Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 22
(1999)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
De Modese Groltrompetter (1741)
| |
De auteurEr is nòg een goede reden om een klein deel van dit tijdschrift af te drukken. Want in de schrijver zullen veel lezers een oude bekende van Jacob Campo Weyerman ontmoeten. Eén van de meest productieve tijdschrift-auteurs van de achttiende eeuw. Reeds bij het eerste doorbladeren dacht ik: is dit niet de auteur van de Amsterdamsche Argus (1718-1722)? Hermanus van den Burg? Diens Argus heeft, zoals bekend, en zoals bijvoorbeeld door De Blauw beschreven is, Weyerman ertoe aangezet zijn Rotterdamsche Hermes te beginnen.Ga naar eind3. Daarmee begint Weyermans carrière als tijdschriftmaker. Het gevolg moest dus wel zijn: het raadplegen van de schrifturen van Erik Blauw, dé Van den Burg-specialist. Tot mijn schande bleek, dat hij die Modese Groltrompetter nog niet zo lang geleden, zij het voor het eerst, in de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving een plaats heeft gegeven. In 1987 schrijft hij, na andere door Van den Burg geschreven tijdschriften genoemd te hebben: ‘Eveneens maar kort verscheen in 1741 Van den Burgs De Modese Groltrompetter [...]’.Ga naar eind4. Zijn argumentatie om de Groltrompetter aan Van den Burg (1682-1752) toe te schrijven, gaat vermoedelijk terug op zijn vroegere onderzoek naar het oeuvre van deze | |
[pagina 33]
| |
schrijver. Het zij mij toegestaan de passage te citeren uit zijn doctoraalscriptie waarin hij dit blad bespreekt.Ga naar eind5. [...] De inhoud van dit tijdschrift verschilt wederom niet van de inhoud van Hermanus' vorige periodieken, nog steeds satirisch nieuwscommentaar en veel poëzie. Nergens blijkt uit het werk dat Van den Burg de auteur is, al is het wel helemaal zijn stijl en ook zijn spelling, die juist in de 30-er en 40-er jaren wordt gekenmerkt door accenten op de klinkers. Toch is dit tijdschrift door verschillenden toegeschreven aan Van den Burg [Door Abkoude in zijn Naamregister en door Van der Aa in zijn Woordenboek]. Met De Blauw, ben ik van mening dat aan het auteurschap van Van den Burg niet hoeft te worden getwijfeld.
Dat maakt het des te gemakkelijker om nu in onze tekst een sneer te vinden van Van den Burg aan het adres van zijn oude doodsvijand Weyerman, nu in de gevangenis, terwijl hijzelf floreert. Want daar zegt de auteur, na een opmerking gemaakt te hebben over de vergoeding die de gevangen gezette hertog van Koerland krijgt om zijn bajesverteringen te betalen: [...] 't is wel niet veel maar hy zal echter om het rejool van zyn keel open te houden, niet behoeven te schilderen of te dichten. (blz. 3) Dat zijn inderdaad Weyermans werkzaamheden geweest, zoals men in de recent uitgegeven processtukken kan lezen. | |
Structuur en vormHet lezen van de Groltrompetter is, het zij toegegeven, geen intellectueel feest. Van den Burg is in zijn nadagen blijven staan waar hij begon, met zijn Amsterdamsche Argus. Nu, in 1741, geeft de bijna zestigjarige nog steeds nieuws, met wat commentaar daarbij. Het is de sinds lang bekende formule, ooit zo compact aanwezig bij Doedijns. Ook Weyerman gaf in zijn eerste tijdschriften vaak nieuws-plus-commentaar, maar begon al spoedig bredere thema's uit te werken. Van den Burg is minder in staat veranderingen aan te brengen. Hij lijkt de laatste, van een uitstervend ras nieuwscommentators. Is zijn commentaar satirisch? Dat te beamen, zou hem wel wat veel eer geven. Zo Van den Burg ooit al een echt satiricus was, dan is op dit moment zijn satirisch vermogen duidelijk aan pensioen toe. Van den Burgs kritiek raakt nergens iets wezenlijks. Zijn jok, uit de ondertitel, lijkt meer verwant aan het volksige jolijt waarmee ooit Jan van Gysen, in zijn Amsterdamsche Merkuuren de onderlaag van de burgerij aan zich probeerde te binden.Ga naar eind6. Het vaak opnemen van nogal onbeholpen poëzie,Ga naar eind7. wijst er mede op dat zijn satire eerder menippisch dan juvenalisch van aard is. Van den Burg sneert niet, en wil niet overtuigen. Hij wil zijn lezer bezighouden, en hem zeker niet zijn hersens laten breken. De goedkope inhoud, en goedkope vorm - nergens een blijk van innovativiteit - illustreert de houding van de tweederangs broodschrijver. Tekenend voor de problemen van zo'n beroepsauteur is dan ook de opmerking: | |
[pagina 34]
| |
[...] daar was nooit eenig Loopend-blad-schryver, ('t zy weeklyks of maandelyks) in staat om te gelyk aan zyn intrest, de algemene goesting, en zynen verkooren Tytel te konnen voldoen (blz. 14). Die opmerking verdient mede aandacht, wegens het hier voorkomende, mij onbekende, etiket voor de maker van week- of maandbladen. Die is ‘Loopend-blad-schryver’. Voor Van den Burg is een tijdschrift dus: een lopend blad. Dat doet denken aan de ‘loopmaren’, de oude gedrukte (losse) nieuwsberichten. Is het mogelijk dat Van den Burg, in 1741, wegens zijn begrip ‘lopend blad’, als het meest wezenlijke van tijdschriften aanvoelt: het onafgeronde en actuele (lopende)? Dit soort ‘lopendheid’ lijkt, bij nadere overweging, een wat inhoudelijker kenmerk te zijn van een periodiek. ‘Peridiociteit’ daarentegen, lijkt meer een formeel, genologisch kenmerk te zijn. De onderwerpen in de Groltrompetter spiegelen de nogal praktische inslag en interesses van de auteur en zijn publiek. Allereerst is daar het gewone nieuws. Twee onderwerpen blijven voortdurend terugkomen. Vooral de watersnood van de winter van 1740-1741, die blijkbaar veel ellende veroorzaakt, in het bijzonder op het platteland. Van den Burg smeekt welgemeend en herhaald, in proza en in poëzie, de stedelingen hun beurzen te openen. Daarnaast heeft het verloop van de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) ruime belangstelling. Geen wonder: de Republiek doet mee. Omdat in deze oorlog Pruisen tot onze vijanden behoort, valt de wat verholen bewondering van Van den Burg voor Frederik II en zijn Pruisen, in Silezië, des te meer op. Men ziet hier bij de tijdgenoot de latere beroemdheid van Frederik in aanbouw. Enigszins uit de tijd en uitzonderlijk is Van den Burgs aanhoudend belachelijk maken van het katholicisme en het pausdom. Misschien exploiteert hij de gevoelens van de lagere, protestante burgerij, die nog verwijlt bij Dordt en niet bij de Verlichting. [paus] Paulus de tweede [...] was een dom en ongelettert dier, en de aller voornaamst zyner verrichtingen is, dat hy wel expres heeft gewild en bevoolen, dat der Kardinaalen Stilletjes en Nacht-spiegels, met Karmosyn Fluweel moesten werden bekleedt (Nr. 8). Dit wat simplistische antipapisme is moeilijk te rijmen met (of wordt het er juist door veroorzaakt?) Van de Burgs merkwaardig grote belangstelling voor de Middeleeuwen. Wanneer hij maar even de kans krijgt iets te vertellen over Duitse, Engelse, Franse vorsten uit die tijd, over de strijd tussen pausen en keizers, zal hij het niet laten. Hij laat het echter niet bij leuke geschiedenissen en anecdotes; zoals die over een hermafrodiet-monnik uit 1447 in de Auvergene, die ‘door Conjunctie met een andren Monnik’ een kind baarde (blz. 58). Hij is juist bijzonder geïnteresseerd in rechtsdocumenten, oorkonden, verdragsteksten. Waar Van den Burg deze belangstelling vandaan haalt is mij onbekend. Hij lijkt op dit punt een tamelijk unieke positie in te nemen. Zéker als lopend-blad-man. Als auteur die mede heel wat gelegenheidspoëzie op zijn naam heeft staan, kan Van den Burg het niet laten af en toe ook de literatuur ter sprake te brengen. Voltaire bijvoorbeeld. Dat is een ‘fenixdichter’, die echter aan Vondel niet kan tippen (blz. 44, 65). Maar waarom kan een schrijver in ons land zo weinig verdienen? ‘[...] in Duitschland krygen de dichters Laurieren, in Engeland Pensioenen, en in Holland zyn de grooten zo bang voor hun eigen lof, dat ze aan de drukkers de pakken met Lykdichten te rugge zenden’ (blz. 51). | |
[pagina 35]
| |
Bijzondere aandacht verdient het personage waarvan Van den Burg zich bedient om zijn nieuwsberichten en commentaren aan de man te brengen: een trompetter. Een Modese, dat wil zeggen: een moderne, up-to-date trompetter; die het laatste nieuws brengt. Dit gekozen medium heeft duistere kanten. Want wat doet een trompetter? Vandaag de dag bestaan er nog steeds bladen die Bazuin in de titel hebben. Heeft dit een gemeenschappelijke achtergrond? Dat een trompetter het nieuws moet uitbazuinen, valt eventueel te begrijpen. Geeft hij ook niet bij het leger bijzondere signalen? En oorlogsnieuws beslaat een groot deel van de inhoud van het blad. Een Groltrompetter doet de Nederlander trouwens onvermijdelijk denken aan voor ons land gunstig oorlogsnieuws. Want in de vorige eeuw was de inname van Grol (Groenlo) door Frederik Hendrik in 1627 het sluitstuk van de bevrijdingsoorlog boven de rivieren. De eigenlijke Zeven Provinciën zijn vanaf dan veilig voor de Spanjaarden. De verovering van Grol leidt tot geestdrift bij de intelligentsia, en tot een literaire explosie van gelegenheidsgedichten. Bijvoorbeeld Hugo de Groot laat zich niet onbetuigd. Het bekendst gebleven is Vondels Verovering van Grol, door Frederick Henrick (1627). Overigens zal de titel Groltrompetter mede verwijzen naar het grollige en grappige volgens de conceptie van een satirisch tijdschrift; naar de jok in de ondertitel. Een trompetter is bij dit alles ook mogelijk vergelijkbaar met een ander personage, de Faam. Ook zij figureert wel als openbaarmaakster van het nieuws, in titels van pamfletten en periodieken. Maar: de inhoud van het blad bevat meer dan puur nieuws. Er is ook commentaar op dat nieuws. Poëzie. Gedachten over het menselijk gedrag. Dit alles lijkt niet te behoren bij de taak van een militair trompetter. Zo iemand signaleert en meldt slechts. Een trompetter is geen al- of betweter, zoals een Hermes of Spectator. Of hebben sommige trompetters, beroepshalve, toch trekjes van commentatoren? Is de trompetter bedoeld als een stadsomroeper op een bordes; of beter nog, als een toneelspeler op het verhoog vóór de tent? Die zijn publiek toespreekt met zijn eigen verhalen, op de wijze zoals hemzelf goeddunkt? Als een kwakzalver misschien, die ook zijn verhalen heeft? Maakten misschien al deze soorten ‘acteurs’ gebruik van een trompet om de aandacht van de toeschouwers en hoorders te trekken? Naast dit alles: bestonden er zwervende muzikanten/trompetters? In het eerste nummer, reeds op de eerste bladzijde, lijkt Van den Burg verschillende aanwijzingen te geven dat hij inderdaad denkt aan zijn trompetter als aan iemand die in de publieke ruimte een gehoor bespeelt. De trompetter zwerft ‘van Oord tot Oord’ om ‘door 't Canaal van 't gehoor’ de beurzen los te maken. Hij verschijnt wel op een ‘vaste plaats’ (iets dat evenzeer betrekking heeft op de vaste verschijndatum van het blad) maar hij moet rekening houden met de concurrentie ‘langs den weg’. Tenslotte spreekt hij zelfs van ‘myn Thiater’. Kortom, Van den Burg en de tijdgenoot hebben blijkbaar bij trompetter een redelijk idee gehad betreffende de theatrale communicatiemogelijkheden van het personage. Een idee dat voor ons niet vanzelfsprekend is. Overigens: de idee dat een tijdschrift de functie heeft van een theater, komt wel meer voor bij de auteurs van satirische tijdschriften. Willem van Swaanenburg maakt vaak gebruik van dit concept. Weyerman eveneens; bijvoorbeeld aan het begin van zijn feuilleton over het Koffiehuisnichtje, in de Echo des Weerelds. Zij trekt daar de toneelgordijnen weg wanneer zij haar leven begint te vertellen/te spelen. | |
[pagina 36]
| |
Deze toneel-inkleding past uiteraard goed bij het in deze bladen voortdurend aanwezige concept, dat moraal iets is dat door middel van vermaak verlevendigd en aan de man gebracht moet worden. | |
Uitgever en leesmilieuWaarom zit de Groltrompetter in het fonds van Pieter Bastiaanse (ook: Bastiaensz, Bastiaansze, enz.)? Van deze drukker en uitgever weten wij niet veel. Gruys/De WolfGa naar eind8. melden dat hij te Amsterdam werkzaam is, tenminste in de jaren 1738-1745. Van EeghenGa naar eind9. geeft op dat hij op 18 augustus 1732 al ingeschreven staat bij het gilde, als boekbinder; en dat hij verder lid blijft in de periode 1733-1739. In de Amsterdamse personele quotisatie van 1742 staat hij onder nummer 2934 vermeld als Piet Bastiaense op de Nieuwezijds Achterburgwal. Hij heeft daar een boekwinkel en wordt verondersteld een inkomen te hebben van f 800. De huurwaarde van zijn pand is f 400.Ga naar eind10. Pieter Bastiaanse is dus actief in de boekenwereld tenminste tussen 1733 en 1745. Een korte inventarisatieronde leert het volgende over zijn fonds. De STCNGa naar eind11. meldt als bij hem uitgegeven: De Lof der Zotheid, Speelensgewys beschreven door Erasmus van Rotterdam. Den laatsten Druk vermeerderd met het Heekel-spel van den verrezenen Diogenes. Beide uit het Latyn vertaalt door F. van Hoogstraten. Amsterdam 1738.Ga naar eind12. Verder twee vertalingen van Robert Dodsley. Deze schrijft respectievelijk als Nathan ben Siddi: Het boek der Chronycken van de Koningen van Engelandt [...]. Amsterdam 1744Ga naar eind13.; en als Abraham ben Saddi: De Boeken der Chronyken van Maria Therezia, Koninginne van Hongaryen [...]. Amsterdam 1745Ga naar eind14.. Dodsley schrijft een soort opgeleukte landskronieken, in de stijl van de Oudtestamentische geschiedschrijvers. Men moet zich iets voorstellen als: ‘En het geschiedde in die dagen dat Willem III van zijn paard viel en...’Ga naar eind15.. Als vierde uitgave geeft de STCN: Ludolph Smids, De overgebleeven tooneelpoëzy. Amsterdam 1744Ga naar eind16.. Hiermee zijn we er nog niet. Raadpleging van enkele fictie- en verhalenbibliografieën als Buisman en MateboerGa naar eind17. leert dat Bastiaanse zich ook bezondigt aan het drukken van ‘romans’ en misdaadverhalen. Het zijn: C.D.L Rustaing de Saint Jory: Zeldzaame En nooit meer gehoorde Reisbeschryving Van drie verscheide Perzoonen, en ontdekking van veele vreemde Landen [...]. Amsterdam 1739Ga naar eind18.. Dat werk verscheen al eerder in 1736 bij de bekende Amsterdamse uitgever Steven van Esveldt, onder de aanlokkelijker titel Het nieuw ontdekt Eyland der strydbaare Vrouwen. Verder: De Roemruchtige Daaden der beminnelyke Sexe, (te weeten der Vrouwen,) Verre overtreffende die der Mannen (1743)Ga naar eind19.; en Levensgevallen der Aards Rovers en Moordenaars, bestaande in wonderlyke gevallen en nooit gehoorde gruwelstukken (1744)Ga naar eind20.. De conclusie moet zijn: Bastiaanse heeft geen fonds voor ‘geleerden’. Maar zijn uitgaven zijn ook niet ‘volks’. Zij bieden geschiedenis of wijsheid met een glimlach aan (Erasmus, Dodsley), daarnaast spannende verhalen met een intellectueel moment, namelijk exploiterend de bekende achttiende-eeuwse nieuwsgierigheid naar exotische samenlevingen en naar criminaliteit. Tenslotte zijn de door hem gedrukte toneelstukken wel liefdesgeschiedenissen maar zeker geen kluchten. Het fonds-Bastiaanse bestaat dus uit boeken voor mensen met een zekere nieuwsgierigheid, die willen meepraten over wat er in de wereld gebeurt. De Modese Groltrompetter past heel goed in dat fonds. De wat populistische wijze waarop Van den Burg de contemporaine geschiedenis brengt, zijn manier van anecdotisering van oorlog en rampen; zodanig dat de gemiddelde lezer dat alles kan vatten | |
[pagina 37]
| |
zonder dat hij zijn hersens geweld moet aandoen: dat past bij de Nederlandse burger. Ik denk bij de stedelijke burger. Blijkens de colofon wordt zijn blad vooral verkocht in het verstedelijkte westen van de Republiek. De enige uitzondering is ZutphenGa naar eind21.. De gewone stedeling is wel gevoelig voor uitgaven met een snufje wereldkennis wanneer die op vermakelijke wijze gebracht wordt. En zeker de Amsterdamse kopers die langs Pieter Bastiaanses boekhandel lopen, zijn vermoedelijk geen moraalridders of kerkgangers. Bastiaanses winkel bevindt zich immers op de hoek van de Stilsteeg en Achterburgwal. Die Stilsteeg is in Amsterdam geen stil steegje. Integendeel. Het straatje is genoegzaam bekend als locatie van herbergen en huizen van vermaak. Pieters klanten willen waarschijnlijk geen bijbels. Maar ook geen Diderot. Zij willen iets ‘Modes’. De interactie tussen blad en lezer in dit blad is opmerkelijk groot. Er worden voortdurend stukken ingezonden. Van den Burg is zeer actief in het organiseren en orchestreren van die response. Al op de eerste bladzijde spoort hij de lezers aan bijdragen te ‘componeren’ en franco in te sturen. Zijn uitvoerige aanwijzingen hebben succes. De lezers van dit blad blijken trouwens, in 1741, vooral hun eigen poëzie in te sturen! Eén merkt zelfs brutaal op dat hij, zolang er ‘Trompetters en Schaduwen’ zijn om daar iets in te plaatsen, nooit iets op eigen kosten zal laten verschijnen.Ga naar eind22. Een bewijs temeer dat Van den Burg en Bastiaanse een goede neus hadden voor de markt. Het is dus maar de vraag of de Van den Burg-formule wel zo verouderd was als ik eerder suggereerde. De vraag wie welke bladen leest, in de eerste helft van de achttiende eeuw, is nooit echt bevredigend opgelost. | |
[pagina 38]
| |
1741. (1) n. I De modese groltrompetter, blasende jok en ernsttonen in dicht en ondicht.
| |
[pagina 39]
| |
en aan de andere legt my niets geleegen; ik zal 'er op aanblaazen, en alle weeken, des MAANDAGS op myn vaste plaats verschynen, in hoop van succes; hoewel 't gevaarlyk zal zyn, om 't deuntje uit te zingen; alzo 't krielt langs den weg, van Cavaljiers die met my in 't zelve water visschen. Maar 't geen my gerust steld, is, dat zeer vele van myne goede vrienden my hebben belooft van tyd tot tyd, nieuwe stukjes voor my te zullen componeren, en my franco zullen doen toekomen door 't Canaal van myn Boekverkooper PIETER BASTIAANSE, die te Amsterdam woont, op 't hoekje van de Stilsteeg en de Agterburgwal; zo imant plaisier heeft, van my iets, dat zonder gevaar publycq mag worden, toe te zenden, ik zal 't zonder de minste verandering, tegens een der Pilaren mynes Thiaters doen aanplakken, of geheel verwerpen. Om een begin te maaken zal ik my schikken naer de omstandig[2]heden van den jammerlyken toestant, wegens 't groot gebrek aan 't bestaan veeler, in 't kort zeer verarmde Menschen; en over zulks permiteer deze myne ernstige Recommandatie.
Zo 't immer tyd waare om mildaadigheid te toonen,
't Is waarlyk heeden in deez jammerlyken tyd!
Geev' dubbeld, christenen, de Hoogste zal 't u loonen;
Geev', geev' nu, nu Gebrek de Honger fel bestryd;
Bedenke uw plicht, wel verr' van 's naasten plicht te weegen;
Hy is genoeg gestraft die arm is, kwaadt of goedt;
Gy zyt daar toe verplicht genoot gy 's Heemels zeegen;
Mildaadigheid verzorgt de Zielen 't hoogste goed.
De felle winter heeft 'er duizenden verslagen,
Hy heeft Duurte en Gebrek in zyn gevolg gehad,
Die vreeslyk woeden in deez' Neeringlooze daagen!
Legt daagelyks iets weg van uw verkreegen schat,
Zo gy 't Godtvruchtig doet, gy zult dat deel niet misschen:
Troost den Elendigen die hongrig is en naakt.
Weev' christlyk lywaat om zyn' traanen af te wisschen;
Zo gy Godts kroost verzaakt, gy word door hem verzaakt.
Verbeelde u eens te zien de Zuigling aan de Borsten
Der moeder leggen, door des Hongers slaagen zwart,
Doch machtloos is om 't Lam t'ontdoen van zulk een smart:
Zo gy te recht den staat van d'armoê wenst te weeten,
Die bynaa bloedeloos, de vrucht haar's buiks ziet dorsten,
Onthoud u slegts een dag of drie, van drank en spys,
Ontbloot van kleedren en in d'oopne lucht gezeeten,
Als 't felle Winterweer maakt alles dor en grys;
Dan zult gy uit uw zelv' d'elendigen gaan zoeken!
Verbeelde u eens: geen geld, geen voedzel noch geloov'!
Geen vuur noch kleedren! In all' des Huizes hoeken,
Een weenend hongrig kind, en heel de Wereld doof
Voor 't jammerlyk geklach, naa 't vasten van drie daagen!
Terwyl de watersnood het Kroost ten deure uit jaagt,
En naavliegt in 't geboomt, te machtloos om te klaagen,
Doch nergens uitkomst ziet hoe 't Godt om bystand vraagt:
Vervloekt is hy die zulks kan hulploos zien en hooren!
Denkt geensins, gieregaarts, die van gebrek niets weet,
Dat Heiland Jesus voor Gedrochten wierd gebooren?
Weet dat gy hem veracht als g'Armoed's nood vergeet:
[3] Denkt dat hy u geen deel maar alles heeft geschonken,
Wat redde u anders, dan zyn leeven, uit dien nood?
| |
[pagina 40]
| |
Wie heeft u 't erfrecht van de Heemlen opgedraagen?
Uw vloek op zig gelaên, toen gy vervallen waardt,
En by na in den poel der Hell' laagt neêrgeslaagen?
Door zyne helletocht bewerkte uw' Hemelvaart:
Al wie zyn' hulpe onttrekt aan d'Armen, Christi Erven,
Kan voor den heilglans van Godts aanschyn niet bestaan,
Leeft leevende geensins! Moet stervende versterven,
Een eeuwig baaden in de zee van zyn getraan!
Laat zyne Liefde uw doch tot liefdedaaden noopen;
Toont uw geloove, door 't betrachten van uw plicht;
't Geen g' uit genaade kreegt, was voor geen schat te koopen,
Op dat ten jongsten dag, 't geweete u niet beticht:
Loopt naer Godts beedehuis en werpt in d'Offerkisten,
Uw milde gaaven, tot d'uitdeelinge van 't brood
Der Armen, en word vrek in 't schandelyk verkwisten,
Behoede uwe arme Ziel, door liefde, van de dood:
Geev' ryklyk, want wy zien noch 't einde niet der plaagen!
De noodt wordt daaglyks meer en grooter overal!
'k Zie in deez droeve tyd, noch veel bedrukte daagen
Ons naadren, en al 't Land gedreigt met ongeval,
Help', Help', 't is helpens tyd; zo gy Godt noemt uw Vader,
En is zyn Zoon uw Broêr? Zyt gy door hem herteeldt?
Wie hebt g' op d'aarde doch, dan bevende Armoê, naader?
Met u, door 's Vaders wil, geschaapen naer zyn beeld.
Men zegt dat het te Rome krielt van Spaanse Dieven, hier van Beedelaars, doch de fynste beschaardersGa naar voetnoot2 zyn Inboorlingen, en geen wonder, de Landen onder de Planeet Merkurius gelegen, geeven natuurlyk zulke vruchten. Zoo men wil, heeft den gedetineerden Hertog van Courland, zo hy noch leeft, een Roebel (dat is een halve Hollandsche Dukaat) daags; 't is wel niet veel maar hy zal echter om 't rejool van zyn keel open te houden, niet behoeven te schilderen of te dichten. Aan zeker Hof heeft men de depansesGa naar voetnoot3 van Keuke en Kelder merklyk bepaalt, en de menage gereguleert: als men hier in die algemeene Spiegel van de Noodzaaklykheid ernstig wil toezien en 'er goed gebruik van maaken, zal menig een driemaal 's daags eene zeer aangename zwellinge in zyne maag gewaar worden; en 't [4] zal de GevochteldeGa naar voetnoot4 Armen, die nu ten platten Lande niet op buit konnen uitgaan, admirabel wel koomen; de Ontfangers der onverplichte Nieujaars impositienGa naar voetnoot5, klaagen geweldig over de slegte uitdeeling, en een Vulleskar, zeggenze, is dit jaar naaulyks eens Kruiwagens revenu waardig; die voor deezen pleeg twee schellingen te geeven gaf 'er nu niet meer dan een, en zo naar proportie; word die ziekte algemeen, dan zullen 't de Kraambewaarders en Baakers op de Kindermaalen ook gewaar worden, want de Bakerschellingen zyn door de Paspoorten der Smousjes al meest de Wereld uitgetoogen: Ik weet geen beter middel voor de Burgeren als dat zy zich schikken naer 't Weener Hof, want menagement is 't beste recept tegens de knagende wonden van Behoeftigheid. | |
[pagina 41]
| |
Michael Ange, heeft op den Paardenberg in de Zaal van 't Paleis, voor den Paus en zyne Hovelingen gepredikt: zyn tekst was: Weest vergenoegt met uw bescheiden deel; dat een heel piëus, doch een slegt Sistema is; want de meeste onlusten zyn tusschen de Keizers en de Pausen, meest altyd ontstaan, om dat de Pausen, lappen van 't Duitsche Ryk wilden hebben, en de Keizers weigerde ze te geeven, als zynde vermeerderaars, geen verminderaars des Ryks: nochtans hebben de meeste Roomsche Kerkhoofden vastgesteld, dat de Keizers geheel en al van hun afhingen, tot dat onder de regering van Ludovicus de V. de Rykvorsten op een' byzonderen Ryksdag te Frankfoort, deklareerden, dat de Paus nochte zynen Ban, voor de Keizeren, niet waaren te duchten, dat hy geen Onderdaanen konde ontslaan van een getrouheidseed; als regtdraads strydende met Godts eer en alle gerechtigheid; en de Keizers waren verkieslyk door de Keurvorsten en niet door de Pausen: ook hadden zy, Vorsten, doen aanslaan op twee onderscheidene Ryksdagen, I. dat het Roomsche Ryk, als een leen van Godt, ook alleen van hem afhing. II. Dat den Keizer die onmiddelbaar zyn regt van Godt verkreegen heeft, niemant boven zich kan hebben. III. Verkooren zynde door de Keurvorsten, heeft hy volle magt, en heeft geene bevestiging van den Paus ofte iemant nodig. IV. Ten overvloede geschied de Zalvinge door den Paus, en niet anders, dan in qualiteit van Knecht, die zynen Heer ten dienste is. Zo zyn Heiligheid zich gedraagt aan de geleerde Mannen van dien tyd, en met wier advies, de Ryksvorsten het bovenstaande besluit hebben gepubliceert, zal hy de tranquilliteit wel bewaaren, en geen meer twist in de Wereld brengen. Zeker Pasquilmaker te Parys, is gearresteert om dat hy den thans goeden Paus had getracht te bespotten; myns bedunkens, mogen de bedillers dien ouden Heer wel in rust laaten, want zyn Staatkundige krachten begeeven hem meer en meer: onlangs heeft [5] men opentlyk zien spotten met zyn Ban; en nu korts, heeft men op Corsica, en wel daar, te Bastia, gespot met zyne Absolutie; 't schynt dat men bekeerde Rebellen alle geloof ontzegt, en geene verrraaders vertrouwt: Karel de vierde, Oorlogende, in 't jaar 1372 tegens Hertog Philips van Oostenryk, vond zich zo ongelyk van macht, dat hy, aan drie Hoofdbevelhebberen van 't vyandlyk Heir, een considerable som gelds beloofde, en daar door te weege bracht, dat zy hun Vorst tot een verbaasden af en wegtocht deeden besluiten, en Karel was en bleef geredt. Aanstonds deed hy hen de beloofde somma tellen, doch in vals geld; welk hen deed klachtig vallen; doch hy bekreunde zich zulks niet, want hy antwoorde hen: Uwe gepleegde valsheid tegens uwe Heer, heeft geen ander dan vals loon verdient. In Picardien, en wel binnen Noyon, heeft zo wel het vuur als 't water zyn vreeslyk woede getoont, en veel menschen gedood; omtrent Nantes heeft de verbolgenheid des luchts, zeer vele hoofdgebouwen gesloopt: en by foute van secuur middel tot redres, zal men de kasGa naar voetnoot6 van de H. Genovieve ontdekken, en in deszelfs tegenwoordigheid, ernstelyk bidden om de afwendinge der ongehoorde waterplaagen: zo dat recept goed is in avantage van de contra Protestanten, dan hebben de venereerders der Heiligen considerabel veel voor, want de Christenen die zich Protestanten noemen, hebben geen toevlugt dan tot Godt alleen, doch ze hebben 'er geen nadeel by, want ze houden 't voor genoeg. De Staaten van Brabandt, hebben vertoont hoe considerabel het verbod tegens 't stooken van Genever, de inkomende rechten wegens de Consumptie hebben vermindert: 't is te gelooven; want wie weet of de kinderen door dit geheel land, wel zo veel melk consumeren dan hunne Ouders Siap,Ga naar voetnoot7 Foesel,Ga naar voetnoot8 of Genever; zo 't stooken hier wierd verbooden, moest men noodzaaklyk niewe krankzinnighuizen doen prepareren. want de meeste halen hun verstand uit die drank, en als ze dien, als naar gewoonte niet konnen krygen, zien ze 'er uit als gek, gedraagen zich als gek, en doen geene dan gekke dingen: 't is wel waar, dat de Genever veel graans consumeert, maar ze voed weêr menig smookschoorsteen van nooit geveegde maagen. | |
[pagina 42]
| |
In de Havenen van Sicilien, hebben dartig groote vaartuigen gelegen, met oogmerk om van daar granen te haalen. Waarlyk ze zyn gelukkig die tegenwoordig de graanen voor 't haalen hebben: de straffen schynen genoegzaam algemeen; men mag hoopen dat de Zegeningen ook algemeen mogen worden; dat heel schielyk kan komen: in 't jaar 1340, kocht men in Engeland alles onuit[6]spreeklyk goedkoop; een vette Os koste niet meer dan zes Engelse schellingen, en een Mudde koorn, twaalf stuivers. In Ierland is groote sterfte onder 't arme gemeen, en de leeftocht schaars, duur en slegt; de plaagen zyn aan elkander verknocht, uit de eene werd d'andere gebooren: waar zal de gebrekkelyke mensch toevlugt zoeken? elk land voed zyne eigene plaagen. De provisien in vreemde schepen alrede geladen, worden ten dienste der Engelsen, naar hunne Vloot in de Westindien overgescheept; daar 't van daan gaat bleef 't nodig, en daar 't naar toe gaat zal 't klokspyzeGa naar voetnoot9 zyn: de rege val te Dublin zo sterk en zwaar als elders in Europa, en schoon de zonde mogt particulier zyn, de plaag schynt algemeen. Men vangt omtrent Edenburg zulke considerabele ZeevarkensGa naar voetnoot10, zonder borstels, dat men het speksap kan gebruiken in plaats van Lampoly: weer krygt men licht, om duidelyk te konnen zien het einde der algemeene elende? want Walvissen buiten hun natuurlyke vyver, beteeknen, (zegt men) niet veel goeds. Den dapren Capitein Jonkius, zyn door de Engelsche Oostindische Compagnie, driehonderd guinies vereert, tot erkentenis van zyne getoonde dapperheid, tegens eenige buitzoekende Vaartuigen van den Zeeroover Angria. Het ontbreekt zelden aan dappere luiden, ook van wat landaard zy zyn, doch meest overal aan loon; schoon de dapperheid dient en kan werden gecultiveert, door belooning zo wel als men de akkeren kan vruchtbaar maaken door mest. In zeekere frontierstad, daar de waaterelende onuitspreeklyk is, word alles aangewend wat helpen kan tot soulaas der verdurvene door 't ongemene water, en onder anderen, is daar, by wyze van Collecte, ene somme van over de neegenduizend guldens verzameldt: 't Is waarlyk, altoos tyd van geeven, doch in zonderheid nu.
Ga naar voetnoot*11 Gy die gerust en stil hier leeft,
Om Godts will', geeft, ei lieve geeft,
Geeft uit uw' zelv', wacht naer geen vraagen!
Verbeelde u eens de waaterplaagen,
Op zo veel duizend' mergens land:
Buigt u, en kust Godts slaande handt,
Wie weet hoe kort, helaas! 't zal duuren.
Gy zulk een nood óók zult bezuuren?
[7]Naakt, op den Dyk, by nacht te staan,
Met Kroost en Veê; geen voêr, geen graan;
Geen hulp, geen uitkomst, buiten hoopen
En niet te weeten waar te loopen,
Bedurven als g' al 't leeven houdt,
Om dat het waater 't land verkouwdt,
En huis en schuur is weg gedreeven!
Geeft menschen, geeft, wilt ryklyk geeven,
En trekt nu derwaards daar vermaak,
U eertyds trok; ontfonkt en blaak'
| |
[pagina 43]
| |
Nu door het vuur van Christi liefde;
Toont, toont, hoe diep zyn wonde u griefde;
Ei! neemt een deel der schatten meê;
Trekt naer die binnelandsche Zee,
En vischt daar menschen, vol verlangen,
Om uw' behulpzaamheid t'ontfangen:
Verbeelt u eens in uw gemoedt,
Hoe onweêrstaanlyk 't waater woedt
Daar 't all ontbreekt wat is van nooden.
Helpt menschen helpt, volgt Gods gebooden!
Strekt tot die kraamvrouw uit uw' hand,
Die op een vonder kwaam te land
Met haare Zuigling half bevrooren:
Leent Christnen aan uw' Broedren d'ooren
Die zonder have, land, vee, Huis,
En doof door 's waaters naer gedruis,
Den Heemel voor hun zien geslooten;
En woeker Godt zyn zeegen af,
Op dat g' ontduiken moogt de straf,
Zo lang verdient door euveldaaden
En gruwelen daar men naer moet raaden!
Spoed u nu schatryke Amstelstad,
Prop vol u jachts, zeil over 't nat,
En deel de leeftocht uit, aan allen,
Die hongerig in 't nat gevallen,
All' wat het leeven eischt ontbreekt
Haall' alle uwe schuiten nu by een
En spoeid uw leeftocht derwaards heen,
Niet om te venten maar te schenken.
Bekeere uw op des Hemels wenken,
[8] Op dat hy u in 't eind niet slaa
En 't u als Sodoma vergaa!
Wilt der gedrukten pak verlichten
En oefnen Christelyke plichten.
De Pretendent is op zeker Vaartuig aan boordt gegaan, doch zonder Trompetter, want hy wil niet weeten waar heen, nochte tot wat einde: misschien vertrok hy om, als volgens gewoonte, getuige te zyn van 't geen niet passeert; mooglyk gaat hy eene visite afleggen by den een ofte andere Moolenaar van zyne Famielje. Hier schiet my te binnen 't geen aanmerklyk is, te weeten dat Naa Keizer Frederik de tweede, was gebooren,
Op d'openbaare (Ga naar eind*12) Markt, voor yders oog en ooren,
Wierd door den Paus verspreidt, die hem dacht van den Troon,
Te weeren, dat hy was eens Moolnaars-Huisvrouws-Zoon?
Een Ondersteekeling, t'onwaardig tot regeeren:
't Is heel aanmerkelyk, dat zeer veel Britsche Heeren,
Wanneer den Pretendent te Londen wierd gebaart
Hem hebben ook den Zoon eens Mulders wyf verklaardt.
Misschien was 't een gebruik, dat m'Ondersteekelingen,
Aanmerkte als vruchten van Liêns die met wind omgingen;
't Zou aardig weezen en een vreemde Equivalent,
Zo Freedrik, ook den naam was van den Pretendent.
| |
[pagina 44]
| |
De GROL-TROMPETTER is te vinden, te Amsterdam, by PETER BASTIAANSE, Boekverkooper op de hoek van de Stilsteeg en Agterburgwal. Haarlem van Lee, J. Bosch. Leiden Kallewier, C. Visser. 's Hage J. vander Cloot. Delft Boitet. Rotterdam Beman, Losel, Smithof. Gouda Staal. Dort van Braam. Middelburg Meercamp. Enkhuizen Callenbag. Hoorn Duyn. Alkmaar van Beyeren, Hoolwerf. Utrecht Besseling, Visch. Zutphen van Hoorn. Sardam Ketel. |
|