| |
| |
| |
Boekbesprekingen en signaleringen
F.H. Schmidt, Pieter de Swart, Architect van de achttiende eeuw. Zwolle: Waanders 1999. (Cultuurhistorische studies). ISBN 90-400-9408-x, Prijs: f 85,-.
Pieter de Swart (1709-1773) is nu bekend als architect van de Koninklijke Schouwburg aan het Korte Voorhout in Den Haag. In De Swarts tijd was dit echter ‘het Nieuwe Hotel’ van prins Karl Christian von Nassau-Weiburg. Vóór de verbouwing en nieuwbouw vanaf 1767 door De Swart is in 1765 nog Wolfgang Amadeus Mozart in dit pand opgetreden. Ook het Paleis aan het Lange Voorhout (het huidige Museum het Paleis) werd in 1760 door De Swart ontworpen voor Anthony Patras, burgemeester van Sloten en ‘gedeputeerde in 't Collegie van de Staten-Generaal’. Het pand aan het Lange Voorhout waarin tot 1982 de Koninklijke Bibliotheek was gevestigd en waarin Jan Maximiliaan baron van Tuyll van Serooskerken woonde, werd in 1761 door De Swart uitgebreid. Vooraleer die uitbreiding voltooid was, stierf de baron een jaar later in dit huis onder de ogen van zijn nichtje Belle van Zuylen. De Swart was ook de ontwerper van de bekende Delftse Poort te Rotterdam (bouw voltooid in 1772), die bij het bombardement in 1940 is verloren gegaan. De man verdient dus zeker aandacht en daar is onder meer met een overzichtstentoonstelling in het Haags Historisch Museum van september tot december 1999 mee aan tegemoet gekomen. Met het onderhavige boek is De Swart bedacht met een meer blijvend monument.
Pieter de Swart was van origine een meestertimmerman uit Breda die ter gelegenheid van de intocht in 1737 van de Friese stadhouder Willem Karel Friso (dezelfde aan wie Weyerman in 1729 zijn Levens-beschryvingen opdroeg) een aantal erepoorten en feestdecoraties ontwierp. Deze tijdelijke monumenten vielen bij deze stadhouder zodanig in de smaak dat hij De Swart in de gelegenheid stelde om een gedegen opleiding in de architectuur te volgen aan de Parijse Ecole des Arts bij Jacques-François Blondel. Toen de Friese stadhouder in 1747-48 tot generaal-erfstadhouder werd uitgeroepen als Willem IV heeft hij van De Swart zijn hofarchitect gemaakt. Zijn Franse smaak en zijn speciale vaardigheden bij het ontwerpen en verbouwen van monumentale panden heeft De Swart in feite aan een bijzondere relatie met Willem IV te danken.
De auteur van dit fraai geïllustreerde boek, de kunsthistoricus Freek Schmidt (1963) promoveerde in 1997 aan de UvA op Pieter de Swart. Het onderhavige boek is gebaseerd op zijn proefschrift en uitgebreid met enkele nieuwe hoofdstukken. Het is een mooi boek, maar niet bijzonder gebruiksvriendelijk. Waarom is er bijvoorbeeld geen handige chronologische lijst toegevoegd van zaken die De Swart heeft ontworpen, verbouwd en uitgebreid?
Gezien hun gemeenschappelijke Bredase achtergrond zijn we natuurlijk ook geïnteresseerd in een mogelijke Weyerman - De Swart-connectie. Daarvan blijkt niets. Dat is ook niet erg waarschijnlijk: toen De Swart werd geboren, was Weyerman al 42 en toen de laatste in de Haagse gevangenis overleed, zat De Swart nog in Parijs. Schmidt geeft veel details in zijn boek en bijna alles is zorgvuldig verantwoord. Die verantwoording schiet evenwel tekort wanneer hij het heeft over een belangrijke bron die door hem is gebruikt, namelijk de gedrukte veilingcatalogus van De Swarts bibliotheek uit 1773 (titelpagina afgebeeld op p. 11). Schmidt beschrijft die bibliotheek uitvoerig op p. 169-172 en wijst onder meer terecht op de vele blijken van diens interesse voor de Franse Verlichting. Wie echter het exemplaar van de veilingcatalogus zelf wil bekijken, zal met de informatie uit Schmidts noot 68 op p. 280 niet veel opschieten. In tegenstelling tot wat daar staat, berust het enige overgebleven exemplaar in de Openbare Staatsbibliotheek van St.-Petersburg. Dit exemplaar, dat voorzien is van prijzen in de marge, is op microfiche gezet door IDC (Leiden). In deze Catalogus eener keurlyke bibliotheek [...] Nagelaten door wylen den Heer Pieter de Swart [...] Het welk publicq verkogt zal worden, op maandag den 29 November 1773 en drie volgende dagen. Door [...] Frederik Staatman [...] in 's Gravenhage [...] vindt men
| |
| |
niet de schildersbiografieën door Houbraken of Weyerman, wel die door Karel van Mander uit 1618 en die door Cornelis de Bie uit 1661 (‘met keurlyke pourtraitte/france band/ een extra fray Exemplaar’ dat dan ook voor f 13 en 10 stuivers van de hand ging). De catalogus bevat overigens helemaal geen Weyermaniana, behalve F.L. Kerstemans ‘Samensprake tusschen Jacob Campo Weyerman en Doctor Ludeman/ in de andere Waereld’ dat voor zes stuivers werd verkocht en waarin we het boekje herkennen waarvan Arno van der Plank in 1986 een uitgave heeft bezorgd.
Zo had de Bredanaar De Swart toch nog een heel klein stukje Weyerman in huis.
K. Bostoen
| |
Gerrit Paape, Vrolijke Caracterschetsen & De Knorrepot en de Menschenvriend, met aantekeningen en een nawoord van Peter Altena, Nijmegen, Vantilt 1999. ISBN 90-75697-22-8, 256 blzz. Prijs: f 39,90/ BF 798.
Na de heruitgave (1998) van De Bataafsche Republiek uit 1798, de toekomstvisie van Gerrit Paape (1752-1803), is nu bij Vantilt een editie verschenen van zijn twee satirische romans, Vrolijke caracterschetsen plus De Knorrepot en de Menschenvriend (1797), die dus aan die toekomstvisie voorafgaan. De uitgave onderstreept nog eens dat Gerrit Paape nu al een vijftien jaar in de aandacht blijft van het historisch en literair onderzoek over het einde van de achttiende eeuw. Terecht, bovendien laten deze satirische romans zich nog altijd met genoegen lezen. Zijn subtiele stijl, die de grofheid van zijn tijd niet nodig had om de harde en bittere ervaringen van zichzelf en anderen over te dragen, vertegenwoordigt een kwaliteit van schrijverschap die blijft boeien. Paapes Vrolijke Carakterschetsen bestaan uit een reeks portretten waarin hij zowel mensen heeft getypeerd als de politieke omstandigheden van de jaren tachtig en negentig kleur heeft gegeven.
De Knorrepot en de Menschenvriend vertelt een rondreis door de Bataafse Republiek van twee vrienden die ieder hun kijk op de gang van zaken door de feiten bevestigd trachten te krijgen. Psychologisch al een prachtig uitgangspunt voor een durende dialoog onderweg. Wat deze geschriften voor ons herkenbaar maakt, ligt in de processen en wederwaardigheden van mensen in een nieuwe politieke situatie, waarvoor zij noch zijn opgeleid, noch, bij gebrek aan een bestuurlijke traditie in hun familie, hebben kunnen oefenen. Deze boeken van Paape zijn een prachtige letterkundige illustratie van de chaotische situatie die door en na de staatkundige verandering rond het uitroepen van de Bataafse Republiek ontstond. Zij zijn zo treffend geschreven dat men er het patroon en de tragiek in terugvindt die zo kenmerkend zijn voor een tijd waarin men na een breuk met het verleden nieuwe wegen wil inslaan. Het politieke spel, waarin sommigen de macht, die hun dreigt te ontglippen, vast proberen te houden of anderen, die op het pluche terecht zijn gekomen, zich als hun versmade voorgangers gaan gedragen, is van alle tijden. De satiricus Paape markeert zonder een blad voor de mond te nemen in de mensen die in de revolutie zijn opgeklommen of naar boven zijn gevallen, hun domheid, hun gebrek aan ervaring en hun goede bedoelingen. De gevolgen zijn onontkoombaar wanneer hoge idealen worden gemeten aan de uitkomst van het eigenbelang: er gaat veel mis.
Aan het einde van de Vrolijke Caracterschetsen geeft Paape aan dat zijn bedoeling is, als het ware onder vier ogen, de mensen, ‘vooral vriendbroederlijk’, met zichzelf bekend te maken. Hij wil hun geweten doen ontwaken. Daarmee gaat Paape aan de scepsis, die rijkelijk in zijn verhalen doorklinkt, uiteindelijk voorbij. Of, zoals het aan het slot van De Knorrepot en De Menschenvriend heet: ‘eenmaal, en alsdan ook allerkragtdaadigst, [zal de misnoegdheid] de handen uit den mouw steeken, en alles opruimen en wegbliksemen, waarin zij haar redenen en gronden van bestaan vind’. Hier opent Paape de weg naar zijn volgende boek, de toekomstvisie, in contrast met de door hem beschreven ervaringen o.a. in Friesland en op het eiland Urk. De omwenteling, eerst een abrupte ingreep in de status quo, heeft het karakter gekregen van een proces dat in de toekomst onvermijdelijk
| |
| |
zal worden voortgezet en voltooid. De zaak van een democratische Republiek is ‘nog slegts maar ten halven’. In die situatie heeft de satire haar educatieve en vermanende functie.
Peter Altena heeft in een toelichting van 24 pagina's het leven van de schrijver geschetst en op verhelderende wijze de relatie gelegd tussen de gebeurtenissen uit diens loopbaan en passages uit de beide romans. Daarnaast gaf hij voor het verstaan van De Knorrepot en De Menschenvriend een noodzakelijk beeld van de politieke chaos in Friesland waar Paape ook zelf, tot diens verdriet, in verzeild geraakte. Tenslotte bevat de toelichting een plaatsbepaling van de satire bij Paape. Ik zou, aanvullend, de onderliggende mildheid en compassie van Paape willen onderstrepen. Die blijft ondanks zijn bittere teleurstellingen in zijn oordeel meeklinken.
Simon Vuyk
| |
Jeroen Salman, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw. De almanak als lectuur en handelswaar. Zutphen, Walburg Pers 1999. ISBN 90-5730-056-7.
In tegenstelling tot het onderwerp ‘de tijd’ is er over almanakken, vooral in Nederland, weinig verschenen in boekvorm. Weliswaar verschenen er de afgelopen jaren her en der versnipperd over vele tijdschriften diverse artikelen over bepaalde almanakken of werden almanakken terloops genoemd als nevenproduct van Nederlandse drukkers en uitgevers, maar het wachten was op een werk, dat geheel gewijd zou zijn aan de Nederlandse almanak.
Zo'n werk is thans verschenen: aanvankelijk in december 1997 als proefschrift en nu ook als handelseditie met cd-rom. Hoewel de titel in eerste instantie lijkt te suggereren dat populair drukwerk (in de Gouden Eeuw) centraal staat, gaat het boek toch écht over de almanak. Salman neemt de grenzen van de Gouden Eeuw niet te krap en laat deze beginnen in 1570 en eindigen in 1705, de overlijdensdatum van de Amsterdamse almanakuitgever Gilles Joosten Saeghman. Welke uitgever droomt er niet af en toe van dat zijn sterfdatum als riterium voor een genrebibliografie zal dienen?
In de ons omringende landen waren al vele studies gewijd aan de almanak als bron voor mentaliteitsgeschiedenis. In deze boekhistorische studie staan de volgende vragen centraal: hoe functioneerde de almanak als handelswaar en als lectuur en op welke wijze kunnen we almanakken gebruiken als mentaliteitshistorische bron? Hiertoe is gekozen voor een opzet in twee delen: enerzijds de almanak als lectuur met als thema's astrologie, astrologische geneeskunde, religie en informatie, lering en vermaak en anderzijds de almanak als handelswaar met als aparte hoofdstukken de makers, de distributeurs en de kopers.
Om een goed inzicht te krijgen in de rol van de almanak heeft Salman systematisch-bibliografisch onderzoek verricht naar alle bewaard gebleven Noord-Nederlandse almanakken uit de periode 1570-1705. Aangezien de meeste almanakken vroeger na afloop van het jaar werden weggegooid, net als tegenwoordig onze kalenders en agenda's, kunnen we alleen maar bij benadering iets zeggen over het werkelijk aantal verschenen almanakken. Hoewel er jaarlijks vele duizenden almanakken in de beschreven periode werden gedrukt, zijn er door Salman na een zeer uitgebreide zoektocht in bibliotheken en archieven ca. 850 Noord-Nederlandse almanakken teruggevonden. En dat is niet veel als we ervan uitgaan dat één op de vier huishoudens een almanak had en er jaarlijks in het begin van de 17e eeuw ca. 100.000 almanakken in de Republiek werden gedrukt.
De productie van almanakken was van groot economisch belang, niet alleen voor de drukkers en boekverkopers, maar ook de vele rondreizende marskramers pikten hun graantje mee.
Rond 1600 werden er in de Republiek in acht steden almanakken gedrukt en dit aantal was omstreeks 1700 gestegen naar zeventien steden en één dorp (Heerenveen), waar in totaal ca honderd boekverkopersdrukkers werkzaam waren.
Salman beschrijft niet alleen de rol en functies van de almanak, maar plaatst ze ook in een Europees perspectief. Hiertoe heeft hij gebruik gemaakt van de grote
| |
| |
hoeveelheid bibliografisch materiaal dat reeds verschenen is in vooral Duitsland, Frankrijk en Engeland.
Als bijlage geeft Salman de namen van drukkers en boekverkopers van almanakken en een register op plaatsen en personen. Voor de descriptieve bibliografie moet men de bijgeleverde cd-rom gebruiken, wat niet altijd gelegen komt als je even wat snel wilt opzoeken. Het boek is geïllustreerd met een 30-tal zwart-wit afbeeldingen, die alleen in deze handelseditie voorkomen en niet in het oorspronkelijke proefschrift.
Met dit boek over de Nederlandse almanak is eindelijk een vrijwel volledig overzicht van alle beschikbare literatuur over dit onderwerp verschenen. Het zal ongetwijfeld een bron van inspiratie zijn voor toekomstige studies niet alleen van de almanak maar ook van de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel.
Van 17 november 2000 tot 26 januari 2001 exposeert de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag almanakken uit eigen bezit.
F.H.C. Schreuder
| |
Klassieke Literatuur. Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen tot en met de Tachtigers. Cd-rom versie windows 95/98/NT. Spectrum Electronic Publishing 1999. ISBN 90-5344-045-3. Prijs: f 99,-.
Multimedia zijn leuk, spannend en doen een appel op de instincten van de homo ludens. Om die reden biedt het ‘spelen’ met de cd-rom Klassieke literatuur een aangename tijdverpozing. Er staat ook zoveel op! Ongeveer 150 primaire teksten zijn opgenomen, in hun geheel of gedeeltelijk, waarbij een groot aantal voorzien is van een inleiding, een samenvatting, één of meer illustraties en een notenapparaat. Literatuurverwijzingen en een verantwoording completeren het geheel. Om de cd voor de hedendaagse consument nog aantrekkelijker te maken zijn er ook liederen, interviews met deskundigen en voorgelezen tekstfragmenten te beluisteren. Een tijdbalk moet het historisch besef van de lezers - of is het woord ‘gebruiker’ hier beter op z'n plaats? - vergroten en de werken in hun historische context plaatsen.
De voordelen van het digitaliseren van tekstbestanden tekenen zich overduidelijk af. In een handomdraai kunnen trefwoorden of een combinatie van woorden (citaten bijvoorbeeld) in een tekst getraceerd worden. Verder kan er een regelnummering worden aangebracht, waardoor er eenduidig naar bepaalde regels verwezen kan worden. En: de teksten kunnen worden geprint en gedownload. Voor de middelbare scholier en de eerstejaars student een uitkomst omdat menig scriptie nu met het grootste gemak opgetuigd kan worden met talloze citaten.
Voor deze doelgroep lijkt de cd-rom bestemd, althans er wordt melding gemaakt van het voortgezet onderwijs waarvoor zelfs een begeleidende lesbrief voorhanden is. Studenten Neerlandistiek kunnen er (in het begin van hun studie) eveneens hun voordeel mee doen omdat ze voor iets minder dan honderd gulden thuis kunnen beschikken over een breed scala aan primaire teksten uit geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Zij zijn echter gewaarschuwd: de cd is willekeurig samengesteld, de inleidingen en de literatuurverwijzingen zijn soms erg summier en de tijdbalk vertoont her en der harde knoesten. Dit is het gevolg van de werkwijze van de samenstellers. Hun selectiecriterium was de beschikbaarheid van edities, al dan niet in gedigitaliseerde vorm, wat een sterk wisselende kwaliteit ten gevolge had. Soms zijn de teksten door hen zelf met een OCR-programma ingescand, maar de controle is niet overal even nauwkeurig geweest. Voorts zijn sommige inleidingen afkomstig van verouderde tekstedities (een kwestie van auteursrechten?), terwijl er van recentere inleidingen samenvattingen worden gegeven. Zonder het origineel ernaast is evenwel niet duidelijk of de oorspronkelijke tekstbezorger recht wordt gedaan.
De cd-rom oogt net als de overige cd-roms die Spectrum op de markt heeft gebracht, professioneel. Na een eerste kennismaking bekruipt je echter het gevoel dat de cd in bepaalde opzichten haastig is opgezet. Niet alleen is de keuze van teksten arbitrair, ook de geleerden die aan het woord komen,
| |
| |
lijken met een zekere nonchalance gekozen. Van de acht geïnterviewden komen er zes uit Amsterdam en twee uit Utrecht; - alsof elders in het land geen deskundigen te vinden zijn. Bovendien is er slechts gezocht in het universitaire circuit en heeft men niet de moeite genomen contact op te nemen met kenners daarbuiten. De selectie van muziekfragmenten vertoont eveneens wat gemakzuchtige eigenschappen: slechts zeventiende-eeuwse liederen zijn te beluisteren, gezongen door Camerata Trajectina. In de afgelopen jaren heeft alleen al het zondagmorgenprogramma OVT een grote verscheidenheid aan liederen ten gehore gebracht, waarbij vooral de ‘protestsongs’ uit de patriottentijd indruk maakten. Helaas hebben de samenstellers van de cd-rom niet verder geluisterd dan naar wat er in de gemiddelde klassieke-muziekwinkel ‘op de draaitafel’ lag. De links naar handige websites tenslotte zijn een praktisch hulpmiddel, maar de middelbare scholier moet het helaas zonder verwijzingen naar de nog altijd populaire uittreksel-sites stellen. Ook de hyperlinks lijken willekeurig gekozen, zeker de schaarse links naar buitenlandse sites.
Wat heeft de cd-rom aan 18e-eeuwse schrijvers te bieden? De oogst is met zeventien procent redelijk te noemen. Van de 92 auteurs die er een plaats op gekregen hebben, zijn er zestien actief in de achttiende eeuw (er is geen rekening gehouden met het feit dat van sommigen meerdere teksten zijn opgenomen). Aanwezig zijn onder anderen Weyerman (Opkomst en val van een koffihuisnichtje), Paape, alias J.A. Schasz (Reize door het Aapenland), Poot (Mengeldichten) en Kinker (Het Alleven of de Wereldziel).
Ondanks alle kritische kanttekeningen blijft de cd-rom leuk speelgoed. Het is uitstekend dat een groot aantal teksten van de mastodonten uit de Nederlandse letterkunde voor zo weinig geld beschikbaar zijn. De gebruiksvriendelijkheid én de gebruikswaarde zijn groot. Aan een volgende editie zou alleen meer verantwoord denkwerk vooraf kunnen gaan.
M. van Vliet
| |
K. Langvik-Johannessen, Livinus Verkruyssen en zijn toneeldichters, Speurtocht in het domein van het 18de-eeuwse Zuid-Nederlandse theater. Brussel: Facultés universitaires Saint-Louis, Studiecentrum 18de-eeuwse Zuid-Nederlandse Letterkunde, 1999. (Cahier nr. 18), 60 bldz. Prijs: 300 BF - f 18,-.
De Noorse neerlandicus en germanist Langvik-Johannessen is geen onbekende op het gebied van de studie van het Nederlandse drama. Na zijn Vondel-studies heeft hij zich gebogen over het Zuid-Nederlandse theatergebeuren in de Oostenrijkse tijd, zoals blijkt uit zijn studies over de Brusselse dramaturgen Cammaert (1991) en Jacobus de Ridder (1994). Wat hem vaak daarbij steekt, is het neerbuigende oordeel van de Hollandse geschiedschrijvers ten aanzien van dit soort werk. Keer op keer laat hij zien dat een dergelijk oordeel vóór alles steunt op een gebrek aan aandacht en liefde voor wat er in de Oostenrijkse Nederlanden gebeurde. Langvik-Johannessens kritiek lijkt mij in het algemeen gerechtvaardigd. In zijn bijdrage over de toneelregisseur Livinus Verkruyssen laat hij opnieuw zien dat geduldig speurwerk en kennis nemen van het oorspronkelijke werk tot een juistere waardering leiden, niet alleen wat betreft elementaire historische feiten, maar ook wat betreft het literaire belang van dit type geschriften.
De redelijk welgestelde Bruggeling Livinus Vercruyssen († 1742), ‘tijkwerker’ van beroep, bezorgde en bekostigde de uitgave van vier toneelstukken van verschillende auteurs: De doodt van Boëthius, of den verdrukten raeds-heer van Peter Smidts uit 1699, Wonderlycke bekeringhe ende kloeckmoedighe martelie van den seer edelen en H. Martelaer Adrianus door den Heydensche Keyser Maximiliaen grooten vervolger der christenen van Jacobus van Eekhout (1705-1753) uit 1734, De onverwinnelyke standvastigheyd ende iver in het christen gelove ende glorieuse martelie van den H. Martelaer Laurentius ende van den H. Paus Sixtinus II, mitsgaeders de vroomdadige Martelaeren Hipolitus en Romeus. En andere onder de goddeloose vervolginge ende Tiranie van den boosen Keyser Valerianus, van (vermoedelijk) Paulus Ley- | |
| |
ten, pastoor te Poesele bij Deinze, uit 1740 en tenslotte het Christelycken strydt van den heyligen en glorieusen martelaer Sebastiaen, Roomschen Ridder; Gestorven voor het Catholyck Gelove van een onbekend auteur, dat in 1743 te Brugge van de pers kwam. Aan de titels alleen al kan men zien waarom de protestantiserende Hollandse geschiedschrijvers van de negentiende eeuw er hun neus voor hebben opgetrokken. Het gaat hier inderdaad om martelaarsstukken (Langvik-Johannessen betoogt zelfs dat het Boëthius-stuk er een is, vanwege het politieke martelaarsschap van de protagonist). Hoewel de drie stukken over christelijke martelaren wellicht gelegenheidsstukken zijn (althans het stuk over St-Laurentius is met het oog op een kerkelijk jubileum vervaardigd), zijn ze zeker niet slecht geschreven. Interessant is dat drie van de vier stukken gericht zijn op de opvoering en dat het niet verwonderlijk is dat een toneelregisseur als Verkruyssen hun uitgave wilde. Op grond van de tekstvoorbeelden in het boek onderschrijf ik de mening van Langvik-Johannessen dat het
St.-Adrianusstuk licht, voor een martelaarstuk zelfs opmerkelijk lichtvoetig van toon is. Ook het spel van St.-Sebastiaen is qua taal en versificatie aantrekkelijk.
Over het St.-Laurentiusstuk, waarvan de auteur mogelijk de pastoor van Poesele is, betoont de Noorse geleerde zelf zich het meest verrukt, en we zouden verwachten dat hij daarom hier spoedig een uitgave van zou vervaardigen, zodat we er kennis van kunnen nemen. Helaas kondigt hij in een voetnoot op p. 15 (voor een volgend cahier) onbekommerd de uitgave aan van het actieloze en zwaar op de hand zijnde Boëthius-stuk, dat bovendien duidelijk niet opvoeringsgericht is. Men mag vrezen dat de Hollandse geschiedschrijving niet onmiddellijk - onder de invloed van de uitgave van dit stuk - van gedachten zal veranderen over de kwaliteiten van het toenmalige Zuid-Nederlandse drama.
Dankzij het speurwerk van Langvik-Johannessen kunnen gegevens in de electronische database CENETON (Census Nederlands Toneel) worden gecorrigeerd. Stukken die aan Verkruyssen als auteur worden toegeschreven, mogen niet langer op diens naam worden gesteld. Dat geldt onder andere voor het anonieme Den bekeerden heydenschen velt-heer Gallicanus (p. 4-5). Van het St.-Adrianusstuk is Jacobus van Eekhout de auteur blijkens de Naer-Reden (p. 16). Het St.-Laurentiusstuk kan het best aan Paulus Leyten, pastoor van Poesele, worden toegeschreven (p. 30-31) en van het St.-Sebastiaenstuk is de auteur nog niet getraceerd. Van dit laatste stuk berusten twee exemplaren in de Parijse Bibliothèque Nationale (sign. Yth.67564 en Yth.69303), zoals ook van het St.-Adrianusstuk (sign. Yth.69304 en Yth.70275), wat noch door Langvik-Johannessen, noch door CENETON wordt vermeld. Bovendien bevindt zich in dezelfde Parijse bibliotheek nog een ander stuk dat zoals de door Langvik-Johannessen genoemde spelen eveneens in Brugge is gedrukt en waarvan de titel veel verwantschap vertoont met die van het stuk van Van Eekhout over St.-Adrianus, namelijk de Kloeckmoedighe martelie van de h. maeght ende martelaresse Catharina, door den wreeden tyran Maximinus, keyser van den oosten. Speelwys opghestelt, door B.P.H.E.S.A.C. Brugghe: wed. van P.J. Vincent, [s.d.]. (sign. Yth.68708).
K. Bostoen
| |
H. Bots, L. van Gemert [red.], Schelmen en prekers. Genres en de transmissie van cultuur in vroegmodern Europa. Nijmegen, Vantilt 1999. ISBN 90-75697-27-9. Prijs f 39,90/BF 798.
Zeven docenten van de Nijmeegse letterenfaculteit schreven vanuit het onderzoeksprogramma Transmissie van Cultuur en Ideeën elk een essay over de overdracht van cultuur in artistieke genres uit de 17e en 18e eeuw, gebundeld in het onlangs verschenen Schelmen en prekers. De aanpak is interdisciplinair, getuige de diversiteit aan cultuurgenres die aan de orde komen: variërend van muziek en (tuin) architectuur tot toneel, poëzie, geleerdentijdschriften en (schelmen)romans. De auteurs proberen aan
| |
| |
te tonen dat al deze genres - en dus niet alleen de literaire - gebruikt werden om allerlei ideologische discussies te voeren en denkbeelden te verspreiden onder een breder publiek. Daarmee krijgen de behandelde cultuuruitingen volgens inleider Bert Treffers een moraliserend karakter en wordt hun makers de rol van preker toebedeeld. Treffers' betoog, waarin hij de bijdragen onder één gezamenlijke noemer probeert te brengen, doet tamelijk geforceerd aan. Immers, het is een overbodige constatering dat er in cultuuruitingen cultuur en ideeën worden overgedragen. Een dergelijke transmissie vindt per definitie plaats via diverse cultuurgenres en dat die ideeën onafhankelijk van welk genre ook met elkaar overeenstemmen, is logisch wanneer de makers ervan gezien worden als producten van de geest van hun tijd.
Gelukkig kan de bundel ook zonder de inleiding gelezen worden; - een korte opsomming van wat ter tafel komt. Lia van Gemert opent de rij met haar bijdrage over het thema liefde en wraak op het zeventiende-eeuwse toneel. Zij adstrueert de ‘vette’ personages krachtpatser en hoer met het bijbelse verhaal van Simson, die door toedoen van de verleidelijke Filistijnse Delila verraden en uiteindelijk gedood wordt. Het verhaal bleek keer op keer een dankbaar onderwerp voor de tragedieschrijvers die de Republiek in de zeventiende eeuw rijk was, wat Van Gemert de mogelijkheid bood te wijzen op hoe enkele toneelmatige en normatieve aspecten ervan zich in de loop der tijden evolueerden. Guillaume van Gemert richt zich in zijn artikel op de thematiek van de bekering van de schelm, in de picareske roman, zoals vooral geschreven in de Duitse staten. Daar blijkt het meer een religieuze bekering te betreffen, en minder - zoals het in de Nederlanden usance was - een overstap naar het maatschappelijk gareel. Een andere vorm van literatuur, de poëzie, komt ter sprake in de bijdrage van Frans Korsten over John Norris, Matthew Prior (de diplomaat die ook in Weyermans werk een rol speelt) en Richard Blackmore. Korsten geeft de dichtkunst een plaats als bron voor de ideeëngeschiedenis. Nog een soort literatuur, het tijdschrift en wel het geleerdentijdschrift, wordt als drager van cultuuren ideeëngoed te berde gebracht door Hans Bots. Kemachtig geeft hij weer hoe de geleerdentijdschriften zich in de loop der tijd ontwikkelden, waarbij hij dieper ingaat op de Bibliothèque Impartiale, geschreven voor een internationaal publiek door de Duitse hugenoot Samuel Formey en uitgegeven door de Leidse boekverkoper Elie Luzac. Terecht wijst Bots erop dat voorwoorden van dergelijke geschriften veronachtzaamd worden terwijl ze dikwijls substantiële informatie bevatten over de intenties van de auteur(s).
Behalve deze geschreven cultuuruitingen komen er in de Nijmeegse bundel ook andere vormen van cultuur aan de orde: muziek en tuinarchitectuur. Over het internationaal georiënteerde muziekleven in de 17e eeuw en met name over de wijze waarop men meende menselijke gevoelens muzikaal te kunnen uitdrukken, gaat het artikel van Bert Treffers, waarbij het focus vooral gericht is op Arcangelo Corelli, befaamd om de emoties die hij met zijn muziek opwekte. De verschillende 18e-eeuwse opera's Montezuma, gebaseerd op de legendarische ontmoeting tussen de Azteekse vorst Montezuma en de Spaanse veroveraar Cortés, laten eveneens een ontwikkeling zien in cultuur en ideeën; aldus de bijdrage van Peter Rietbergen. Tenslotte is er het artikel van Utta Janssens over de geschiedenis van de smaak met betrekking tot de tuinarchitectuur. De ideale tuin wisselde in de loop van de 17e en 18e eeuw nogal eens van karakter, waarbij uiteindelijk de Engelse landschapstuin het won van de Italiaanse en Franse ontwerpen. Voor tuinliefhebbers biedt Janssens' bijdrage aardige eye-openers. Helaas is er geen gebruik gemaakt van Nederlandse studies over landschapskunst, waardoor we het moeten doen met enkele terloopse opmerkingen over het Vondelpark.
Tot slot enkele opmerkingen over de editie als geheel. Illustraties en bijlagen completeren de essays op aangename wijze. Slordig is dat de ondertitel op het omslag afwijkt van wat er op de titelpagina staat vermeld en evenzeer slordig is, hoewel grappig overkomend, de Italiaanse nationaliteit die Montezuma bij één van de
| |
| |
illustraties krijgt toebedeeld. Een index ontbreekt jammer genoeg.
M. van Vliet
| |
Margret Klinge, David Teniers de Jonge: schilderijen en tekeningen. Antwerpen 1991. Catalogus Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. [Gesignaleerd bij De Slegte].
In de inleiding van dit kloeke, ruim 300 pagina's tellende gebonden boekwerk met zeer vele kleurenreproducties van Teniers' schilderijen, wordt Weyerman als kunsthistorische autoriteit opgevoerd: ‘J. Campo Weyerman wijdt in zijn Levens Beschrijvingen der Nederlandse Konstschilders uit 1729 enkele beschouwingen aan Teniers' werk. Zo vermeldt hij als eerste de afhankelijkheid van Brouwer en stelt invloeden vast van andere schilders als Adam Elsheimer, Jan Breughel en enkele Italianen, wier werken Teniers als directeur van de schilderijenverzameling van Leopold Wilhelm in Brussel kopieerde’ (p. 16-17). Hierin gaat hij kennelijk verder dan de biografieën van De Bie (1661), Sandrart (1675) en Houbraken (1718).
Klinge heeft zich hier laten leiden door de passage ‘Hij volgde somtijds de manier van Adriaan Brouwer, dan wederom die van Adam van Elsheymer, op een anderen tijd die van den Fluweelen Breugel, dan wederom van Bassan, Paulo Veronees, Albaan, Tintoret, & cetera’ (Konstschilders dl. 2, p.90).
David Teniers' oeuvre omvat volgens Klinge alle thema's van de genreschilderkunst: taferelen met boeren en met burgers, galante en soldatske scènes en verder ook portretten, galerij-interieurs en religieuze voorstellingen. Teniers was rechtstreeks verbonden met de familie Breughel, die de schilderkunst van de 16e en vroeg 17e eeuw domineerde: hij trouwde in 1637 met Anna Breughel, de toen zeventien-jarige dochter van Jan Breughel de Oudere. Toen Jan stierf in 1625 werden zijn kinderen onder voogdij geplaatst van Peter Paul Rubens. Bij diens dood in 1640 werd Teniers voogd over zijn nog minderjarige schoonzus Clara-Eugenia en zwager Ambrosius. Hun vermogen, waaronder de schilderijen van Jan Breughel I, maar ook van Pieter Breughel I, werd aan Teniers toevertrouwd. Teniers' werk vormt een schakel tussen de Breugheliaanse en de galante, hoofse Franse schilderkunst van de achttiende eeuw.
En al merkt Weyerman op dat Teniers kopieën, zoals hij die maakte voor Leopold, ‘niet veel behoefden toe te geeven aan de uytheemsche Konstschilders [...] indien men in de tekening niet een afgesneeden smaak, of iets bekrompens aanmerkte’ (Konstschilders dl. 2, p.90), hij steekt de loftrompet over ‘een van de beste Tafereelen van dien Konstschilder’: een ‘inzicht in een Boerenhuys, wiens inboel benevens de keukenproviant van kool, raapen, en zo voorts aardiglijk is geschildert, en konstiglijk behandelt. Maar dat stuk vervat onder andere een heerlijk Beeldje, opgeschikt als of het toegetakelt was by den Konstschilder Rembrant van Ryn, welk Beeldje zo konstiglijk is getekent en geschildert, dat een Konstkenner zich niet als door een langduurig gezigt daar van kan verzaaden’ (p.91). De verblijfplaats van dit ‘Beeldje’, volgens Weyerman destijds ‘ten huyze van Mevrouw de Weduwe van den Heer J. la Bassee, tot Leyden’ is mij onbekend.
Jos Leenes
| |
Reinier Arrenberg, Naamregister van de bekendste en meest in gebruik zynde Nederduitsche boeken. Herdruk van de uitgave van 1788. Inleiding door F.A. van Lieburg. Rotterdam, Lindenberg boeken & muziek B.V., 1999. ISBN 90-70355-16 7-36 + [XII] + 598 blzz. f 168,55.
Ondanks de zeer optimistische geluiden in den beginne, zal de voltooiing van de STCN voorzover die de achttiende eeuw beslaat nog wel even op zich laten wachten. Dus moeten we af en toe ook oudere hulpmiddelen raadplegen. Van de Alphabetische naamlijst van boeken (‘De Jong’) over het tijdvak 1790-1831, strekkend ten vervolg op Arrenberg, verscheen in 1965 een facsimile-uitgave. Die uitgave heeft voor een deel zijn nut verloren vanwege het verschijnen van de ‘Saalmink’, over de periode
| |
| |
1801-1832. Nu verschijnt Arrenberg zelf. Dat wil zeggen, de tweede druk van ‘Arrenberg’, uit 1788, die een cumulatie beoogde te zijn van ‘Abkoude’ (een register op uitgaven 1640-1756) en van wat daarna verschenen was.
Arrenberg geeft in zijn eigen inleiding enige toelichting over de geschiedenis van zijn Naamregister en over zijn aanpak. Hij wiedde geducht in ‘Abkoude’ en haalde er daarom alles uit wat volgens hem overtollig was; zoals ‘alle de Geschriften voor en tegen de vrye Metzelaars, de Hernhutters [...] benevens eene lyst van alle de Gedichten en blaauwe boekjes’, verder ‘alle oudere, versleten en uit het gebruik geraakte Boeken, die van geen belang zyn, en op welken niemant meer acht slaat, gelyk ook van alle die kleene Geschriften, welken de Franschen den naam van pieces fugitives geven, en die in de Boekwinkels niet meer te bekomen zyn noch gevraagd worden.’ Twistschriften kwamen ook niet in aanmerking voor opname. Men ziet: een nogal praktisch standpunt. Maar Arrenberg moest dan ook veel toevoegen uit de periode na Abkoude; en zijn uitgave werd bij een andere opzet onhanteerbaar en/of onbetaalbaar. - Verder discussieert hij over de wijze waarop bij hem resp. druk, drukker en bezitter van het kopijrecht vermeld staan; en dat er bij hem, uitzonderingen daargelaten, slechts werken tot begin 1787 opgenomen zijn.
Al zijn opmerkingen over het weglaten van bepaalde zaken serieus nemend, valt de informatieve waarde van Arrenberg op: zo neemt hij van Weyerman 27 werken op - inclusief die over het geheugen! - terwijl er van Kersteman slechts 3 genoemd worden, althans op naam van de auteur. Hetgeen één van de talloze indicaties is, dat Weyerman door zijn tijdgenoten beschouwd werd een auteur van een geheel ander kaliber te zijn als, bijvoorbeeld, Hoefnagel; hoewel zulks door (boek)historici, vanuit een wat negentiende-eeuwse optiek, nog wel beweerd wordt (zo José de Kruif in haar recente overigens voortreffelijke werk over het Haagse boekenbezit in de 18e eeuw).
De inleiding door Lieburg geeft een voorlopige biografie van de Rotterdamse boekhandelaar en courantier Reinier Arrenberg (1733-1812).
A. Hanou
| |
E.O.G. Haitsma Mulier en W.R.E. Velema [red.], Vrijheid Een geschiedenis van de vijftiende tot de twintigste eeuw. Amsterdam 1999. Reeks Nederlandse Begripsgeschiedenis. ISBN 90-5356-348-2.
Binnen het project Nederlandse begripsgeschiedenis, onderdeel van het Huizinga Instituut, heeft de multidisciplinaire Werkgroep Vrijheid geprobeerd in kaart te brengen welke ontwikkeling het begrip ‘vrijheid’ in de loop der eeuwen heeft doorgemaakt. Uitgangspunt was dat noties als burgervrijheid, tolerantie en bijvoorbeeld handelsvrijheid in het verleden iets volstrekt anders inhielden dan tegenwoordig. Die betekenisveranderingen tekenden zich met name af op de breuklijnen van onze geschiedenis: roerige tijden waarin onze voorvaderen hun politieke rechten bevochten, of het nu tegen de Spanjaarden was, tegen regenteske stadhouders, of tegen de patriotten dan wel de prinsgezinden. Daarbij beschouwt de Werkgroep de Opstand als het grote keerpunt in het nationale denken over ‘vrijheid’, aangezien toen zaken als zelfbestuur en gewetensvrijheid werden bevochten én verworven.
Terwijl tot nu toe ‘vrijheid’ ad hoc werd bestudeerd, namelijk wanneer relevant voor bepaalde gebeurtenissen in een bepaalde periode, is er dankzij de werkgroep nu een poging gedaan vanuit diverse wetenschappelijke disciplines een synthese tussen al de verschillende invalshoeken tot stand te brengen. Het heeft geleid tot een fraaie bundel artikelen, die - hoewel ze jarenlang op zich deed wachten - de aandacht nog altijd meer dan waard is. De vijftien bijdragen hebben begrijpelijkerwijze alle een politieke dimensie, waarbij bijvoorbeeld Marijke Spies en Henk Duits laten zien hoe schrijvers in de 16e en 17e eeuw aan het begrip ‘vrijheid’ een literaire vorm gaven, resp. in poëzie en toneel. In andere artikelen worden onderwerpen als theologische en filosofische vrijheid, of na- | |
| |
tuurrechtelijke theorieën in relatie tot vrijheid bij de hoorns gevat.
Een vijftal artikelen betreft de 18e eeuw. André Hanou belicht de idee van vrijheid zoals die werd verwerkt in imaginaire reizen als Krinke Kesmes van Hendrik Smeeks, het Huwlyks-eiland van Richard Bonhomme (beide van 1708) en Jan Kinkers Land der blinden (1794). Haitsma Mulier gaat dieper in op het vrijheidsbegrip in de geschiedschrijving van de 17e en 18e eeuw, aan de hand van auteurs als Jan Wagenaar, Simon Stijl en Adriaan Kluit. Interessant is ook de bijdrage van Ida Nijenhuis over de ontwikkeling van het politiek-economische vrijheidsbegrip, waarbij zij een aantal - dikwijls veronachtzaamde - bronnen over de koophandel geraadpleegd heeft. Frans Grijzenhout laat zien hoe ‘vrijheid’ in de loop der eeuwen is afgebeeld op penningen, prenten en schilderijen (oogstrelend zijn o.a. de afgebeelde prenten over de Bataafse Vrijheid), en Wyger Velema verdiept zich in de politieke connotatie van het vrijheidsbegrip zoals dat zich in het politieke debat aan het einde van de achttiende eeuw, vanaf 1780, manifesteerde. In korte tijd, zo demonstreert hij aan de hand van enkele pamfletten, waarmee patriotten en orangisten elkaar verbaal te lijf gingen, werd beide partijen duidelijk hoe ver hun opvattingen over burgerlijke en staatkundige vrijheid uiteen liepen.
M. van Vliet
| |
Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831). Hilversum, Verloren, 1998. ISBN 90-6550-585-7. 768 blzz. Prijs f 120,-.
Er zijn van die boeken die men hier niet kan, mag of wil bespreken, omdat het de bespreker een maand van zijn leven, en de redactie teveel van haar ruimte kost. In zo'n geval is een vermelding voldoende.
Zo'n boek is het boek van Joris van Eijnatten. Het is een boek waarvan het gevolg is dat men een gehele plank aan heel-of-half ideologische getinte Bilderdijkiana kan wegdoen en vervangen door dit forse deel. Hier komt de denkwereld van de gehele Bilderdijk aan de orde, op basis van een veel groter aantal documenten, manuscripten, en wat al niet, dan tot nu toe gebruikt is. De Bilderdijk van vroeger - meestal hyperprotestants of vreemd-conservatief van snit - steekt daar maar schraal bij af. Deze Bilderdijk is gecompliceerder, breder, veelzijdiger. Dieper? Nu, dat misschien niet. En 't is de vraag of hij er ook sympathieker op wordt. Dat laatste zou meer een zaak zijn voor een echte Bilderdijkbiografie. Bij Van Eijnatten in ieder geval nergens de heiligverklaringen en verschralingen, of de overbekende déjà-vu-ervaring.
Maar Bilderdijk als omnivoraal lezer, van, om maar iets te noemen: esoterica, moraalgeschriften, natuurfilosofie, boeken op basis waarvan hij zich een idee vormt over de prisca sapientia van het Noorden (de wijsheid bewaard in een Atlantis van de blanke volkeren); die Bilderdijk wordt hier een spannend man.
Genoeg gezegd. Van Eijnatten is een verplichte aanschaf. Eh.... vraagje aan de schrijver: kan er nog een biografie af, in de toekomst?
A. Hanou
|
|