Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 23
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Een lofdicht op Peter de GroteGa naar eind*
| |
[pagina 31]
| |
Het is echter moeilijk hier veel tastbaars van aan te wijzen. Een opiniërende pers bestond in die jaren nog niet en een al te negatieve beschrijving van Peter de Grote zou stellig repercussies hebben gewekt.Ga naar eind4. De zorgvuldig gehandhaafde neutraliteit van de Republiek in de Noordse Oorlog, die in 1700 begon, mag niet verhelen dat de stemming in Nederland aanvankelijk meer pro-Zweeds dan pro-Russisch was.Ga naar eind5. Pas de wisseling van de krijgskansen heeft geleid tot een welwillender opstelling jegens Rusland en zijn tsaar. Bij Peters tweede bezoek aan Nederland, in 1716-1717, wordt op geen enkele wijze meer melding gemaakt van anti-Russische gevoelens en nog minder van een slechte indruk die Peter zelf zou hebben gemaakt. Tijdens dit bezoek hebben twee letterkundigen hem met een dichtwerk willen vereeuwigen. In het voorjaar van 1717 verbleef Peter op doorreis naar Frankrijk enkele dagen in Zeeland. Onze onvolprezen kroniekschrijver Scheltema zegt naar aanleiding van dit verblijf dat Mr. Johan Steengracht de tsaar hier begroette met een dichtwerk ‘hetwelk beide tot eere verstrekte’. Overigens achtte Scheltema het kunstwerk toch niet de moeite waard in zijn bijlagen af te drukken. Het werd gepubliceerd in 1717-1718 in de bundel Dichtlievende tijdkortingen, waarvan in 1728 een tweede druk verscheen. Om inzicht te geven in de toon waarin de tsaar bejubeld werd en de lezer toch niet te zeer te vervelen, volsta ik met een kort fragment: Gij zijt verschuldigd aan Uw Czaar,
O Rusland, daar Uw magt vertreden
Gebragt lag in verlegenheid,
Dat gij U nu ziet aangebeden
Van gansch Europa, dat U vleit
Als literair werk interessanter is het gedicht dat enkele maanden later vervaardigd werd door Elisabeth Koolaart, geboren Hoofman. Scheltema heeft deze lierzang wel in zijn geheel opgenomen als bijlage en zich in vleiende bewoordingen uitgelaten over de veel te weinig bekende dichteres. De directe aanleiding tot dit werk was het bezoek dat Peter de Grote bracht aan de hofstede van het echtpaar Koolaart bij Haarlem. Profetisch is de laatste strofe van het gedicht: Uw glorie streeft der helden roem voorbij
Geschiedkunde en vergode poëzij
Vereeuwigen Uw' eernaam, naar waardij
Met grootsche klanken.
Toch is de oogst welbeschouwd mager. Men zou meer verwachten dan twee gedichten van matige kwaliteit bij het bezoek van een heerser die begonnen was in Europa furore te maken en daarbij ook nog onze taal machtig was. De vraag dringt zich zelfs op of er niet naar een verklaring gezocht moet worden voor deze geringe interesse. Nu was het intellectuele en culturele klimaat in de Republiek in deze dagen betrekkelijk steriel. Alle herwaardering van de achttiende eeuw mag niet verhelen dat er in deze tijd betrekkelijk weinig van blijvende waarde op literair gebied verscheen. Ook is het de vraag in welke mate er om andere redenen dan zuiver handelsdoeleinden belangstelling voor Rusland bestond in het Nederland van die dagen. Na de verschijning van werken als die van Witsen en De Bruin verschenen er geen oorspronkelijk Nederlandstalige werken over Rusland meer. Wél was in de achttiende eeuw de productie van grote verzamelwerken met reisverhalen en landenbeschrijvingen zeer groot, maar het | |
[pagina 32]
| |
betrof compilatiewerken en in de regel bewerkingen van Engelse teksten. Een bijzondere belangstelling voor Rusland is hier niet waar te nemen. Tenslotte maakten ook de noordelijke Nederlanden een, weliswaar matig, verfransingsproces door, hetgeen een antwoord op de vraag hoe een kritisch en geïnteresseerd publiek dacht, nog moeilijker te geven maakt. Toch lijkt het aannemelijk dat zich reeds vroeg een positief imago van de tsaar heeft gevormd. Zo verscheen in 1717 de Nederlandse vertaling van John Perry's State of Russia under the present Czar uit 1716. De Nederlandse uitgever Johannes Oosterwijk spreekt hier in een opdracht aan Nicolaas Comelisz Calff, een persoonlijke vriend van de tsaar, op verheerlijkende toon over Peters hervormingen en heldendaden.Ga naar eind6. In 1725-1726 verscheen in de Nederlanden een boek over Peter de Grote. Het was getiteld Mémoires du règne de Pierre le Grand, empereur de la Russie, père de la patrie [...] en zogenaamd geschreven door een Russisch edelman, geheten Iwan Nestesurannoy, een in de ogen van onwetenden Russisch klinkende naam. In werkelijkheid had de in Nederland woonachtige hugenoot Jean Rousset de Missy (1686-1762) het boek geschreven. Het werd terstond in het Nederlands vertaald en ook de Franse editie beleefde nog een herdruk. Meer dan een interessante mystificatie is het niet. Een belangwekkender aanwijzing hoe in intellectuele kringenGa naar eind7. over Peter de Grote werd gedacht, is een gedicht dat in 1724 werd vervaardigd door de jonge literator Mr. Joan Jacob Mauricius, een man die in de achttiende eeuw een onmiskenbare roem heeft genoten. Opvallend is dat Scheltema het nergens vermeldt, hetgeen bijna zeker betekent dat hij het niet heeft gekend. Het is getiteld Op Keizer Pieter den Isten en luidt als volgt: O Naso, rees uw koud gebeent
Ten grafzerk uit in onze dagen,
Gy hadt geen' reên om van uw' ballingschap te klaagen,
(Die ge in Augustus tyd zo droevig hebt beweend)
Als gy dat woest geslacht van Scythen en Barbaaren,
't Welk doof voor uw gezang, uw taal noch maat verstond,
Veranderd in een school van Anacharsis vondt.
En gy, die walgende van 't smetten der Altaaren
Met dierbaar menschenbloed, het kerkbeeld der Godin
Ten koore uitrukte, en bergde uw leven zeewaart in
Om 't woeden eens Tyrans te ontvluchten,
Ifigenië, neen! nu hadt gy niets te duchten.
Gy bleeft in Tauris, daar een Keizer wetten geeft,
Die door zijn' daaden al' uw' Goôn te boven streeft.
Dit gedicht moet eerst nader verklaard worden. Met Naso wordt Ovidius bedoeld die enige tijd verbannen is geweest naar Tomi, het tegenwoordige Constanta in Roemenië, door Mauricius ten onrechte gelokaliseerd in Rusland. Anacharsis was een Scythische filosoof die rond 600 vóór Christus in Griekenland lessen volgde. Herlezing van het gedicht met deze kennis in gedachten, maakt het in ieder geval begrijpelijk. Mauricius (1692-1768) was in Amsterdam geboren als zoon van een dominicaanse priester die zich tot het protestantisme had bekeerd. De vader was koopman geworden en keerde zich in een reeks van geschriften tegen zijn vroegere geloof. De jonge Joan Jacob moet een wonderkind geweest zijn. Op zesjarige leeftijd hield hij een preek in de Gasthuiskerk in Amsterdam. Reeds als jong kind vervaardigde hij Latijnse verzen. Hij studeerde rechten in Leiden. Hij behoorde niet tot de regentenaristocratie, | |
[pagina 33]
| |
hetgeen een glanzende carrière niet vergemakkelijkte. Daarbij ontbrak het hem aan een éénsporenbeleid en vooral in zijn jonge jaren lijkt het hemzelf ook niet duidelijk te zijn geweest wat hem bewoog. Had hij nu literaire, wetenschappelijke of ambtelijke ambities? Wilde hij een loopbaan als staatsman, advocaat of veefokker? In ieder geval was hij een goed voorbeeld van een intellectueel. In 1711 vervaardigde hij het toneelstuk Europa, verkwikt door 't gezicht der vrede ter gelegenheid van de opening van de schouwburg in Utrecht, hetgeen in deze goed calvinistische stad gepaard ging met een rel. Liefde voor het toneel heeft Mauricius zijn gehele leven behouden. Om een groep Hollandse toneelspelers die in 1740 in Hamburg verzeild was geraakt, ter wille te zijn, vervaardigde hij in een slapeloze nacht de vertaling van Molières Le malade imaginaire onder de titel De promotie van den ingebeelden zieken. Mauricius was in die jaren gezant te Hamburg waar men Nederduits sprak en derhalve goed Nederlands verstond. Het wijst ons op een sympathieke trek van hem: zijn liefde en inzet voor de Nederlandse taal die in de achttiende eeuw in de verdrukking geraakte. Daarnaast doet zijn bekommernis voor de in Hamburg ronddolende troep toneelspelers ons voor hem innemen. Helaas nemen wij bij Mauricius ook waar dat zijn gebruik van de Nederlandse taal vaak gekunsteld is, al waren er momenten dat hij boven zichzelf als dichter uitstak. Titelpagina van J.J. Mauritius Dichtlievende uitspanningen. Deel 2. Ex. KBH 839 D 2
Zijn ambtelijke loopbaan was niet onverdeeld succesvol. Hij was commies bij de raadpensionaris Van Hoornbeek, werd pensionaris van de kleine stad Purmerend en als | |
[pagina 34]
| |
zodanig gecommitteerde naar de Staten van Holland, en in 1725 resident van de Republiek in Hamburg. Als diplomaat was hij succesvol en in 1733 werd hem de titel ‘minister’ verleend. Zijn grootste bekendheid heeft hij verworven door zijn benoeming in 1742 tot gouverneur van Suriname, één van Nederlands grootste kolonies. Hier raakte hij betrokken bij conflicten over de wijze waarop Suriname bestuurd moest worden, die leidden tot aanvallen op zijn persoon. Het liep zo hoog op dat hij zelfs naar het vaderland werd ontboden, maar in 1753 werd hij volledig in ere hersteld, ontving een gouden handdruk en werd in 1756 weer benoemd tot minister (gezant) te Hamburg, waar hij in 1768 overleed.Ga naar eind8. Als nog heel jonge man, woonachtig in de omgeving van Nijmegen, heeft Mauricius de onsterfelijkheid verdiend door fel de verdediging op zich te nemen van de Nijmeegse joden, die in 1716 ervan beschuldigd werden een rituele moord te hebben gepleegd. Hevig verontwaardigd en geschokt schreef hij hiervan een verslag en publiceerde documenten naar aanleiding van de affaire.Ga naar eind9. De door hem verdiende onsterfelijkheid is hem overigens niet ten deel gevallen. De Nijmeegse bloedbeschuldiging is tamelijk onbekend gebleven. Misschien is Mauricius' verblijf in Nijmegen de directe aanleiding geweest voor zijn belangstelling voor de figuur van de Russische tsaar. Deze was immers in 1716 bij zijn tweede bezoek aan ons land op 11 december 1716 in Nijmegen aangekomen. Onduidelijk is wat Mauricius met het gedicht beoogd heeft. Volgens eigen zeggen heeft hij het laten liggen omdat de tsaar plotseling overleed nadat hij het had vervaardigd.Ga naar eind10. Het verscheen in 1753 in zijn poëziebundel Dichtlievende uitspanningen. Dit wijst erop dat hij zelf waarde hechtte aan het gedicht. Dat blijkt te meer uit een curieus vervolg. In 1765-1766 publiceerde Mauricius zijn boek Onledige Ouderdom. Taallievende uitspanningen over 't gebruik en overneeming van vreemde woorden. Het was een curieus werk, hier en daar niet al te samenhangend, maar soms leesbaar en met interessante gegevens over de benarde positie van het Nederlands in die dagen. Aan het tweede deel voegde Mauricius een aantal gedichten toe, zijn zwanenzang, zoals hij zei, omdat hij de poëzie vaarwel zegde. Over één gedicht merkte hij op dat hij er een aantal regels in had overgenomen uit een veertig jaar eerder geschreven gedicht op Peter de Eerste. Het nieuwe gedicht was een lofdicht op de Russische keizerin Catharina II, diens grote navolgster, getiteld: Invallende gedachten by een feestmaal van den heer Groot Russischen gezant, op het zien van 't afbeeldzel der Keizerinne. Vergode Ovidius, borst thans uw koud gebeent'
Ten grafzerk uit, gy zoudt de Banplaats niet beklaagen.
Die ge' in Augustus' tyd zo bitter hebt beweend,
Als gy een Volk (dat aan uw' hoogmoed moest mishaagen,
Om dat het uw Latyn en zangen niet verstondt)
Herschapen in een' School van Anacharsis vondt,
Daar wysheid, weetenschap en alle kunsten bloeien;
Als ge uit Moerassen zaagt, een tweede Rome groeien:
Herscheppingen tot 's Lands geluk, van meer gewigt,
Dan al' de wond'ren, die uw Zangster heeft verdicht.
En gy, die (om Orest, uw' Broeder, voor het woeden
Van Thoas en Diaans' Bloed-Outer te behoeden)
Verlegen en beangst het Kerkbeeld der Godin
Ten Koore uitrukte, en bergde uw leeven Zeewaarts in,
Iphigenia, neen! U zou geen leed ontmoeten.
Gy wierpt u nedrig neêr voor CATHARINA'S voeten.
| |
[pagina 35]
| |
Gy bleeft in Tauris, daar een' Moeder wetten geeft,
Wiens roem en schoonheid al'uw' Godheên overstreeft.
Het is onbekend wanneer Mauricius dit gedicht heeft vervaardigd, maar het moet kort vóór 1766 zijn geweest. Aan het gedicht was nog een Franse prozavertaling toegevoegd, omdat de Russische gezant geen Nederlands en wél Frans kende. Twijfel is nog mogelijk over de vraag of het een feestmaal is geweest van de Russische gezant in Den Haag of in Hamburg, waar Mauricius geaccrediteerd was. De reden van Mauricius' bewondering voor Catharina is weinig problematisch. In zijn Besluit der dichtlevende uitspanningen, dat in 1762 werd gepubliceerd, komt op pp. 68-70 een briefwisseling voor van Mauricius met Catharina's moeder over de vraag ‘si le sentiment est un bonheur, ou un malheur’. Mauricius' gedichten wijzen ons op iets opmerkelijks. Als intelligente, enigszins buiten de perken staande waarnemer en onafhankelijk denkende geest is Mauricius in een aantal opzichten te vergelijken met Voltaire. Voltaire en Mauricius hebben elkaar ook enkele keren peroonlijk ontmoet, zoals Mauricius heeft gezegd en uit Voltaires correspondentie blijkt. Die overeenkomst blijkt ook uit Mauricius' bewondering voor Peter de Grote en Catharina. Maar hier blijkt Mauricius geenszins een navolger van zijn geniale tijdgenoot. Integendeel zelfs: in chronologisch opzicht loopt hij op deze vooruit. De literaire vorm waarin hij deze gegoten heeft, was gebrekkig. Maar de achterliggende idee is boeiend genoeg en wijst ons er op dat het intellectuele klimaat van het achttiende-eeuwse Nederland zijn positieve kanten had. |
|