Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 22
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Pieter van Woensel op het seminarium der remonstranten te Amsterdam (1764-1766)
| |
[pagina 167]
| |
hem niet naar de tweede fase van de studie, die der theologische vakken, gepromoveerd. In die voorgaande vergrijpen van Willem lag waarschijnlijk de reden dat curatoren onmiddellijk besluiten beide jongemannen te ‘dimitteren’. Tegensputteren heeft geen zin meer. Ze worden weggestuurd. Maar bij de oktobervergadering van curatoren in 1765 laten zij zich weer aandienen. Dan blijkt dat de hoogleraar Van der Meersch toch met deze zondaren verder heeft gewerkt. Hij doet verslag hoe Willem van Rees filosofisch werk van Johannes Clericus heeft bestudeerd en een samenvatting heeft geschreven van diens Prolegomena van de kerkgeschiedenis.Ga naar eind3. Bovendien heeft hij een scriptie (dissertatio) geschreven. Pieter van Woensel heeft Vernets Traité de la vérité de la religion uit het Frans in het Latijn vertaald,Ga naar eind4. een uitleg van enkele wiskundestellingen geschreven en een latijnse oratio opgesteld. Van der Meersch overtuigt de curatoren dat het hun aan ijver niet heeft ontbroken in het voorgaande halfjaar. Zij worden weer tot zijn deel van het curriculum toegelaten.
Dan barst er een bom. Profesor Krighout kan het in de ruimten van de kerk aan de Keizersgracht, waar het seminarium dagelijks in het huidige De Rode Hoed bijeen kwam, niet ontgaan zijn hoe zijn collega Van der Meersch de besluiten van curatoren wel erg eigenzinnig had geïnterpreteerd. Als excuus zou kunnen gelden dat Van der Meersch wellicht geen talent wilde verspelen nu het seminarium nog maar zeer weinig studenten telde. Krighout protesteert fel tegen het weer toelaten van Van Rees en Van Woensel. Van die karakters is toch niets goeds te verwachten! Hiermee wordt luiheid en onzedelijk gedrag gelegitimeerd, is zijn argument Dit is ‘kleinagting van de resolutiën van de Heeren Kuratoren’. Hij wist op de Wetten van de Remonstrantse Broederschap. Er is vooral tegen hoofdstuk XII, artikel V en hoofdstuk XIII, artikel VII gezondigd. Hij verwijt zijn collega zich niet te houden aan bepalingen als ‘niemand uit gunst, uit bermhertigheid of op iemands recommandatie’ aannemen om schade voor de Sociëteit te voorkomen.Ga naar eind5. Nu blijkt dat Van der Meersch wel op enige tegenstand gerekend heeft en de zaak met de beide studenten, Van Rees en Van Woensel, goed heeft voorbereid. Het is natuurlijk uitgesloten dat tussen hem en Krighout al niet eerder van gedachten is gewisseld over de gang van zaken. De posities waren bekend, de stellingen ingenomen. Wanneer de beide jongemannen worden binnengeroepen, legt Willem van Rees getuigenissen van vlijtige studie op tafel. Oosterbaan en De Vries, docenten van het Doopsgezind Seminarium en van het Athenaeum Illustre te Amsterdam hebben hem die meegegeven. Pieter van Woensel brengt een brief van zijn moeder mee. Zij schrijft dat zij haar zoon nauwlettend in de gaten heeft gehouden en dat zal blijven doen, zodat curatoren van zijn goed gedrag overtuigd kunnen zijn. Van der Meersch heeft een succesvolle lobby bedreven want nog voordat de heren curatoren allemaal de getuigenissen hebben kunnen lezen, wordt aan de beide studenten meegedeeld dat zij in genade zijn aangenomen. Ondanks protest van Krighout kunnen zij bij Van der Meersch de lessen voortzetten. Maar bij het minste vergrijp tegen de goede zeden zullen zij worden weggestuurd, wordt er als ernstige vermaning aan toegevoegd. De verhouding tussen beide hoogleraren is blijkbaar zo verstoord dat Krighout, inmiddels de zestig gepasseerd en aan het einde van zijn krachten, in juni 1766 van de Grote Vergadering van de Remonstrantse Broederschap verlof krijgt eerst weer op verhaal te komen. Hij zal echter niet meer in actieve dienst terugkeren. Het volgend jaar vraagt en verkrijgt Krighout emeritaat. Hij zou in 1770, zeven en zestig jaar oud, overlijden. Van der Meersch neemt een aantal jaren alle honneurs waar totdat naast hem in 1771 de vijfentwintigjarige Wyttenbach voor wijsbegeerte en letteren wordt benoemd. | |
[pagina 168]
| |
Helaas voor Abraham Arent van der Meersch moeten curatoren in het voorjaar van 1767 kennis nemen van het bericht dat Willem van Rees zich weer ‘in drank en obscene ongeregeldheden’ te buiten is gegaan. Van zijn studie is weinig terecht gekomen. Hij geeft, op het matje geroepen, toe dat hij te veel heeft gedronken maar dat de ‘oneerbare ongeregeldheden’ niet waren wat zij leken. De grote meerderheid van curatoren - hield Van der Meersch hem nog steeds de hand boven het hoofd? - stuurt hem wegens ‘stug en onhandelbaar gedrag’ de laan uit. De predikant Jongbroer uit Den Haag laat aantekenen niet achter dit besluit te staan. Pieter van Woensel heeft zich blijkbaar dankzij het toezicht van ‘juffrouw Van Woensel’ gecorrigeerd. In juni 1766 passeert hij met succes een examen bij Van der Meersch ‘de mente humana eiusque propriëtatibus, ideïs, origine, nexium cum corpore, atque immortalitate’ (over de menselijke geest, haar eigenschappen, denkbeelden, oorsprong, verbinding met het lichaam en haar onsterfelijkheid). Van der Meersch had een grote interesse voor de antropologie à la Locke. Maar op 28 oktober 1766 ligt er bij curatoren een brief van Pieter van Woensel waarin hij meedeelt met de studie te stoppen. Hij acht zich voor een predikantschap niet geschikt, omdat ‘zijn gevoelens niet overeenkomen met die der Remonstranten’. Hij lijdt aan een gebrek aan ‘ademhaling’ en aan ‘behoorlijke externa’, voegt hij er als reden aan toe. Het is opmerkelijk dat in de (klad)notulen de scriba van die dag de woorden over zijn afwijkend gevoelen heeft doorgehaald en erboven heeft geschreven: ‘andere reden’. Pieter van Woensel slaat na twee jaren studie te Amsterdam andere wegen in. Het grote talent van een notoire nonconformist ging aan de voor hem wellicht te puriteinse en te deftige Sociëteit voorbij. |
|