Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 22
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Onbekwame geneesheren in AbderaGa naar eind*
| |
[pagina 162]
| |
het mes. Hij heeft net zo'n grote hekel aan Abderietse geneesheren als voetballers aan de grasmat van de Ajax-arena. Een drietal Abderietse, dus Bredase, dokters kunnen model staan voor vele vertegenwoordigers van of zelfs voor de totale beroepsgroep. In de republiek werkten in de zeventiende en achttiende eeuw Noord- en Zuid-Nederlandse, maar ook Duitse, Engelse en Franse artsen. Christiaen Böhme, Lambert Bernhard Noortbergh en Hendrick J. Goossens waren in de ogen van Weyerman één brok onkunde, geldzucht en verwaandheid. De volgorde waarin ik deze drie acteurs op het toneel van Esculaap ga behandelen, is bepaald door het poorterboek van de stad Breda. | |
Dr. Christiaen BöhmeDr. Christiaen Böhme staat in het poorterboek op maandag 1 juni 1682 vermeld; hij zou afkomstig zijn uit Libsigh (Leipzig?) in Duitsland. Hij bleek al voor die tijd in Breda te vertoeven. Op 5 februari 1681 ondertekende hij immers als getuige een testament met de naam Böhme; later noemde hij zich steeds Beem.Ga naar eind4. Op 23 januari 1682 werden de huwelijkse voorwaarden opgesteld tussen enerzijds Christiaen Beem en anderzijds zijn bruidje Anna Helena Zumdam, de weduwe van Johan Baptista Leerse, oud-tienman van deze stad. De volgende dag gingen ze in ondertrouw. Het huwelijk tussen Christoffel (sic) Beem, jongeman, en Anna Helena Sinndam (sic) werd ten huize van de bruidGa naar eind5. gesloten op 8 februari 1682. Zou het haar huis zijn geweest, dat deze Duitse dokter had omgetoverd tot een opgesmukt paleis der geneeskunde? In myn lente jeugd kwam er een Paracelsist zyn nest bouwen in myn geboortestad, het berucht Abdera, en dewyl hy niet onbekent was met het oud spreekwoort, wel voorgedaan is half verkogt, poetste hy zyn huys en kamers zo cierlyk op met allerhande zo uytheemsche als inlandsche cieraaden, dat het gros der Abderietsche juffers hem liep consulteeren over gepretexteerde kwaalen, alleenlyk om dat opgesmukt paleys der geneeskunde te moogen beschouwen. Met die Paracelsist in zijn geboortestad Breda bedoelde Weyerman Dr. Christiaen Böhme, over wiens kennis en kunde hij zich laatdunkend uitlaat Een Paracelsist is namelijk een volgeling van de Zwitserse arts Paracelsus (1493-1541), ofwel Theophrastus Bombastus van Hohenheim; bij Weyerman betekent een Paracelsist vrijwel steeds een kwakzalver, of een onbekwame arts die wonderpillen voorschrijft. Hoe zag het huis er verder uit? Zijn spreekkamer was behangen met kostbare tapijten, waarop de beroemdste geneesheren afgebeeld stonden vanaf Hippocrates tot Paracelsus. In de studeerkamer pronkte een schitterende verzameling van ‘op snee vergulde boeken in allerhande taalen en konsten, al hoewel hy geen ander taal sprak of verstont als versukkelt Hoogduyts.’ Bovendien lag er de wereldberoemde atlas van Joan Blaeu en - alsof dat nog niet genoeg was - stond er Romeins antiek en vielen er Surinaamse insecten en Oost-Indische dieren te bewonderen. Om nog meer indruk op de verbaasde burgers te maken, liet hij zich zeven kostuums aanmeten ‘om op ieder dag in de week van pels te konnen veranderen.’ Böhme had een gouvernante in dienst genomen, plus twee knechten en twee meiden en nog een uitstekende keukenmeid. Gewapend met een zilveren degen ging hij op kroegentocht naar de Gouden Leeuw, de Oranjeappels, en het Land van Beloften. In deze drie belangrijke herbergen ontmoette hij ‘de bloem des Abderietschen adels en de tarwe der welgegoede borgers.’ Weyerman besluit in zijn onnavolgbare stijl de beschrijving van deze redder van Bredase zieken en stervenden als volgt: | |
[pagina 163]
| |
Op den middag van zyn glorie-zon verschoot die Germaansche star, t'zamengestelt uyt deeze drie voornaamste hoofdstoffen eens Paracelsists: uyt bedrog, uyt Onkunde en uyt Onbeschaamtheyt; en hy stikte aan een zeker medikament, zo men de beeedigde attestatie van een noch leevende gouvernante durft aanneemen, waar aan hy ten minsten vyftig Abderieten, en hondert en vyftig boeren had gewaagt, welke ligtgeloovige patienten zo schielyk hemelden, dat er de stads doodgraavers, en de dorps kosters geen oog op konden houden. Tweehonderd doden ten gevolge van de medicatie van Böhme? Het is bekend dat Jacob Campo Weyerman behoorlijk kon overdrijven, dus het kunnen er best veel minder zijn geweest. Een feit is dat Dr. Beem, oud-burgerkapitein op 3 april overleed en op 10 april 1700 werd begraven.Ga naar eind6. | |
Lambert Bernhard NoortberghDokter Lambertus Bernardus Noortbergh, geboren op 5 september 1657 in het dorpje Zalk bij Zwolle, werd poorter van Breda op dinsdag 5 augustus 1687, en vervulde diverse jaren een belangrijke rol in de schepenbank. Eén dag na het verkrijgen van zijn poorterschap krijgt hij toestemming om in Teteringen te trouwen met Geertruid Erfrenten uit de Bredase Brugstraat.Ga naar eind7. Weyerman twijfelde in oktober 1727 aan wie hij deel II van Den Echo des Weerelds zou opdragen: of aan de inboorlingen van Schaarbeek, een dorp bij Brussel, befaamd om zijn ezels, of aan de achtbare burgers van Breda. De Abderase overheden behaalden de overwinning, omdat zij nooit lezen en zelden denken, en toch alle voorvallen uit Weyermans jaarboeken als onbetwiste waarheden kunnen verdedigen. In deze opdracht komt ook de dokter en schepen Noortbergh (onder het doorzichtig pseudoniem Noormontaan) ter sprake als een dom en onbekwaam geneesheer: Ook heb ik in myne Jaarschriften gedachtig geweest aan den Geneesheer Noormontaan, een Praktizyn die het onderscheyt noch niet eens weet tusschen een Klissenwortel en tusschen Wilde porcelyn, en die echter alommers zo veele Lyders slacht, als zyne Medegeneesheeren. Doch thans betuyg ik daar over myn leedweezen, dewyl die waggelende Gans genoegzaam al zyn Gedult heeft verspilt, eerst op een boosaardig Wyf, en naderhant op het verhaast sterflot van alle zyne Patienten, die, zo lang niet willende wachten na de geneezing van die groote Geneesvrouw de Natuur, hun Dood onderschepten door het inneemen van zyne Ordonnantien. Aan deze medische ‘vergissing’ dankt Noormontaan de bijnaam geneesheer Bardana, vernoemd naar ‘bardana’, de andere naam voor klissenkruid.Ga naar eind8. Zo'n scherpzinnige dokter en stadsbestuurder is natuurlijk een dankbaar slachtoffer voor de ontleder der menselijke gebreken. In het Brussels handschrift, deel IV, maakt Weyerman hem weer belachelijk:Ga naar eind9. Maar ik had noch een klugtiger voorval met de geneesheer Noorbergen, welke dikke lompert oordeelde alles te mogen doen wat zijn hartje luste, 't zedert dat hij een adelijke dame had opgesnapt in zijn tweede huwelijk! Die Galenist bestelde mij een bloemstuk met een versoek van het puyks puyks te maken onder belofte van eene edelmoedige erkentenis waar op ik echter zoo weynig staat maakte, | |
[pagina 164]
| |
dewijl ik zijn laaggezielde karige hartstoght kende, die niet verbetert was 't zedert zijne laatste vijfentwintig jaren. De gierigaard betaalt met een present ‘dat ik mij schaame te noemen!’ Weyerman vindt hem lomp, ongeleerd, gierig en een ‘doctoor op een paar oliefantspooten.’ Deze dokterschepen trouwde op 18 april 1704 met juffrouw Anthonetta van den Brandelaer, kennelijk van Dordrechtse adel. De geleerde Noortbergh Med. dr. wist zijn lichaam niet aan de klauwen van de dood te onttrekken en overleed op 24 maart 1725. Zijn Anthonetta, geboren Van den Brandelaer, werd op 9 april 1731 buiten de stad Breda begraven.Ga naar eind10. | |
Hendrick Josephus GoossensDe laatste in de trits obscure Bredase artsen is een Zuid-Nederlander en volgens Weyerman een beroepsleugenaar. En bovendien een Helmontiaansche doodslager. Het Bredase poorterboek vermeldt dat Hendrick J. Goossens, medicinae doctor uit Brussel, op 24 december 1703 tot de stad werd toegelaten. Deze indringer in de republiek der geneeskunde bezat een drietal medikamenten met de ‘navolgende Brabandsche pryswaardige qualiteyten.’ Ten eerste een pil die hij Heliogenes gedoopt had en die uit een uittreksel van de zon bestond. Wie die pil innam, bleef maar lachen. De uitvinder ervan was Baron Jan Baptist van Helmont, een Vlaams medicus (1579-1644) en naar Weyermans mening een Paracelsist. Geen wonder dat Dr. Goossens een Helmontiaan wordt genoemd. Deze wonderpil kon volgens de Brusselaar vrijwel alles: Die pil verzoete het bloed, styfde deszelfs omloop, hervormde de kooking van het maagsap, beschanste de zenuwen des gezigts, verklaarde het begrip, en het geheugen, verbeterde de uytspoorigheyt van de gal, reynigde het middelrif, versterkte een zeker iets dat geen naam voert, en was een heerlyk medicament tegens de meysjes-ziekte, tegens de onvruchtbaarheyt, en allerhande obstructien. Zijn tweede medicament was een gehoorherstellend poeder, dat uitgevonden was door de twee broers Kosmus en Damianus. Hier doelt de schrijver op Cosmas en Damianus, de patroonheiligen van artsen en apothekers, die in 303 werden onthoofd. Dit poeder zou in het bezit zijn gekomen van de beruchte Baron J.B. van Helmont, die er de Spaanse belastingontvanger mee genezen had. Zijn derde geneesmiddel was een balsem die wel twintig kwalen kon herstellen, maar op een gezond lichaam had deze stof geen uitwerking. Daarom noemde Goossens die balsem ‘den toetsteen der Natuur’, omdat ieder door het gebruik ervan meteen de staat van zijn gezondheid of zwakheid kon ontdekken! Op 26 mei 1704 is meester Goossens zelf een beetje ziek en maakt hij zijn testament op. Tot zijn universele erfgenaam benoemt hij Johanna van Galen, weduwe van Abraham Sweebruggen, in leven goud- en zilversmid, woonachtig in de Korte Brugstraat Van deze ziekte herstelt de dokter maar het kaartspel brengt hem tot de bedelstaf.
Weyerman brengt in zijn weekblad De Naakte Waarheyt diverse oplichters voor het voetlicht: alchimisten, advocaten, valsspelers en koppelaarsters. In de aflevering van 25 maart 1737 brengt hij bedrog in het kaart- en dobbelspel aan het licht.Ga naar eind11. Daar verschijnt weer de Brusselaar ten tonele: | |
[pagina 165]
| |
Een Brussels Geneesheertje, een kleyn oolyk mismaakt manneke, kwam in Breda roesten op het jaar duyzent zevenhondert en zeven. Dat misgevormt kuykeneetertje belande aldaar in den staat eens weduwenaars, die kars vars zyn gaaiken had ondergedompelt in de heerlykheyt van Turnhout. Die kleyne Spion was uytgedost met goud, zilver, en juweelen gelyk als een rist uyen, en hy kon hebben gerenteniert tot aan zyn uyteynde, indien het aas zo verzot niet was geweest op het spel. Goossens valt in handen van een Britse valsspeler en na twee dagen is hij alles kwijt: goud en zilver, de ring met diamant, zijn gouden snuifdoos en zilveren degen, ja zelfs zijn kostbare schilderijen. Het geplunderd Brusselaartje verlaat Breda net voor het sluiten van de Antwerpse poort en leeft in zijn geboorteplaats op roggenbrood en platte kaas, totdat de ‘uyterste armoede hem den hals afstak in een pikdonker kelderlogement.’ Na wat speurwerk komen we erachter dat Goossens ook een rol speelde in ‘De Snappende Goudbeurs’, waarin enkele dames zijn hoofd op hol brengen. Behalve de Dintersche dame is dat ook de weduwe van de goudsmid.Ga naar eind12. - Och, ik laat me tot de ontlede Abderietse dokters beperken en de dwaze avonturen van minnaars buiten beschouwing laten. Laten we het Brussels doktoortje maar rusten in zijn kelderlogement Over de doden niets dan goeds. |
|