Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 24
(2001)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
De onkenbare werkelijkheid van Doctor Schasz
| |
[pagina 164]
| |
dat de schrijver deze Schasz gewag laat maken van enkele na diens dood uit te geven werkjes, ‘die op dat moment nog geschreven moesten worden en die inderdaad zijn verschenen, en dus slechts van Paape kunnen zijn.’Ga naar eindnoot4. Op de gelijkenis van het portret ga ik zo meteen uitvoerig in. Over de voorspelling van nog ongeschreven werk kan ik korter zijn: de eerste delen daarvan lagen al royaal voor het verschijnen van de Vrolijke reis in de boekhandel. Buijnsters baseert zijn tweede argument op een passage waar de reizende Engelsman van de bejaarde Schasz te horen krijgt dat deze nog één keer uit Frankrijk naar zijn vaderland is teruggekeerd, uit nieuwsgierigheid naar de heerlijke resultaten van de omwenteling van 1795. Maar wat hij te zien had gekregen, bracht hem slechts tot ‘lachen en hoofdschudden’: Dikwijls herdagt hij aan zijn reis door het land der aapen, en stond over zijn eigen voorzeggingen verwonderd. - Hij nam vervolgens het besluit om nog eenige vrolijkgispende werkjes te schrijven, die echter eerst na zijn dood moesten uitkomen, en spoedede [sic] zig te dien einde, zo veel hij kon, om dit verlost Batavia te verlaaten. (Vrolijke reis, p. 118) Deze ‘vrolijkgispende werkjes’ moeten wel, zoals Buijnsters stelt, verwijzen naar de van 1796 tot 1798 bij de Haagse uitgever J. Plaat verschenen toneelstukjes van Schasz die op de titelpagina worden gepresenteerd als het eerste tot en met achtste stuk ‘van 's mans nagelaaten geschriften’. En binnen het kader van het reisverhaal wordt inderdaad de suggestie gewekt dat Schasz ze nog op papier moest zetten. Maar in de werkelijkheid van Gerrit Paape waren toen de Reis verscheen verschillende deeltjes niet alleen al geschreven maar zelfs in het licht gegeven. Wanneer we de Lijst van nieuw uitgekomen boeken van Saakes erop naslaan, vinden we de Vrolijke reis zelf aangekondigd in de tweede aflevering van oktober 1796. Maar al een half jaar eerder, in het eerste aprilnummer van dat jaar, was melding gemaakt van het eerste ‘nagelaten’ werk, De geest van Doctor Schasz in de kerk, in het eerste augustusnummer gevolgd door die van het tweede, Lucifer en Beëlzebub. Onmiddellijk na de aankondiging van de Vrolijke reis zou in de eerste novemberaflevering aan het verschijnen van De kwakzalver van Staat bekendheid worden gegeven. Met andere woorden: toen Paape Schasz diens literaire nalatenschap liet profeteren, was de productie daarvan al in volle gang.Ga naar eindnoot5. Niks geen bewijs van gebruik van voorkennis! Daarmee is natuurlijk evenmin bewezen dat Paape niet de auteur van de postume werken van Schasz zou zijn. Integendeel, het ligt voor de hand dat onze broodschrijver gewiekst zijn kans gegrepen heeft om in zijn ene werk reclame te maken voor het andere. De vermelding zogenaamd door een Engelse reiziger van de zogenaamd postume ‘vrolijkgispende werkjes’ van de zogenaamde doctor Schasz moest het Nederlandse leespubliek weer nieuwsgierig maken naar deze geheimzinnige schrijver, die in 1790 voor het laatst van zich had laten horen. Maar als gezegd, het gaat me niet om de vraag of en in welke werken Paape zich heeft vermomd als J.A. Schasz M.D. maar om het tantaliserende spel dat hij in de Vrolijke reis met de lezer speelt omtrent de identiteit van de mysterieuze doctor. Diens rol in het verhaal is niet slechts die van een passant: eerst heeft de reizende Engelsman een uitvoerig gerapporteerde ontmoeting met hem (p. 109-120) en wat later krijgt hij van een koetsier een omstandig verslag van een acht jaar eerder voorgevallen gebeurtenis waarbij Schasz de hoofdrol zou hebben gespeeld (p. 139-151). Zo'n twintig van de 200 bladzijden zijn dus aan de doctor gewijd. Genoeg reden om beide episodes eens nader bekijken. Alvorens dat te doen moet ik erop wijzen dat als de lezer van de Vrolijke Reis voor het eerst met doctor Schasz wordt geconfronteerd, hij met al heel wat geheimzinnigdoenerij, dubbelzinnig- en tegenstrijdigheden is geconfronteerd. In vele opzichten is het boek een spel van doorkruiste verwachtingen. Die geheimzinnigdoenerij begint al op de titelpagina, waar | |
[pagina 165]
| |
noch de naam van de oorspronkelijke schrijver noch die van de vertaler-bewerker worden geopenbaard. ‘Vrij, naar het Engelsch, gevolgd’ staat daar slechts. Maar de lezer die het boek had aangeschaft op grond van de aankondiging in de Lijst van Saakes of geattendeerd door advertenties, had daar achter gevolgd zien staan: door Gerrit Paape.Ga naar eindnoot6. Een ongebruikelijke onthulling op een ongebruikelijke plaats, maar in ieder geval wel in overeenstemming met de ontregelingen die de lezer in het werk zelf te wachten staan. Die zijn - het is van belang dit op te merken - karakteristiek voor de Nederlandse versie; in het Engelse origineel spelen ze geen rol en, afgaande op Nieuweboers vergelijking van de Engelse, Duitse en Nederlandse variant, in de Duitse bewerking evenmin. Het is dus Paape op wiens conto we een verhaalwereld mogen stellen waarin fictie en werkelijkheid op een niet te doorgronden manier met elkaar zijn verknoedeld. Er worden aanwijzingen gegeven, er worden tipjes opgelicht, maar echt te kraken is de code niet. Deze onzekerheid wordt in het bijzonder geschapen doordat in het verhaal niet alleen evident fictionele en even evident reële personages door elkaar lopen, maar ook figuren waarvan de status minder zeker is. Evident fictioneel is natuurlijk een van Laurence Sterne geleende vingerstrelende handschoenenverkoopster, die ook al in de Trip to Holland figureert. Gefingeerd zal ook Nanette zijn, een Franse actrice met wie de reiziger in Brielle een herdersuurtje beleeft nadat zij te Hellevoetsluis bij hem in de koets was gesprongen. Over haar staks meer. Evident naar de realiteit verwijst daarentegen de (niet in de Engelse versie optredende) voormalige baggerboer even buiten Haarlem, die wordt aangeduid als J.v.D. en van wie de reiziger weet te vertellen dat hij veel gelezen had, een gezond oordeel en een rijk vernuft bezat en bovendien menig ‘overheerlijk schoon vers maakte’ (p. 124-27). Dit kan niet missen: het is de baggerman uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis, de genootschapsdichter Jacob van Dijk.Ga naar eindnoot7. Een schijndiscretie dus, die door een beetje literair gevormde lezer onmiddellijk moet zijn doorzien. Ook te identificeren lijkt de patriottische boekverkoper uit Amsterdam Dirk S., die in de hierna nog ter sprake komende episode over de Liebrug een raadselachtig rolletje speelt. Het moet wel Dirk Schuurman zijn, bij wie in 1786 Paapes De Patriot op zyn sterfbed was verschenen. Waarschijnlijk niet in brede kring bekend was de met naam en toenaam uitgeruste Hendrik Voorbij uit Alphen. Van hem wordt in een ingelaste, negen bladzijden tellende uitweiding onder de titel ‘Een staaltje van menschlievendheid’ gedetailleerd verteld hoe hij als Patriot in 1787 zwaar was mishandeld, eerst door ingekwartierde Pruisen en daarna nog eens door Oranjecanaille (p. 98-107). Er circuleerden in de revolutiejaren vele van deze gruwelverhalen en de nietsverhullende bijzonderheden zullen het verslag van de dagenlang durende nachtmerrie van Voorbij extra geloofwaardig hebben gemaakt. Bovendien was kort voordat de Reis verscheen het gebeuren, zo heeft Nieuweboer ontdekt - ook geboekstaafd in een officieel onderzoeksrapport van de hand van, alweer, Gerrit Paape.Ga naar eindnoot8. Kortom, het gaat hier om een huiveringwekkend reële dissonant in de humoristische en van tijd tot tijd luchtig-pikante wereld van het reisverslag. Maar betekenen zulke invlechtingen van stukjes werkelijkheid nu dat bijvoorbeeld achter de geleerde ‘Heer van C.’, die de reiziger rondleidt in Den Haag en daar goed blijkt ingevoerd, misschien ook een historische figuur schuilgaat? Een figuur wiens naam maar beter niet genoemd kan worden omdat deze belangrijke schrijver door zijn landgenoten wordt miskend en hij bovendien zeer gereserveerd staat tegenover de zegeningen van het nieuwestaatsbestel? Een in het plaatje passende reële Van C. is moeilijk te vinden. Laten we de initiaal als mogelijke hint los, dan wordt de identificatie onmogelijk omdat er een heel leger kandidaten opdoemt, onder wie niet in de laatste plaats Paape zelf. Maar de lezer die hardnekkig naar | |
[pagina 166]
| |
een concrete verholen verwijzing blijft zoeken en het Engelse origineel ter hand neemt, vindt zijn ijver niet beloond maar afgestraft: dezelfde Van C. blijkt daar een Engelse graaf te zijn...Ga naar eindnoot9. Paape heeft hem effectief op een dwaalspoor gevoerd. Nog veel meer voelt de lezer zijn nieuwgierigheid geprikkeld door degeen die de Engelse reiziger in Leiden rondgidst en die wordt aangeduid als J. (later blijkt hij Joost te heten) R., ‘een man van uitmuntende verdiensten’, een ‘egten, hoewel vrij zwaarmoedigen Wijsgeer’ (p. 107). Dit temeer omdat de kennismaking met Joost R. leidt tot meest enigmatische ontmoeting van de reiziger, die met doctor Schasz. Als deze het verhaal binnenkomt, even voorbij het midden, wordt het Engelse voorbeeld helemaal losgelaten. Bij Becket bloeit er in Den Haag iets zinnenprikkelends op tussen de reiziger en de ons bekende Nanette, bij Paape vergezelt zij hem onschuldig naar Leiden. Wanneer beiden daar, onder begeleiding van Joost R., de burcht bezoeken, verschijnt Schasz ten tonele - op een al heel omineuze plaats: in de doolhof. Al direct hangt er een waas van een hogere geheimzinnigheid om de ‘wijsgeer’ heen: In het prieeltje hadden wij, onder het doolen, een persoon zien zitten, die, niettegenstaande het weder vrij heet was, in een bonte pels, met een bontemuts op het hoofd, als in diepe huiverige gedachten verzonken, volmaakt het beeld van den zorgenden en kommerrijken winter verbeelde. Reeds in den eersten opslag trok hij onze opmerking naar zig. (p. 109) Het kan niet anders of met deze uitdossing riep de wijsgerige Schasz associaties op met de beroemdste filosoof van zijn tijd: Jean-Jacques Rousseau. In zijn Confessions beschrijft deze uitvoerig dat hij zich het prettigst voelde in een Armeense mantel en met een muts van beverbont op. In die dracht staat hij ook afgebeeld op het bekende portret dat Allen Ramsay in 1766 te Londen van hem maakte, en dat in gegraveerde reproducties verbreid werd over heel Europa. Schasz, kortom, wordt geïntroduceerd als een denker van de eerste orde. Maar de hoofdstukjes die nu volgen hebben al heel weinig met filosofie in welke betekenis ook te maken. Een ervan mag dan getiteld zijn ‘Groote zielen’, in feite krijgt de lezer een sentimentele draak voorgeschoteld. Wat wil het geval? Schasz had gelijk zoveel landgenoten als
Allen Ramsay, Jean-Jacques Rousseau (1766).
balling in Frankrijk gewoond. Daar had zijn zoon een hartstochtelijke liefde opgevat voor... Nanette. Na drie weken wederliefde was Nanette echter met de noorderzon vertrokken, wat Schasz junior de dood injoeg. Enige tijd later had de wijsgeer zelf besloten om zijn ‘verlost Vaderland’ nog eenmaal te zien, maar in zijn geheime agenda stond ook, zo blijkt nu, het opsporen van Nanette. Wanneer Schasz is uitverteld, doet de aangedane Nanette háár roerende verhaal, ‘waarnaar’, zo merkt de reiziger droogjes op, ‘de oude Schasz met denzelfden aandagt luisterde, als naar een vertelling uit Feith’ (p. 119). In al zijn terloopsheid een dodelijk commentaar! De hele daaropvolgende verzoeningsscène, met grote woorden als ‘standvastigheid van ziel’, ‘edel waar berouw’, ‘grootmoedige wanhoop’, ‘een verschrikkelijk uiterste’ [uit- | |
[pagina 167]
| |
einde], kan niet anders meer klinken dan als een schetterende pastiche. En daarmee eindigt het optreden van Schasz; met Nanette aanvaardt hij de terugreis richting Parijs. De Leidse episode is is even amusant als desoriënterend. Paradoxaal is vooral dat Joost R. en nog meer doctor Schasz telkens worden gekarakteriseerd als edele geesten en wijsgerige mensenvrienden van een superieure humaniteit, terwijl daarvan niets zichtbaar wordt dat de meest triviale clichés te boven gaat. Neem alleen al de begroeting: Ja! Mijn lieve Joost! Ik zie u wel! - en ik zie dat gij niet ophoud mijn Contrast te weezen: - dat is te zeggen, wat lachen en donkerzien aanbelangt. Zoveel is duidelijk: verteller Paape neemt hier zijn eigen ‘edele’ personages nauwelijks serieuzer dan die van Feith. Hij speelt een spelletjes met de lezer. Daarbij hoort ook dat hij voortdurende verwarring zaait over de status van Doctor Schasz, zowel binnen het verhaal als daarbuiten. Binnen het verhaal krijgt de realiteitswaarde van Schasz al meteen een deuk als Joost R., toch de ‘onäfscheidsbaare’ vriend, wanneer hij Schasz in de doolhof ontwaart geheel van zijn stuk raakt en aan tovenarij denkt (p. 110). Tegelijk kunnen de lezer die enigszins vertrouwd is met het werk van Paape, onmogelijk overeenkomsten tussen Joost R. en de doctor ontgaan. Moeten de twee buiten de wereld van het verhaal als afspiegelingen worden gezien van twee kanten van Paape zelf? We weten dat in hem de teleurgestelde idealist en de montere stoïcijnse filosoof, de huilende Herakliet en de lachende Democriet, een wankel bondgenootschap waren aangegaan.Ga naar eindnoot10. In zekere zin ‘bestonden’ de boezemvrienden Joost R. en J.A. Schasz dus inderdaad, maar dan verenigd in één persoon. Men kan nog een stapje verder gaan en een parallel trekken tussen Paapes verhuizing naar Friesland in maart 1796 en de terugkeer van de Schasz naar Parijs. De ‘nagelaten geschriften’ zouden dan de afsluiting van een levensperiode markeren.Ga naar eindnoot11. Tegelijkertijd wordt zo'n decodering effectief doorkruist door - om maar een paar zaken te noemen - het feit dat Schasz hier wordt voorgesteld als ‘reeds verre in de zeventig jaren oud’, met reeds een voet in het graf staand (p. 117; Paape was op dat moment even in de veertig, zijn zogenaamd aan liefdesverdriet gestorven zoon amper tien), door de ridicuul-holle pathetiek van zijn optreden, door de dwaze Nanette-connectie en last not least door de volstrekt abstinerende houding die hij en Joost C. ten opzichte van de politieke actualiteit ten toon spreiden. Nee, als de energieke politieke agitator Gerrit Paape op iemand niet leek, was het wel de pompeuze schertsfilosoof die de Engelsman in de Leidse doolhof aantreft! Al met al lijkt het voornamelijk de bedoeling te zijn geweest, om met een moderne schrijver te spreken die ook niet afkerig is van mystificaties, om ‘het raadsel te vergroten’. Dat raadsel wordt nog gecompliceerder in de tweede episode waarin Schasz een rol speelt. Die speelt zich af als de reiziger, na uit Leiden vertrokken te zijn en Haarlem bezocht te hebben, zich naar Amsterdam laat rijden. Bij het passeren onderweg van de Liebrug begint de voerman spontaan zijn gram te spuien over de vermaledijde doctor Schasz. De oorzaak van 's mans woede blijkt gelegen in het feit dat het Schasz zou zijn geweest die in 1787 de Liebrug in brand stak, waarbij het schuitje dat de voerman toen bezat verloren ging. Ook de verbranding van de Liebrug is een historisch feit. Bij het naderen van de Pruisische troepen in september van dat jaar ging een Patriottentroep ertoe over aldus de toegang tot Amsterdam vanuit Haarlem te versperren. Ik heb echter nergens vermeld gevonden | |
[pagina 168]
| |
wie er voor de actie verantwoordelijk dan wel erbij betrokken zijn geweest. In het enige gedetailleerde verslag dat ik ervan ken, verklaart de zelf ook anonieme auteur dat hij met het oog op de politieke omstandigheden geen namen noemt.Ga naar eindnoot12. Klaarblijkelijk vreesde hij represailles. Al met al een wat raadselachtig gebeuren, zeer geschikt om er de geheimzinnige Schasz als een soort Rode Pimpernel in te laten opduiken. Een Pimpernel dan van het kwaad, in de ogen van de voerman. De ‘pest van zijn Vaderland’ noemt hij Schasz (p. 140), ‘dat de Duivel niet kan uitvinden, vind hij uit’ (p. 148). Waarmee kan de hoofdschuddende filosoof in z'n bizarre outfit, de man met de ‘hemelsche lach der verhevenste vriendschap’ deze invectieven verdiend hebben? Waaraan had de afstandelijke beschouwer, die liever de mensen observeerde dan ze activeerde, zich schuldig gemaakt? De reiziger vraagt dat de voerman ook, maar hij krijgt een even omstandig als nietszeggend relaas van het gebeuren ten antwoord. Schasz zou de brandstichters hebben aangespoord, en erger nog: in de sloot hebben gewaterd waarin de voerman zich verborgen hield. Bovendien had hij de al genoemde Dirk S., een schriel manneke, opgedragen een dikke boom om te hakken. Aan het einde van het verhaal is noch de reiziger noch de lezer veel wijzer geworden. Het vreemdste is misschien nog dat de oude en de jonge Schasz zo weinig met elkaar gemeen hebben. Niet alleen wordt de oude voorgesteld als een contemplerende filosoof en de jonge als een patriottisch activist, hun leeftijdsverschil lijkt ook een veelvoud te zijn van de slechts zeven jaar die tussen de brand van de Liebrug en de ontmoeting in Leiden lagen. Een portret van de politieke Paape? Maar dan toch een waaruit al zijn werkelijke politieke betekenis is weggeretoucheerd. Dwaalsporen dus weer! Op dit moment, wanneer de lezer er geen touw meer aan vast kan knopen, begint het de Engelse reiziger te dagen. Hij geeft daar blijk van in een tussen vierkante haken gesteld terzijde: [Deeze Voerman begon mij hoe langer hoe aangeleegener te worden. Ik meende hem honderden vraagen te doen; want Schasz was bij mij een voorwerp van aangelegenheid: de geleerden en wijzen, die ik naar hem gevraagd had, kenden hem uit zijne schriften: maar wisten verder geen woord van hem: veelen zelfs gingen zo verre, dat zij stoutlijk staande hielden, dat de beroemde werken, op den naam van Schasz in de waereld gekoomen, nooit door een persoon, die weezenlijk zo heetede, geschreeven waren; - met een woord, dat Doctor Schasz nooit bestaan had en eene loutere uitvinding van de heeren Boekverkoopers was. - Hier vond ik nu den draad, dien ik slegts te volgen had, om de kloen [kluwen] te ontdekken. - 't Is waar, de verhaaler was slegts een voerman; maar als de waarheid een juweel is, dan verscheelt het weinig, of men ze in een vuilnisbak, of in een juweelkasje vindt.] (p. 146-47) Wie nu verwacht dat de reiziger hem langs de gevonden draad naar de oplossing van het raadsel zal leiden, komt van een koude kermis thuis. Na het verhaal van de voerman, dat als een nachtkaars uitgaat, is de Engelsman klaarblijkelijk iedere belangstelling voor Schasz verloren: in de rest van zijn reisverslag wijdt hij geen gedachte meer aan hem. Paape heeft zijn lezers grandioos bij de neus gehad.
In feite lag de ‘kloen’ natuurlijk al bloot: Schasz was ‘een loutere uitvinding van de heeren Boekverkoopers’, een mens van papier dus, waarmee geen enkele bestaande persoon correleerde. Het raadsel is opgelost omdat er geen raadsel was. Het werd slechts voor zichzelf gecreëerd door lezers die met de fictie geen genoegen namen. Schasz is aan niemand gelijk, zelfs niet aan zichzelf. Er zingen fantastische verhalen over hem rond, maar die spreken elkaar tegen en blijken niet te toetsen. Veel in de diverse Schaszen wekt associaties met | |
[pagina 169]
| |
Paape zelf op maar nog meer is er dat zo'n identificatie ondergraaft. Schasz' schepper blijkt zijn personage maar al te graag een stok tussen de benen te steken. Wie deze speelsheid in regels van realiteit en consistentie wil vangen, wie, met een vergelijking van Hanou, op zoek is naar een archimedisch punt, plaatst zichzelf buitenspel.Ga naar eindnoot13. Dat deed ik zelf indertijd ook, vandaar dat mijn zoektocht eindigde in een gefrusteerd weggeborgen map. Ik trachtte een code te kraken van een tekst die zichzelf permanent deconstrueert - een begrip dat ik toen trouwens nog niet kende. Nu ben ik geneigd de mystificerende Paape met zijn Kamagurkaachtig absurdisme te waarderen als de schrijver op zijn best. Vanuit zijn broodschrijvershiernamaals zal de schrijver me nu een ‘hemelsche’ glimlach toenzenden - of zit hij toch sardonisch te grijnzen? | |
Appendix: Schasz contra SchaszDie zoektocht heeft overigens nog een bescheiden vondstje opgeleverd dat met het bovenstaande slechts zijdelings te maken heeft maar dat ik de geïnteresseerden in Schasz. 't Hoen en Paape niet wil onthouden. Het betreft namelijk de veronderstelde dubbele identiteit van de schrijver J.A. Schasz. Heeft de eerste auteur van die naam de toeeigening van zijn pseudoniem vanaf 1788 door de tweede zonder protest aanvaard? Dat heeft hij niet. Hij heeft publiekelijk zijn ongenoegen geuit en tenzij er een nog veel geraffineerder spel werd gespeeld dan Buijnsters en Theeuwen voor mogelijk houden, kunnen zij hieraan een krachtig argument ontlenen voor hun these van de twee Schaszen. Kort na het aantreden van de tweede doctor Schasz namelijk en wel op 15 en nog eens op 18 januari 1790, was in de Utrechtsche Courant de volgende annonce te lezen: Den Ondergetekende met verwondering vernoomen hebbende dat eenige baatzuchtige Schryvers van zich hebben kunnen verkrygen myn Naam en Tituls voor de hunne aan te neemen, kan niet afzyn aan het Publiek te adverteeren, dat hy geen werken in het licht heeft gegeeven dan de toneelspellen 2 deelen gedrukt te Utrecht by g.t.v. paddenburg, en de Reize naar het wonder en waterland, gedrukt te Amsterdam by j. allart. Intrigerend is het meervoud ‘Schryvers’. Vermoedde, of zelfs: wist de eerste Schasz dat achter de tweede meer dan één auteur schuilging? In dat geval komt de Paape-toeschrijving opnieuw ter discussie te staan. De oplossing kan ook eenvoudiger zijn: in 1780 was bij Izaac de Jongh te Amsterdam een tweede uitgave van de Reize door het Wonderland verschenen, die vermoedelijk een roofdruk was. Hoe dan ook: het zal het succes van de Schasz van de latere reisverhalen en toneelstukjes zijn geweest die de bedenker van de imaginaire doctor de lust heeft ontnomen om zelf zijn pseudoniem verder nog te voeren. En zo werd de tweede Schasz zijn brood de eerste zijn dood. Maar àls er inderdaad een hiernamaals is voor schrijvers om den brode, en àls de eerste Schasz inderdaad Pieter 't Hoen was, dan heeft deze daar de troost mogen smaken dat 150 jaar later - maar de eeuwigheid kent geen tijd - zijn eigen naam als geuzennaam werd geleend door een volstrekt onbaatzuchtige collega, die de verdrukte Nederlanders moed insprak met de clandestiene Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen. Het was de latere Parool-oprichter Frans Goedhart. Over zijn identiteit bestaat in ieder geval geen twijfel. |
|