Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 20
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
De lezing van het tweegesprek tussen Kidi en Saaki roept bij mij en vermoedelijk bij elke moderne lezer meteen de behoefte op aan een tweede dodengesprek, en wel met de auteur ervan. Mijn eerste vraag aan Weyerman zou zijn: wie zijn Kidi en Saaki? De tweede zou zijn: wat is hier zo leuk aan? Zolang Weyerman zijn mond houdt, moeten we het doen met het antwoord dat André Hanou indertijd gaf op de eerste vraag. Saaki, die in het dodenrijk bezoek krijgt van zijn schoonzoon Kidi, was iemand van Duits-joodse afkomst, vermoedelijk uit Hamburg, die in zijde handelde. Saaki was een vrijgeest en las allerlei verboden geschriften. Van Kidi weten we slechts dat hij in de Warmoesstraat woonde. Deze gegevens komen in de 'tZamenspraak niet ter sprake, maar zijn door Hanou achterhaald op basis van onder meer een toneelstuk dat Weyerman over dezelfde personen schreef, Den Persiaansche Zydewever. In de Rubáiyát van de Perzische dichter Omar Khayyam (ca. 1044-1122) komt ook een Saki voor, maar het is niet waarschijnlijk dat Weyerman de naam rechtstreeks hieruit heeft overgenomen. Pas in de negentiende eeuw kreeg het werk belangstelling in de westerse wereld.Ga naar eind1. De tweede vraag - is dit leuk? - kunnen we proberen zelf te beantwoorden. Al is | |
[pagina 94]
| |
daarvoor herhaalde lezing nodig. Het is geen tekst die zich leent voor vluchtige kennisname. Humor van twee decennia geleden is vaak al moeilijk te begrijpen; lachen om grappen van meer dan twee eeuwen geleden is een ware tour de force.
Voor een beter begrip van de 'tZamenspraak kan het nuttig zijn deze te plaatsen in de ontwikkeling van de literaire humor in Nederland. Was Weyerman modern of ouderwets? De Nederlandse humor heeft, zowel in de praktijk als op schrift, een merkwaardige ontwikkeling doorgemaakt. De Gouden Eeuw was een bloeiperiode. De Hollanders hadden tot ver over de grens een reputatie van grote vrolijkheid. Het kluchtboek, voorloper van het moppenboek, beleefde rond 1650 een grote populairiteit. Het was ook de glorietijd van burlesque dichters, zoals Aernout van Overbeke, die zich daarnaast onsterfelijk heeft gemaakt door het aanleggen van een verzameling van ruim tweeduizend moppen. Dit komische element in de Nederlandse cultuur verdween rond 1700. Moralisten en predikanten hamerden al jaren lang op het ongepaste van lachen en humor, en zij boekten steeds meer succes. De achttiende eeuw is een overgangsperiode, waarin meer en meer buitenlandse reizigers, zelfs Duitsers, gefrappeerd worden door de Hollands ernst en humorloosheid. Dat beeld bleef dominant tot in de jaren zestig van onze eeuw.Ga naar eind2.
Was Weyermans humor nu modern of ouderwets? Zeker is dat deze de uitbundigheid van Van Overbeke, om hem nu maar als refentiepunt te houden, mist. Maar het hoofdthema van de 'tZamenspraak zou zo aan Van Overbeke ontleend kunnen zijn: de hoorndrager of bedrogen echtgenoot.Ga naar eind3. Kidi en Saaki beklagen zich erover dat hun gezag als man op de meest fundamentele wijze is getart, ze zijn bedrogen door hun vrouw. Door die schande verloor een bedrogen echtgenoot zijn eer. Het thema van de ‘hoorndrager’ werd in Nederland populair in de zeventiende eeuw. Jan Steen beeldde zichzelf af op zijn schilderij ‘De gelukkige vader’ terwijl hij door twee vingers boven het hoofd te houden het beledigende gebaar van de hoorntjes maakte. Term en gebaar stammen uit de mediterrane cultuur en refereren aan de bok, die andere mannetjes bij de wijfjes toelaat. In de zeventiende eeuw is de term ook in de Republiek ingeburgerd, althans in ontwikkelde kringen. Op straat werd het woord niet gebruikt, naar het schijnt. Ook in de literatuur duiken vanaf de zeventiende eeuw talloze hoorndragers op, ook bij Aernout van Overbeke. Uit een van zijn moppen blijkt dat de oorspronkelijke connotatie toen al was verdwenen, want er werd niet meer over een bok maar over een koe gesproken. ‘Iemand gevraagd zijnde wat luier was, een vrouw of een koe? Zo antwoordde hij: ‘een vrouw, want een koe draagt haar eigen hoornen en een vrouw laat ze haar man dragen’. Een typerende mop is die over een echtgenoot die zijn buren hoort ruziën en het scheldwoord ‘hoorndrager’ opvangt. Hij roept dan: ‘De duivel hale alle horendragers, ik wou dat zij in 't midden van de zee lagen’. Waarop zijn vrouw fijntjes vraagt: ‘Kont gij wel zwemmen, liefste?’ Onvermijdelijk komt het gesprek in Weyermans 'tZamenspraak vervolgens op het omgekeerde, de man die er een maîtresse op na houdt. De schoonzoon vraagt of hij op die manier wraak kan nemen op zijn vrouw. Saaki raadt het hem af. Een maîtresse kost alleen maar geld, zelfs meer dan een vrouw. Het is een bekende conclusie: waarom betalen voor iets wat de meeste vrouwen maar al te graag willen? | |
[pagina 95]
| |
Het zijn allemaal oude grappen, de strekking vinden we al bij Van Overbeke en eerder. Het verschil is dat deze opmerkingen nu in de mond worden gelegd van verwerpelijke typen. Veel nieuws levert dit alles niet op, of het moet de en passant gemaakte opmerking zijn dat Aken en Kleef populaire reisdoelen waren om financiële redenen. Dat is typisch zo'n opmerking die je nergens anders vindt, en een interessante bijdrage tot de geschiedenis van reizen en tourisme. De hoorndrager-humor, die op iedere pagina van Weyermans 'tZamenspraak is te vinden, was in zijn tijd al ouderwets. Van Overbeke en consorten raakten niet toevallig tezelfder tijd uit de mode.
De 'tZamenspraak kent hiernaast een subthema dat juist zeer modern is: etnische humor. Die is te vinden in de rekesten van andere bedrogen echtgenoten, die in de 'tZamenspraak zijn opgenomen. De Italiaanse edelman rijgt ‘volgens het voorschrift van de eer’ prompt zijn rivaal aan het mes. De Haagse salettist daarentegen, zoekt een andere oplossing, want hij verklaart een tegenstander te zijn van ‘vechten en harrewarren’. Het zijn bekende clichés van de Italiaan en de Hollander. De typering van Saaki en Kidi is echter van heel wat moderner snit. Saaki is een Duitse jood, die praat als een ‘visverkopers mof’. In de 'tZamenspraak komen nog twee referenties aan joden (een keer ‘smous’ genoemd) ter sprake, hetgeen past in de toenemende bespotting van deze bevolkingsgroep in de achttiende eeuw.Ga naar eind4. Een halve eeuw eerder, bij Van Overbeke, zijn er slechts een paar grappen over joden te vinden. Een van zijn moppen betreft een jood die op weg is naar Frankfurt, de befaamde marktplaats. De jood leent, ‘heet op woeker’, geld aan iemand in zijn gezelschap. De clou is dat hij diens onderpand, een zware mantel, tot in de stad moet dragen ‘op zijn diefse schoffen’ (369). Nog een voorbeeld is een mop over de Duitse keizer Maximiliaan I, die na zijn inhuldiging van de joodse gemeenschap een mand met gouden eieren cadeau kreeg. Prompt liet hij alle joden gevangen nemen. Gevraagd waarom, zei hij: ‘De hoenders waarvan zulke schone eieren komen, moet men niet in 't wild laten lopen, maar wel bewaren’. Het is geen toeval dat deze moppen in het Duitse Rijk zijn gesitueerd. Daar bloeide de anti-semitische humor. Er zijn slechts twee grappen over joden in een Hollandse omgeving geplaatst, waaronder die over een jodin die bij de Haagse Vijverberg een afspraakje heeft met haar ‘pol’ (minnaar), maar door haar man betrapt wordt (103). De geringe betekenis van anti-joodse humor in de zeventiende eeuw wil niet zeggen dat er geen Nederlandse traditie op dit punt bestond. In een kluchtboek lezen we bijvoorbeeld dat joden hier werden uitgescholden voor ‘spek.’ In middeleeuwse Nederlandse exempelen werden joden eveneens regelmatig bespot. Hollandse schilders beeldden joden met vreemde grimassen af in het geliefde thema van de bespotting van Christus. Maar deze traditie werd nauwelijks gevoed door daadwerkelijk contact. In de zeventiende eeuw was er enige immigratie vanuit Spanje en Portugal, maar rond 1620 woonden er in Amsterdam slechts duizend joden. In Van Overbekes tijd waren dat er hoogstens drie of vier keer zoveel. Zij vormden een hechte groep, die zich ook in de economie een eigen plaats verwierf, vooral dank zij de handel in suiker en tabak. Hoewel joden in Holland aan allerlei beperkende overheidsmaatregelen onderhevig waren, bestond er hier voor hen een relatief grote vrijheid. In zeventiende-eeuwse kluchtboeken vinden we slechts af en toe een mop over joden. | |
[pagina 96]
| |
Evenmin figureren ze prominent in toneelkluchten. Er was in Holland in de zeventiende eeuw wel een groeiende markt voor anti-semitische geschriften.Ga naar eind5. In de achttiende eeuw gingen voor het eerst Nederlandse komieken op het toneel een joods accent nadoen. Dit hangt samen met het op gang komen van een nieuwe stroom joodse immigranten, nu uit Oost-Europa. Hun taal en cultuur verschilden sterk van die van de Portugese joden, en het is geen toeval dat zij de woorden ‘witz’ en ‘gein’ in de Nederlandse taal introduceerden. Met het opvoeren van Kidi en Saaki betoonde Weyerman zich dus een trendgevoelige antisemiet.
De interessantste passage in de 'tZamenspraak is die waarin Weyerman zich zelfs een postmodernist betoont. Namelijk wanneer hij spreekt over de relatie tussen tekst en lezer: ‘Zo het ene boek meer genade vindt voor de ogen des lezers, daarvoor moet het boek de lezer bedanken, dewijl hij er meer in ziet als het verdient’. We willen dit de wet van Weyerman noemen. Bij de beoordeling van de tweespraak van Kidi en Saaki geldt, opmerkelijk genoeg, de omgekeerde wet van Weyerman. De moderne lezer, althans deze, ziet vermoedelijk minder in de tekst dan deze verdient. Dit wordt veroorzaakt door gebrek aan kennis van de context. Met uitzondering van de geciteerde regel uiteraard, waarin Weyerman zich in zijn visie op de verhouding tussen tekst en lezer een voorloper betoont van Derrida. Een tekst bestaat slechts in het hoofd van de lezer. Technisch lijkt het me trouwens tegenwoordig zeer goed mogelijk, een boek dat de lezer na afloop vriendelijk bedankt voor de gespendeerde tijd. Mijn dochtertje heeft al een boekje over een krekeltje waarbij zij na lezing beloond wordt met vrolijk getsjilp. Misschien een idee voor een nieuwe editie van Weyermans samenspraken? |
|