Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 20
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Schoolmeesters en schoolmeesteressen in BredaGa naar eind*
| |
Susanna Maria de Palma CarilloDe Bredase kladschilder Johannes Kuningham (overleden in 1719) belooft aan zijn vader, bakker Joris Kuningham, dat hij na zijn vrolijke studietijd in Antwerpen vlijtig zal gaan | |
[pagina 61]
| |
schilderen. Maar in het Vertoogh over de Apokrijfe SchildersGa naar eind3. merkt Weyerman over hem op: in stee van naerstiglijk te gaen schilderen, begaf hij zig met ijver tot vrijen, en hij wierp een oog van begeerte, op eene adelijke Spaansche Dame, genaemt Mademoiselle S. de Palma Carillo, dewelke om de tot alles kwaeds aenporrende Ledigheid te vermeijden een Fransche Kinderschool had opgezet, en wel gezien was bij de Roomsche Priesters. Susanna Maria de Palma Carillo komt uit de Spaanse Nederlanden waar haar vader en zus, die in Brussel woonden, gronden en landerijen bezaten. Haar schooltje moet gestaan hebben achter het grote huis ‘Het wapen van Amsterdam’ in de Karrestraat, vlakbij de schoolgang, waar zich nu het warenhuis van Vroom & Dreesmann bevindt. Uit een verkoopakteGa naar eind4. van 1720 blijkt dat de afmetingen van dit gebouwtje zeventien voeten lang en twaalfeneenhalvevoet breed waren, dus één klaslokaaltje. Schilder Kuningham en zijn vrouw Susanna hadden niet alleen een schooltje achter ‘Het Wapen van Amsterdam’, maar huurden er ook een huis met een prieeltje. Kennelijk hadden de meesters en meesteressen een school in of dichtbij huis. In het Bredase archief heb ik geen officiële benoeming van Madame de Carillo tot Fransche schoolhoudster kunnen vinden. Waarschijnlijk was dit een particulier initiatief, waar de stads- schoolmeesters vanwege de concurrentie niet zo blij mee waren. Over deze onderwijzeres en likeurstookster, die op 27 januari 1738 overleden is, schrijft Weyerman een vermakelijke scène in zijn Vertoogh over de Apokrijfe Schilders.Ga naar eind5. | |
Mademoiselle Margo MarietteDeze leerkracht in de Franse taal wordt door Weyerman spottend Margo Marionette genoemd. In het poorterboek staat Margaretha Mariet ingeschreven op 22 november 1688; zij is afkomstig uit Breda, waar vader Josue Mariette en moeder Anna Vaullois haar op 22 maart 1658 lieten dopen. Na de dood van haar vader verzorgt zij haar moeder en uit het testamentGa naar eind6. van de weduwe van Josue Mariette blijkt dat Anna Vaullois (Voloy) aan haar dochter Margaretha bed, lakens, kussens, servetten en de gedrukte boeken nalaat, omdat deze dochter haar zo trouw heeft geholpen. In 1687 koopt Margo een huis met alle toebehoren, gelegen in de Sint-Jansstraat. Zij verkoopt in 1700 dit pand, staande achter het huis ‘de Vrachtwagen’, aan de andere kant van het huis van Mr. Jan Ernst, de chirurgijn. In haar testamentGa naar eind7. bepaalt deze ‘bejaerde jonge dochter’ tot haar enige erfgenamen de gezusters Mary en Sara Jacob. Volgens het begraafboekGa naar eind8. van de Grote Kerk in Breda is Margo Marijet gestorven op 19 maart en begraven op 24 maart 1736. Weyerman is beslist niet vleiend over haar uiterlijk; hij beschrijft haar in een fragment over de Apokrijfe Schilders. Daarin besteedthij onder andere aandacht aan schilderijen van de Bredase artiest Micharius: Het eerste werk dat hij, te Breda, schilderde, was het konterfijtsel van Mademoiselle Margo Mariette, een Fransche Schoolmeesteres, die een ge-illumineerde Seraphinsche Tronie, en een dikke neus had vol robijnen en granaten, zoo dat men die Schoolkat [om zoo te spreeken] gemakkelijk zou hebben konnen treffen, met een stuk houtskool en roodaerde op een blad tabakspapier. Die leelijke Schoonheijt zat sestien onderscheijde malen voor haer Konterfijtzel, zonder dat den ongelukkigen Micharius haer vastenavondgrijns kon treffen.Ga naar eind9. | |
[pagina 62]
| |
Ook in Den Ontleeder der Gebreeken van 16 juli 1725 maakt Weyerman zich vrolijk over het uiterlijk van Margo. Hij laat haar op een Abderiets feest verschijnen, waar zij ook andere dames ontmoet zoals de vrouw van de Notaris Scorpioen. Myn gryze Mabonne, Mademoiselle Margo, verscheen ook op dit Kraamfeest met het verflenst Air van een verouderde Fransche Schoolmeestres. Haar Vleeskoleur zag 'er zo troebel uit, als of de Natuur Slootmodder had gemengt onder de Kley van haar Vorm, gelyk als een Metzelaar Zand beslaat onder de Kalk om dat het te vaster zou kleeven; en haar Linnen scheen gewasschen te zyn in een Erten Zeef, en gedroogt in een Diepwatersche Bokking Droogery; voor de rest groete zy 't Gezelschap met haar Schouders, zynde haar Knien al te versteent om te konnen nygen.Ga naar eind10. | |
Monsieur le MaireIn het Commissie BoeckGa naar eind11. van Breda staan de benoemingen van de stadsschoolmeesters vermeld; de magistraat benoemt de meesters van de Nederduytsche en Franse scholen. In de vergadering van 18 maart 1658 is de benoeming van Monsieur Le Maire aan de orde. De magistraat ‘onderricht zijnde van de bekwaamheid ende goede wetenschappen van Godefroy Le Maire’ stelt hem aan op een tractement van 200 gulden. Godefroy, diaken van de Waalse kerk en stadsschoolmeester, koopt op 5 april 1660 een huis met achterhuis, plein en hof, gelegen aan de Veemarktstraat in Breda. In de koopakteGa naar eind12. blijken de huizen links en rechts ervan wel een naam te hebben: Het Sweert en St. Huybrecht. Nadien heet dat anonieme huis ‘Repos Ailleurs’ en Weyerman meent dat Le Maire de bedenker van deze naam is. In een uitweiding bij de biografie van Adriaan van der Werf in De KonstschildersGa naar eind13. slaakt hij de volgende verzuchting over het lastige beroep van onderwijzer: Ook kreeg hy [A. van der Werf] op zyne laatste jaaren een weerzin om Leerlingen te onderwyzen, en daar in moet hem de gantsche waerelt pryzen, zynde'er niets lastiger als dat beroep, het geen den Franschen Schoolmeester Monsieur le Maire tot Breda niet onbekent was, dewyl die boven de poort van zyn huis op een steen, deeze aanmerkelyke woorden liet uithouwen. REPOS AILLEURS. (Dat is op Nederduitsch) Elders Rust. Uit een vestbriefGa naar eind14. van 1687 blijkt dat Monsr. Godefroy de la Meir [sic] eigenaar is van het huis Repos Alieurs. Tot op de dag van vandaag kan de wandelaar die Franse tekst lezen op de grauwgrijze gevelsteen in de Veemarktstraat boven het onopvallende poortje bij de Lutherse kerk. Sommigen beweren dat in dit huis Marnix van St. Aldegonde gewoond zou hebben, omdat ‘Repos ailleurs’ diens devies was en hij zich rond 1566 in Breda vestigde. De zieke Godefroy, die op 22 mei zijn testament liet opmaken, is de volgende dag overleden en op 27 mei 1690 begraven. Na zijn dood is er een briefGa naar eind15. uitgegaan naar de erfgenamen met het advies om de kamers van het huis en de school te verhuren. | |
Antoine CourtinVader Robert Courtyn, geboren te Beauvais in Picardië en voorzanger in de Waalse kerk, en moeder Sara Midaveine, geboren in Leiden, lieten op 6 januari 1651 hun zoon Antony dopen in de Grote Kerk van Breda. In de schaduw van die kerk groeide hij op en bekwaamde zich in de Franse taal en in de schrijfkunst. Zijn ijver bleef niet onbeloond en onopgemerkt. Op dertigjarige leeftijd was hij al meester op de Franse stadsschool en werd | |
[pagina 63]
| |
wat hovaardig. Van Maeswijck, rector van de Latijnse school beklaagde zich tot twee keer toe bij het stadsbestuur, dat de Franse schoolmeester Antoine Courtin op zijn plaats in de Grote Kerk was gaan zitten. De magistraat behandelde deze klacht in alle ernst en besloot in 1683 na de kerkeraadte hebben gehoord, dat de plaats moest voorbehouden blijven aan de rector en de conrector van de Latijnse school.Ga naar eind16. De curatoren van die school roemden Courtins bekwaamheid en trouw ‘mitsgaders de goede schrijffkonst’. Daarom benoemde de magistraat hem op 9 december 1689 tot schrijfmeester van de Latijnse school in Breda; het jaarlijks tractement bedroeg vijfentwintig gulden, voorwaar geen vorstelijk salaris.Ga naar eind17. Weyerman besteedt vele pagina's aan deze Franse en Latijnse schoolvos. Zo hekelt hij diens gierigheid in een fragment van de Amsterdamsche HermesGa naar eind18.: Monsieur Courtin was een schoolmeester in het derde gelit. Zyn vader die de conscientie-dwang van Romen, en de armoede van Picardyen ontsnapt was, kwam de rivier de A afdryven, en hy wortelde aanstonts in den heigront van Abdera. Na dat die knoflook-beul door de doot verworgt was, viel zyn zoon Antony in de Survivantie van 't stadsschoolmeesterschap, en hy voer voort om de jeugd in de verdraagzaamheit des hongers, en in de leidzaamheit des dorsts, te onderwyzen. Zyn Fransche Soupes, Getinctureert uit luchtig regenwater, en uit aardsche parei, waaren zo klaar, dat men de alderkleinste zandkorreltjes op den grond zag leggen. Het runtvleesch was zo vet als de bil van een een schallebyter, en deszelfs ribben waaren niet dikker dan de tanden van een Parysche paruik-kam. Kennelijk heeft Weyerman daar vanuit zijn schoolbank het torentje kunnen zien van de Sint-Janskapel op de hoek van de Halstraat. De boterhammen die de leerlingen door Monsieur Courtin geserveerd kregen, moeten wel heel dun zijn geweest, want: ‘Men kon dwars door de dubbelde boterhammen zien, hoe laat het was op St. Jans kerktooren, en het bier was zo drabbig als het mengelmoes van een Apoteeks artzeny.’ In het trouwboek van de Waalse kerk staat op 28 november 1694 het huwelijk genoteerd tussen ‘Anthoine Courtin J(eune) H(omme) avec Catherine Loran femme veuve’. Het jaar nadien verkoopt zij haar huis Het gulden Vlies, gelegen aan de oostzijde van de Grote Markt. In de periode 1688 tot 1697 blijkt deze schoolmeester tegenover de kerkenhuisjes in de Reigerstraat te wonen. Diverse notariële aktenGa naar eind19. getuigen van de problemen aldaarmet zijn buurman Cornelis van Wynoxbergen, tavernier en zwaardveger. Elke akte ondertekent de schrijfmeester heel sierlijk met zijn naam. Het zal hem deugd hebben gedaan dat de schout van Etten, de beroemde dichter Pieter Nuyts, een puntdicht aan hem wijdde.Ga naar eind20. Op de Onvergelykelyke Schryfkonst van Anthonis Kourtyn, Stads Meester tot Breda.
Saecli decus admirabile nostri.
Zo ziet Breda KOURTYN met Pen en Schryfschacht speelen;
Ja meêr als meesterlyk, met ongekreukten zwier,
Een sier'lyk Lenteperk van Letterbloemen teelen,
Door druipend Git bevocht op Velden van Papier.
Apelles roept verbaast, voor zulken Faeniks Veeder
En Vingergreep, leg ik 't Penseel eerbiedig needer.
| |
[pagina 64]
| |
Het begraafboek van de Grote Kerk vermeldt het overlijden van schrijfmeesterCourtin op 3 april en diens begrafenis op 7 april 1705. Peter Altena, die mij stimuleerde tot het verrichten van dit onderzoek, veronderstelde dat deze schoolmeester de schrijver zou zijn van Nouveau traité uit 1671.Ga naar eind21. Volgens mij is dat niet het geval: ten eerste zou Antoine als jong talent van twintig jaar niet nagelaten hebben in een provinciestad als Breda de lof te verkondigen van zijn auteurschap van een traité; ten tweede zou hij apetrots zijn op de vele herdrukken ervan; ten derde wordt hij nergens als A. de Courtin genoemd. Kennelijk verwart Peter Altena hem met de Franse diplomaat en schrijver Antoine de Courtin die leefde van 1622 tot 1685, en die bekend staat als auteur van talrijke traités. |
|