste militair en liefhebber van de Klassieke Oudheid, namelijk Bernard Rottiers (1771-1858). Antwerps kolonel in Russische dienst, die - op doorreis te Brunswijk, staande aan het graf van stadhouder Willem V - bekropen werd door de gedachte dat de ontslapene ‘zonder tegenspraak een van de beste prinsen [was] die er ooit zijn geweest’. Rottiers was namelijk deze prins ooit in zijn ballingschap in Engeland gevolgd. Op zijn reizen door de Kaukasus en door Turks gebied noteerde Rottiers niet alleen gegevens van militair belang, maar ook allerlei gruwelijke wetenswaardigheden over de zeden en gewoonten van de aldaar levende volkeren, door hem treffend gekenschetst als ‘ontelbare half-gedisciplineerde honden, de barbarij.’ Rottiers heeft een wakker oog voor gruwelijke details. Wat de Turkse justitie Grieken en Armeniërs te Constantinopel aandeed, wekt zijn terechte verontwaardiging. Hij signaleert ook hoe op Rhodos het lijk van een pas onthoofde joodse valsmunter door dezelfde justitie werd behandeld. Het werd ter opperste vernedering van soortgelijke ‘ongelovigen’ tentoongesteld met de neus in de aars.
In de overige artikelen komt vooral 19e en 20ste-eeuwse stof aan de orde. Soms heel erg bijdetijdse stof. Huidige Ruslandreizigers zouden hun voordeel kunnen doen met wat Vladimir Ronin opmerkt over het moderne Russische slang. Het onschuldig lijkende pismo iz Gollandii (een brief uit Nederland) is vandaag de dag namelijk het equivalent van een zending drugs. Inwoners van de Benelux zullen aangenaam verrast lezen dat de term Beniljoeks hetzelfde betekent als ons ‘prima-de-luxe’.
Karel Bostoen
| |
Dorothea Bessen en Klaus Wisotzky (red.), Buchkultur inmitten der Industrie. 225 Jahre G.D. Baedeker in Essen. Essen, Klartext-Verlag 2000 (Veröffentlichungen des Stadtarchivs Essen 3). ISBN 3-88474-786-X. Prijs 12,80 euro.
Weliswaar zit de boekhandel-uitgeverij Baedeker - sinds een kleine twintig jaar ondergebracht in de Sutter-Gruppe - al meer dan 225 jaar in Essen, de familie Baedeker doet al veel langer in boeken. In 1710 trouwt Diederich Baedeker, de eerste in de familie die aan boeken zijn brood verdient, met de weduwe Tränkner, te Bielefeld, en wordt daarmee eigenaar van een drukkerij aldaar. Twee jaar later wordt hij ‘königlich preussischer privilegierter Buchdrucker der Grafschaft Ravenburg.’ Zoon Gottschalk Diederich neemt na de dood van zijn vader de zaak over en koopt in 1737 de Dortmunder Stadtbücherei. Drie jaar later verkrijgt hij van het Essener stadsbestuur het recht om met het weeshuis een drukkerij te beginnen. Die zaak gaat echter nog een paar keer in andere handen over, totdat in 1775 zoonlief Zacharias Baedeker door huwelijk de drukkerij in handen krijgt.
Vanaf dat moment is de firma Baedeker definitief in Essen gevestigd. Het wordt al snel een florerend bedrijf, inclusief de forse leenbibliotheek en de uitgave van verschillende kranten, dat met evenveel, zo niet meer succes wordt voortgezet door zijn kinderen. Zo verkrijgt Zacharias' zoon Gottschalk Diederich II in 1803 het druk- en boekhandelsprivilege van de universiteit van Duisburg. De familienaam zal pas wereldwijd bekend worden door diens zoon Karl Baedeker (1801-1859), die zich met een boekhandel-uitgeverij heeft gevestigd in Koblenz en vanaf 1830 begint met de uitgave van de bekende reisgidsen. Een andere zoon is Adolph, die in Rotterdam is neergestreken waar hij een boekhandel bezit die na enige jaren verlies eveneens een gezond bedrijf wordt. Er zijn van deze Adolph Baedeker slechts weinig uitgaven bekend.
Begrijpelijkerwijze wordt aan deze Baedekertelg weinig aandacht besteed. Wel is aardig om te zien dat anders dan in de 17e en de eerste decennia van de 18e eeuw, toen de Nederlandse boekverkopers hun geluk zochten en vonden in Duitsland, in
| |
| |
de 19e eeuw de situatie omgekeerd is. Dan zoeken de Duitse boekverkopers hun heil in Nederland. Die laatste trend is reeds zichtbaar vanaf medio 18e eeuw, wanneer de boekhandel in Duitsland aan zijn internationale opmars begint.
Het jubileumboek geeft een heel aardig beeld van hoe een bloeiende boekhandel-drukkerij-uitgeverij uit het Ruhrgebied zich in de loop der tijden ontwikkeld heeft; een familiebedrijf dat zijn naamsbekendheid dankt aan Karl Baedekers befaamde reisgidsen. De bundel artikelen is rijk geïllustreerd en bevat een index en een uitgebreide literatuuropgave.
Rietje van Vliet
| |
W. Christiaens en M. Evers, Patriotse illusies in Amsterdam en Harderwijk. De patriottentijd in Amsterdam en Harderwijk weerspiegeld in de brieven van Steven Jan en Jakob van Geuns, zonen van de Harderwijkse hoogleraar Matthias van Geuns, 1784-1788. Hilversum, Verloren 2002. ISBN 90-6550-687-x. 274 blzz. Prijs 25 euro.
Het beeld van Harderwijk (volgens een welbekend oud versje) als plaats waar slechts bokkingen en bullen van promotie geproduceerd worden, wordt hard onderuitgehaald wanneer men de correspondentie leest van twee van de zoons van de Harderwijkse hoogleraar medicijnen Matthias van Geuns, zelf een medicus van grote verdiensten. De briefwisseling speelt zich af tijdens de (eerste) patriottentijd. De broers Steven Jan (te Harderwijk) en Jakob (stagiair op een handelsfirma te Amsterdam) informeren elkaar en hun ouders over hun wel en wee, hun financiële omstandigheden, hun leesgewoonten en nog veel meer; maar vooral natuurlijk over de gebeurtenissen op politiek vlak. Hier krijgen wij een uitstekend beeld van wat zich in een gemiddelde kleine stad afspeelde toen de Nederlandse verlichtingsaanhangers zich begonnen te richten op de vraag hoe een vernieuwde republiek er in concreto moest uitzien. Een deel van de gematigde patriotten radicaliseerde, een deel van de bevolking kon daar niet in meegaan. In de gezinnen en in de buurten laaiden de hartstochten op. Kroegen, winkels, sociëteiten, universiteiten werden het toneel van partijstrijd. Ruiten sneuvelden, niet ongevaarlijke rellen waren aan de orde van de dag.
Harderwijk is in deze briefwisseling het decor; en een prachtig voorbeeld van een strijd die zich in heel Nederland afspeelt. Plotseling begrijpen wij, via deze ego-documenten, door middel van dit inside verslag over de gebeurtenissen in deze Gelderse stad, hoe emotioneel de tijden waren.
Natuurlijk - die bokkingen komen wel degelijk voor. Als de Pruisen Amsterdam binnengerukt zijn, oktober 1787, dankt Jakob voor de ontvangst van twaalf ‘bukkingen’ die hij met smaak denkt op te eten (dat wordt maagpijn; maar daar zal hij wel een middeltje tegen weten, immers uit een medische familie afkomstig). In een gewoon geval is het al boeiend genoeg te lezen wat de prijs is van mannenkousen; wat de broers lezen (bijvoorbeeld: Willem Leevend; Hermes; Martinet; Cérisier; de Grandison; Holberg); wie de bekenden van de familie zijn (Van Goens; Krayenhoff; Van der Meersch; de biografische annotatie bij deze personen is merkwaardig apolitiek geformuleerd). Maar het is deze keer boeiender mee te leven met de gebeurtenissen in de twee steden: hoe in Harderwijk vrijkorpsen worden opgericht, studenten achterna worden gezeten door het orangistisch volk, vader voorzichtigheid aanraadt en al te radicale meningen en acties probeert te voorkomen. Zeer merkwaardig is het te lezen hoe de broer te Amsterdam, nog in oktober 1787, toen behalve genoemde stad al de hele Republiek bezet was, de blijkbaar nog steeds heersende mening onder de Amsterdamse patriotten weergeeft: de Fransen zijn wel degelijk in aantocht! Zij staan reeds bij Den Bosch enzovoorts.
De uitgave van deze briefwisseling van de doopsgezinde, verlichtingsgezinde familie Van Geuns is dus op zichzelf beschouwd een waardevolle bijdrage aan de Gelderse geschiedenis. Even waardevol is echter datgene wat men vindt in de lange, gedegen en erudiete inleiding. Daarin vindt men de biografie beschreven van alle leden van het gezin Van Geuns. Tevens wordt het wel en wee van Harderwijk en de Gelderse Academie in de patriottentijd grondig toegelicht, met veel boeiende details. Dit alles wordt ingebed in of aangevuld met een bijzonder informatieve beschrijving van de ontwikkelingen binnen de Nederlandse Verlichting, volgens moderne inzichten, en van de vorming van de diverse politieke partijen; op een wijze die ik verschillende andere moderne historici beslist zou willen aanbevelen. De uitgave moge model staan voor de geschiedenis van de patriottentijd in andere Gelderse steden en stadjes.
Als uw recensent nog wat te pruttelen mag hebben: de in het algemeen uitstekende annotatie bij de briefwisseling laat een enkele keer open plekken. Het is niet zozeer dat vreemde zaken niet verklaard worden (hoewel - wat is een ‘savonet bal’, p. 153?) als wel het feit dat ogenschijnlijk duidelijke zaken geen toelichting krijgen. Zo schrijft Steven Jan plotseling in een soort taal die doorgaans gebruikt wordt door rarekiekvertoners (p. 153). Zulks heeft vaak politieke implicaties; moet de lezer daarover niet geïnformeerd worden? Dito over het oplaten van een ‘lugtbol’ te Harderwijk (p. 161) - vaak een patriotse liefhebberij. Niet-informeren is, in de ars annotandi, óók informeren: de lezer trekt eigen, meestal ongewenste, conclusies. En het is een beetje teveel van het goede in de inleiding wanneer daar citaten behal- | |
| |
ve door wit boven, onder en terzijde, en door kleiner korps, óók nog eens van aanhalingstekens voorzien worden. Maar dit is een klein euvel, wellicht veroorzaakt door de voortreffelijke grondigheid waarmee deze correspondentie uitgegeven is.
A. Hanou
| |
Cd-rom Encyclopédie de Diderot et d'Alembert, ou Dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers. Bestellen bij de boekhandel of rechtstreeks bij de uitgever: Redon, service relation clientèle, 75704 Paris cedex 13. Tel. 33 (0) 1 45 87 53 82. E-mail: www.dictionnaires-france.com. Prijs 105,19 euro.
Wie hét manifest van de Verlichting, de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert, wil raadplegen, hoeft tegenwoordig niet meer naar de plaatselijke universiteitsbibliotheek om een van de oorspronkelijke ‘turven’ in te zien. De Parijse uitgever Redon zette deze 18e-eeuwse bestseller (aan de vooravond van de Franse Revolutie waren er maar liefst 25.000 sets van verkocht) op cd-rom. Iedereen die er 105.19 euro voor overheeft, kan voortaan achter zijn beeldscherm snuffelen in de encyclopedie. Een opgestuurd registratieformulier levert vervolgens nog een aardige verrassing op in de vorm van een cd-rom met de vierde druk van de Dictionnaire de l'Académie (1762).
Redon heeft een aantal grote (Franse) woordenboeken en encyclopedieën gedigitaliseerd en vooral: op werkelijk voorbeeldige wijze doorzoekbaar gemaakt. Een uitgebreide handleiding beantwoordt elke vraag en voorkomt dat je in de enorme hoeveelheid gegevens verdwaalt.
De cd-rom met de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert bevat de eerste editie zoals die tussen 1751 en 1778 verscheen, dat wil zeggen zeventien delen tekst, vier delen supplement, twee delen inhoudsopgave en twaalf delen, planches, samen vijfendertig delen folio zijn op vier schijfjes samengeperst. Alhoewel de oorspronkelijke, vaak zeer gevarieerde spelling is gehandhaafd, geeft dat geen problemen bij het doorzoeken van de tekst. Uiteraard is op artikel te zoeken en in plein-texte, maar ook op auteur en op kennisgebied. Een (beperkte, want alleen voor de eerste zeven delen geldende) lijst met afkortingen voor de aanvankelijk onbekende, maar gaandeweg het project steeds meer beroemde namen tellende artikelenschrijvers wordt bijgevoegd. De notie van domaines ofwel tranches de connaissance was heel belangrijk voor de redacteuren, waarom zet Diderot uiteen in zijn artikel Encyclopédie en d'Alembert in het ‘Discours préliminaire des éditeurs’, dat een beginselverklaring van de encyclopédistes genoemd mag worden. Om iets van het theoretisch en filosofisch fundament te begrijpen waarop dit monumentale werk berust, is het aardig de blik eens te laten gaan langs de ‘takken van de boom der kennis’.
Een belangrijk onderdeel van de Encyclopédie zijn de planches, die de kennis immers voor iedereen toegankelijk moesten maken. De schermvullende illustraties zijn over drie cd-roms verdeeld, maar gegoochel hiermee is niet nodig, want de platen zijn van de ene texte-vignettes-cd-rom op te roepen en vullen dan de rechterhelft van het scherm, wat vaak groot genoeg is. Net als de tekst zijn ze eenvoudig te kopieëren en te printen, en ook daarmee heeft Redon de rechtgeaarde dix-huitiémiste of liefhebber van lexicografische weken een groot plezier gedaan.
Monique Bullinga
| |
Joost Kloek en Karin Tilmans (red.), Burger. Amsterdam, Amsterdam University Press 2002 (Nederlandse begripsgeschiedenis 4). ISBN 90-5356-500-0. 388 blzz. Prijs 36 euro.
Na de delen over de begrippen ‘vaderland’, ‘vrijheid’, ‘beschaving’ (en straks over:‘republiek’) nu een deel over ‘burger’. Deze delen hebben vaak een wat merkwaardige opbouw: zij bestaan veelal uit deelstudies over het begrip in kwestie, tijdens een zeer bepaalde periode, in een bepaalde historische entourage, soms slechts in een bepaald literair genre. Daar is niets verkeerds aan; maar men kan verlangen naar een totaaloverzicht.
In dit deel is de 18e eeuw niet karig bedeeld. Van Erika Kuijpers en Maarten Prak vinden we een opstel over de praktijk en de voordelen van het poorterschap (burgerschap) tijdens de 17e en 18e eeuw in Amsterdam. Kloek en Mijnhardt belichten ‘de verlichte burger’. De samenvatting geeft hun these over het beschavingsideaal van de burgerlijke samenleving als volgt (p. 9): ‘De herkomst [van dit ideaal] situeren zij in het internationale Verlichtingsgedachtegoed over de maakbaarheid van mens en samenleving. Dit had geleid tot het [...] concept van een moreel-burgerlijk universum, waar in theorie iedereen deel van kon uitmaken. Hiermee werd dus een in beginsel democratisch alternatief geformuleerd voor het elitaire klassieke “civis”-concept. Wel stond net als in de “civis”-traditie ook in het nieuwe concept de deugd centraal, maar deze deugdopvatting was toegesneden op de mogelijkheden van een redelijke en gevoelige achttiende-eeuwer, in welke staat hij ook geplaatst was, en niet op die van de Romeinse patriciër of op de moderne vertaling daarvan: de Amsterdamse grote ondernemer. Ook was de voorheen nooit geheel losgelaten verbinding tussen burger en stad nu, althans op politiek- en moraalfilosofisch niveau, definitief verbroken.’
Karakteristiek voor Kloek en Mijnhardt is dat zij menen dat de Nederlandse politieke vertaling
| |
| |
naar een (mede) politiek staatsburgerschap slechts ‘met Franse hulp’ (p. 9) tot stand kon worden gebracht. Op p. 156 heet het dat de ‘politieke burger’ ‘zijn weg hierheen vond via de omweg van het uit Frankrijk geïmporteerde revolutionaire gedachtegoed.’ Tja....
Over die laatste stelling, in de Blauwdrukken leidend tot de mening dat de grondwet van 1798 niet meer was dan een geschiedkundig ongeval, hebben historici al eerder hun verbazing uitgesproken. Inderdaad - als die Fransen van 1795 al bruikbaar zouden zijn om het begrip ‘import’ te wettigen, dan zouden evenzeer de Pruisen van 1787 gebruikt mogen worden om te bewijzen dat de ontwikkeling alhier van het politieke burgerschap zich wat te gevaarlijk begon te ontwikkelen. Overigens is de stellingname door Kloek en Mijnhardt mijns inziens in het algemeen meer hieraan te wijten dat zij veelal die bronnen gebruiken, die zich minder concreet uitlaten over politieke, religieuze en personele conflicten.
Een ander type bronnen wordt gebruikt door Myriam Everard die in een artikel over vrouwen als burgeres nog het nodige weet op te graven over politiekbetrokken vrouwen in dit tijdvak: en dat terwijl, het zij zonder vooringenomenheid gezegd, de gemiddelde vrouw dan toch echt niet beschouwd kan worden als voorloopster van het verlichte gedachtegoed.
A. Hanou
|
|