Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 23
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||
Het debuut van Jacob Campo WeyermanGa naar eind*
| |||||||||||||||||
Spaanse SuccessieoorlogAan het begin van de achttiende eeuw verkeerde de Republiek in oorlog met Frankrijk. Aanleiding vormde de troonopvolging in Spanje. De Spaanse koning, Karel II, was kinderloos gebleven en zowel Frankrijk als Oostenrijk maakten aanspraak op de Spaanse troon. Maar als een van deze twee landen de uitgebreide en wijdvertakte bezittingen in Spanje zou erven, inclusief de Spaanse Nederlanden, Sicilië, Napels, Milaan en de bezittingen in de nieuwe wereld, dan zou er een nieuwe superstaat ontstaan en zou het machtsevenwicht in Europa danig verstoord worden. Eerst leek er nog een oplossing voor het probleem gevonden te worden door prins Joseph Ferdinand van Beieren als troonopvolger naar voren te schuiven, maar de jonge prins stierf onverwachts en de Spaanse koning benoemde toen Filips van Anjou, de kleinzoon van Lodewijk XIV, tot zijn erfgenaam. De Republiek erkende Filips V wel als koning van Spanje, maar voelde zich nu door Frankrijk bedreigd, zeker toen het Franse leger de forten in de Spaanse Nederlanden ging bezetten. En toen ook de handel van ons land en die van Engeland met Spanje en de Spaanse koloniën gevaar liep, was een oorlog onvermijdelijk. Oostenrijk verklaarde al in 1701 de oorlog aan Frankrijk; Groot-Brittannië en de Republiek volgden een jaar later. Het Staatse leger stond, samen met | |||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||
het Engelse, onder leiding van John Churchill, de hertog van Marlborough; het Oostenrijkse leger werd aangevoerd door prins Eugenius van Savoye. Er werd op verschillende plaatsen gevochten, zowel te land als ter zee. In 1703 zond Lodewijk XIV zijn leger door het Zwarte Woud naar het oosten om zich aan te sluiten bij zijn Beierse bondgenoten en dan samen op te trekken naar Wenen. Marlborough en Eugenius van Savoye wisten dit echter te voorkomen. Op 13 augustus 1704 kwam het tot een treffen bij de stad Blenheim aan de Donau. Door het strategisch vernuft van Marlborough, die steeds het initiatief wist te behouden, werden de Fransen verslagen. Maar de prijs voor de overwinning was zeer hoog. Aan geallieerde zijde vielen 12.000 doden. De Fransen verloren zelfs 20.000 man, waaronder 2.000 cavaleristen, die in hun poging de Donau over te zwemmen jammerlijk verdronken. De Franse maarschalk Tallard en enkele hoge officieren werden gevangengenomen. 14.000 man werden krijgsgevangen gemaakt en ten minste 60 kanonnen werden veroverd. Met één slag had Marlborough samen met de prins van Savoye Wenen gered en de Fransen een zware nederlaag toegebracht. Weyerman spreekt in zijn werk altijd lovend over de hertog van Marlborough en de prins van Savoye.Ga naar eind4. De overwinning bij Blenheim, ook wel de slag bij Hochstet (Hoogstet, Hochstädt) genoemd, betekende een keerpunt in de Spaanse Successieoorlog, maar nog lang niet het einde. Er zouden nog verscheidene slagen volgen en pas in 1713 werd in Utrecht de vrede getekend. Elf dagen na de slag bij Blenheim, op 24 augustus 1704, vond er een belangrijke zeeslag bij Malaga plaats. De Franse vloot trachtte Gibraltar te heroveren op de Engelsen en Hollanders, die dit strategische punt een maand daarvoor in handen hadden gekregen. De poging mislukte en de Franse vloot moest onverrichter zake terugkeren.Ga naar eind5. | |||||||||||||||||
De Besweering van de disperaten Antwerpsen courantierAan deze beide slagen refereert Weyerman in zijn toneelstuk de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier. De Antwerpse courantier, die in zijn berichten en voorspellingen over de oorlog steeds de partij van de Fransen heeft gekozen, raakt helemaal buiten zinnen wanneer hij verneemt dat ook de zeeslag bij Malaga verloren is. Om hem te genezen consulteert zijn vrouw een duivelbanner en een arts. De arts blijft medicijnen voorschrijven zolang er geld is, en de duivelbanner probeert de courantier, uiteraard ook tegen betaling, te bezweren. Beide heren zijn dus alleen uit op eigen gewin. Daarnaast is de vrouw van de Antwerpse courantier verliefd op een Spanjaard. Zij wil haar man, dat ‘geconfijte beest’, wel verlaten en meegaan met Don Anselmo, en zo wordt de man in het spel ook nog eens hoorntjes opgezet. Kortom, er blijft niets van Henricus Aertssens, de Antwerpse courantier, over.
Het toneelstuk verscheen in 1705 bij Jacob Bernaarts te Brugge en is het oudst gedateerde, gedrukte werk van Jacob Campo Weyerman. Of het ook zijn oudste werk is, valt te betwijfelen, want uit diezelfde periode stammen nog twee toneelstukken: Democritus en Heraklitus Brabantsche voyage en De gehoornde broeders ofte vrouwelyk bedrog. Maar deze twee kluchtspelen zijn ongedateerd verschenen en nu is het maar de vraag, welke van die drie als eerste is gedrukt en zich het debuut van Weyerman mag noemen. De meningen hierover zijn verdeeld. In deel vier van de Konstschilders kunnen we lezen dat Weyerman tijdens zijn verblijf te Breda zo boos werd op de Antwerpse | |||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
courantier, dat hij het toneelstuk de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier schreef. Vervolgens dichtte hij De gehoornde broeders en als derde de Brabantsche voyage.Ga naar eind6. In de vroege herdrukken die er van deze drie toneelstukken zijn gemaakt, is de volgorde net iets anders. Daar staat de Brabantsche voyage op de eerste plaats, gevolgd door de Antwerpsen courantier en als laatste De gehoornde broeders.Ga naar eind7. Een interessante visie treffen we aan bij Thomas Mattheij. Hij publiceerde een bibliografisch artikel over de toneelwerken van Jacob Campo Weyerman. Hierin somt hij niet alleen alle toneelstukken op, maar hij voorziet de werken ook van bibliografische informatie.Ga naar eind8. Thomas Mattheij signaleert een belangrijk probleem. In de Konstschilders, maar ook op andere plaatsen, wordt verteld dat de eerste drie toneelstukken in Breda zijn geschreven en gedrukt.Ga naar eind9. De eerste drukken die wij van de toneelstukken kennen, zijn echter alle drie in een andere plaats verschenen: de Antwerpse courantier in Brugge, de Brabantsche voyage in Gent en De gehoornde broeders in Abdera. Alleen van De gehoornde broeders zouden we kunnen zeggen, dat die in Breda is gedrukt. Thomas Mattheij veronderstelt nu, dat er van de drie kluchtspelen oudere drukken hebben bestaan, die gedrukt zijn in Breda vóór 1705. Hij noemt die hypothetische drukken de ‘nulde druk’. Zijn theorie onderbouwt hij met twee argumenten. Op de titelpagina van de herdruk uit 1718 staat: ‘De Vierde Druk, van veele Fouten gezuivert.’ We kennen echter slechts drie drukken: die van rond 1705, 1712 en 1718. Verder toont Thomas Mattheij aan, dat in ieder geval het toneelstuk de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier al in 1704 gereed was, omdat er toen in Breda een opvoering van dat toneelstuk plaatsvond. Het is dus mogelijk dat even voor of vlak na de opvoering dit toneelstuk en de twee andere in Breda zijn gedrukt, en daarna nog eens in de andere plaatsen. Als er van deze hypothetische druk exemplaren gevonden worden, en Thomas Mattheij gelijk krijgt, dan wordt zijn ‘nulde druk’ natuurlijk de eerste, die van rond 1705 de tweede, van 1712 de derde en van 1718 de vierde, en dan klopt alles precies. Als de drie kluchtspelen in één keer gezamenlijk zijn uitgegeven, bestaat het debuut van Weyerman niet uit één werk maar uit een bundeling van drie toneelspelen.
Nog een andere mening vinden we in Het verlokkend ooft.Ga naar eind10. Daar wordt niet de Antwerpse courantier als het eerste werk van Weyerman beschouwd, maar de Brabantsche voyage, gevolgd door De gehoornde broeders. Die toneelstukken worden gedateerd op 1701 en voor die vroege datering wordt de volgende argumentatie aangedragen. We weten dat Weyerman bij het schrijven van zijn kluchtspelen advies heeft ingewonnen bij Jan van Hoogstraten. En van Jan van Hoogstraten is weer bekend, dat hij in 1701 in Breda verbleef.Ga naar eind11. Het jaar van zijn verblijf in Breda wordt dus gezien als mogelijk jaar van uitgave van de Brabantsche voyage en De gehoornde broeders. Jos Leenes heeft dat argument enigszins afgezwakt, toen hij ontdekte dat Jan van Hoogstraten zeer waarschijnlijk ook in 1704 in Breda is geweest. Toen verscheen er een lofdicht van Jan van Hoogstraten op de hertog van Marlborough naar aanleiding van zijn triomfen behaald aan de Donau.Ga naar eind12. Misschien is Jan van Hoogstraten wel aanwezig geweest bij de opvoering van Weyermans toneelstuk eind 1704, en zijn de auteurs na afloop met elkaar in contact gekomen. Van Hoogstraten heeft Weyerman daarna geadviseerd bij het schrijven van zijn toneelstukken. Voor het toneelspel de Brabantsche voyage schreef Jan van Hoogstraten zelfs twee lofdichten. We komen dan al vanzelf dicht bij het jaar 1705, het jaar dat nu als jaar van uitgave aan de Brabantsche voyage en De gehoornde broeders wordt toegekend. In deze periode heeft Jan van | |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
Hoogstraten waarschijnlijk ook de gedichten op de Antwerpse courantier van Weyerman gelezen en die doen opnemen in de Keurdigten. | |||||||||||||||||
De KeurdigtenDe Nederduitse en Latynse Keurdigten is een meerdelig werk. Het eerste deel verscheen in 1710 bij Pieter van der Goes te Rotterdam. In de jaren daarna verschenen er tot 1735 nog eens tien vervolgen.Ga naar eind13. Het gehele werk telt zo'n 2200 pagina's poëzie: serieuze gedichten, kritische gedichten, satirische gedichten, ja, soms heel grove gedichten. In de verschillende delen komen vele namen voor die we ook uit het werk van Weyerman kennen. Namen van auteurs van wie een gedicht is opgenomen, maar vooral namen van mensen die in een gedicht worden gehekeld: Pieter Poeraat en dominee Hoogerwaert, Joan de Haas, Hubert Cornelisz. Poot en Laurens Bake, maar geen Antwerpse courantier, geen Henricus Aertssens. Hoe kan dit nu? Heeft Weyerman zich vergist, of probeerde hij de fiscaal iets op de mouw te spelden. Dat laatste geloof ik niet; daarvoor was de situatie te ernstig. Weyerman probeerde met zijn brief z'n huid te redden en zou zeker geen fabeltjes meer ophangen. Nee, Weyerman heeft zeker twee gedichten geschreven op de Antwerpse courantier, alleen ze staan niet in de Keurdigten. Er zijn echter nog meer dichtbundels die Keurdigten heten.Ga naar eind14. Het eerste deel van de Keurdigten begint met een verantwoording van de drukker Pieter van der Goes. Hij vertelt daarin dat de Keurdigten al eerder zijn verschenen in een kleiner formaat bij Johannes de Raat. De gedichten uit die bundel zijn nu niet alleen door hem verbeterd, maar ook met een derde uitgebreid. In 1707 verscheen er inderdaad bij Johannes de Raat een bundel Nederduitsche Keurdigten, verzameld door K.J.V.D.E.H. Deze bundel bevat gedichten die we ook terugvinden in het eerste deel van de Keurdigten, maar er staan geen gedichten in op de Antwerpse courantier.Ga naar eind15. Naast deze bundel gaf Johannes de Raat nog een dichtbundel uit, getiteld De herstelde uitgelezene gedigten. Het werkje is ongedateerd, maar Gruys en De Wolf noemen als arbeidzame jaren van Johannes de Raat 1707/1708.Ga naar eind16. Deze bundel zal dus twee of drie jaar eerder dan de Keurdigten verschenen zijn. Ook dit werk is samengesteld door K.J.V.D.E.H. Wie hiermee wordt aangeduid, is mij niet bekend. Het kunnen de initialen van één of misschien twee personen zijn. Toevallig staan er een J, een V en een H, maar het voert te ver om daaruit conclusies te trekken. Toch kan aangetoond worden dat Jan van Hoogstraten iets met deze bundel te maken heeft gehad. Twee gedichten zijn ondertekend met J.V.H. en verder staan er ook gedichten in die voorkomen in de bundel Schimp- en hekeldigten, een bundel die veel gedichten van Jan van Hoogstraten bevat.Ga naar eind17. Kortom, Jan van Hoogstraten heeft voor De herstelde uitgelezene gedigten materiaal aangedragen, heeft wellicht aan de uitgave meegewerkt. De meeste gedichten uit deze bundel vinden we ook weer terug in het eerste deel van de Keurdigten. Van de 146 gedichten zijn er 105 opgenomen in het eerste deel. We zouden De herstelde uitgelezene gedigten dan ook een voorpublicatie van het eerste deel van de Keurdigten kunnen noemen. En in deze bundel staan wel twee gedichten die betrekking hebben op de Antwerpse courantier en de slag bij Blenheim.Ga naar eind18. Het eerste gedicht heeft een Franse titel: Pas d'Angleterre. pour le Duc de Baviere, maar het gedicht zelf is in het Nederlands. Hierin wordt smalend gesproken over het verlies dat de Fransen en Beieren hebben geleden in de slag bij de Donau. Henricus Aertssens wordt in dit gedicht de ‘Anwerpse Gasette-Mooker’ genoemd.Ga naar eind19. Het tweede gedicht heet: Den Antwerpsen courantier in den rouw, Over 't verlies van zijne Cousijn in de Batailje van Hogstet. In dit gedicht wordt gespot met de dood van de neef van Henricus Aertssens, die substituut-secretaris was van de hertog | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
van Beieren en correspondent voor de Antwerpse krant. De dichter vreest, dat als al dat slechte nieuws bevestigd wordt, de Antwerpse courantier ook nog een ‘swarten Kasak’ nodig zal hebben om over het verlies van zijn zinnen rouw te dragen. Op grond van het feit dat deze twee gedichten voorkomen in een dichtbundel met ‘keurdigten’, waarbij aangetoond kan worden dat aan diezelfde bundel Jan van Hoogstraten een bijdrage heeft geleverd, schrijf ik deze twee gedichten toe aan Jacob Campo Weyerman. De gedichten zijn aan het begin van de achttiende eeuw ook verschenen als losse publicaties, op losse vellen, en de Koninklijke Bibliotheek bezit daarvan een exemplaar. Van het gedicht Den Antwerpsen courantier in den rouw bestaan zelfs twee verschillende drukken.Ga naar eind20. Zo kan het oeuvre van Weyerman in één keer met vier nieuwe achttiende-eeuwse publicaties worden aangevuld. Titelpagina van De herstelde uitgelezene gedigten. Ex. KBH 579 J 13.
| |||||||||||||||||
Den bedruefden Antwerpse courantierEr is nog een publicatie verschenen die zich richt op de Antwerpse courantier. Het is een toneelstuk met de titel Den bedruefden Antwerpse courantier.Ga naar eind21. Toneelstuk is eigenlijk een groot woord. Het werkje telt slechts negen pagina's tekst en is niet eens verdeeld in bedrijven, maar in twee vertoningen. Als we de tekst vergelijken met de andere teksten, dan valt het op dat zowel in het toneelstuk als in het gedicht Den Antwerpsen courantier in den rouw het overlijden van de neef van Henricus Aertssens | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
wordt genoemd. In het toneelstuk komt buurman Portefroos met de onheilsboodschap dat de neef is omgekomen in de strijd. Henricus Aertssens verliest bijna zijn zinnen, wanneer hij dit nieuws verneemt. Niet alleen trekt hij zich het overlijden van zijn neef sterk aan, maar hij is nu ook zijn belangrijkste correspondent kwijt. T was jeen Jongman van goey hoop, en soo genegen tot wel voren van ons Notie Dat hay altoois de Progressen van de Vyanden secreteerden: wos dat niet jeen goey Groei? Henricus Aertssens blijft echter niet lang bedroefd en in de tweede vertoning zingt hij alweer het hoogste lied en roept hij zijn vrienden op naar de kroeg te gaan, want het heeft geen zin lang te blijven ‘grijsen’.
Een ander element dat we terugvinden in zowel dit toneelstukje als in de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier van Weyerman, is de bijnaam voor de Antwerpse courantier. In Den bedruefden Antwerpse courantier spreekt Portefroos de courantier aan met ‘Sinjoor Arsenico’. Een speaking name, die aansluit bij zijn echte naam. Arsenico is afgeleid van arsenicum en heeft een negatieve connotatie. In het kleine toneelstukje wordt de naam slechts twee keer gebruikt, maar in het toneelstuk van Weyerman is Arsenico de naam waarmee de Antwerpse courantier van begin tot eind wordt aangeduid. Er bestaat dus enige verwantschap tussen de verschillende teksten. Maar er valt nog meer te ontdekken. | |||||||||||||||||
De Voorlooper van den Antwerpschen KourantierVan Weyerman is bekend dat hij een toneelstukje heeft geschreven, waarvan we tot op heden nog geen exemplaar hebben teruggevonden. Van dit toneelstukje weten we drie dingen: het is klein, het gaat over de Antwerpse courantier en het is verschenen vóór de Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. Dit ontleen ik aan de bibliografie in deel vier van de Konstschilders. Daar wordt bij de werken in octavo de titel genoemd van De Voorlooper van den Antwerpschen Kourantier.Ga naar eind22. De term ‘voorloper’ komen we twee keer in het oeuvre van Weyerman tegen. We kennen Den voorlooper van de leevens byzonderheden, van Johan Hendrik, Baron van Syberg en Den voorlooper van de kronyk der bankrotiers. Die voorlopers zijn een soort voorpublicaties. Den voorloper van de baron van Syberg kent een vervolg in de vorm van een tweedelig werk. Den voorloper van de kronyk der bankrotiers kent geen vervolg. Dat is niet zo verwonderlijk. Het werkje verscheen eind 1738 en kort daarop werd Jacob Campo Weyerman opgepakt en in de gevangenis gestopt. Uit het begrip voorloper maak ik op dat De Voorlooper van den Antwerpschen Kourantier klein moet zijn geweest en dat het verschenen is vóór de Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. Het hoeft niet per se een toneelstukje te zijn geweest, maar dat ligt wel voor de hand. De titel kan gecombineerd worden met een andere, die terug te vinden is in de aankondiging voor de verzamelbundel van toneelstukken, die in 1727 verscheen. In enkele afleveringen van het tijdschrift Den Echo des Weerelds wordt deze bundel al aangekondigd en wordt er gezegd dat hierin zullen worden opgenomen de toneelstukken De Persiaansche zydewever, De Brabantsche voyage, De gehoornde broeders, De Hollandsche zindelykheyt, én de | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
‘Inleyding van den Antwerpsche Courantier’ alsmede de ‘Antwerpsche courantier’.Ga naar eind23. Omdat deze uitgave alleen toneelstukken zal gaan bevatten - naast enkele anacreontische verzen - vermoed ik dat ook de Inleiding een toneelstukje zal zijn geweest. De Inleiding is echter niet opgenomen in de verzamelbundel. Maar Inleiding en Voorloper zouden weleens de titels kunnen zijn van een en hetzelfde werk, en dat doet mij veronderstellen dat de Voorloper een toneelstukje is geweest.Ga naar eind24. Den bedruefden Antwerpse courantier past heel goed bij deze bibliografische gegevens. Het is een klein toneelstukje en het gaat over de Antwerpse courantier. Of het ook vóór de Besweering is verschenen, is op dit moment niet te bewijzen, maar het feit dat het alleen de dood van de neef noemt, doet vermoeden dat dit werkje heel kort na 13 augustus 1704 is opgeschreven. Deze benadering verandert ook de zienswijze op wat er nog meer over de Antwerpsen courantier van Weyerman bekend is. | |||||||||||||||||
Briefgesprek of samenkouting door letteren V. aan M.Wanneer Weyerman in 1720 zijn Rotterdamsche Hermes publiceert, verschijnen er enkele pamfletten, veelal naar aanleiding van zijn kritiek op Jan van Hoogstraten. In een van die pamfletten wordt spottend gesproken over de opvoering van de Antwerpsen courantier te Breda, waarin Weyerman zelf de rol van Arsenico speelde. Het pamflet zegt, dat de courantier in Weyermans ogen zo dol was, ‘dat hy hem namaals zelf heeft doen bezweeren.’Ga naar eind25. Dat woordje ‘namaals’ is heel belangrijk, want waar heeft dat betrekking op? Elly Groenenboom-Draai schrijft in haar proefschrift, dat uit die opmerking afgeleid zou kunnen worden, dat Weyerman nog een ander toneelstuk heeft geschreven met de titel Antwerpsen courantier en dat hij later de Besweering heeft geschreven. Het kan ook zijn dat het toch gaat om het toneelstuk de Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier, maar dan onder een andere titel.Ga naar eind26. ‘Namaals’ slaat dan alleen op het feit dat de titel later is veranderd in Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier. En dat sluit weer mooi aan bij de theorie van Thomas Mattheij. Het toneelstuk de Besweering van den disperaten Antwerpsen courantier kan misschien onder die eerdere naam in 1704 in Breda gedrukt zijn, samen met de twee andere toneelstukken, en dat zou dan de ‘nulde druk’ kunnen zijn. Het is echter helemaal niet zo zeker dat de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier in Breda is opgevoerd. Ook in het toneelstukje Den bedruefden Antwerpse courantier wordt Henricus Aertssens helemaal desperaat als hij hoort dat zijn neef is omgekomen. Hij wordt echter niet bezworen. Dat gebeurt later - namaals - wel in de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier. Het kleine toneelstukje past dus eigenlijk veel beter bij de tekst van het pamflet dan de Besweering. En langzamerhand kunnen we ons gaan afvragen of dit werkje niet geschreven zou kunnen zijn door Jacob Campo Weyerman. Het zou voor hem in ieder geval veel eenvoudiger zijn geweest Den bedruefden Antwerpse courantier op te voeren, dan de vijf bedrijven tellende Besweering. Er moet echter nog wel een overtuigender argument gevonden worden om de toeschrijving aan Weyerman mogelijk te maken. Ik denk die gevonden te hebben, want het pamflet vertelt ons nog meer over de opvoering van het toneelstuk. Wy gingen een gemeen Borgers huis in, en klommen langs een moejelyken wenteltrap, tot op een kamer, of kamertje, dat beter na een Knoopmakers winkel, dan na een Schouplaats geleek. In een hoek van 't zelve hing een stuk gordyns waar agter zig de Acteurs verborgen hielden. De verzogte Aanschouwers, en Aanschouweressen in complete getale by den andere verschenen en, na beste | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
rang, en gemak, plaats hebbende genomen, wiert het gordyntje opgetrokken, doe zag men een postuur van zoo ongemeenen lengte hervoor treden, dat men zyns gelyk in de gansche stad niet kende. Het was op zyn Spaans, in het zwart gekleed, met broek en wammes. Een groote dikke en wel geployde kraag, of Lub uit wit papier gefabriseert was zyn halssieraad: hier uit stak een kale kop met een paar ooren, op de kitteljagt sneller dan die van den besten brak, of spion: Een voet of anderhalf voortgetreden, stelde zig de Nagebootste Arsenico in postuur, keek het heir eens over, en begon, na wat gedreigt, en een keer vyf a ses gehemd te hebben, eyndelyk met een bevend stemmetje zyne voorreden. ‘Het is waar! of het is niet woor, zey hy, het brengt ons egter in groot dangier enz.....’Ga naar eind27. De auteur van het pamflet citeert hier de eerste zin van het toneelstuk, de eerste zin van Arsenico. Deze passage treffen we niet aan in het artikel van Thomas Mattheij. En waarom niet? Hij kan er niets mee. Sterker nog, het ondermijnt zijn theorie. De Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier begint helemaal niet met het optreden van Arsenico. Die komt pas met het tweede bedrijf op het toneel. Natuurlijk richt de auteur van het pamflet zich helemaal op Weyerman in zijn rol van Arsenico en het is mogelijk dat hij daardoor het eerste bedrijf overslaat in zijn weergave van de voorstelling. Maar de zin die hij citeert, komt helemaal niet overeen met de eerste zin van Arsenico. Arsenico zegt in de Besweering: ‘Tis of de geheele hel gedechaineert is, tot spyt van onse natie: Indient een ander gebeurde, hy jeerden hol over bol inde desperatie.’ En ook verderop in de tekst is er geen zin die enige overeenkomst vertoont met het citaat. Als we het pamflet serieus nemen, dan moeten we tot de conclusie komen, dat wat daar is opgevoerd in Breda juist niet de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier kan zijn geweest. Maar Thomas Mattheij heeft gemeend, dat het pamflet zich richt tegen Weyerman in zijn rol van Arsenico in een door hem zelf geschreven toneelstuk. Er bestaat een toneelstuk van Weyerman, waarin Arsenico de hoofdpersoon is: de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier. Zijn conclusie luidt dan ook, dat het pamflet de draak steekt met de opvoering van dat toneelstuk. Die visie van Thomas Mattheij is algemeen aanvaard en vinden we terug in tal van Weyerman-publicaties: in Het verlokkend ooft, in de Bibliografie en in De Rotterdamse woelreus. Maar na lezing van het pamflet, de bron van die visie, ben ik er niet meer van overtuigd, dat de Besweering van de disperaten Antwerpsen courantier in Breda is opgevoerd. Den bedruefden Antwerpse courantier begint wel met het optreden van Arsenico. En de openingszin van Arsenico luidt: ‘Et kan sayn, en 't en kan niet sayn' et is dan woorhayd of loogen’. Deze zin en het citaat zijn niet identiek, maar er bestaat wel een grote overeenkomst. Beide beginnen met een bevestiging en een ontkenning: ‘het is waar of het is niet waar’ - ‘het kan zijn en het kan niet zijn’. En ook de betekenis: ‘waar niet waar’ - ‘waarheid of leugen’, vinden we bij beide terug. Kan dat nog toeval zijn? Hoe zijn die verschillen te verklaren? Is de tekst voor de opvoering of voor het drukken nog aangepast, of is het citaat na zestien jaar niet meer dan een parafrase van hetgeen er in werkelijkheid is gezegd? Hoe het ook zij, ook nu weer past het toneelstukje beter bij de tekst van het pamflet dan de Besweering. En daarom durf ik Den bedruefden Antwerpse courantier toe te schrijven aan Jacob Campo Weyerman. Dit is het toneelstuk dat is opgevoerd in Breda. En op grond van de bibliografische gegevens die we van Weyermans oeuvre hebben, stel ik het gelijk aan De Voorlooper van den Antwerpschen Kourantier. | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Wat zijn de consequenties van deze nieuwe vondsten? Want aan de lijst met vroeg werk van Jacob Campo Weyerman worden in een keer drie nieuwe titels toegevoegd. Voor Thomas Mattheij betekent het, dat één van zijn argumenten voor zijn theorie komt te vervallen. Hij kan niet meer zeggen dat de Besweering is opgevoerd en dat was nu juist een belangrijk argument om aan te tonen dat al vóór 1705 een van de drie toneelstukken gereed was. Zijn theorie blijft overeind, maar alleen op grond van de vermelding in de Konstschilders en de opmerking op de titelpagina van de herdruk uit 1718. Verder betekent het dat de discussie over welk toneelstuk het debuut van Weyerman is, opeens op losse schroeven komt te staan, want de drie nieuwe werkjes gaan hun plaats opeisen voor de reeds bekende drukken. De lijst met vroeg werk van Weyerman ziet er volgens mij nu als volgt uit:
Ik kies voor de volgorde Besweering, Gehoornde broeders, Brabantsche voyage, omdat dit de volgorde is zoals die genoemd wordt in de Konstschilders en er op dit moment geen argumenten zijn om die volgorde te wijzigen. De werkjes die door mij aan Weyerman worden toegeschreven, zijn vermoedelijk alle drie gedrukt in het jaar 1704, kort na de slag bij Blenheim. De lijst met vroege publicaties van Weyerman toont ons een zich ontwikkelende auteur, van dichter tot toneelschrijver: vrij normaal voor een schrijver uit de zeventiende en achttiende eeuw. Na 1708 zal Weyerman zich nogmaals ontwikkelen. In de periode 1708 tot 1720 schrijft hij nog een toneelstuk en een lang gedicht, maar hij gaat ook bijdragen leveren aan de krant. En wanneer in 1720 de eerste afleveringen verschijnen van de Rotterdamsche Hermes, heeft Weyerman zich ook ontwikkeld tot schrijver van proza, het nieuwe literaire genre, dat zal uitgroeien tot het belangrijkste genre in onze dagen. | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
Bijlage 1
| |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
Bijlage 2
| |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
Namentlayk, dat ge nog wel eenen swarten Kasak van doen sult hebben, om over 't verlies van au sinnen ook rouw te draagen.
Tot BRUSSEL, by den Doorlugtigen ARENT PITER GYSEN, die om den Slag niet anders doet als grysen. | |||||||||||||||||
Bijlage 3
|
Sinjoor AERTSENS Courantier |
PORTEFROOS, en Buerman |
CHABAS, een Schoorsteen-Veeger, |
KEES, een Hollands Matroos. |
LAUW een Dieflayer |
Toneel T'ANTWERPEN, inden Parnassus Berg, |
[p.1]
Eerste vertooningh.
* een gemeene Kroeg [De asterisk ontbreekt in de hoofdtekst, maar zal waarschijnlijk bij ‘de woog’ hebben moeten staan.]
[p. 2] Door Sadt Diel Francen de Messen-mooker, day sogh als jeenen bedruegen Jued met vals Gauwd:
[p. 4] Ay may, ay may. PORT: bid e kik sinjoor Arsenico bedoort en goo wa in Heuys Soo et jeen jgelayk et sayn, heb e kik jeen Vrauw ons Hieer wieet s'es mayn ook geen klayn Kruys.
Tweede vertoning.
KABAS, de Schoortien veger uyt met jeen Mes inde Hand
Comd droncken in al Zingende
Gezang
Arsenico singt
[p. 8]
[p. 9]
Aertssens Singht
Het Koor repeteert de dry laetste Regels.
- eind*
- Tekst van een lezing, gehouden op de Grondvergadering van de Stichting Jacob Campo Weyerman in de Gevangenpoort te 's-Gravenhage op 15 januari 2000.
- eind1.
- Geconfineert voor altoos, Stukken behorende bij het proces Jacob Campo Weyerman (1739), Vermeerderd met een autobiografie. Uitgeg. door K. Bostoen en A. Hanou. Leiden, Astraea 1997, p. 41-42, 115-116, 121.
- eind2.
- De brief aan de fiscaal is van 10 juli 1739. Geconfineert voor altoos, p. 149-153. Het citaat staat op p. 150.
- eind3.
- M. de Vries, Aanzet tot een bibliografie van de gedrukte werken van Jacob Campo Weyerman (1677-1747). Amsterdam, Stichting Jacob Campo Weyerman 1990, p. 69, nr. 98.
- eind4.
- De Rotterdamsche Hermes nr. 46, p. 307, ‘den grooten Eugeen of dapperen Marlbouroug’; Den Amsterdamschen Hermes, deel 1, nr. 22, p. 175, ‘de dappere Marleboroug’. Den Echo des Weerelds, deel 1, nr. 29, p. 231, ‘den onverwinnelyken Prins Eugeen’; Het Oog in 't Zeil, nr. 17, p. 134, ‘den grooten Prins Eugenius’.
- eind5.
- Informatie over de Spaanse Successieoorlog heb ik ondermeer ontleend aan: Charles Blitzer, De eeuw der koningen. Amsterdam 1968, p. 168-172; David Chandler, ‘Blenheim, 1704’. In: Cyril Falls, De grote veldslagen. Amsterdam [z.j.], p. 30-41; H.W. Koch, Europa in oorlog 1618-1815, De opkomst van de moderne oorlogvoering. 2e dr. Alphen aan den Rijn 1984, p. 62-81.
- eind6.
- Jakob Campo Weyerman, De levens-beschryvingen der Nederlandsche konst-schilders en konst-schilderessen. Deel 4. Dordrecht, By Ab. Blussé, en Zoon 1769, p. 457.
- eind7.
- Titelpagina van de herdruk uit 1712.
DEMOCRITUS EN HERACLITUS | BRABANTSCHE | VOYAGE. | BEZWEERING | VAN DEN | DESPERATEN ANTWERPSCHEN | COURANTIER. | DE GEHOORNDE | BROEDERS | OF VROUWELYK | BEDROG. | KLUGTSPELEN. | [vignet] | T'AMSTERDAM, | [lijn] | By CHRISTIAAN PETZOLD, 1712. ‖
Titelpagina van de herdruk uit 1718.
DEMOCRITUS EN HERACLITUS | BRABANTSCHE | VOYAGE. | BEZWEERING | VAN DEN | DESPERATEN ANTWERPSCHEN | COURANTIER. | DE GEHOORNDE | BROEDERS | OF VROUWELYK | BEDROG. | KLUGTSPELEN. | De Vierde Druk, van veele Fouten gezuivert. | [vignet] | T'AMSTERDAM, | [lijn] | By HENDRIK STRIK, Boekverkooper bezyden | het Stad-huis. 1718. ‖
- eind8.
- Thomas Mattheij, ‘Enkele bibliografische kanttekeningen bij het toneelwerk van J.C. Weyerman’, in: MedJCW 9 (1986), p. 33-42.
- eind9.
- Konstschilders, deel 4, p. 457 en 468, en in de ‘Voorreden tot den leezer’ in de herdrukken van 1712 en 1718.
- eind10.
- Peter Altena, Gerardine Maréchal, Adèle Nieuweboer en Barbara Sierman, ‘Jacob Campo Weyerman - Overzicht van leven en werken’, in: Het verlokkend ooft, Proeven over Jacob Campo Weyerman. Bezorgd door Peter Altena, Willem Hendrikx e.a. Amsterdam, Huis aan de Drie Grachten 1985, p. 16-34.
- eind11.
- In het pamflet Beschouwing van den nieuwen Hermes kunnen we lezen dat Jan van Hoogstraten Weyerman behulpzaam was bij het schrijven van zijn stukken. Letterlijk staat er dat hij ‘by geschrifte raad vraagde, en antwoord bequam’. Verder bestaan er enkele gedichten uit 1701, waaruit mag worden afgeleid dat Jan van Hoogstraten toen in Breda verbleef. Zie Elly Groenenboom-Draai, ‘De schele droes op drift, Jan van Hoogstraten aan IJssel, Waal en Maas (Deel II)’, in: MedJCW 18 (1995), p. 91.
- eind12.
- Jos Leenes, ‘Een dronken tor in Rotterdam, of wie zijn neus schendt...: Weyerman en Jan van Hoogstraten’, in: MedJCW 10 (1987), p. 57-58. Het lofdicht is getiteld: ‘Zegevuur over 's lands glorieuse veldtriomfen aen den Donauw, door den onverwinnelyken held, en hartog van Marlboroug’. Breda, by Conelis Tessers, Stads Drukker en boekverkooper in de Veemartstraat 1704. (UB Leiden, Thyspf 13134) Ook Frans Greenwood schreef een lofdicht op de overwinning bij Blenheim: ‘Ter Gedachtenisse ven de Overwinninge, door de krygsmagten der bondtgenoten, verkregen by Hochstet den 13 van Oogstmaant 1704’.
- eind13.
- Van het achtste vervolg bestaan twee verschillende versies; in een daarvan staan de gedichten op dominee Hoogerwaert. Het tiende vervolg is ongedateerd, maar er staan twee gedichten in die geschreven zijn naar aanleiding van het overlijden van twee personen in januari 1735. Ik raadpleegde het exemplaar in de KB Den Haag, sign. 841 B 17. De Keurdigten is een zeer interessant werk en het verdient aanbeveling om een inventarisatie te maken van de gedichten, en de personen en gebeurtenissen waarop de gedichten betrekking hebben. Dit zou heel goed gedaan kunnen worden op een aparte website, die steeds aangevuld en verbeterd kan worden.
- eind14.
- Naast de bundel die ik hieronder bespreek, vond ik ook nog een bundel Nederduitsche Keurdigten, uitgegeven door Pieter van der Veer te Rotterdam in 1708. Deze bundel bevat religieuze poëzie. (UB Leiden, sign. 1198 F 14)
- eind15.
- Ik bekeek het exemplaar in de UB Leiden, sign. 1106 H 18: 1. Er is wel een lofdicht op Marlborough, ‘Maestrigts zegengroet, aan den hertog van Marlbouroug’, (p. 386-389) en een gedicht met de Franse titel ‘Le Duc de Baviere batu, Ba 's Jesus Mari!’ (p. 392-394). De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bezit van dit gedicht een losse publicatie met als impressum: T'Antwerpen by Henricus Aertssens, op de Eyer-merkt in den Pamassus-Bergh. (Pamflet 15164) Er bestaat ook een Tvveede Deel van Le Duc de Baviere batu. Ba's Jesus Mari! (Pamflet 15165) In de Catalogus van tractaten, pamfletten, enz. over de geschiedenis van Nederland, aanwezig in de bibliotheek van Isaac Meulman (1868), wordt het eerste pamflet ook genoemd, maar daar staat onderaan: ‘Na de Antwerpse Copy, van Henricus Aarsse.’
- eind16.
- J.A. Gruys en C. de Wolf, Thesaurus 1473-1800, Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers, Met plaatsen en jaren van werkzaamheid. Dutch printers and booksellers, With places and years of activity. Nieuwkoop, De Graaf 1989, p. 144.
- eind17.
- De gedichten ondertekend met J.V.H. zijn: ‘Dank-offer na de verlossing, uit een schielyk, en gevaarlyk overval’ en ‘De Merwe in Rou over het Afsterven van Johan de Wit en Willemina de Wit’. Het eerste gedicht is gedateerd 1700. De bundel Schimp- en hekeldigten heeft als impressum Te Hoorn, by Tyme van Nes 1698, maar in de bundel staan vier gedichten die later gedateerd zijn (1699, 1700, 1703 en 1707). De UB Leiden bezit een doorschoten exemplaar met aantekeningen in handschrift, waarin uitgelegd wordt wie er in de gedichten gehekeld worden.
- eind18.
- De herstelde uitgelezene gedigten. By een verzamelt door K.J.V.D.E.H. Schiedam: By Johannes de Raat, boekverkoper [z.j.], p. 296-301. (KB Den Haag, sign. 579 J 13)
- eind19.
- Pas d'Angleterre, pour le Duc de Baviere. Tot Brugge, by Jan Bastange, op de Minnebroers Gracht, in 't Wapen van Dorsten. (KB Den Haag, Pamflet 15166) In de Catalogus van tractaten, pamfletten, enz. over de geschiedenis van Nederland, aanwezig in de bibliotheek van Isaac Meulman (1868) trof ik een beschrijving van dit pamflet aan met een kleine afwijking. ‘Nr. 7710, Pas d'Angleterre pour le le (sic) Duc de Baviere.’ De (sic) is niet van mij, maar van de bewerker J.K. van der Wulp. Hij merkt dus op dat er twee keer het woordje ‘le’ in de titel staat. Dit zou kunnen wijzen op een eerdere versie, of een andere druk. Een exemplaar met deze afwijkende titel heb ik niet teruggevonden. De combinatie Franse titel en Nederlandse tekst kwamen we al eerder tegen bij het gedicht ‘Le Duc de Baviere batu’. Misschien is het gedicht ‘Pas d'Angleterre’ wel een reactie op ‘Le Duc de Baviere batu’, dat mogelijk uitgegeven is door Henricus Aertssens.
- eind20.
- Den Antwerpsen courantier in den rouw, Over 't verlies van zijne Cousijn in de Batailje van Hogstet. Tot BRUSSEL, by den Doorlugtigen ARENT PITER GYSEN, die om den Slag niet anders doet als grysen. (KB Den Haag, Pamflet 15161); Den Antwerpsen courantier inden rauw over het verlies van sijnnen Cousain inde Battailje van Hoogstet den 13 Augusty 1704. (KB Den Haag, Pamflet 15161a)
- eind21.
- Den bedruefden Antwerpse courantier, Vertoont op d'Eyermarkt in 't veur Huys van Henricus Aartsen, courantier. Klugtspel. Tot Antwerpen, By Henricus Aertssens, op d'Eyermerckt inden Parnassus Bergh met Privelegie. J,F,L. vt. Vid, A,E. L,G. (KB Den Haag, Pamflet 15524) Peter Altena citeerde al eens in een van zijn artikelen de eerste vertoning van het toneelstuk en het gehele gedicht Den Antwerpsen courantier in den rouw (MedJCW (1982), nr. 44, 480-492).
- eind22.
- Konst-schilders, deel 4, p. 457.
- eind23.
- Den Echo des Weerelds, deel 1 (1726), p. 176, 184, 192, 200.
- eind24.
- Ook Marleen de Vries veronderstelt in haar Bibliografie dat deze werkjes weleens aan elkaar gelijk zouden kunnen zijn. Bibliografie p. 75. De ‘Inleiding’ komt ook voor in de Naamrol der Nederlandsche Toneelspeldigteren. Amsterdam, Hendrik Bosch 1727.
- eind25.
- Briefgesprek of samenkouting door letteren V. aan M. p. 8. (UB Leiden sign. 1207 B 17)
- eind26.
- E. Groenenboom-Draai, De Rotterdamse woelreus. De Rotterdamsche Hermes (1720-'21) van Jacob Campo Weyerman: Cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek. Amsterdam, Rodopi 1994, p. 240.
- eind27.
- Briefgesprek of samenkouting door letteren V. aan M., p. 7-8.
- voetnoot†
- ein Huys daar men Brandewyn ver koopt
- voetnoot*
- een heele Caneljeeuse Straat
- voetnoot*
- Een Jood die soopkens schenkt
- voetnoot†
- Portefraas [sic] hem quansuis synen hoed afstootende
- voetnoot*
- Comt van uyt het Volk voor den Dag
- voetnoot*
- quansuis vallende
- voetnoot*
- Het Coor moet alhier huylen en de laatste woorden Repeteren