Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 25
(2002)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Hoe komt Van Effen in 1732 aan een ambt?Ga naar eind*
| |
Eerdere banden met BrabantIn Justus' ouderlijk huis in Utrecht moet in verhalen van zijn vader over vroeger het Brabantse land een rol hebben gespeeld. Diens vader (en Justus' grootvader) Andries Melchiorszoon trouwt op 15 juni 1628 weliswaar in Utrecht, maar de bruid: Emmechien Hendricx, is afkomstig uit 's-Hertogenbosch. Zij sterft meteen na de geboorte van haar eerste kind, dochter Emmeken; kort daarop hertrouwt de weduwnaar en uit dit huwelijk wordt in oktober 1642 in Utrecht Justus' vader Melchior geboren.Ga naar eind2. Een spoor uit 1667 levert opnieuw een Brabantse connectie. Melchior is dan 24 jaar en op 24 januari 1667 door de Staten-Generaal benoemd als ‘stadthouder over 't volck te paerdt van Franchois Focanus Landtdrost over de Meijerije van 's-Hertogenbosch, in plaetse van Warnar Keppelfox’.Ga naar eind3. In 1668 is Melchior schepen van de vrijheid Oisterwijk;Ga naar eind4. in deze periode trouwt hij de waarschijnlijk in (de buurt van) Breda geboren Maria Lucia van Leeuwen de Gouda, dochter van Maria Lucia Ho(o)f(f)mans en David van Leeuwen de Gouda die in 1668 president-schepen is van Oisterwijk. Op 8 juni 1670 wordt Melchior echter opnieuw in zijn functie van stadhouder en bevelhebber over een groep van 20 ruiters in Hilvarenbeek gesignaleerd.Ga naar eind5. Tenslotte woont het echtpaar in 1672 in Den BoschGa naar eind6. en krijgt zeker één kind: een dochter. Ook Melchiors eerste echtgenote overlijdt vroegtijdig en hij hertrouwt met de Utrechtse Maria Bom; zij wordt de moeder van ‘onze’ Justus.Ga naar eind7. Maria Lucia van Effen, de dochter uit Melchiors eerste huwelijk en halfzuster van Justus, zal later opnieuw voor een Brabantse connectie zorgen via één van haar zonen. Justus Verkuyl. Als diens garnizoen van 1733 tot 1737 in Den Bosch is gelegerd, maakt hij de laatste levensjaren van zijn oom Justus van nabij mee. | |
Justus' leven tot 1732De mannelijke tak-Van Effen bestaat met uitzondering van Justus' vader Melchior vooral uit schoolmeesters; de mannen van deze tak-Bom behoren veelal tot het knopenmakersgilde. Afkomstig uit de middenstand wordt Van Effen zijn leven lang gedreven door een onmiskenbare struggle for high life en door eerzucht als intellectueel te schitteren.Ga naar eind8. Op de Latijnse Hieronymusschool aan de Utrechtse Kromme Nieuwegracht voelt hij zich temidden van welgestelde schoolgenootjes eenzaam, ongelukkig en misplaatst. De klassenmaatschappij regeert dan nog streng en is onverbiddelijk. Op de Utrechtse universiteit bevangt hem een zinderende afgunst over rijke, adellijke medestudenten, hun kleding met glanzende galonnen en borduursels, hun financieel zekere toekomst en hun gepronk met familieleden met hoge Haagse ambten. Daar neemt hij zich verbeten voor zich via zijn intellect te revancheren op degenen die hem nu kleineren, vernederen en buitensluiten. Op de Utrechtse universiteit gaat hij hoofdzakelijk om met Franse refugiés, van wie hij enkelen later opnieuw zal tegenkomen binnen de Waalse kerk: hij als lid, zij als predikant.Ga naar eind9. Maar wat hem in die dagen obsedeert, is | |
[pagina 90]
| |
hoe hij legitiem toegang kan krijgen tot de hogere en met name de adellijke milieus. Vanaf 1708 kiest hij daarom voor een loopbaan als gouverneur bij welgestelde jongens. Hij koestert de naïeve gedachte dat die positie hem niet alleen de loftuitingen van zijn principaal voor hem als een intellectueel brillant persoon zal brengen, maar hem ook diens vriendschap zal opleveren. De teleurstelling over deze misrekening zal hij later verpakken in larmoyante vertogen over de eenzame positie van een gouverneur als enerzijds de eeuwige mindere van zijn broodheer en anderzijds de discutabele meerdere tegenover de rest van het personeel. Ook ontlaadt hij het instorten van zijn luchtkasteel in een aantal venijnige teksten over het in zijn ogen bestaande gebrek aan intellect in adellijke milieus.Ga naar eind10.
Van eind 1708 tot voorjaar 1710 is hij gouverneur voor de twee zoons van een rijke Haagse weduwe.Ga naar eind11. Daarna krijgt hij een positie die zijn ego echt streelt. Voorjaar 1710 wordt hij aangenomen bij Arent baron van Wassenaer (1669-1721), voor diens zoon Jacob Jan Brilanus (27.03.1703-27.09.1717). Van Wassenaer heeft contact met de hoogste kringen in het land, óók via zijn echtgenote Anna Margaretha Bentinck (1683-1763). Hij is eigenaar van het nog steeds bestaande imposante pand op de hoek van het Haagse Lange Voorhout en de Kneuterdijk, terwijl het gezin de zomers doorbrengt op kasteel Duivenvoorde onder Voorschoten. Van Effen voelt zich opgenomen in de deftigheid van deze omgeving. Het prikkelt hem ook intellectueel: in 1711 debuteert hij, anoniem, met een Franstalige periodiek Le Misantrope en vanaf 1713 levert hij bijdragen aan het geleerdentijdschrift Journal Littéraire. Naarmate hij langer bij Van Wassenaer in dienst is en het leven dat de familie leidt van nabij meemaakt, voelt hij zich als gouverneur steeds minder een overdrager van feitenkennis en meer een leidsman en karaktervormer. Mogelijk is dit vooral een directe afweerreactie op het slaafse systeem waaraan Van Wassenaer ook zijn gouverneur Van Effen onderwerpt: een uiterst streng gereguleerde dagindeling, en wat hij moet onderwijzen op bijvoorbeeld het gebied van de vaderlandse geschiedenis ligt vast in de eigen aantekeningen van Van Wassenaer. In 1715 vertrekt Van Wassenaer voor een regeringsmissie naar Engeland en neemt zijn gezin, inclusief Van Effen, mee. Bij de terugkomst in de Republiek wordt Van Effen mei 1716 om nog steeds onduidelijke redenen ontslagen. Hij is dan 31 jaar, ontgoocheld, gedeprimeerd en verbitterd.Ga naar eind12. September 1716 gloort het licht opnieuw als hij de dan bijna zestienjarige burgemeesterszoon Bernard van Welderen begeleidt als deze in Leiden rechten gaat studeren, een studie die Van Welderen in 1719 echter afsluit zonder examen te hebben gedaan. Het is een volstrekt ander milieu dan de hoog-adellijke ambiance van de Van Wassenaers, maar het stelt Van Effen opnieuw in staat in contact te komen met personen met status en posities in bestuurslagen van de Republiek.Ga naar eind13. Met mensen kortom die hij kan gebruiken als hij, het gouverneurschap beu, op zoek is naar een andere bron van inkomsten. Met de familie Van Welderen zal hij in contact blijven. Na een periode waarin hij zelf verklaart weer eens op de vlucht te zijn geslagen voor ‘het geweld van mijne driftige liefde’ en zich concentreert op vertaalwerk,Ga naar eind14. wordt hij nog eenmaal gouverneur. Midden 1721 vertrekt hij naar Rotterdam als leermeester en studiebegeleider van de vijftienjarige Maarten Jacob Huijsman en laat zich vanuit Leiden overschrijven naar de Rotterdamse Waalse kerk.Ga naar eind15. Mei 1723 vertrekken ze naar Leiden en schrijven zich beiden op 5 november dat jaar in als student rechten. Huijsman beëindigt zijn studie drieëneenhalf later met succes en verdwijnt voor een huwelijk en een bestuurdersloopbaan naar Zeeland.Ga naar eind16. Ook Justus lukt het 18 april 1727 eindelijk. 43 jaar oud, zijn meesterstitel te beha- | |
[pagina 91]
| |
len. Uit correspondentie blijkt dat dit nog bijna mislukte. Want in 1725 zou hij in het huis van een nog niet getraceerde ‘vriend en weldoener’ in Leiden of in Den Haag, een vrouw hebben verleid of zich hebben laten verleiden. De vrouw, afgeschilderd als een ‘volksmeisje’, raakt zwanger en Van Effen voelt zich verplicht haar te trouwen. Vrienden waarschuwen dat deze stap hem zijn connecties zal kosten en die prijs is hem op dat moment te hoog. Hij gooit zich op zijn studie en promoveert, maar is daarna opnieuw zonder werk. Hoog tijd kortom om zich bij oude vrienden te melden.
Hij vertrekt naar Den Haag en zoekt contact met zijn oude pupil Bernard van Welderen en blijkt het tijdstip goed te hebben gekozen. Voor de regering in Den Haag is begin 1727 de kroning van George II een uitgelezen kans het bondgenootschap tussen Engeland en de Republiek te bevestigen en na heftig politiek geïntrigeer wordt Bernard van Welderen tot ambassadeur voor deze missie benoemd.Ga naar eind17. Deze herinnert zich Van Effens eerdere Engelse reis met Van Wassenaer en vraagt zijn oude gouverneur hem van mei 1727 tot en met juni 1728 als eerste secretaris te vergezellen. Van Effen accepteert. Als ambassadepredikant reist dominee Elie de Joncourt (1697-1765) mee en in 's-Hertogenbosch zal Van Effen hem opnieuw tegenkomen als hij zich bij de Waalse kerk aldaar komt aanmelden.Ga naar eind18. Bernard van Welderen, inmiddels getrouwd, lid van de Nijmeegse Ridderschap en sinds 1724 gedeputeerde voor Gelderland in de Staten-Generaal,Ga naar eind19. heeft een dubieuze reputatie opgebouwd. Hij geldt als politiek onbetrouwbaar, een meester in het spel van bedrog en achterklap, een grove opportunist, verslaafd aan gokken, drank en vrouwen. Hij woont op het Haagse Nieuwe Voorhout (te onderscheiden van het meer chique Lange Voorhout) en leidt daar een luxueus en extravagant leven. In 1728 laat hij zijn tijdens de Engelse reis verworven maîtresse ‘Lady Demby’ naar Holland overkomen en presenteert zich met haar ook op officiële gelegenheden. Zijn echtgenote verblijft dan ook bij voorkeur in hun riant verbouwde huis in Tiel.Ga naar eind20. In zijn Haagse residentie is het iedere week feest, waarbij drank vloeit als water en tijdens kaartspelen grote sommen geld van eigenaar verwisselen. Zijn partijen genieten zelfs internationaal faam. Zo informeert de Britse diplomaat lord Chesterfield bij een in Den Haag gestationeerde gezant: ‘Do you divert yourself pretty at the Hague? Do the suppers and parties of pleasure go on in the Welderen family as they used to do?’Ga naar eind21. Ook Van Effen verkeert hier in de periode 1728-1732 met regelmaat. | |
Wat drijft Van Effen in 1732 naar 's-Hertogenbosch?Kort door de bocht geformuleerd zou kunnen worden volstaan met te zeggen dat de realiteit niet meer en niet minder is dat Justus van Effen naar Den Bosch komt omdat hij daar een ambt krijgt. Al is dat opmerkelijk voor de auteur Van Effen, die in zijn spectatoriale vertogen nogal eens van leer trekt tegen de gesloten circuits waarbinnen ambten worden uitgedeeld aan familieleden en vrienden. Toch zal ook Van Effen voor het effectief verkrijgen van zijn Bossche functie afhankelijk zijn geweest van zijn contacten, van bemiddeling door vrienden. Daarbij heeft hij al eerder niet geschroomd in 1714 het ambt van secretaris van de Zuidhollandse stad Geervliet te accepteren. Hij kreeg dit dankzij bemiddeling van zijn toenmalige broodheer Arent baron van Wassenaer. Van dit ambt streek Van Effen wel het financiële voordeel op, maar besteedde het werk dat daaraan vast zat uitGa naar eind22. - al was dit toen op zich geen ongewone gang van zaken. In vertoog 79 van De Hollandsche Spectator van 28 juli 1732 wordt de waarde van het afleggen van een eed, zeker voor lagere ambtenaren, in twijfel getrokken: | |
[pagina 92]
| |
ik ben verzekert, dat die luiden zig van hun plicht met vry wat meer trouw zouden kwyten, indien men in plaats van hen een eed af te vorderen, hen met het schavot dreigde, en [dat] de uitvoering van die bedreiging zonder oogluiking op de ontdekte misdaad volgde (p. 147 aldaar). Elf weken na deze uitspraak, op 14 oktober 1732, verklaart Justus van Effen in Den Haag voor God en de Raad van State onder ede zijn functie als Commies van 's Lands Magazijnen van Oorlog in 's-Hertogenbosch getrouw te zullen vervullen.Ga naar eind23. Tot zijn taak behoort onder meer het tellen, controleren, op orde en op voorraad houden van wapentuig, militair materieel en kleding - kortom geen baan die hoge eisen stelt aan zijn intellectuele kwaliteiten. Is het simpelweg het vaste jaarinkomen van f 500 dat hij niet kan weerstaan? Toch lijkt de situatie nu anders. Zoals hieronder blijkt, laat hij zich eind 1732 in het Bossche Poorterboek inschrijven: hij lijkt kortom de bedoeling te hebben daar te gaan wonen. Waarom wil Van Effen weg uit zijn vertrouwde Hollandse omgeving? Het gaat hem immers goed en hij is in zijn schrijfelement. Op 20 augustus 1731 verschijnt de eerste aflevering van De Hollandsche Spectator. Eind 1731 wordt de publicatiefrequentie van eenmaal per week opgevoerd naar tweemaal: iedere maandag en vrijdag, terwijl Van Effens spectator bovendien in de tweede helft van 1732 lovend wordt besproken in de toonaangevende Maendelyke uittreksels, of Boekzael der geleerde werelt (Amsterdam 1732, p. 440-456). Zijn Amsterdamse uitgever Hermannus Uytwerf gaat er toe over steeds 30 afleveringen te bundelen, ervan overtuigd ook deze te kunnen verkopen. Op 5 september 1732 wordt aflevering 90 gepubliceerd. Met deze periodiek breekt hij als het ware dubbel met zijn verleden: het publiek op wie hij zich richt en de taal waarin hij schrijft. Van Effen richt zich op de gegoede burgerij, een leespubliek tussen de heersende en de dienende laag van de bevolking.Ga naar eind24. Het spoort met de personen die veelvuldig in De Hollandsche Spectator optreden en die voor de lezers die Van Effen op het oog heeft op voldoende afstand staan. Enerzijds kleine burgerluiden uit het milieu dat hij kent maar is ontgroeid, anderzijds representanten van de (oude en nieuwe) adel, een milieu waar hij nimmer bij zal horen. In verband met dit laatste is het ook veelbetekenend dat de journalist Van Effen zich niet langer bedient van de Franse taal maar consequent van het Nederlands. | |
Geheim vaderschapMogelijk kan een gebeurtenis die plaatsvindt één week vóór Van Effen in Den Haag de ambtseed aflegt zijn acceptatie van het Bossche ambt verklaren. Op 8 oktober 1732 wordt in de Haagse Grote Kerk ene Melchior Justus gedoopt als zoon van Elisabeth Sophia [van] Driessen en Jan Efferen.Ga naar eind25. Dat er wel degelijk een relatie bestaat tussen deze Jan Efferen en Justus van Effen blijkt evenwel pas 30 maanden later. Op 21 april 1735 trouwen in Heusden, op dat moment de woonplaats van de bruid, Elisabeth Sophia van Driessen en de in Den Bosch domicilie hebbende Justus van Effen; twee kinderen, de tweeënhalf jaar oude Melchior Justus en de drie maanden oude Maria Catherina, die bij de ondertrouw aanwezig zijn, worden door de bruidegom geëcht.Ga naar eind26. Op het moment van het huwelijk is de bruid net wel of nog net niet 24 jaar,Ga naar eind27. terwijl de bruidegom ruim een kwart eeuw ouder is met zijn inmiddels respectabele leeftijd van 51 jaar. De kinderen worden ook door Justus' familie als de zijne erkend, zoals bijvoorbeeld blijkt uit testamenten van zijn zuster Magdalena.Ga naar eind28. Het lijkt niet al te gewaagd te veronderstellen dat er een directe relatie bestaat tussen het in oktober 1732 accepteren van een ambt in Den Bosch en de doop in de Haagse Grote Kerk van de jongen aan wie Van Effen pas begin 1735 zijn èchte familienaam zal verbinden. Ik formuleer het laatste voorzichtig, want wás hij ook de natuurlijke vader, al wijzen de voornamen daar wel op: Melchior naar zijn vader en Justus naar zichzelf? Het lijkt een pikante zaak voor een | |
[pagina 93]
| |
man die in zijn spectator zo graag het goede voorbeeld geeft en zichzelf als moreel hoogstaand presenteert. Toch roept de doop in de Haagse Grote Kerk vragen op over Justus' vaderschap. Waarom verschuilt hij zich achter ‘Jan Efferen’ en aanvaardt hij een ambt buiten Holland? | |
Woont Van Effen vanaf 1732 in 's-Hertogenbosch?Op 17 september 1732 wordt Justus van Effen door de Raad van State als Commies van 's Lands Magazijnen in 's-Hertogenbosch benoemd.Ga naar eind29. Op 10 december 1732 staat hij ingeschreven in het Bossche Poorterboek.Ga naar eind30. Hierboven bleek dat de stad zijn residentie is bij zijn huwelijk in april 1735, dat hij er september 1735 sterft en begraven wordt in de Bossche Kruiskerk. Als hij zijn oude omgeving, waar al zijn vrienden wonen, omwille van het vaderschap wilde ontvluchten: waar heeft hij dan vanaf 1732 onderdak gevonden? In de Bossche blokboeken voor die periode heb ik zijn naam als eigenaar of inwoner (nog) niet kunnen traceren - of zou hij vóór zijn huwelijk slechts zo nu en dan in de stad geweest, op zijn werkplek in de WalpoortGa naar eind31. en op inspectietocht? Feit is dat Van Effen pas op Paaszondag 25 april 1734 en daarmee 18 maanden na zijn ambtsbenoeming wordt ingeschreven bij de Waalse kerk in 's-Hertogenbosch. Op 11 juli 1734 wordt dit bevestigd met een attestatie uit Leiden, waar hij sinds Pasen 1724 stond ingeschreven.Ga naar eind32. Heeft de aanwezigheid in de Bossche Waalse kerk van dominee Elie de Joncourt, die hij immers kende sinds de reis naar Engeland in 1727-28 met Bernard van Welderen, hem weerhouden die stap eerder te zetten? Of heeft hij zich uit slordigheid niet laten uitschrijven? Er bestaat immers een spanning met zijn wèl inschrijven in het Bossche Poorterboek. Of woonde Van Effen toch hoofdzakelijk in Leiden, al ontbreekt daarvan na 1729 totnogtoe ieder spoor? Had hij mogelijk onderdak gevonden bij Theodoor van Snakenburg, een van de weinige vrienden die hij in 1735 leek te bezitten en die hem op 17 september 1735, daags voor zijn dood, nog in Den Bosch kwam opzoeken?Ga naar eind33. Het lijkt erop dat Van Effens toekomstperspectief in 1734 dramatisch verandert ten gevolge van de ziekte waaraan hij september 1735 overlijdt. Zijn inschrijving april 1734 bij de Bossche Waalse kerk kan er in dat geval op duiden dat het reizen van en naar Den Bosch hem gaat opbreken. En wat meer is: dwingt de wetenschap niet lang meer te zullen leven de verstokte vrijgezel Van Effen misschien tevens tot een variant van coming out? Bij de doop van Maria Catharina op 9 januari 1735 staat Justus van Effen als vader genoemd.Ga naar eind34. In 1725 bezweek hij nog voor de druk van zijn vrienden en trouwde hij niet met de vrouw ‘van lage komaf’ die van hem zwanger was geraakt. Maar met zijn huwelijk met Elisabeth Sophia van Driessen, afkomstig uit een lager milieuGa naar eind35. dan hijzelf, trotseert hij in april 1735 dezelfde chique vrienden wèl, die deze stap als een mésalliance ervaren. Is hier inderdaad, zoals een enkeling beweert, slechts sprake van een daad van pure naastenliefde van Van Effen om deze vrouw en de beide kinderen de bescherming van een legitieme relatie te bieden toen hij wist op korte termijn te zullen sterven?Ga naar eind36. Of heeft mogelijk ook eigenbelang zwaar meegewogen: een belangrijk bijkomend voordeel is immers dat Van Effen de laatste maanden van zijn leven, voor hij 18 september 1735 aan maagkanker sterft, iemand heeft die voor hem kan zorgen. Het heeft er veel van weg dat hij pas in 1734 serieus voor zichzelf woonruimte in Den Bosch zocht en zijn eigendommen liet overkomen. Bezittingen die in de boedelbeschrijving die zijn weduwe in 1739 in Den Bosch laat opmaken als de zijne staan genoteerd.
Als Van Effens toekomstperspectief en daarmee zijn levensinstelling zich inderdaad in 1734 ingrijpend wijzigde, dan wordt het bovendien begrijpelijker dat Elisabeth Sophia van | |
[pagina 94]
| |
Driessen bij haar huwelijk weliswaar als wonend in Heusden wordt geboekstaafd, maar dat ter plekke geen bewijs van haar inschrijving in de gereformeerde kerk is gevonden. Na de dood van Justus en vóór haar tweede huwelijk woont zij vanaf 1737 in 's-Hertogenbosch als de ‘weduwe van Commies van Effen’ op de Vugterdijk, waar zij een winkel houdt.Ga naar eind37. Als dit ook het eerdere adres van Justus van Effen is geweest, dan verklaart dit wel dat hij in de nabijgelegen Kruiskerk is begraven. Pas na vijf jaar de weduwe van Van Effen te zijn geweest en inmiddels hertrouwd met de Bosschenaar Gijsbertus Versluys, wordt zij in maart 1739 als lidmaat ingeschreven van de gereformeerde kerk in 's-Hertogenbosch met een attestatie uit Leiden.Ga naar eind38. net als Van Effen eerder. Is mogelijk Leiden en niet Heusden hun plaats van rendez-vous geweest? En ligt het dan niet voor de hand dat Elisabeth Sophia van Driessen pas vlak voor de geboorte en doop van de dochter en haar huwelijk naar Heusden is gekomen?Ga naar eind39. Op 20 januari 1739 laat weduwe Elisabeth Sophia van Driessen door de Bossche notaris Egmond van Proyen een boedelbeschrijving opmaken. Zij blijkt ook nog eigendommen van Justus van Effen in haar bezit te hebben waarover mogelijk rumoer ontstaan is met Justus' familie, want er wordt expliciet vermeld dat alleen het beschrevene haar bezit vormt, wat anderen ook mogen beweren. De inventaris geeft op twee pagina's Justus' eigendommen - die een ware theeliefhebber blijkt te zijn geweest - en op twee volgende pagina's die van haar.Ga naar eind40. Het document biedt ons een interessante blik op de persoon Justus van Effen, al ontbreken zijn boeken en schrijfpapieren. Zijn die terechtgekomen bij zijn zuster Magdalena of misschien bij zijn neef Justus Verkuyl die op het moment van het overlijden van zijn oom in Den Bosch is gelegerd?Ga naar eind41. Wel passeren de revue een bed, een peluw, twee kussens, een groene en een witte wollen deken, ‘een dosijn pelle servetten’, een gelakt grenen kabinetje, een half dozijn stoelen, een groen tafelkleed, drie tafeltjes, een dozijn Delfts aardewerk tafelborden, een theegerei met acht Delfts aardewerk kopjes en schoteltjes, een dozijn blauw porseleinen theekopjes, twee blauw porseleinen spoelkommen, twee Delfts aardewerk suikerkommen, twee Delfts aardewerk kwispedoors, ‘een glaze rek met drie bierglasen’, een spiegel ‘met een bruijne lijst’, vijftien ‘pampiere schilderijen’ plus ‘nog vijf klijne houte dito’, en eindelijk, Van Effens ‘ijke houte lessenaer met een grijne voet onder deselve’.Ga naar eind42. Zijn eigendommen wijzen op zijn manier van gasten ontvangen en deze op gepaste wijze kunnen onthalen. Welgestelde vrienden, met wie hij de 25 jaar voor zijn huwelijk verkeerde, afkomstig uit sociale cercles met voldoende invloed om anderen, bijvoorbeeld Van Effen zelve, een ambt te kunnen bezorgen. Want het blijft raadselachtig waarom het vaderschap van Justus van Effen verscholen achter ‘Jan Efferen’ wèl tot het accepteren van een ambt in het Brabantse, maar niet automatisch en meteen óók tot een verhuizing van Justus naar Den Bosch leidde (en van de moeder eventueel naar Heusden). Was het ambt alleen bedoeld als een beloning voor bewezen diensten en bestond er voor Van Effen helemaal geen noodzaak Holland te verlaten? | |
Een ambt als vriendendienst?Advocaat Willem van der Goes zei het al midden zeventiende eeuw: ‘Het is dickwyls 't ghebruick te emploieren, niet die den meesten dienste soude konnen doen, maer die een vrient heeft die hem draeght’.Ga naar eind43. Als een man een ambt wilde - vrouwen waren hiervan immers nog uitgesloten - dan diende hij over geschikte connecties beschikken, want het was onvoldoende om alleen maar tot de juiste sociale cercle te behoren. Het was zaak tijdig een verzoekschrift voor de functie in kwestie in te dienen en dus vroegtijdig van vacatures op de hoogte te zijn. Uiteindelijk was de steun van een persoon in een sleutelpositie onmisbaar. Lukte het, | |
[pagina 95]
| |
Op het salet. Uit: Naaukeurige Hollandsche Almanak voor 1775, Amsterdam [1775]. Ex. Atlas Van Stolk 3987 (11).
dan ging het in de meeste gevallen om patronage of om een vriendjesdienst, beiden onder het motto: de ene dienst is de andere waard. Zelf beschikte Van Effen niet over een goed gevulde geldbuidel om een ambt te kunnen kopen. Hij is afhankelijk van patronage en tijdens zijn loopbaan als gouverneur is hij bekend geraakt met mannen die hem aan een ambt zouden kunnen helpen. Mannen die hem tijdig over een vacature konden tippen en tevens in een positie verkeerden voor hem te kunnen bemiddelen. Mogelijk vinden zijn tirades tegen de gesloten circuits waarbinnen ambten worden uitgedeeld hun oorsprong in het feit dat hij sinds 1714 tot in ieder geval september 1732 steeds buiten de prijzen is gevallen. En misschien hoopt hij, deep down, zelfs op een situatie op grond waarvan hij een ambt kan bedingen? Zou het misschien zo kunnen zijn dat Justus van Effen in de persoon van ‘Jan Efferen’ aan een nog onbekende maar wel invloedrijke man op 8 oktober 1732 in de Haagse Grote Kerk een vriendendienst heeft bewezen en daarvoor als dank met een ambt is beloond? Een ambt dat hem 500 achttiende-eeuwse guldens per jaar oplevert, dat zijn fysieke aanwezigheid niet zeven dagen per week vereist en hem in staat stelt om twee maal per week een aflevering van zijn spectator te blijven schrijven en redigeren. Het is een wild guess, vooral omdat Van Effens ‘liefdesdrift’ - zoals hij deze zelf noemt - bekend is. Maar het principe van ‘de ene dienst is de andere waard’ volgende, is Van Effen de enige die van het Bossche ambt profiteert, want het is geen functie die hem invloedrijk maakt voor anderen. Wie van zijn vrienden of bekenden, voor zover ons tenminste bekend, zou als de dankbare schenker of bemiddelaar in aanmerking kunnen komen? | |
Twee broers Van WelderenIemand die een reputatie had opgebouwd met zijn sociale ritselwerk in het Haagse circuit is Van Effens oud-leerling Bernard van Welderen, met wie hij in 1727-28 nog naar Engeland is gereisd en wiens huis hij ook in 1732 nog met regelmaat bezoekt. Wat in verband met de ‘Jan Efferenkwestie’ van belang is: Bernards amoureuze escapades zijn alom bekend. Ook dat hij geen vaderschap zal erkennen van een kind bij een vrouw uit een sociaal lager milieu. Maar had hij september 1732 een stem binnen de Raad van State, het orgaan dat benoemingen vaststelt zoals bijvoorbeeld dat van Commies van 's Lands Magazijnen in 's-Hertogenbosch? Niet in 1732. Zijn naam als commissielid komt pas voor in de periode 29 april 1747 tot 1 mei 1750.Ga naar eind44. Op het Lange Voorhout in Den Haag woont Steven Adriaan van Welderen (1705-1776). Deze heeft op amoureus gebied een niet minder dubieuze naam dan zijn oudere broer | |
[pagina 96]
| |
Bernard. Zijn in 1725 gesloten huwelijk met Brigitta Catharina van Schuylenburch (1709-1755), die op 16-jarige leeftijd aan hem is uitgehuwlijkt, is niet optimaal. Eind 1731 zijn er ‘problemen’ en in 1735 verlaat hij haar definitief.Ga naar eind45. In 1732 is hij wel degelijk een persoon in een sleutelpositie, met directe invloed wie voor een ambt in aanmerking mag komen. Hij is tweemaal lid van de Raad van State: van 2 mei 1729 tot 3 november 1730 en, hier interessant. van 5 mei 1732 tot 5 mei 1735.Ga naar eind46. Op 9 september 1732 wordt in de vergadering van de Raad van State het overlijden van commies Gerrit Vink en daarmee de vacature van Commies van 's Lands Magazijnen in 's-Hertogenbosch gemeld.Ga naar eind47. De volgende dag neemt men bij loting een besluit over de invulling. De tiende september blijkt dat de secretaris van de Raad. Mr. Nicolaas ten Hove, een voordracht mag doen en deze belooft op korte termijn ‘een bequaam persoon’ voor deze functie aan de Raad van State te zullen voordragen.Ga naar eind48. Een week later besluit men de post toe te kennen aan Justus van Effen. Terwijl Steven Adriaan van Welderen de raadsvergaderingen doorgaans trouw bezoekt, is hij deze drie keer afwezig.Ga naar eind49. Hij is er wel wanneer Justus van Effen op 14 oktober 1732 voor de Raad van State in Den Haag de ambtseed aflegt en belooft zich te gedragen zoals dat een goed en eerlijk ambtenaar betaamt en hem ter bezegeling zijn benoemingsbrief wordt overhandigd. Zes dagen eerder, op 8 oktober 1732, is Melchior Justus gedoopt in de Haagse Grote of St. Jacobskerk als de zoon van Jan Efferen en Elizabeth Sophia [van] Driessen; in de Haagse doop-, trouw- en begrafenisregisters komen hun namen verder niet voor. Het blijft een vraag waarom Justus van Effen zijn naam pas drie jaar later officieel aan deze jongen verbindt en nu een ambt in de schoot geworpen krijgt. Als het inderdaad slechts een persoonlijke kwestie is tussen Van Effen en Van Driessen, waarom zou Steven Adriaan van Welderen voor Van Effen bij een ambt hebben bemiddeld? Maar er is nog een mogelijkheid. | |
Lof voor Van Keppel in De Hollandsche Spectator?Beide broers Van Welderen zitten dicht bij een bron die vroegtijdig van de Bossche vacature op de hoogte kon zijn: Johan Rabo baron van Keppel. Heer van Peckendam (1670-1733). Deze was al gelieerd aan de familie van Welderen via zijn Bossche eerste echtgenote. In 1727 wordt hij door zijn huwelijk met Odilia Louise van Steeland, dan weduwe van Johan van Welderen, bij wijze van spreken stiefvader van Bernard en Steven Adriaan.Ga naar eind50. Tot zijn dood in juni 1733 is Van Keppel Hoog- en Laagschout van de Stad en de Meierij van 's-Hertogenbosch. Begin september 1732 is hij in de stad aanwezig.Ga naar eind51. Zo kan een lijn zich tot een cirkel ontwikkelen. In tegenstelling tot iemand als Jacob Campo Weyerman (1677-1747) besteedde Justus van Effen in zijn De Hollandsche Spectator zelden expliciet aandacht aan levende tijdgenoten en actuele situaties. Deels is dit inherent aan het type vertoog over ‘tijdloze’ onderwerpen waarvoor Van Effen in meerderheid kiest, zoals over (bij)geloof, eetculturen, het huwelijk, de liefde, het karakter van vrouwen. Een belangrijke reden om geen mensen of situaties bij name te noemen als deze aan de kaak worden gesteld, is ook om het risico te vermijden dat de periodiek wordt verboden. Toch blijkt het ook bij Van Effen mogelijk in sommige gevallen een naam aan ogenschijnlijk fictieve personages te verbinden. Zo heeft het er een enkele keer de schijn van dat hoofdredacteur Van Effen een schuilnaam kiest om zijn bronnen te beschermen. Plebejus simplex, die vertoog 76 van 18 juli 1732 ondertekent, reageert als een eenvoudig burger die vol verbazing kijkt naar de talloze rijk met familiewapens versierde koetsen die over het Haagse Voorhout paraderen. De zegsman, in | |
[pagina 97]
| |
wiens woorden spot doorklinkt over de wapenkeuze van de nouveau riche, verhaalt ook anekdotes over wonderlijke opdrachten die koetsenschilders soms krijgen. Wat ligt er in zo'n geval meer voor de hand dan te denken aan een evidente bron: Gerard Hoet junior (1700-1760), een bekend kunstschilder, befaamd kunsthandelaar èn gewild koetsenschilder voor de Haagse (en provinciale) beau monde, die op het Haagse Lange Voorhout (nu nrs 60-62) woonde, voor Van Effen immers een bekend terrein?Ga naar eind52.
De vertogen 80 en 95 van 1 augustus en 22 september 1732 over een militair campement bij Oosterhout zijn op de realiteit gebaseerd. Op 5 juni 1732 besluit de Raad van State dat er komende september, ‘als den oogst van het velt sal sijn’, een grote krijgsoefening in Oosterhout zal worden gehouden.Ga naar eind53. Op 11 juli 1732 wijst de Raad de deelnemende regimenten aan, bestaande uit 24 eskadrons cavalerie en 12 bataljons infanterie. Tevens wordt vastgesteld dat alle adjudanten zich op 5 september 1732 om 17.00 uur centraal moeten verzamelen om nadere instructies in ontvangst te nemen.Ga naar eind54. Ook het regiment van luitenant-generaal Johan Rabo van KeppelGa naar eind55. en dat van Plotho - waartoe vaandrig Justus Verkuyl behoort, de neef van Justus van Effen - doen er aan mee. De oefeningen van cavalerie en infanterie worden artikelgewijs per onderdeel nauwkeurig omschreven, evenals de officiële exercitiedagen voor alle militairen en de parade die ook voor niet-militairen toegankelijk zal zijn.Ga naar eind56. Opperbevelhebber Reinhard Vincent graaf van Hompesch overhandigt de Raad van State op 13 oktober 1732 zijn eindverslag.Ga naar eind57. Vertoog 80 van 1 augustus 1732 beschrijft de waarde van campementen in vredestijd, maar ook dat de beau monde van Amsterdam en Den Haag zich naar hun respectieve modieuze kleermakers haastte om in gepaste militair aandoende kledij het komende spektakel te kunnen bijwonen. Ook Bernard van Welderen bereidt zich voor en zal daar september 1732 in vol ornaat publiekelijk rondparaderen met zijn dame angloise Lady Demby, gadegeslagen door ‘stiefpapa’ van Keppel en door zijn moeder.Ga naar eind58. In vertoog 95 van 22 september 1732 laat de redacteur zijn (als fictie gepresenteerde) neef aan het woord die hem d.d. 10 september jl. een brief vanuit het campement heeft geschreven. In het algemeen is de neef wel te spreken over de kledij en het gedrag van zijn medemilitairen, maar over één zaak beklaagt hij zich. Slechts weinigen beheersen de kunst tijdens de revue de opperbevelhebber Van Hompesch de militaire groet met de piek te brengen. Op één uitzondering na: onze oudste, aanzienlykste, ervarenste en dapperste Generaal; namentlyk de Heer Luitenant Generaal Baron van K... Alle de toekykers, zo Vaderlanders als vreemdelingen, zyn door zyn manier van salueren verrukt geweest [...]. Een van myne Makkers die 'er als door opgetogen was, en die met eene Poëtische verbeelding begaaft is, verklaarde, dat Mars zelf, als gebruikte hy den gordel van Venus voor een Portepee [= porte-épée: degen- of koppelriem. VO], Jupiter met geen edelmoediger fierheid, bevalliger en natuurlyker zwier, en meer gepaste regelmatigheid zou kunnen met de piek groeten (p. 33-37; citaat p. 36-7). Luitenant-generaal baron van K... is te identificeren als Johan Rabo van Keppel, maar hoe moet deze tekst worden begrepen? Als een manier waarop Justus van Effen zijn erkentelijkheid betoont voor het via of voor het dankzij Van Keppel verkregen ambt? Of is de ook aanwezige onmiskenbare spot indirect een verwijzing naar Van Keppels viriliteit? Moet zowel aan de piek als aan de Venusgordel een dubbele bodem worden toegekend? Resoneert een homerisch gelach in de verwijzing naar de amoureuze escapades van de god van de oorlog (Mars) en de godin van de liefde (Venus) en hun (liefdes-)kind? Of wordt (ook) gezinspeeld | |
[pagina 98]
| |
op een relatie tussen de met een vrouwelijk en seksueel geladen attribuut uitgeruste Mars en de oppergod van de Olympus Jupiter?Ga naar eind59. Heeft Van Effen met deze loftuiting inderdaad méér dan een vriendelijk woord op het oog? Juist de identificeerbaarheid van de persoon lijkt tégen een dubbele bodem te pleiten. Bovendien zijn over het leven van Johan Rabo van Keppel, behalve zijn militaire carrière en zijn missies naar Pruisen, nauwelijks gegevens voorhanden. Toch zijn er kwesties die vragen oproepen. Met welk doel frequenteert Van Keppel bijvoorbeeld de ‘parties of pleasure’ van stiefzoon Bernard van Welderen? En wat is de achtergrond van de juridische zaak die Van Keppel in 1732 begint? Op 4 januari 1732 doet hij bij het Hof van Holland een ongewenste gast, Ignace Gaspard Hyacinthe Debouliers, een proces aan. Samen met een anonieme vrouw die als diens maîtresse (ook als prostituée) wordt geduid, had deze tweemaal de assemblee bezocht, die Van Keppel samen met echtgenote Odilia Louise van Steelandt in het winterseizoen iedere donderdag in hun Haagse woning geven. Van Keppel duldt hun aanwezigheid niet, maar waarom precies?Ga naar eind60. Dit leidt naar een volgende vraag - want tenslotte gaat het nog steeds om een niet echt opgehelderd vaderschap van Van Effen in 1732. Gaat het mogelijk niet om een faux pas van Bernard of Steven Adriaan van Welderen? Doet de redacteur bij monde van zijn neef een uitspraak over Van Keppel bestemd voor de goede verstaander? Goede verstaanders die niet openlijk kunnen reageren zonder een schandaal te openbaren? | |
Nogmaals over Van Keppel?Met dit soort vragen in het achterhoofd krijgen na september 1732 vertogen in De Hollandsche Spectator over de complicaties van peetouderschap (nrs 196, 206 en 234) en een discussie over de morele implicaties van overspel (nr 205) een extra lading. Om met het laatste te beginnen. Heer Spectator laat hier een correspondent uit Utrecht aan het woord Philalethes (vriend der waarheid), die zich in vertoog 205 d.d. 12 oktober 1733 opwindt dat kinderen, die uit overspel zijn geboren en buiten het gezin van de echtbreker verblijven, vaak in een armlastige omgeving verkeren. Zij groeien veelal op voor galg en rad en ‘dat alles dikwyls onder het oog, met kennis en mogelyk onder de regtpleging van hunne Aanzienlyke en Vermogende Ouders’ (cursivering De Hollandsche Spectator!; p. 200). Ook in de vertogen over peetouderschap speelt geld & aanzien een grote rol. Het wel, maar vaker het ten onrechte níet, hebben van voldoende financiële middelen komt trouwens zo vaak in afleveringen van DHS aan de orde, dat het erg verleidelijk is hier de authentieke stem van Van Effen aan te verbinden. In vertoog 196 van 11 september 1733 stelt Heer Spectator zelve dat het belang van peetouderschap niet ligt in een luxueus doch eenmalig doopgeschenk. Het gaat om het geven van ‘een borgtocht voor de opvoeding der kinderen’, gericht op een van geldzorgen vrije en christelijke opvoeding zolang dit nodig is. De auteur betoogt dat het dan ook een groot misbruik is zeer hoog bejaarde menschen tot die borgtocht toe te laaten, dewyl deeze naar allen schyn niet lang genoeg leeven kunnen, om hunne borgtocht gestand te doen. | |
[pagina 99]
| |
Dit impliceert echter niet dat de pleegkinderen, ‘daar men over ten doop gestaan heeft, en die kwansuis [zogenaamd] naar ons genaamd zyn’ evenveel recht op de erfenis van de peter kunnen laten gelden als degenen ‘die ons even na in 't bloed bestaan’ (p. 126-8). In vertoog 206 van 16.10.1733 borduurt Heer Spectator hierop door. Hij bedoelde alleen te zeggen dat de peter vooraf binnen zijn testament een bedrag voor zijn petekind behoorde te reserveren, los van de erfenis voor zijn legitieme bloedverwanten. Daarna herhaalt de auteur dat de peter niet bejaard zou mogen zijn, niet ver verwijderd van zijn petekind mag wonen en voor deze een duidelijke verantwoordelijkheid moet demonstreren. Want ‘hoe kunnen deze menschen ooit in staat zyn om zig van de beloften, of door hen in persoon, of door anderen in hunne plaats gedaan [cursivering VO] naar behoren te kwyten’ (p. 203). De uitspraken over de onwenselijkheid van een reeds bejaarde peter kunnen worden uitgelegd als de zorgen die de man Van Effen heeft over zijn eigen sterfelijkheid: hij is op dat moment 49 jaar en ziek. De relatie die de spectator-auteur echter bij herhaling en op verontwaardigde toon legt met een hoog bejaarde persoon met aanzien in wiens naam een ander het pleegouderschap is aangegaan, het niet bedacht zijn in een testament en met losbollige erfgenamen die zich niet geroepen voelen verplichtingen van de erflater over te nemen, kunnen richting Johan Rabo van Keppel leiden. Deze is 23 juni 1733 op drieenzestigjarige leeftijd overleden.Ga naar eind61. Twee van zijn erfgenamen: de broers Bernard en Steven Adriaan van Welderen zijn tot nog toe gebleken vooral op eigen voordeel uit te zijn. | |
Ter afrondingHet lijkt erop dat Van Effen het Bossche ambt kreeg als dank voor een bewezen vriendendienst, al is duidelijk dat het laatste woord over zowel de vaderschap- als de ambt-kwestie nog niet is gezegd. Ik heb slechts kanttekeningen willen plaatsen bij een eerder zonder meer
Die Maniere und das Lebe derer Holländer des namittags. Amsterdam z.j. Ex. Atlas Van Stolk 2993 (3).
geaccepteerde ingrijpende verandering in het ‘Hollandse’ leven van Justus van Effen, waarbij zijn acceptatie van het Bossche ambt uitsluitend is verklaard uit zijn financiële behoeften en de - onbetwiste, doch onbewezen - zorg voor een niet officieel erkende zoon. Ook als Van Effen als ‘Jan Efferen’ zijn Hollandse omgeving had willen ontvluchten, dan zou hij in Den Bosch bedrogen zijn uitgekomen. Voor de al eerder genoemde dominee De Joncourt is hij een oude bekende. Dit impliceert dat de man Van Effen geen vreemde kan zijn geweest voor een deel van de Bossche elite, veelal lid immers van de Waalse gemeente.Ga naar eind62. Naast predikant is De Joncourt docent in de proefondervindelijke wijsbegeerte aan de Bossche Illustre School. Uit dien hoofde correspondeert hij met zijn vroegere leermeester, de Leidse hoogleraar Willem Jacob 's Gravesande, óók al een bekende van Van Effen uit hun gezamenlijke tijd bij Van Wassenaer. Bovendien hielden Waalse predikanten nauw contact. Een relatie met de Leidse predikant Daniël de Loches (1683-1754), die Van Effen | |
[pagina 100]
| |
nog kent uit hun Utrechtse tijd en van wiens gemeente hij tot april 1734 deel uitmaakt, is dan snel gelegd. Mogelijk was De Hollandsche Spectator te koop bij Palier op de Markt, hoek Kolpertstraat - de auteur Van Effen was voor een deel van het Bossche leespubliek een oude bekende.Ga naar eind63. Het verblijf in de stad gaat niet langs Van Effen heen. Er zijn meerdere toespelingen op Brabanders en Den Bosch te vinden, zoals over de paniek dat katholieken juni 1734 een greep naar de macht zullen doen, waarover ook Weyerman zich druk maakte.Ga naar eind64. Toch worden in De Hollandsche Spectator vooral algemene onderwerpen aangesneden die de hogere burgerstanden betreffen - en dat segment van de samenleving is niet streekgebonden. Van Effen sterft 18 september 1735 en op 22 september wordt deze Hollander in Brabantse aarde in de Bossche Kruiskerk casu quo Catharinakerk begraven. Daarmee is zijn levenscirkel, begonnen met zijn doop in de Utrechtse Catharinakerk, rond. |
|