Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 21
(1998)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdLiteraire chinoiserie in het werk van Jacob Campo WeyermanGa naar eind*
| |
[pagina 26]
| |
om zijn metaforiek te kunnen begrijpen. Maar waar haalde Weyerman, die zelf nooit in China is geweest, zijn informatie over het keizerrijk vandaan? Ongetwijfeld heeft hij enkele reisjournalen gelezen, waarin China, de bewoners en hun gewoonten beschreven worden.Ga naar eind5. Boeken over China verschenen hier voor het eerst eind zestiende, begin zeventiende eeuw. De Portugezen ontdekten in 1513 de zeeweg naar China, dat toen geregeerd werd door machtige Ming-keizers. Maar aan die macht kwam halverwege de zeventiende eeuw een einde. In 1644 werd de Ming-dynastie door de legers van boerenopstandelingen ten val gebracht. De laatste Ming-keizer, bang om in handen te vallen van de rebellen, pleegde zelfmoord door zich te verhangen aan een boom in de tuin achter het paleis. Generaal Wu Sangui, die de pas tussen de Grote Muur en de zee bewaakte, riep de hulp van de Mantsjoes in, die daarop het land binnentrokken, de opstandelingen verdreven en de macht overnamen. In 1644 stichtten de Mantsjoes een nieuwe dynastie, die tot in de twintigste eeuw zou blijven bestaan.De geschiedenis van de val van de Ming-dynastie werd uitvoerig beschreven door Martino Martini in zijn boek Historie van de Tartarischen oorlog. Het relaas van het tragische einde van de laatste Ming-keizer inspireerde de dichter Joost van den Vondel zelfs tot het schrij ven van een treurspel: Zungchin of Ondergang der Sineesche heerschappije (1667). De pater jezuïet Martino Martini, die de val van de Ming-dynastie van nabij had meegemaakt, arriveerde in 1652 in Batavia en deelde aan de Hollanders mee, dat de onderwerping van het gehele Chinese grondgebied door de Mantsjoes nog slechts een kwestie van tijd was. Hij adviseerde de VOC in onderhandeling te treden met het hof in Peking, waardoor de handel in zijde en porselein hervat zou kunnen worden. De VOC volgde dit advies op en in 1655 maakte een Nederlands gezantschap voor het eerst de lange reis van Canton naar de hoofdstad Peking. Het reisverslag met tekeningen van Joan Nieuhof verscheen tien jaar later.Ga naar eind6. De missie mislukte, maar het boek werd een succes en is van grote betekenis geweest voor de beeldvorming van China. Het werd direct vertaald in het Latijn, Frans, Duits en Engels.Ga naar eind7. Ook de verslagen van de tweede en derde gezantschapsreis werden in een prachtig geïllustreerde foliant uitgegeven.Ga naar eind8. Of Weyerman bovengenoemde boeken in handen heeft gehad, is moeilijk te zeggen. Een echt bewijs daarvoor kan ik niet geven. Hij vermeldt wel de namen van twee auteurs die al eind zestiende, begin zeventiende eeuw over China schreven: Juan Gonzalez de MendozaGa naar eind9. en Fernao Mendes Pinto.Ga naar eind10. In de Historie des Pausdoms schrijft Weyerman: ‘Alphonsus Mendoza verhaalt dat de Drukkonst reeds vyfhondert jaaren was bekent geweest aan de Chineesen, eer dat Laurens Koster of Jan Guttenberg daar ooit de lucht van hadden gerooken.’Ga naar eind11. Vermeldenswaard is, dat hij in zijn eerder verschenen tijdschrift De Rotterdamsche Hermes de uitvindingen van het kompas, het buskruit en de boekdrukkunst toeschrijft aan de ‘zwaarmoedigste aller natien, de Duitschen’.Ga naar eind12. Wat vertelt Weyerman ons nog meer over China? Ik doe een greep uit de gevonden passages. Weyerman heeft het over Chinese karaktersGa naar eind13. en Chinees papier.Ga naar eind14. Hij noemt de filosoof Confucius en speelt met diens naam en het woord confuus.Ga naar eind15. Hij vertelt dat de schoonheid van het Chinese porselein veroorzaakt wordt door een bijzondere eigenschap van het water, waarmee de porseleinaarde wordt gemengd,Ga naar eind16. en in Den Amsterdamsche Hermes vult hij enkele pagina's met doldwaze recepten, waarvan het hoofdbestanddeel steeds ‘Jing-Seng-Wortel’ of ‘Thee Pou-ul’ is.Ga naar eind17. Weyerman schrijft dit in reactie op een | |
[pagina 27]
| |
artikel in de Leydse Courant, waarin staat, dat de keizer van China vele geschenken gestuurd heeft aan de paus, waaronder ‘twee Ponden Jing-Seng-Wortel’ en ‘twee Brooden ofte Bollen Thee Pou-ul’.Ga naar eind18. Ook in aflevering 24 van de eerste jaargang van Den Ontleeder der Gebreekenschrijft Weyerman over China naar aanleiding van een artikel in de Leydse Courant. Weyerman begint de aflevering van 20 maart 1724 met het uitdelen van een flinke tik aan Felix de Klopper, de redacteur van de krant. Hij zegt dat de Leydse Courant zijn lezers oud nieuws voorzet, want de brief van de keizer van China, die de krant eerder die maand publiceerde, is twaalf jaar daarvoor, in 1712, ook al in de krant verschenen.Ga naar eind19. En waarom, zo vraagt Weyerman zich af, is na al die jaren de antwoordbrief van de paus niet opgenomen? Dat is half werk. Maar Weyerman zal die tekortkoming van de Leydse Courant alsnog goedmaken, zodat de lezers van zijn tijdschrift tenminste wel kennis kunnen nemen van het antwoord van de paus. Vervolgens neemt Weyerman de brief van de keizer van China over, die op 3 maart in de Leydse Courant was verschenen, en hierachter plaatst hij het uiteraard door hemzelf geschreven antwoord van de paus. De brief van de keizer van China, gericht aan paus Innocentius XIII, heb ik voorgelegd aan de sinoloog professor dr. E. Zürcher. Hij deelde mij mede, dat de brief uit de Leydse Courant niet echt is, maar dat we hier te maken hebben met een mystificatie.Ga naar eind20. De brief zou opgesteld zijn door keizer Quionalla, maar een keizer met die naam heeft nooit bestaan. Verder acht professor Zürcher het uitgesloten dat de keizer van China aan de paus om een vrouw voor zijn opvolger zou vragen. De brief past in een andere, literaire mode uit die tijd, namelijk om via fictieve brieven, geschreven door ‘buitenlanders’, een oordeel te geven over Europese situaties en gewoonten. Het bekende voorbeeld van dit genre zijn de Lettres persanes van Montesquieu, maar ook verschenen er, passend in de China-mode van die tijd, de Lettres chinoises van Boyer d'Agens (1739). De brief van de keizer is dan ook niet helemaal onzinnig; hij bevat een verwijzing naar een belangrijke kwestie, de zogenaamde Chinese ritenstrijd. De keizer schrijft aan de paus: ‘Wij verzoeken u van de Vrede te doen bloeijen, tusschen de twee goede geestelyke Families, de Zwarte Missionarissen, die die kinderen zyn van den H. Ignatius, en de Witte en de Zwarte Zendelingen, die men navolgers noemt van den H. Dominicus. Wy bedienen ons in ons Keizerryk van beider Raadgeevingen, en van hunne verlichtheid in de uitlegging der schriften, op gelyke wyze, gelyk als men in de Zee Olie werpt om tot ligt te dienen.’Ga naar eind21. De missionarissen in China verschilden in die tijd van mening of de voorouderverering wel getolereerdkon worden. De jezuïeten vonden dat dit binnen zekere grenzen toelaatbaarwas, maar de dominicanen en franciscanen waren het daar niet mee eens en brachten de kwestie ter sprake in Rome. In een decreet van 1704, bekrachtigd door een bul in 1715, deed Clemens XI de riten in de ban. Benedictus XIV herbevestigde het verbod en verbood verdere discussie. Twee eeuwen later werd de problematiek opnieuw onderzocht en door een decreet uit 1939 werd het aan Christenen toegestaan deel te nemen aan vooroudervereringen en ceremonies ter ere van Confucius. In het antwoord van de paus, dat op de brief van de keizer volgt, leeft Weyerman zich helemaal uit. Paus en katholieke kerk worden op onnavolgbare wijze belachelijk gemaakt, maar Weyerman verwerkt in dit gedeelte toch ook weer enige kennis van China. Zo noemt hij enkele namen van legendarische figuren uit de oergeschiedenis van China, onder andere Fu ho, de stichter van China, en Hoang ti, de Gele Keizer. Hier maar ook voor de andere gevonden passages geldt, dat de kennis over China bij Weyerman nooit echt | |
[pagina 28]
| |
diepgaand is. Hij heeft het een en ander gelezen en weet daar heel handig gebruik van te maken in zijn teksten. De mystificatie uit de Leydse Courant en Weyermans reactie daarop zijn bijzonder interessant, maar even interessant vond ik Weyermans opmerking uit de inleiding, waarin hij zegt dat de brief van de keizer van China al twaalf jaar eerder in de krant was verschenen. Jammer genoeg is de Leydse Courant van 1712 niet bewaard gebleven, zodat ik deze opmerking niet kon verifiëren. Wat mij verwondert is dat Weyerman zich dit stuk uit de krant na zo veel jaren nog herinnert. Misschien heeft hij het van iemand anders vernomen, maar een andere mogelijke verklaring is, dat Weyerman rond 1712 werkzaam was bij de krant en toen de fictieve brief onder ogen heeft gehad, ja er misschien zelfs aan heeft meegewerkt. De periode 1710 tot 1720 uit Weyermans leven is nog nauwelijks onderzocht. In deze jaren worden zijn twee zonen geboren en we weten dat hij in een paar verschillende steden werkt en woont, waaronder Leiden. Op 2 mei 1714 schrijft Weyerman zich in als student aan de Leidse universiteit. In deze periode verdient hij de kost met schilderen, het verhandelen van schilderijen en met schrijven. Zijn vroege kluchtspelen worden in deze jaren tweemaal herdrukt, in 1713 verschijnt het blijspel De Hollandsche zindelykheyt en uit 1720 kennen we nog het grote gedicht over de windhandel dat we aan Weyerman toeschrijven. Ik heb me er altijd over verbaasd, dat Weyerman na het schrijven van enkele toneelstukken in 1720 opeens met een tijdschrift begint. Je moet daarvoor niet alleen durf en talent hebben, maar ook ervaring in het schrijven van proza. De Leydse Courant zou voor dat laatste wel eens een heel goede leerschool geweest kunnen zijn. Zijn er nu bewijzen te vinden dat Weyerman daadwerkelijk voor de Leydse Courant heeft gewerkt? Over de vroegste geschiedenis van de krant kunnen we iets lezen in Johannes le Francq van Berkheys Vriendentraanen gestort bij het sterfbedde van [...] Joan Christiaan Schutz, uit 1778.Ga naar eind22. Mijn Grootvader Jan Berkheij en Felix de Klopper, mitsgaders Samuel Bavieren waren Boezemvrienden, en stelden nu en dan iets op. Campo Weijerman, die toen ook in zijn kragt was, hielp ook al eens meê, dog dit was meest Scherts op de Franschen of op de Engelsche Torrijs en Whigs; ook kreeg den een en anderen Particulier wel eens een veeg uit de pan, en dit vooral, zoo als nu nog, las men gaarne, dog deze hadden ook weer hun Antagonisten. Als we deze woorden mogen geloven, heeft Weyerman bijdragen geleverd aan de krant in een periode dat deze nog heel onregelmatig verschijnt. Het eerste, officiële nummer van de Leydse Courant, onder redactie van Felix de Klopper, dateert van maandag 20 november 1719.Ga naar eind23. Wanneer de Leydse Courant Joan Michaël Schutz, de vader van Joan Christiaan, als redacteur aantrekt, moet Weyermanhet veld ruimen. Dat zou de animositeit kunnen verklaren tussen Weyerman en Felix de Klopper. Weyerman bestookt hem en de krant jarenlang met kritische opmerkingen. Le Francq van Berkheij zegt er dit over: ‘Campo Weijerman, wiens spookige geest nu de zak kreeg, en zwigten moest voor de beschaafde kunde en eerlijke sentimenten van den braaven Schutz, woelde sterk tegens deze Courant, dog het hadt, gelijk het met laster gaat, weinig invloet op Weldenkenden.’ Of Weyerman werkelijk medewerker is geweest van de Leydse Courant en zo ja, gedurende welke jaren, moet nog eens apart onderzocht worden. Ik hoop dat met een diepgaande studie van de geschiedenis van de Leydse Courant deze voor ons zo belangrijke vraag dan beantwoord zal worden. |
|