De tweede soort, de vrienden dus, mogen dan mee naar een van die vele plaatsen waar destijds de beruchte Campo zijn potsen en snakerijen bedreef, kortom, waar hij menig schelmenstuk versierd heeft. En van die bedevaartsoorden zijn er zó veel dat de Stichting nog voor jaren werk heeft en dus zijn volgend jubileum zeker halen zal.
Nu kàn men wel van vriend tot lid promoveren, maar eenvoudig is dat allerminst. Hoewel ik vriend ben sinds het eerste uur - om het in N.S.B.-termen te zeggen: een zeer laag nummer heb - is het mij nimmer gelukt iets over Campo te ontdekken - dat anderen niet al eerder en vaker ontdekt hadden. Om lid te worden moet men zich dan ook terdege in de Campologie bekwamen en met iets nieuws komen: een nog onbekend geval van chantage, een herberg die hij zonder zijn gelag te betalen wist te verlaten, de bewaarplaats van een bloemstuk of portret vinden of een buitenechtelijk kind van de schuinsmarcheerder achterhalen dat onze schavuit in een reeds eeuwen geleden gesloopte boerenhoeve bij een goedlachse maar al te goedgelovige boerendeerne verwekt heeft.
Na zo'n ontdekking, mits met authentieke documenten gestaafd, bestijgen de Campisten terstond hun rijwielen om zich naar de plaats van het overigens verjaarde misdrijf te spoeden.
Een locaal-historicus houdt een degelijke lezing met lichtbeelden over achttiende-eeuwse boerenschuren en derzelven geschiktheid voor de procreatie. Dan begeeft het gehele gezelschap, de vrienden met gepaste bescheidenheid in de achterhoede, zich naar de plaats des onheils. De boerin heeft zich in de keuken teruggetrokken en gluurt door een kier in het boerenbonte gordijntje, de kippen gaan van de leg en de boer houdt zijn mestvork in de achterhand. Het zijn per slot van rekening stadse mensen van de universiteit of zo. Maar hij hoeft hem die middag niet te gebruiken. Campisten zijn, in tegenstelling tot het woeste object van hun belangstelling, de vuige achttiende-eeuwse eerrover, de vredelievendheid en rust zelve.
Zèlf werk ik al jaren aan een baanbrekende voetnoot. Ik doe naspeuringen naar de samenstelling van in drielingsflessen gebottelde claret zonder ooit verder te komen dan de eerste de beste kinkluys in De Engelse Reet. Het bestuur van de Stichting roep ik tot getuige...
Niettemin blijft het wijs van de club mij niet verder te laten komen dan tot die afstandelijke vriendschap. De Stichting is mijn ferne Geliebte! Ik heb omgangsrecht, maar kom nooit onaangekondigd en zonder ooit de huissleutel mee te krijgen.
Ze houdt de deur op een kier.
Misschien kent ze mijn reputatie.
Ik ben [lid] van diverse letterkundige genootschappen,
maar niet altijd een vriend.
..........
Het omgekeerde bevalt mij al tien jaar beter!
Amsterdam, febr./aug. 1987.
Bernt Luger