Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 20
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermdWeyerman en Wolsey
| |
HistorieTer achtergrondinformatie vat ik in het kort het leven van Wolsey samen. Thomas Wolsey kwam na zijn studie in Oxford en aansluitende priesterwijding in dienst van | |
[pagina 107]
| |
Hendrik VII. Na diens dood werd hij aalmoezenier bij Hendrik VIII. Hij viel al snel op door zijn kwaliteiten en kon goed met Hendrik VIII opschieten. Deze beloonde hem door hem bisschop van Lincoln te maken, waarna zijn carrière aan het hof een enorme vlucht nam: hij werd aartsbisschop van York in 1514, kardinaal en ‘Lord Chancellor’ in 1515, en bijzonder pauselijk gezant in 1518. Hoogtepunt in zijn diplomatieke carrière was het Verdrag van Londen (1518), waarbij de vrede tot stand kwam tussen de paus en de koningen van Frankrijk, Spanje en Engeland. Wolseys diplomatieke successen leidden tot grote waardering, enorme rijkdom en internationale erkenning; reden waarom hij in conflicten dikwijls als bemiddelaar werd gevraagd. Daar kwam echter een omslag in toen hij in 1527 van Hendrik VIII het verzoek kreeg te bemiddelen bij paus Clemens VII om een echtscheiding tussen de vorst en Catharina van Aragon te verkrijgen. Hendrik had zijn oog laten vallen op Anna Boleyn, met wie hij een huwelijk wenste aan te gaan. Wolsey slaagde er niet in de paus met een scheiding te doen instemmen, maar wist Hendrik VIII er ook niet van te overtuigen dat hij alle mogelijke moeite had gedaan deze scheiding te bewerkstelligen. Toen Hendrik dan ook nog ter ore kwam dat Wolsey de paus had gevraagd niet met de scheiding in te stemmen, besloot hij hem te laten arresteren wegens ‘praemunire’ en hoogverraad. ‘Praemunire’ wil zeggen dat iemand zich onderwerpt aan ander gezag dan, in dit geval, het gezag van Hendrik VIII. De edelen rond Hendrik VIII produceerden een lijst van 44 feiten waaruit bleek dat Wolsey had gehandeld buiten het gezag van zijn koning om. De ondergang van de kardinaal was nu compleet: zijn goederen werden geconfisqueerd en hij werd verbannen. Later werd hij vanuit York opgehaald om in de Tower zijn vonnis te ondergaan. Zover kwam het niet, want op weg naar de Tower overleed Wolsey, in 1530. | |
De tekstHet verhaal van Weyerman loopt redelijk synchroon. Toen Hendrik VIII en Karel II besloten hadden niet langer over de oorlog te spreken - ze hebben dan uitgebreid alle nadelen doorgenomen - begon Hendrik over Thomas Wolsey: ‘Thomas Wolsey was een Vleeschhouwers Zoon van Ipswich in het Graafschap van Suffolk’ (p. 292). Dankzij financiële steun van vrienden kon hij in Oxford studeren, waarna hij ‘tot Priester gewyd, en begiftigt [...] met een kleyne Prebende’ in een dorp werd benoemd. Zijn lage komaf zou hem zijn leven lang nog blijven achtervolgen, hoe hoog zijn uiteindelijke positie ook werd. ‘De Geboorte blyft altoos den Mensch by, zeggen de Franschen, en daar van gaf Thomas Wolsey blyken’ (p. 292). Weyerman geeft in zijn verhaal Thomas HowardGa naar eind3. de eer Wolsey in de hofhouding van Hendrik VIII geïntroduceerd te hebben, nadat ze in Wolseys pastorie incognito een ‘Hamelebout die hy [Wolsey] approprieerde voor het Spit, en in de Ontleedkunde van eenige jonge Kuykens om dien Bout te verzellen op dien heete Togt’ (p. 294) hadden verorberd. In werkelijkheid werkte Wolsey echter al voor Hendrik VII en trad hij na diens dood bij Hendrik VIII in dienst. Het verhaal vervolgt met ‘Een vermaakelyke Zamenspraak tusschen Thomas Houward en Thomas Wolsey’, waarin Howard ingaat op de drie professies van Wolsey (pastoor, geneesheer en ‘ossenweyder’), zijn verbazing uitspreekt hoe Wolsey erin is geslaagd daarmee de armoede buiten de deur te houden en waarin hij zich afvraagt welk van die drie professies zijn hoofdambt is. Het antwoord van | |
[pagina 108]
| |
Wolsey is: de pastorie, ‘want de Devotie geeft meer als de geneeskunde, of als de Veeweyding’ (p. 296). Howard oppert dat de geneeskunde eigenlijk wel iets weg heeft van de ‘Ongodistery’, maar dat is volgens Wolsey geen bezwaar, want ‘gelyk als den Olie altyds bovendryft op andere Vochten, het Hoofdampt desgelykx altyds zal bovenvlooten op andere Bedieningen’. En hij vervolgt met een typisch Weyerman-thema, namelijk de geneeskunst. Het heugt me nog, dat ik het in den beginne liet aankoomen op een enkelt Ampt, doch dat ongepaart Beroep was al te schraal om daar mee het Handje uyt te houden. De Kloktouwen wierden schimmelig by gebrek van stervende Boeren, en de Klepel liep gevaar van zyn Nooten te vergeeten by Faut van Oefening, ook was het Gras zo hoog op het Kerkhof dewyl het niet wiert getugtigt by de Doodgraavers Spaa. Zodra Wolsey de geneeskunde had opgepakt, ging het beter, en na veertien dagen: de Klok rolde van 's Ochtends tot Zonnen Ondergang, de Touwen wierden Handelbaar door het dagelykx Gebruyk, het Kerkhof wiert zo glad als de Londen Beurs, de Kosterin kreeg een nieuwe Tabbaert, de Kinders rolden door de Kosterey als Kannetjesappelen. (p. 299) Wolsey krijgt genoeg van de discussie en deelt Thomas Howard mee dat hij hem beschouwt als een habiel Hoveling [die] Wit belooft en Zwart volvoert. Die veyliglyk schuylende onder den Regenhoed van uw Gonstelingschap, goude en zilvere pypjes zit te snyden uyt een ander Mans Ysselriet voor uw en voor uw Nakomelingen. O! Driemaal overgelukkige Thomas, die zonder verdiensten, zonder Deugd, en zonder Conscientie, smult als een Tempelier, die in een met ses Paerden bespannen Koets door de Weerelt rolt als een Prelaat van Fulda en die zig bakert in de Gonst des Konings, gelyk als een Kentische Slang zig in de Zonne legt te bakeren op de sneeuwitte Krytbergen. (p. 303) Wellicht krijgt de lezer hier al een verwijzing naar het einde van hun relatie, wanneer Howard zich heeft ontwikkeld tot een geducht tegenstander van Wolsey en wel, in tegenstelling tot Wolsey, de gunst van Hendrik VIII behoudt.
Koning Karel II vraagt zich na deze pittige discussie zich af of Wolsey wel zo goed in ‘G**dgeleerdheyt was als in de Schimpkunde’, hetgeen Hendrik VIII pareert met ‘Het Vertoog over den Mensch door Thomas Wolsey’.Ga naar eind4. Hierdoor geïmponeerd verzoekt Karel II het verhaal te vervolgen, ‘Want ik stel vast, Dat die Prelaat die zo byzonder was in zyn Beginsel, zeer ongemeen moet zyn geweest in zyn opkomst, in zyn Glorie, en in zyn Ondergang’. Door hulp van Richard Fox, bisschop van Winchester, werd Wolsey tot aalmoezenierGa naar eind5. aan het hof benoemd. Daar was niet veel moeyte noodig om de Vlam van Heerszucht aan te blaazen [...] Die jonge Priester verbeelde zig flukx groote Zaaken; hy wist zig aangenaam te maaken aan myn en aan myn Hovelingen door een galant, aangenaam, en vrolyk | |
[pagina 109]
| |
Gedrag. (p. 321) Ik vertrouwde Wolsey volkomen, zegt Hendrik VIII vervolgens in de 'tZamenspraak, maar voegt er kritisch aan toe: Wolsey gebruykte of liever misbruykte dat Vertrouwen op een ongeoorloofde wyze; zyn eerste Zorg bestont in de Verbetering en in de Uytbreyding van zyn Finantie; en hy wiert zo hovaardig na de Uytvoering van dat Exploit, dat hy den Adel zo min achte als een gebooren Lap die acht, en ontrent zo veel Werk maakte van het blaauwe Lind des Koussebands, als van een blauwe Voorschoot. (p. 322) Deze woorden sluiten aan bij het gangbare beeld van Wolsey door tijdgenoten; de adel stond inderdaad zeer kritisch tegenover Wolsey (zijn lage afkomst speelde daarbij zeker een rol) en Wolseys inhaligheid en arrogantie waren algemeen bekend. Door zijn verschillende functies had hij een zeer ruim inkomen en hij leefde op groter voet dan Hendrik VIII zelf. Voortdurend werd er verbouwd aan zijn paleizen (hij liet o.a. Hampton Court bouwen), hij had een enorme collectie zilver en organiseerde grote feesten. Zyn hooge Geest verzaakte de Laagte van zyn Geboorte; De Glans van zyn Grootheyt verblinde hem, in stee van hem te lichten; hy beschouwde niet langer de Plaats waar uyt hy was opgesteegen, maar hy belonkte alleenlyk den Troon waarop hy was gezeten. (p. 322) Hendrik VIII benoemde Wolsey in 1515 tot ‘Kancelier’ en in datzelfde jaar tot kardinaal. Enige tijd later werd hij ‘eerste man’ naast Hendrik VIII (vergelijkbaar met ‘prime minister’).Ga naar eind6. Wolsey speelde een belangrijke rol in de Europese situatie: ‘De uytheemsche Vorsten spanden al hun Vermoogen in om zyn Vriendschap te winnen door jaarlykse Pensioenen, en door dagelyksche geschenken’ (p. 323).Ga naar eind7. Het politieke toneel in Europa zat in die tijd vol spanningen en Wolsey had om zijn diplomatieke gaven en politiek inzicht regelmatig, zoals Weyerman dat zegt: de Eer van tot een Scheydsman uytgekipt te worden, in de Verschillen tusschen Karel den Vyfde en Francois den Eerste en door dat Goemanschap snee zyn Mes aan Weerskanten, als die onmeetelyke Schatten en Presenten van die twee Souvereynen trok, zo lang als hy die wist op den tuyl te houden in het lange Pak van een gedwonge Vreede. (p. 324) Dat Wolsey daarbij een intrigant kon zijn, die zelf ook ‘Wit belooft en Zwart volvoert’, bleek toen hij in 1521 namens Hendrik VIII moest bemiddelen tussen Karel V en Frans I. Hij raadde Hendrik VIII aan de zijde van de keizer Karel V te kiezen. Wolsey rekende erop dat Karel zijn invloed zou aanwenden ‘om hem des Pausen Myter te doen bekomen’ (p. 327) en sloot in augustus in Brugge een verdrag met Karel V. Maar tot eind november hield Wolsey tegenover Frans I vol dat hij nog wilde onderhandelen. Toen Frans I het bedrog doorkreeg, ‘kreeg [deze] aanstonds de Vonken in de Neus van Wolseys verrichting’ (p. 326).Ga naar eind8. Ondanks verschillende pogingen daartoe kwam er van de verkiezing tot paus tot tweemaal toe niets, waardoor Wolsey het vertrouwen in Karel V verloor. Of, zoals Weyerman het | |
[pagina 110]
| |
vertelt: toen uit de ondertekening van de brieven van Karel V aan kardinaal Wolsey een duidelijke afstand ging blijken (‘Karel’ in plaats van ‘Uw Zoon en Neef Karel’), begon deze de vorst te haten en Dien Haat ley den eersten Grondsteen van de Wederspannigheyt der Anglikaansche Kerk tegens den Stoel van Romen; ja ik durf zeggen, Dat Wolsey is aangemoedigt geweest door den een of den andere helsche Geest, in het neemen van die Wraak over dat voorgewent Affront, dewyl die Wraak zo veel rampzalige Onheylen heeft voortgebragt en uytgebroeit in de drie Koningryken. (p. 328) Voor het eerst wordt melding gemaakt van ‘The Kings secret Matter’ (de voorgenomen scheiding van Hendrik VIII en Catharina van Aragon): ‘Wolsey dan begon het Treurspel door mij’. Uiteindelijk zou dit plan leiden tot de afscheiding van de Roomse Kerk. Wie het initiatief nam tot de scheiding, is niet duidelijk; met name roomskatholieke schrijvers gaan ervan uit dat het Wolseys idee was, ‘om zig van de Keizer te wreeken’ (Catharina was een nicht van de Keizer. De verhouding tussen Wolsey en Catharina was gespannen: zij verweet hem zijn losse zeden en pro-Franse houding).Ga naar eind9. Weyerman was daarvan eveneens op de hoogte: want dewyl hy [Wolsey] wist by Ondervinding dat ik [Hendrik VIII] een Liefhebber was van Verschot van Pelsen,Ga naar eind10. gevolglyk dat ik mijn Koningin Katharina zo hevig niet liefde als wel eer Hendrik zyn blonde Roozemont. (p. 328) Er wordt wel gedacht dat het Hendrik was die het initiatief nam, omdat hij door een nieuw huwelijk aan een wettige zoon hoopte te kunnen komen.Ga naar eind11. Maar Hendrik VIII wilde niet, zoals Wolsey voorstelde, trouwen met de zus van Frans I, om de gespannen verhouding met Frankrijk weer te herstellen, ‘want [hij] had reeds te veel Vuur opgevat voor de schoone en gaave Anna [...]’ Als rooms-katholiek kon Hendrik VIII niet scheiden van zijn wettige vrouw. Maar voor zijn huwelijk met haar was indertijd ook al dispensatie verleend, omdat Catharina eerder getrouwd was geweest met zijn oudste broer, Arthur. Volgens theologen uit die tijd was dit in strijd met de bijbel. Voor Wolsey was Hendriks opdracht de echtscheiding te regelen bij voorbaat al een hopeloze zaak. Of de pauselijke dispensatie was indertijd ten onrechte verleend, waardoor het huwelijk al die tijd ongeldig was geweest en de kinderen die eruit geboren waren, onwettig. Of de dispensatie was terecht geweest, maar dan kon er geen scheiding uitgesproken worden. Intussen was de paus door het leger van de keizer gevangen gezet. Op Wolseys advies hielp Hendrik VIII hem te bevrijden, om zo de weg naar de scheiding te plaveien. Deze manoeuvre lukte en in 1528 stuurde Hendrik VIII ‘Steven Gardiner, [zijn] Sekretaris van Staat’ (p. 332) naar Rome om de echtscheiding te bewerkstelligen. De paus achtte echter eerst nader onderzoek nodig en liet dit over aan Wolsey en kardinaal Campeggio.Ga naar eind12. Er kwam een tribunaal waarbij beide partijen zich mochten verdedigen. Koningin Catharina verzette zich hevig tegen scheiding van de man met wie ze reeds twintig jaar was getrouwd, en verweet Wolsey een breuk tussen haar en haar man veroorzaakt te hebben.Ga naar eind13. Volgens Weyerman wist ze Wolsey van haar gelijk te overtuigen. | |
[pagina 111]
| |
Het is ongelooflyk [...] en het is echter een loutere Waarheyt, den Kardinaal Wolsey wiert in zyn Gemoed geraakt door die Bestraffing, zyn gewisse begon wakker te worden, en zyn Conscientie, die jaaren en Daagen zo vast en zo gerust had leggen ronken als een Zwitsersche Slaapmuys begon op te zieden met Hemelhooge Golven. (p. 334) Bovendien kreeg Wolsey in de gaten dat schoone Anna [Boleyn] doortrokken was als een nieuwe aarde Stoofpan met de Gevoelens van Maarten Luther, Gevoelens rechtdraads tegenstrydig tegens de Interesten des Paus. (p. 334) Vanaf 1521 werd de leer van Luther in Engeland fel onderdrukt, hoewel niet zo krachtig als in andere Europese landen. Wolsey, die uit hoofde van zijn kerkelijke functies en als buitengewoon pauselijk gezant (legate a latere) het initiatief tot vervolging moest nemen, was daar tamelijk laks in.Ga naar eind14. Volgens Weyerman was het vermeende lutheranisme bij Anna Boleyn de reden voor Wolsey om de paus (in het geheim) te berichten af te zien van de scheiding. Hoe het precies is gegaan, is niet duidelijk: een feit is wel dat Hendrik VIII, bij gebrek aan positieve berichten uit Rome, argwaan kreeg en zich afvroeg of Wolsey zijn belangen wel volledig diende.Ga naar eind15. Vervolgens ‘liet [Hendrik VIII] de navolgende Beschuldigingen tegens hem opstellen’ (p. 336), waarna Weyerman een lijst van zes beschuldigingen laat volgen, die op het eerste gezicht tamelijk duister zijn. In het licht bezien van zijn ‘eigenmachtig’ handelen krijgen ze wat meer dimensie. De beschuldigingen komen uit een reeks van 44 die door verschillende edelen onder Hendrik VIII waren opgesteld en in het parlement werden ingebracht.Ga naar eind16. Voorts raakte de correspondentie tussen Wolsey en de paus bekend; Hendrik VIII bestrafte Wolsey door diens eigendommen te confisceren, hem alle ambten te ontnemen met uitzondering van dat van aardsbisschop van York, en hem te verbannen naar Esher (bij Londen). Desondanks ging Wolsey door met ‘zig te vervrolyken met Gasten en met Brassen, met Kuyven en met Duyven’ (p. 337). Weyerman last een korte samenspraak in tussen Wolsey en Hastings, ‘een zeker Hofprelaat die zyn getrouwe Plaizier-Achates was’,Ga naar eind17. waarin de laatste hem vraagt, ‘waarom dat hy zo bevreest was voor de Leere van Luther, of die Leere met 'er tyd zo nadeelig zou kunnen worden aan de Stoel Petri?’ Voor het antwoord put Weyerman uit een ‘oud op Perkement opgestelt Manuscript’ (p. 337) en laat Wolsey zeggen te vrezen dat dan ‘duyzende Mollen uyt hun Holen in het licht komen, die met de Schuppen en Spaaden van hun verdraaide Pooten, den verheven Berg van het Kapitool zullen ondermynen en over hoop wroeten’ (p. 338). Wolsey voorspelt de breuk tussen Rome en Hendrik VIII. Op Hastings vraag, of dit onheil is te voorkomen, antwoordt Wolsey: nee, ‘want den Koning is jong, verlieft, en machtig’ (p. 339). Daar kan Hastings in meegaan, want ‘alles dat te heet of te zwaar is moet men niet aantasten, ten minsten moet men het laaten leggen op zyn stee’ (p. 340). Tot vrijwel het laatste moment heeft Wolsey gedacht dat Hendrik VIII hem zou blijven steunen en in zijn oude functies zou herstellen. | |
[pagina 112]
| |
Zyn Ongeluk belette hem niet van zyn Gedachten te laaten speelen op de Wraak, want hy smeekte my zeer Ernstiglyk, Van die geenen te doen kastyden, die hy zich verbeelde de Werkmeesters te zyn van zyn Ongenade. Hy erinnerde my onder anderen de onverbrooken Vriendschap.... (p. 344) Waarop Karel II honend uitroept: ‘Ha ha, de Vriendschap tusschen een Vorst en een Hoveling!’, om vervolgens een ‘Vertoog over de Vriendschap’ uit te spreken. Daarna is Wolsey weer aan het woord, die ‘een beweeglyken Brief [schreef], verzoekende, of liever demoediglyk beveelende, Van hem zynen met edele Gesteentens ingelyden Myter, en kostelyken Aardbisschops Mantel toe te zenden’ (p. 356). Deze attributen waren nodig voor zijn voorgenomen wijding als aartsbisschop van York, die met veel pracht en praal werd voorbereid. Daarmee wilde Wolsey aantonen die hij nog zeer machtig was. Enkele dagen voor deze viering greep Hendrik echter in. Dat Staal van Glorie verbitterde my ten uytersten, zo dat ik in arren moede beval, Van hem uyt zyn Sardanapaals Paleys te rukken, en hem te transporteeren na den boetvaardigen Tour van Londen; doch myn Orders waaren Vygen na Paassche, den halssterrigen Wolsey had zyn Taak afgehaspelt, en hy ongehoorzaamde myn Beveelen door een onwillige Dood (p. 356). Op grond van de sterke aanwijzingen dat Wolsey in het geheim met de paus afspraken over de scheiding had gemaakt, stuurde Hendrik VIII William Kingston, de beheerder van de Tower, naar Wolsey om hem op te halen. Deze begreep dat zijn lot definitief was. Maar: voor hij zijn terugreis naar Londen aanvaardde, werd hij ziek en overleed binnen enkele dagen, in Leicester Abbey op 28 november 1530.Ga naar eind18. Daarbij waren zijn laatste woorden: ‘Ha! had ik mynen G** zo getrouwelyk gedient, als mynen Koning, hy zou my niet hebben verlaaten in myn gryzen Ouderdom’.Ga naar eind19.
Na dit slot is er nog ruimte voor een nabeschouwing, waarin Hendrik VII en Karel II nog enkele positieve kanten van Wolsey opsommen. Hij leerde Hendrik VIII goede schrijvers te lezen en werd door Erasmus opgehemeld om het ‘Ryk van Roovers en Dieven te zuyveren’ (p. 357). Dit laatste heeft Erasmus in elk geval over Hendrik VIII gezegd;Ga naar eind20. wellicht dacht Weyerman hieraan toen hij deze passage als inleiding gebruikte bij de laatste anecdote van de aflevering van de Zamenspraaken: ‘Een ongemeen voorval des Kardinaals’. Wolsey wordt hierin gevangen genomen door een ‘beruchte Boschroover Mac Donnald van Tipperary’, een gewezen bankier uit Londen die van Wolsey eiste dat hij in de scheidingskwestie de koning van zijn heilloze plannen zou afhelpen. Want Wolsey heeft Albion zo veel kwaad berokkend: ‘dat de Regeering van Hendrik den Achtste, onder uw Staatsbediening, tot een Schimp voor onze Vyanden en tot een Smaad verstrekt aan onze Bondgenooten’ (p. 369), waar de corruptie en het verval van zeden hoogtij vierde. Het volk van Albion had de hoop op de kardinaal gericht om hieraan een einde te maken, vindt Mac Donnald en hij deelt Wolsey mee: Dat het Volk van Albion door myn Stem [Mac Donnald] eyscht, Dat ghy den Koning zult tegenstaan als een goed K**sten, en dat ghy de terugkomst der getrouwe | |
[pagina 113]
| |
Dienaareren, de Vryheyt der eerlyke Mannen, de Maatiging der Belastingen, en de Wederopstanding der Wetten, zult behartigen, als een eerlyk Staatsbedienaar. Wolsey beloofde hem dit. Hendrik VIII komt tenslotte tot de conclusie dat ‘de grootste en genoegzaam de eenigste Glorie die hem toekomt, is dat hy zig uyt de Assche van zyn laage Geboorte heeft weeten te beuren als een Britsche Fenix, en naast myn den grootsten Souvereyn is geweest van zyn Tydgenoten’. | |
BronnenNaast Shakespeares Henry VIII heeft Weyerman vrijwel zeker andere bronnen gebruikt als basis voor zijn verhaal. Hij suggereert zelf ook manuscripten te hebben geraadpleegd (p. 337). Wolsey was in zijn tijd een controversieel figuur. Nadat hij bij Hendrik VIII in ongenade was gevallen, was het voor auteurs riskant duidelijk partij in het conflict te kiezen. Pas twintig jaar na de dood van Wolsey verscheen zijn eerste biografie, geschreven door George Cavendish,Ga naar eind21. die jarenlang in dienst van Wolsey was geweest. Dit werk werd eerst in de zeventiende eeuw gedrukt, nadat het jaren als manuscript was verspreid en door veel historieschrijvers gebruikt.Ga naar eind22. Naar gelang hun standpunt (rooms-katholiek of protestant) gebruikten zij de woorden van Cavendish naar goeddunken. Ook door Weyerman wordt dit feit genoemd: ‘Hy [Wolsey] is van veele andere Schryvers zo genaadiglyk niet behandelt geworden’. En hij noemt ‘Polidoor Vergilius, Andries de Chesne, en Florimont de Raimonds’ (p. 374). Hoewel tot ver in de achttiende eeuw de publieke opinie zeer kritisch stond ten aanzien van Wolsey, verscheen in 1724 een nieuwe biografie, geschreven door Richard Fiddes, een geleerde en geestelijke uit Oxford, met de intentie ‘of doing Justice to his injured Memory’.Ga naar eind23. Iemand die meer over Wolsey wilde weten en daarbij geen uitgebreid bronnenonderzoek deed, was aangewezen op deze uitgebreide biografieën en op wat historieschrijvers over hem schreven. Bijvoorbeeld Rapin Thoyras, door Weyerman genoemd; deze had net zijn tiendelig werk over de geschiedenis van Engeland laten verschijnen.Ga naar eind24. | |
Tot slotMogelijk door de compilatie van verschillende bronnen is de samenspraak nogal rommelig te noemen; er zijn pittige passages bij, geschreven op een toon die we uit ander werk van Weyerman kennen, maar er zijn ook passages die verward overkomen en die van de lezers verwachten dat ze het verhaal eigenlijk in grote lijnen al kennen, zodat Weyerman alleen hier en daar enkele bekende punten hoeft op te noemen. Bovendien doet Weyerman geen poging volledig te zijn. Hij eindigt bijvoorbeeld bij de dood van Wolsey zonder de afloop van de voorgenomen scheiding te vertellen. Ook de rol die Wolsey internationaal speelde, komt nauwelijks uit de verf.
Waarom zou Weyerman over Wolsey geschreven hebben? In de afleveringen van de Maandelyksche 'tZamenspraaken komen diverse personen ter sprake en eigenlijk is | |
[pagina 114]
| |
er geen verbindend element tussen hen; er komen schilders, dichters, koningen, staatsmannen enzovoorts aan bod. Zoals reeds gezegd: Wolsey was geen populair figuur. Wel was Wolsey een markant figuur die een cruciale rol in de Engelse geschiedenis heeft gespeeld. Had Weyerman op zijn reizen in Engeland iemand ontmoet die het manuscript van Cavendish bezat? Bijvoorbeeld op Castle Howard? Daar woonde Charles Howard toen hij de opdrachtgever van Weyerman was; hij was een rechtstreekse afstammeling van Thomas Howard, de ‘Lord Treasurer’ in Wolseys tijd. Of spraken de plekken waarin belangrijke episodes van het leven van Wolsey zich afspeelden, tot de verbeelding van Weyerman? Oxford bijvoorbeeld, waar Weyerman heeft gestudeerd en waar hij zeker het Cardinal College (nu: Christ Church College) dat door Wolsey was gesticht, gezien heeft. Of wellicht de streek rond York, waar Wolsey de laatste weken van zijn leven doorbracht.
De tijd van Wolsey blijkt het een interessante en politiek gezien ingewikkelde periode. Erasmus publiceerde zijn Lof der Zotheid, More zijn Utopia en Luther bracht zijn stellingen naar voren, terwijl intussen Karel V, Frans I, Hendrik VIII en de opeenvolgende pausen hun macht trachtten uit te breiden. Wolsey speelde in dit alles een belangrijke rol. Ook anno 1997 is het beeld van die tijd nog niet eenduidig en zijn er meerdere visies. Maar Weyerman heeft in zijn samenspraak wel een zeer recht-toe-recht-aan beeld van Wolsey geschetst. Daarmee deed hij mijns inziens Wolsey, maar ook zijn lezerspubliek tekort. We weten uit zijn andere werk dat Weyerman goed tot meer in staat is. |
|