Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 23
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||
Impressies van Nederlands-Russische contacten in de zeventiende en achttiende eeuwGa naar eind*
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||
inheemse volkeren onderworpen of uitgeroeid, in Amerika vroeger, in Afrika en Australië later. Toch stuitte die Europese overzeese expansie opnieuw op grenzen. Inderdaad: opnieuw. Immers, een belangrijke impuls tot het ontstaan van die beweging was het oprukken van het Osmaanse rijk geweest. Het lot van het oude Grieks-christelijke Oost-Romeinse rijk was bezegeld door de val van Byzantium in 1453. De handelswegen over land met het Verre Oosten waren nu voorzien van een agressieve barrière. (De Turken belegerden Wenen, de toegangspoort tot Europa, in 1529 en opnieuw in 1683). Om die barrières te omzeilen was men gaan zoeken naar andere wegen - nu over zee - met het doel meer rechtstreeks in contact te komen met de markten waar de begeerde oosterse producten, zoals zijde en specerijen, werden verhandeld. Op hun schepen aankomend aan de oostzijde van het Euraziatische continent troffen de ‘roodharige barbaren’ uit het westen een paar volken aan die voor hen niet onderdeden in etnocentrisme. De Chinese keizer beschouwde zich als de afgezant van de Verheven Hemel op deze aarde. Ook na de verovering door de Mantsjoes in 1644 hebben de Chinezen eeuwen lang de westerse ‘aandrang’ weerstaan. (Niet onaardig heeft professor E. Zürcher het contact tussen China en Europa gekarakteriseerd als een ‘dialoog der misverstanden’.) Het aanvankelijk door de Portugezen geïnfiltreerde Japanse eilandenrijk sloot zich in de eerste decennia van de zeventiende eeuw steeds meer af voor de boze buitenwereld totdat vanaf 1640 alleen nog Chinezen werden geduld en de kleine Nederlandse factorij op Desjima als het venster op de westerse wereld fungeerde. Aan de landzijde, de noordwestelijke grens van China, had zich een nieuwe staat opgedrongen. In de loop van de zeventiende eeuw wist de Moscovische tsaar zijn gezag op te leggen aan talloze volkeren en stammen in Siberië. Bij de Vrede van Nertsjinsk (1689) kwamen China en Moscovië overeen dat het Stanovojgebergte als hun gemeenschappelijke grens zou fungeren. Rusland was pas laat op het internationale toneel verschenen. Tsaar Iwan IV, die leefde van 1533-1584 - toevallig samenvallend met die van ónze ‘Vader des Vaderlands’ - en die als ‘de Verschrikkelijke’ de geschiedenis is ingegaan, heeft veel gedaan voor unificatie en interne stabiliteit. Kooplui uit Londen en Antwerpen legden toen handelscontacten met Moskou. Het handelsverkeer over zee werd aanzienlijk vergemakkelijkt door de stichting van de noordelijke havenstad Archangelsk in 1584. Nu Antwerpen sinds 1585 door de opstandige noordelijke Staten-Generaal effectief werd geblokkeerd, kon Amsterdam (waarheen, zoals bekend, vele joodse, Vlaamse en Waalse kooplieden met hun connecties verhuisden) zijn rol overnemen. Direct na de keuze van Michail Romanov tot tsaar in 1613 kwam de Republiek, gesteund door de betrekkelijke rust die het Twaalfjarig Bestand in de oorlog met Spanje bood (1609-1621), in actie om de handelscontacten een officieel bilateraal fundament te geven. In 1614 en 1615 bezochten gezantschappen Moscovië en de Republiek ter kennismaking. In de loop van de zeventiende eeuw werden dergelijke reizende ambassades herhaald. Naast en in samenhang met de handelsbelangen waren er politieke zorgen genoeg om op te lossen. Oorlogen te over, zoals die van Rusland met Polen en met de opkomende Baltische grootmacht Zweden. De Hollanders wisten de Engelsen aardig te overtroeven in het verwerven van monopolies op de handel in gezochte producten, vooral natuurlijk pelzen maar ook ijzer, hout en graan, en de Russen wilden graag wapens: geweren en kanonnen. Net zoals Lodewijk de Geer en Isaac Le Maire zich vanuit Nederland in Zweden vestigden, zo trokken ook Andries Winius en leden van de familie Marselis naar Moscovië om er rechtstreeks aan de touwtjes te trekken (Winius werd zelfs ‘Rus’) of om er ter plekke de ijzermijnen en gieterijen te exploiteren. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||
Handel kan niet zonder informatie: over oogstverwachtingen, prijsontwikkelingen, concurrenten, politieke verwikkelingen en oorlogsdreiging of -verloop. De kooplui hielden netwerken van betrouwbare informanten in stand: van hun zoons en neven die zij als factor in verschillende buitenlandse havensteden stationeerden, tot omgekochte lokale functionarissen toe. Net als in het kader van de transatlantische ontdekkingsreizen en de overzeese handel trokken ook niet-direct economische aspecten van de betrekkingen tussen de Republiek en Rusland de aandacht van Nederlanders. Zo vervaardigde de uit Haarlem afkomstige koopman Isaac Massa in 1610 een beschrijving van Noord-Rusland, in 1612 gepubliceerd door Hessel Gerritsz, te Amsterdam onder de titel Beschrijvinghe der Samojeden landt in Tartarien. Isaac Massa schreef ook een geschiedenis van Moscovië tot 1610 (pas gepubliceerd in 1860) en hij vervaardigde tevens een fraaie plattegrond van het toenmalige Moskou. Sindsdien hebben de Nederlanders vele belangrijke bijdragen tot de cartografie van het Russische rijk geleverd. Dat tsaar Peter de Grote in het kader van zijn vernieuwingspolitiek vele West-Europese ambachtslieden, zeelui en artiesten heeft gestimuleerd in Russische dienst te komen, is overbekend - ik kom daar op terug. Minder bekend is het dat al vanaf ongeveer 1630 zich in Moskou een Nederlandse gereformeerde gemeente had gevestigd. Het waren de deputati ad res transmarinas van de Classis te Amsterdam die de correspondentie met de gemeenten ‘overzee’ (inclusief Moscovië!) onderhielden en voor de ordening van uit te zenden predikanten zorg droegen. In Moskou speelde de ouderling Peter Marselis, eigenaar van ijzergieterijen te Toela, een belangrijke rol bij de instandhouding van de gereformeerde gemeente in de ‘Sloboda’, de vreemdelingenwijk, aldaar. Eén van die predikanten noem ik bij name, namelijk Johannes Krawinckel die in 1619 of 1620 was geboren in het toen Gulikse Sittard. Hij trok in 1644 naar Vaga en bevond zich in 1649 bij de Nederlandse koopliedenkolonie in Archangelsk. Een paar jaar later liet hij zich in Moskou beroepen alwaar hij tot zijn dood in 1677 op zijn post bleef. Van zijn hand werd een manuscript, getiteld Beschryvinge van Moscoviën, uit de nalatenschap van J.T. Bodel Nijenhuis in 1873 door het bekende huis Frederik Muller geveild. Het is sindsdien, jammer genoeg, spoorloos.
In de persoon van Nicolaes Witsen (1641-1717), telg uit een Amsterdamse regenten- en koopmansfamilie, die onder andere op Moskou handel dreef, treffen wij een sleutelfiguur in de Nederlands-Russische betrekkingen. Bij hem kwamen op bijna unieke manier die tendensen samen die ik in verband met de West-Europese expansie noemde. Hij was een academisch geschoold koopman en Amsterdams burgemeester; echter niet alleen handelaar en onderhandelaar, politicus en diplomaat, maar ook een veelzijdig geïnteresseerd man van wetenschap en collectioneur. Leergierig als hij was, had hij ‘de wereld binnen handbereik’. Zeker: als spin in een wereldwijd web van correspondenten en informanten, die hem op zijn wenken konden bedienen. Als de grote Leibniz zijn universele taaltheorie wilde toetsen, dan schreef hij aan Witsen die op zijn beurt allerlei kooplui en reizigers (die hij bovendien soms zelf op pad stuurde en financierde) de opdracht gaf de tekst van het Onze Vader te doen vertalen in de taal van het volk dat zij bezochten. En de resultaten vinden we tastbaar onder de papieren van Leibniz terug: het Onze Vader in de taal der Mogal', Oezbeken, Kalmukken, Samojeden enzovoorts. Witsen, die als jongeman in de jaren 1664-1665 was meegereisd in het gezantschap van ambassadeur Jacob Boreel naar Moskou, zette zijn licht niet, zoals zovele dilettanti, onder de korenmaat maar publiceerde een groot deel van zijn bevindingen: een boek over de Nederlandse scheepsbouw, een nieuwe kaart van Siberië en vooral zijn grootse Noord en Oost Tartarye (2e druk 1705). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||
Vanzelfsprekend fungeerde Nicolaes Witsen als informant en gastheer van de tsaar toen Peter de Grote in 1697-1698 Amsterdam en Zaandam bezocht. Dat bezoek aan de Zaanstad liep niet in alle opzichten vlekkeloos. Volgens Jan Cornelisz Nomen werd de grote tsaar daar door de straatjeugd zelfs onheus bejegend: Hij [Peter de Grote] stelde sich selven somtijts vrij dwaesselick aen, want onder andere grillen, so bedreef hij oock dese namentlick; hij hadde den 19 of 20 Augusti [1697] (alhier in de Horn) pruijmen gecoght, en doet die in zijn hoedt storten, neemt die onder zijn arm, eetende so gaende op straet den Dam over, de Suijddijck op, wordende van veele jongens gevolght. Als hij dan sommige kinderen sagh, die hem wat gevalligh waren, dan seijde hij: Mannetie wil u een pruijmpie? Die wat gegeven hebbende, so quamen veel andere jongens, en seijden: Mantie geeft mij oock wat! Dat wilde hij niet doen (het scheen wel, dat hij daer sijn vermaeck mede nam, eenige kinderen te verblijden en andere so wat onrustigh te maken) daarom so werden eenige jongens so quaet en boosaerdigh, datse hem met verrotte appelen en peeren, gras, en andere vuijlicheden gooijden. Ja (dat meer is) een jongen op de Suijddijck gooijde hem met een steen in zijn neck, het welcke hem vrij seer dede, daer over hij al wat gram worde. Oock so was hij bij de sluijs in de Horn met een sood aerde en gras op zijn hooft gegooijt, daer hij seer moeijelijck over wert, en vraeghde of alhier geen burgermeesteren waren, dewelcke daar in konden voorsien. De Rus wierf hier nieuwe scheepstimmerlieden - dat waren trouwens niet de eersten, want Peter had als jongen al door Frans Timmerman en Karsten Brandt in Rusland zelf met de scheepsbouw kennisgemaakt. Daarnaast had de vorst natuurlijk veel scheepsvolk nodig voor zijn vlootplannen: van matroos tot vice-admiraal. En verder vaklieden van allerlei allooi: ingenieurs, waterbouwkundigen, artsen en natuurlijk werd de artistieke franje niet vergeten: schilders en tekenaars, boekdrukkers en het anatomisch kabinet van Frederik Ruysch. En als we Franciscus Lievens Kersteman op zijn woord mogen geloven - wat ik niet zou doen -, dan heeft de tsaar onze illustere Campo gevraagd om zijn ‘Historieschryver’ te worden, een aanbod dat Weyerman heeft afgeslagen. Of de grote vorst in 1697 te Utrecht heeft geposeerd voor Godfried Kneller is omstreden. Een belangrijke ‘Nederlander’ - zoals zo velen van Scandinavische komaf, in casu uit Noorwegen - in Russische dienst is Cornelis Cruys (1657-1727) geweest, een man die nog een gedegen biografie verdient. Hij bracht het tot vice-admiraal in Russische dienst. Niet alleen was hij een groot organisator en een misschien wat minder groot strateeg, maar hij maakte zich ook als cartograaf verdienstelijk, getuige een op zijn naam in 1703 gepubliceerde Atlas van de Don.
Een eerste ‘impressie’ van de Nederlands-Russische betrekkinbgen in de achttiende eeuw mag voor een gezelschap van literati wel een taaldocument zijn. In 1720 heeft Peter de Grote een marine-ordonnantie uitgevaardigd. Dit was een zeer omvangrijk wetboek waarin de organisatie van de vloot werd geregeld: de functionarissen, hun rechten en plichten, en de wederzijdse relaties; de hiërarchie; taken in oorlogstijd en dergelijke. Onderdeel van dit zogenaamde Ustav Morskoj, of Zeereglement, maakte een wat men later noemde militair strafwetboek uit. In de loop van datzelfde jaar verscheen van die Russische tekst, in de naar de tsaar genoemde nieuwe havenstad, een tweetalige Russisch-Hollandse uitgave. Ongetwijfeld was deze tweede editie nodig voor de vele zeelui in dienst van de tsaar die het Russisch (nog) niet machtig waren. Trouwens, al in maart 1714 was er een Russisch-Hollandse ‘Artikelbrief’ voor de vloot verschenen. Zoals de slavist en taalkundige R. van der Meulen heeft aangetoond, had het Nederlands de actieve belangstelling van de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||
tsaar. Voor Peter de Grote werd een Nederlands-Russische woordenlijst opgesteld en op naam van J.V. Bruce staat een Russisch-Nederlands en Nederlands-Russisch woordenboek, gedrukt in 1717. Hoezeer de Nederlandse zee- en scheepstermen als leenwoorden het Russisch hebben beïnvloed, heeft Van der Meulen in diverse omvangrijke publicaties laten zien. In 1717 bezocht de grote tsaar West-Europa nogmaals. Ook de Republiek deed hij weer aan en wij vinden daarvan in de pers de weerklanken. Behalve in de ‘kranten’ treffen we ook in de pamfletten aandacht voor de Russische zaken. De internationale politieke verwikkelingen raakten de Republiek immers nauw. (Denk bij voorbeeld aan de Russische overwinning op de Zweden in de slag bij Poltava in 1709). Maar ook de binnenlandse zaken in Moscovië vonden hier hun repercussies. Het criminele proces in 1718 tegen tsarewitsj Alexei maakte natuurlijk diepe indruk. Maar overigens: business as usual. Niet alleen grote handelshuizen zoals die van Brants - die zijn buiten aan de Vecht ‘Peterburg’ noemde - en de Neufville in Amsterdam, of bankiers zoals de Hopes, deden grote zaken met Rusland. Er ontstond zelfs in Twente, toen een uithoek van de Republiek, een spontane handelsbeweging richting St. Petersburg. Sinds ca 1740 trokken linnenfabrikanten en handelaars per huifkar naar Rusland om er hun stoffen en op den duur ook andere producten aan de man te brengen. Zij richtten in de markthallen, de Gostini Dvor, winkels in. Sommigen gingen zich zelfs in St. Petersburg vestigen. Anderen maakten een jaarlijkse tocht. Diverse Vriezenveense families hebben tot in de twintigste eeuw een grote rol in deze handelscontacten gespeeld: de Engberts, Harmsens, Janssens, Smelts, Ten Cates, Kruys. Deze zogenaamde ‘Ruslui’, die heel wat egodocumenten en andere memorabilia hebben nagelaten, spreken nog steeds tot onze verbeelding - getuigen de recente film en het boek van regisseuse Karina Meeuwse.
Staan de eerste jaren van de achttiende eeuw in het teken van tsaar Peter I, de laatste decennia van de eeuw der Verlichting worden gedomineerd door een imposante vrouw: Catharina II, ook al bijgenaamd ‘de Grote’. Sophie von Anhalt-Zerbst heeft inderdaad geschiedenis in kapitale letters geschreven. Wilde haar grote voorganger zijn rijk in technologisch opzicht op gelijk niveau met West-Europa brengen, de tsaritsa heeft gewild - of heeft althans sterk de indruk gewekt het te willen - dat Rusland in intellectueel opzicht zou meetellen. Catharina correspondeerde met de grootste verlichte geesten van haar tijd, Voltaire voorop, en zij zag kans Diderot naar St. Petersburg te lokken om conversaties met haar te voeren. De ‘Instructie’ voor haar Wetgevend Comité (1767) is door haar West-Europese tijdgenoten - waarschijnlijk ten onrechte - begrepen als een verlicht politiek program ter hervorming van de, relatief gesproken, achterlijke bestuurlijke en sociale structuur van het Russische empire. Die ‘Instructie’ is door een intensieve publiciteitscampagne ‘geplugd’. In de Republiek zijn er twee vertalingen van vervaardigd: een door luitenant ter zee Joan van Woensel (1740-1816) in 1769 - hij was de broer van de beroemde satyricus en Ruslandreiziger Pieter van Woensel (1747-1808) - en een van de hand van de auditeur-militair mr J.G. van Oldenbarnevelt gen. Tullingh in 1794. In het kader van de nationale Nederlandse rechtscodificatie in de Bataafse tijd heeft Catharina's ‘Instructie’ nog een bescheiden rol gespeeld. Ook Catharina de Grote heeft een beroep gedaan op West-Europese vaklieden en geleerden om kennis en mankracht aan de verdere opbouw van de Russische macht en economie te besteden. Van de Nederlanders onder hen noem ik individuen als de latere vice-admiraal J.H. van Kinsbergen (1735-1819), die ook in geschrifte van zijn wederwaardigheden bij de Russische marine verslag heeft gedaan, met name een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||
Beschryving van de Krim (1786), en een man als Jan Pieter van Suchtelen die als militair in Russische dienst kwam. Ter kolonisatie van recent op de Turken veroverde gebieden trok Catharina ook hele volksgroepen aan, zoals Duitse en Nederlandse doopsgezinden, wier sporen daar tot de dag van vandaag te traceren zijn, met name in hun taal, het ‘plautdietsch’. De eeuwwende, 200 jaar geleden, bracht een wel heel bijzonder element in de Nederlands-Russische betrekkingen: een Engels-Russisch invasieleger landde in augustus 1799 aan de Kop van Noord-Holland om de Nederlanders (dan Bataven geheten) te ‘bevrijden’ van hun Franse bezetters. We kennen de afloop - pas in 1813 waren de Russische legers meer succesvol. Intussen betekende dit alles nog geen definitieve breuk in de Nederlands-Russische contacten. De geleerde regent Johan Meerman (1753-1815) maakte een langdurige reis door het Noorden, welke hem in 1800 in St. Petersburg bracht. In datzelfde jaar publiceerde de Amsterdamse advocaat Mr. Joannes van der Linden een Nederlandse vertaling van een Frans boek over de amoureuze escapades van de in 1796 overleden tsaritsa: Minnarijen van Catharina II, keizerin van Rusland, en geschiedenis van haare voorrnaamste minnaars, naar het Fransch.
Eén ding moge uit deze ‘impressies’ duidelijk zijn: de Nederlands-Russische relaties zijn niet bij Peter de Grote geëindigd, evenmin als voor Zaandam met het Tsaar-Peterhuisje het venster op de wereld werd gesloten. Claude Monet en andere ‘impressionisten, hebben dat later indrukwekkend getoond. | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||
|