Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 20
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Urk of Babel
| |
[pagina 34]
| |
Gerrit Paape (1752-1803)
| |
[pagina 35]
| |
De kritiek daarentegen had bezwaren.Ga naar eind6. De tekst beslaat slechts 168 bladzijden (waar nog een voorbericht en inhoudsopgave bijkomen), verdeeld over liefst 31 hoofdstukjes. Ik bespreek eerst het verhaal. Daarna behandel ik enkele literaire aspecten van het boek. Tenslotte maak ik enkele opmerkingen over de algemeen-politieke strekking en Paapes eigen betrokkenheid bij de thematiek. | |
Het verhaalDe verhaallijn is tamelijk eenvoudig. Vrijwel meteen worden de twee hoofdfiguren gepresenteerd door de alwetende verteller: Zedert eene menigte van jaaren, waren de familien van Jaspert en Julfert buuren en goede vrienden geweest. In de voornaamste zaaken gingen zij gemeenschaplijk te werk, en de vriendschap ging, van vader tot zoon [...] bestendig over. Onmiddellijk is duidelijk, dat de hoofdpersonen elke ervaring tijdens hun beider wandeltocht verschillend zullen interpreteren. De lezer krijgt voortdurend een taak opgedrongen. Voor wiens visie moet hij kiezen? En: moet hij kiezen? Ik laat het probleem aangeboden door het tweezaam bestaan en beleven van Jaspert en Julfert voorlopig rusten. Wij zijn even goedgehumeurd als Jaspert, die op een vroege morgen in zijn deuropening staat. Een furieuze Julfert verschijnt. Woedend smijt hij zijn slaapmuts in de heg (in dat soort concrete, schijnbaar nutteloze details is Paape een meester). Julfert kan er niet over uit ‘dat de bataaven zig nog langer bij den neus laaten rond leiden, daar zij duidlijk zien [...] kunnen, dat ze gekuld worden?’ Jaspert poogt hem te kalmeren, vraagt naar bewijzen. Ons is niet meteen echt duidelijk waarom Julfert al bij het ochtendkrieken uit zijn humeur is. De (Paape)lezer van eind 1797 begreep dat vermoedelijk veel beter: hij had al twee jaar lang moeten leven met partij- en factietwisten.Ga naar eind7. Julfert beantwoordt Jasperts vraag op aparte wijze. Hij liep in huis, trok schielijk zijn klederen aan; vulde zijn reiszak [...]; kwam toen bij Jaspert en noodigde hem, om eene wandeling door de bataafsche republiek te doen. - Vermits Jaspert niets te verzuimen had, en hij gaarne zijn vriend van die zwaarmoedige gedagten wilde geneezen, nam hij de uitnoodiging aan; [...] hier mede begonnen Jaspert en Julfert hunne patriottischeGa naar eind8. wandeling. (3-4) Nu volgt een reeks ontmoetingen met gezagsdragers van diverse snit, in verschillende locaties. Paape heeft er duidelijk naar gestreefd telkens een ‘type’ te tonen uit een ‘bestand’ van autoriteiten. Ter illustratie het wedervaren van de reizigers bij hun eerste ontmoeting. [...] aan eene der gewigtigste plaatsen van Julferts broek was een knoop afgesprongen, zo dat hij niet behoorlijk alles kon wegsluiten, wat de eerbaarheid verbied bloot te geven: dit noodzaakte onze twee reizigers, om aan het eerste boeren huis het beste aantekloppen, ten einde in deeze dringende behoeften, de noodige voorziening te doen. (4) Julfert trekt ongeluk aan: dat vermoedt de lezer al. Julferts pessimisme krijgt - zo zijn de | |
[pagina 36]
| |
wetten van natuur en literatuur - gestalte in zijn individueel welzijn. Deze observator van de macht in Batavië wordt plots zelf sociaal onacceptabel wegens wat in onze tijd ‘een open gulp’ genoemd wordt. Een echte Paape-truc: een Sterniaans combineren van het belangrijke met het triviale. Julferts penibele situatie wordt aanleiding tot een ontmoeting met de regionale topdemocraat. Wanneer Julfert bij genoemde boerenhuizing om naald en draad vraagt, wordt hij verwezen naar een oude kleermaker in het naburig dorp, ‘wiens zeun secretaris geworden is’, drie uur gaans verder. Julfert moet al die tijd ‘met zijn broeksklep in de hand’ lopen. Bij de oude kleermaker wordt er opengedaan door een dienstmaagd ‘als eene jufvrouw gekleed’. U en ik als lezers zijn er dus op voorbereid dat de kleermakerszoon, van dorpsrevolutionair omhooggevallen tot secretaris van een gewest,Ga naar eind9. de nieuwe machtige van de streek, vervallen moet zijn in de hebbelijkheden van de oude regentenklasse. Is de baas thuis? vroeg Julfert. Het herhaalde standbewuste ‘mijn heer’, in tegenstelling tot het patriotse ‘burger’, laat zien dat de van oorsprong ambachtelijke familie zich plots een ‘aristocratisch’ bewustzijn heeft aangemeten. Daarmee zijn we in een bekende atmosfeer: die van nepotisme, baantjes voor de familie. Het ruikt naar corruptie, als bij de oude elite. Op dit moment hebben Jaspert en Julfert de zoon nog niet eens ontmoet. Wij weten desondanks hoe de vlag erbij staat. De vrienden worden binnengevoerd in het ‘zalet’ van de vader: geen naald en draad, geen snijderstafel te bekennen. Wél spiegels in vergulde lijsten, karpetten, behangsels, stoelen met ‘purperverwigeGa naar eind10. kussens’, en nog veel meer. Na hen een half uur te hebben laten antichambreren ontvangt de voormalige snijder hen, in een kostuum dat een mengsel is van revolutionaire versierselen en oudere regentendracht. De eerlijke Julfert vraagt de ‘baas’ of deze een knoop aan zijn broek wil zetten. De oude man stond, voor eenige oogenblikken, als bedonderd. Zijne gedagten waren zo vol van de heerschaplijke majesteit van mijn heer de secretaris zijn zoon, dat hij, niet dan met eene onëindige moeite, zig te binnen bragt, wat een knoop en een broek was. (8-9) De reactie van de oude heer is zodanig dat Jaspert Julfert de deur uitsleurt voor er erger van komt. In een volgend hoofdstukje ontspint zich de eerste principiële discussie tussen de twee. Want Julfert beweert dat hun ervaring bewijst wat de kwaliteit is van de (hedendaagse) regenten. Jaspert daarentegen, voorzichtiger, vindt dat één geval niets zegt. Julfert concludeert dat Jaspert behoort tot de ‘gemodereerde partij’, omdat Jaspert - de etymologie is van Julfert - ‘alles onder een moddert’, op alle stinkende wonden een welriekende pleister legt. Blijkbaar behoort Julfert tot die naïef-radicale - in Julferts optiek | |
[pagina 37]
| |
zijn dat: eerlijke, consequente - patriotten die niet begrijpen dat macht altijd corrumpeert. De vrienden zijn een belangrijke ervaring rijker. Toch is er nog een probleempje. Want Julfert zit (beter: loopt) nog steeds met die open broek. Dat leidt tot commentaar bij passerend vrouwvolk. Tenslotte wordt het duo verwezen naar een armlastig snijder in een vervallen pand. Deze is waarlijk patriot; een van diegenen die in 1787 naar het buitenland moesten vluchten met achterlating van al hun bezit. De beschrijving van zijn wedervaren sindsdien (hoofdstuk 5-7) heeft de functie de essentiële tegenstelling te laten zien tussen twee soorten patriotten: een tweeluik van twee kleermakers. Bij de tweede schildert Paape ons een haast Dickensiaans tafereel: Een enkel vertrekje, zwartvuilberookte muren [...]; een open schoorsteen, waardoor meer licht kwam, dan door het gat, dat men tot een venster geschikt had [...] 't welk met een stuk papier, ter weering van de buitenlugt, was toegeplakt [...]. Hier en daar in een hoek lag eenig stroo, en op het zelve eenige kleine kinderen, met ellendige vodden omhangen; bleek en zieklijk van kleur [...]. De moeder zat op een blaauwe steen, de deerlijk gesletene en gescheurde equipagie van haar kroost, met het uitterst overleg, en vooräl niet zonder de oogen vol traanen, aan elkander te lappen. Haar gewaad kon ter naauwernood haare naaktheid bedekken. Eene uitteerende ziekte scheen haar tot een leevend geraamte te hebben gevormd. - De vader zat, met de beenen kruislings over elkander, te midden van den vloer, die hem tot eenen snijders tafel verstrekte; hier en daar lagen eenigen oude lappen verspreid, welken zekerlijk tot bouwstoffen moesten verstrekken, om er 't een of ander jammerhartig dekzel voor zijn naakte kindertjes uit te scheppen. (14-15) Paape gaat hier een stuk verder dan gebruikelijk is in de literatuur eind achttiende eeuw. We horen het verhaal van deze patriot. In 1787 is zijn bezit geplunderd, een kind doodgeslagen. Gevangengezet, verteerden gerechtskosten zijn financiën. Verbannen ging hij naar Frankrijk. Hij leefde sober maar was gelukkig. In 1795 klonk de roep terug te gaan. Wat hij bezat maakte hij te gelde voor de terugkeer. In het vaderland kreeg hij geen steun van zijn oude vrienden die hadden kunnen blijven. Nu aan de macht, verdienden zij geld door zaken te doen met de tegenpartij. Tenslotte liet de president van de volksvergadering hem memories en speeches schrijven; daarmee maakte die politicus goede sier. Toen betaald moest worden eiste dat toonbeeld van democratie een oude schuld op. Gevolg: de diepste armoede. De rest van het boek lijkt slechts illustratie bij deze stelling: armoede is het deel van een eerlijk patriot. Een patriot daarentegen die deel krijgt aan de macht valt ten prooi aan corruptie (beter misschien: hij was altijd al corrupt, en kon daarom macht krijgen). Niet dat nu de reis met deze vaststelling besloten kan worden. Want Jaspert - wie kan het hem bestrijden - meent dat één geval niets bewijst. Dus zullen we nog een hele reeks autoriteiten ontmoeten. Slechts één ervaring, uit die reeks. In een logement met het opschrift ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap. Hier stalt men paarden en logeert men’, eigendom van een rondborstige vaderlandse kastelein die van eerlijk voedsel en drinken houdt, krijgen de vrienden een kamer. Er arriveren twee koetsen met vier ‘committé's leden’. Zij brengen de herbergier tot wanhoop. Ik vind het zeer impoliet, zei een der committé's leden, dat geconstituëerde magten niet schielijker geholpen worden. | |
[pagina 38]
| |
Het onbeschaamd aristocratische gedrag van deze volksvertegenwoordigers, die zich alle airs van een verwijfde en pruikerige adel hebben aangemeten, blijkt ook uit de bestellingen. Voor deze lui geen jenever, of een boterham. Kasteleinsdochter Hanna, die boven naar hun wensen is gaan vragen, komt in verwarring naar de gelagkamer: Vader! zei ze, met een soort van allerliefste verlegenheid, die heeren, daarboven in nommer vier, vraagen naar chocolaadbeschuitjes, naar spritsen, boterbiesjes, en nog andere van die lekkere dingen; - waar zijn die op dit dorp te krijgen? (35-36) Nergens natuurlijk. 't Wordt nog erger als later besteld worden: guldenwater, kaneelwater, doperwtjes met gebraden saucijsjes, jonge roomse boontjes, malse kalfskarbonaden, gestoofde kabeljauwsstaart, én - klapstuk - pruimentaartjes, abrikozentaartjes, amandeltaartjes. Men eist muscaatwijn, Spaanse wijn, bourgogne. ‘Ze zijn gewoon, die in den haag te drinken’ (39). 't Is duidelijk dat de nieuwerwetse parlementariërs, met een onderzoek in ‘de provincie’ belast, ver verwijderd geraakt zijn van het recht-door-zeese, en oud-vaderlandse denken en doen van de echt-patriotse kastelein en diens familie. Dat leidt dan ook tot een ferme uiteenzetting van de zijde van de logementhouder over uitzuigers van hogerhand. In de discussie argumenteert Jaspert flauwtjes, in een haast Panglossiaans pogen overal het beste van te maken, dat het toch in het voordeel van de kastelein zou moeten zijn het nodige in huis te hebben, ook voor zulk soort gasten: iedereen wordt daar immers beter van? Paapes enscenering gunt Jasperts standpunt geen sympathie. Jaspert moet er helemaal het zwijgen toe doen wanneer de volgende ochtend blijkt (in aanwezigheid van alle politici en ambtsdragers uit de omgeving) dat de parlementariërs slechts een stinksloot gaan opmeten, wegens een geschil. Moraal: wie anders dan de bevolking betaalt hier letterlijk en figuurlijk het gelag? De lijn zal langzamerhand duidelijk zijn. Overal op het platteland blijken autocraatjes aan het bewind. Vooral dorpsdominees zijn zeer behendig in het verwerven van ambten.Ga naar eind11. Nu verandert de scène. Jaspert en Julfert bereiken een ‘taamlijk groote stad’. Daar maken zij mee dat een doopsgezinde dominee Arendsneus, tevens raadsheer, van zijn politieke macht gebruik maakt om zijn eigen kerk open te breken. In deze stad worden de vrienden onverhoeds gearresteerd. Op straat grijpt ‘een klein mager mannetje, gauwdiefachtig van uitzicht’ hen vast en beschuldigt hen ervan slijmgasten te zijn. Commentaar van het passerend publiek: ‘Daar is onze revolutionaire vaderlander weer bezig’. Het mannetje blijkt tot de ‘hoogstgeconstitueerde magt’ te behoren. De vrienden belanden in de gevangenis. Een cipier geeft hun informatie over de kleine jacobijn. Hij is door het volk verkozen - omdat de mensen hier nu eenmaal Abderieten zijn. Abdera? - hoe? - zijn wij dan niet in de bataafsche republiek? Hier blijkt dat het gewest waarin de vrienden tot dan toe reisden en dat vergelijkbaar is met het Abdera uit de Oudheid (waarvan de inwoners spreekwoordelijk dom zijnGa naar eind13.), Friesland moet zijn, Paapes thuisbasis: geïsoleerd van de eigenlijke Bataafse Republiek door de zee, én door het in Friesland heersende, domme Abderietse radicalisme. Na tegen betaling vrijgekomen te zijn gaan de vrienden onder zeil naar de eigenlijke | |
[pagina 39]
| |
Bataafse Republiek. Dan volgt wat niet ontbreken mag in een achttiende-eeuwse ‘roman’: storm, en schipbreuk op een eiland. Geografisch is het gezien de reisroute onvermijdelijk dat dit eiland in de Zuiderzee ligt. Laten we het maar ‘Urk’ noemen, omdat dit eiland ook elders in de contemporaine literatuur gebruikt wordt als locatie waar men extreme staatkundige vormen laat bloeien.Ga naar eind14. Hier vinden de vrienden een samenleving die zich niets aantrekt van de revolutionaire gebeurtenissen op het vasteland. Alles is er als vanouds. Aangezien onze auteur wel iets lijkt te zien in deze ‘natuurlijke’ samenleving, en dit ‘Urk’ sommige van de boeiendste ‘scènes’ in het boek oplevert, zal ik hier later op terugkomen. De vrienden bereiken tenslotte het ware politiek Arcadië, overzee. Zij constateren dat er een algemene ontevredenheid bestaat. Op grond daarvan concludeert de ongeduldige Julfert dat de zaak van het patriottisme verloren is. Jaspert daarentegen argumenteert dat dit tot iets goed kan leiden, juist omdat dit geluid gehoord kan en mag worden. Terecht riposteert Julfert, als hij dit staaltje van premarxistische Verelendungstheorie hoort: ‘Volgens deeze redeneering staan de patriottische zaaken vrij goed; want de misnoegdheid neemt hand over hand toe’ (165). In dit laatste stuk worden geen ontmoetingen en ervaringen beschreven. Het laatste verblijf is in een ‘groote en belangrijke stad’ (Amsterdam?), waar de situatie anders lijkt: Dikwijls bezogten zij een der voornaamste societeiten, waar de zo zuivere als heilzaame revolutionaire geest den boven toon had. Hier zagen zij verscheiden waardige mannen, die den eerbied en de genegenheid van het beste gedeelte des volks verworven hadden, om dat zij met verstand en rechtvaerdigheid, voor het ware welzijn van het vaderland en de wezenlijke belangen der egte volksvrijheid zig dorsten in de bresse te stellen. (166) Julfert wil nu naar huis: om af te wachten of het bataafse volk dit soort vertegenwoordigers recht zal laten wedervaren. Daar kan Jaspert het wel mee eens zijn.
Paapes boek eindigt onbevredigend. De kracht van zijn werk ligt in het levendige van de eerdere ontmoetingen, in de echte verontwaardiging over een zichzelf bevoordelende klasse van politieke arrivés. Op die momenten is het zinvol te luisteren naar het steeds terugkerend debat tussen Jaspert en Julfert: of dat alles een gevolg was van de algemeen menselijke aard, of veroorzaakt door individuen. In de slothoofdstukken van het werk komt er geen antwoord op die vraag. Logisch, want Paapes werk is commentaar bij ontwikkelingen die nog steeds gaande waren. Dat is echter een zwakte in literair opzicht. Er is geen ‘slot’ dat het geheel naar hoger niveau tilt. Ooit kampte Doctor Schasz met hetzelfde probleem toen hij zijn Reize door het Aapenland moest afronden. Het is het euvel van veel werk van Schasz/Paape. Het is, in het algemeen, de kwaal van de satirische rapportage. | |
Literaire aspectenNaast de (politieke) inhoud is waarschijnlijk de invalshoek van het verhaal het meest opvallend. Er lijkt geen archimedisch punt aanwezig vanwaaruit alles wat gebeurt, beoordeeld kan worden. Alle ervaringen kunnen optimistisch dan wel pessimistisch worden geïnterpreteerd- dat is vaak het geval bij satires uit de tijd van de Verlichting -, de titel De Knorrepot en de Menschenvriend wijst daar al op. Nu zullen wij bij ‘mensenvriend’ vrij snel denken aan de welbekende Verlichtingsoptimist, de kosmopolitische humane verbeteraar, de vooruitgangsgelovige, aan auteurs als die van het tijdschrift De Menschenvriend.Ga naar eind15. | |
[pagina 40]
| |
Met een ‘knorrepot’ hebben wij het wat moeilijker. Duidt die term op een sceptisch of pyrrhoons filosoof, op een misantroop, of simpelweg op een wat minder optimistisch type? We zien het woord vooral opduiken in de achttiende eeuw,Ga naar eind16. te beginnen bij Doedijns. Het komt vooral in tijdschriften voor: indicatief voor een gebruik in een opvoedende of satirische atmosfeer.Ga naar eind17. De betekenis lijkt niet zeer af te wijken van de huidige. Het hoeft niet altijd een duidelijk aangeboren kribbigheid en knorrigheid te betreffen (dan zouden de opinies van een knorrepot niet veel waard zijn). Het tijdschrift De Denker meent: ‘(de wijsbegeerte) maakt ons zelfs menigwerven knorrig en gemelyk onder het philosopheeren.’ Dat kan erop wijzen dat een knorrepot een droevigstemmend maar toch dieper inzicht heeft. Dat is min of meer ook de positie van Julfert. Hij is namelijk de knorrepot, Jaspert de mensenvriend. Jaspert hoeft dus niet op voorhand onze sympathie te krijgen. Hij kan bedoeld zijn als oppervlakkig type. Julfert is geen Nurks: hij reageert vanuit een edele en oprechte verontwaardiging. Hij is wel constant in zijn veronderstelling dat de ergste interpretatie van de situatie de juiste is - zoals Jaspert (te) principieel poogt er het beste van te maken. Beiden zijn volledig ‘karakter’, geen individuen. Dat is een zwak punt in Paapes werk. Althans, wanneer wij het lezen met de voorkeuren van vandaag. Maar deze twee eenduidige karakters: de één als het ware volledig pessimist, de ander compleet optimist, zullen de achttiende-eeuwermogelijk goed bevallen zijn. Hij was goed bekend met deze tegenstelling. Er is een ander duo dat in de gehele literatuur van de achttiende eeuw populair is: het wijsgerig paar Heraclytus en Democritus, ofwel de wenende filosoof en de lachende filosoof. Heraclytus weent om de gebreken der mensen, Democritus lacht erom. Bij het eindeloos achttiende-eeuws pogen mensen en maatschappij te beschrijven of te verbeteren zijn zij voor de hand liggende gesprekspartners in vele debatten.Ga naar eind18. Julfert en Jaspert zijn naar mijn mening bedoeld als contemporaine Batavische uitvoering van de twee filosofen. Paape zou daartoe wel eens geïnspireerd zou kunnen zijn door de Janus en Janus Verrezen (vgl. noot 18). Treffen we daarom zo'n bestand aan J-namen? Zijn ‘Jaspert’ en ‘Julfert’ daarnaast mogelijk ‘speaking names’? Representeren zij bekende (toneel?)figuren?Ga naar eind19. Waren ‘Jaspert’ en ‘Julfert’ soms gewoon veel voorkomende (Friese) namen? We krijgen weinig informatie over die twee. Slechts dat zij buren zijn, het patriottisme toegedaan, en in een dorp wonen. Zij zijn desondanks ‘burgers’, geen boeren. Maar geen ‘bezitters’. Hun literaire doopceel toont slechts aan, dat zij zijn geboren met gepredestineerde karakters, als Heraclieten Democriet, als knorrepot en mensenvriend. Het valt licht in te zien, dat voor een auteur de Heracliet/Democriet-formuleaantrekkelijk kan zijn. De lezerneemt kennis van tegengesteldereacties. Hij krijgt de gelegenheid een opinie te vormen. Hij mag kiezen. Maar moet hij kiezen? Hij begrijpt waarschijnlijk wel dat de mening van de (verborgen) auteur ergens in het midden zal liggen.Ga naar eind20. Het hoeft haast niet gezegd dat Jaspert en Julfert als karakters (al of niet gehuld in hun klassiek filosofische tabberds) een politieke dimensie krijgen. Julfert, de pessimist, kunnen we dan óók noemen: teleurgesteld optimist. Hij is degene die de grootste idealen had, en die daarom het meest teleurgesteld is. Jaspert, degene die meent dat pas dan iets slecht genoemd mag worden als dat in alle individuele gevallen aangetoond is; hij is de man van het midden, bij wie de principes wat op de achtergrond geraakt zijn. Een ‘eeuwige plooijer’ noemt Julfert hem driftig (127), met een nogal omineuze achttiende-eeuwse term,Ga naar eind21. en ook: een moderaat (10). Tegenwoordig zouden we hem misschien een ‘realist’ | |
[pagina 41]
| |
noemen. Dat maakt hem sympathiek. Maar hij maakt ons ook ongeduldig. Want Jaspert geeft er weinig blijk van ooit het heilig vuur bezeten te hebben.
Een ‘roman’ (laat ik het zo maar voorlopig noemen) over zoiets slepends als onze (tweede) patriotse revolutie: een schrijver moet van goeden huize komen om dan de aandacht gevangen te houden. Paape is een van de weinigen die dat lukt. Het zit hem bij Paape niet in de karakters, evenmin in de intrige. Zijn geheim is zijn stijl. Die komt vooral naar voren in de overrompelende eenvoud en directheid, in de zuiverheid, zou ik haast zeggen, van zijn dialogen. De bijna naïeve enscenering werkt daar aan mee. De details daarvan zijn aan de dagelijkse realiteit van de achttiende eeuw ontleend. Het zijn slechts weinig details. Hier toont zich het talent van de schrijver die geleerd heeft te snoeien en te wieden. Paapes gesprekken zijn eenvoudig, maar levensecht. Daarin komen essentiële dingen naar voren. Tegelijk worden de gesprekken zelf actie. De indruk van helderheid die een tekst van Paape achterlaat, wordt niet verstoord door de vele ‘hoofdstukken’. Het taalgebruik bevordert die helderheid. Bij Paape geen barokke, academische, gevoelvol sentimentele, of classicistischebouw van zinnen en alinea's. Het is een rechttoerechtaan taal, die in druk pas in het laatste kwart van de achttiende eeuw opduikt.Ga naar eind22. Inzover de tekst politieke waarheden behandelt, treft, taalgewijs, de tegenstelling met de gebruikelijke, orgelende, politieke uiteenzettingen en betogen. Paape verstaat de kunst dialogen te schrijven, als een der eersten van onze prozaïsten. Wel heeft de tekst enigszins de neiging toneel te worden, zoals ook aan de veelheid van de hoofdstukken (scènes?) te zien is.Ga naar eind23. Die eenvoud van taal gaat niet ten koste van levendigheid, natuurlijkheid, soepelheid. We blijven het leven van de achttiende eeuw voelen. Paape kent de werkelijke woordenschat van zijn tijdgenoten. Wel maakt hij daar wat gemakkelijk gebruik van. Bij boeren wordt bijvoorbeeld een municipaal gauw een ‘muziepael’ (54). Soms lijkt zelfs een afglijden naar het vulgaire plaats te vinden. De door alle standen meest gehanteerde term is ‘bedonderd’, als krachtterm of anderszins. Dit kan echter opzettelijk zijn: aansluitend bij het hoofdthema, de politieke deceptie. Anderzijds vinden we juist bij Paape eigen neologismen. Hij heeft een wat vreemde voorkeur voor nieuwvormingen met het suffix ‘lijk’.Ga naar eind24. Een merkwaardig aspect van tekst en taal is, dat er bij Paape vaak een half-erotisch draadje in het verhaal geweven is. Ik heb opzettelijk in het begin passages geciteerd waarin Julfert op zoek moet naar een kleermaker, omdat zijn broek een belangrijk onderdeel mist. Dit soort details zijn nooit storend. Zij hebben wellicht zelfs betekenis voor het hoofdthema (de schone schijn der idealen, de naaktheid in de praktijk). Deze ‘gewone’ erotiek sluit aan bij de indruk dat de gebeurtenissen ‘uit het leven gegrepen’ zijn. Paape heeft - als eerder Jacob Campo Weyerman, in wiens metaforiek dikwijls een erotisch element aanwezig is; hierin behoren beiden tot een bepaalde stroming van de Verlichting - het talent op een natuurlijke wijze over dit deel van het menselijk bestaan te kunnen schrijven. De eenvoud lijkt ook bevorderd door de relatieve simpelheid van de karakters. Jaspert en Julfert zelf zijn daar het beste voorbeeld van. De andere karakters zijn vaak weinig meer dan informanten, en in die functie slechts typen, exemplarisch voor een bepaalde politieke groep. Zo komen we tegen een landman-edelman, op de hoogte van de wetenschappen van zijn tijd, die met een zekere distantie en met humor de verwarring van | |
[pagina 42]
| |
zijn boeren beziet en reguleert; onverstoorbare eilanders; een broodschrijver; zovelen meer. Toch hebben we hier een probleem: misschien gaan onder die typen concrete individuen schuil (zie de volgende paragraaf). In zijn ondertitel noemt Paape zijn boek: satirique schetsen. Over de satire merkt hijzelf in zijn voorbericht op: De ondervinding heeft mij de nuttigheid der satire geleerd [...] De nadeelen van het satyrique waarheidschrijven ondervind ik; maar ik getroost mij zulks [...] om dat het een waar patriot nimmer onverschillig kan zijn, of er gekken, dan of er verstandigen en eerlijke luiden in 't bewind verkoozen en gesteld worden. Zeker is in het algemeen bij alle satire ‘nut’ het einddoel. Satire beoogt immers, via kritiek, inzicht en dus verbetering. Maar er is satire die als het ware een eigen leven gaat leiden, puur literatuur wordt (Swift, Sterne). Bij anderen blijft satire meer kritiek, moraliseren-sec (Van Effen). Paape lijkt mij daar ergens tussenin een plaats te hebben. Wel legt hij zelf, in de geciteerde passage, de nadruk op ‘nuttigheid’: zijn boek is een geneesmiddel voor contemporaine kwalen. Maar zijn figuren, zijn situaties kunnen nog steeds buiten de context van zijn eigen tijd gelezen worden. In zijn kritiek zit iets wat niet gebonden is aan de tijd. Het blijft leesbaar, het zijn geen moralisaties met betrekking tot iets wat ons niet aangaat. Wij herkennen de corruptie onder het mom van idealisme; wij weten hoe de prediker, de wetenschapper, de idealist van een verworven positie gebruik maken om zichzelf te bevoordelen. Paapes standpunt begrijpen wij. Dat is te danken aan zijn talent, zijn stijl, zijn eenvoud. Paapes werk is méér dan woede en zelfmedelijden. Door talent wordt het méér dan woede: ironie. Daarmee reikt zijn satire, over een periode heen die kritiek op meer didactisch-moralistische wijze vorm gaf, de hand aan die ironici aan het begin van de Verlichting (Doedijns, Weyerman), die satire mede beoefenden vanuit een gevoel voor taal-omderwille-van-taal. Zij voelden dat het leven, het bestaan zelf, een vorm van ironie was. Hun ironische, libertaire levenshouding zou Paape begrepen hebben. Maar daar staat tegenover dat wij bij Paape een oprechte hartstocht en compassie aantreffen; hij wil werkelijk verbetering van deze maatschappij, en hij is op een heel andere manier geïnteresseerd in zijn medemens. Paape is in zijn eigen tijd, maar ook later, niet als literator erkend. In de eigen tijd, omdat zijn ‘type’ literatuur (hoe men dat ook noemen wil: roman, satire, reisverhaal) niet als ‘echte’ literatuur beschouwd werd. Later, omdat zijn werk het lot deelde van veel achttiende-eeuwse literatuur: in de negentiende eeuw veroordeeld als te rebels, politiek, onchristelijk, satirisch, goddeloos. Men behield in die canon alleen het meest moralistische, nog steeds bij velen bekend. Dat soort kritiek is al te herkennen in de recensie van het boek in de Letteroefeningen van 1798 (zie noot 6). Dat maandblad was niet het meest vooruitstrevende van die tijd, wel het meest gelezene. Het (oude) criterium voor literatuur daar is: herkenbare algemene waarheden moeten op een aangename manier gepresenteerd. De recensent (onder verwijzing naar een eerdere recensie van Paapes Vrolyke Characterschetzen) heeft eigenlijk drie bezwaren. 1. Paape geeft ‘laffe spotternyen’ en ‘zogenaamde geestigheden’, hoewel men niet kan ontkennen dat er af en toe iets ‘recht geestigs’ gevonden kan worden. 2. Paape schrijft over bijzondere personen. 3. Paape schrijft oneerbiedig over de godsdienst en vermeldt zaken ‘waarvan de kieschheid walgt’. - Wat dat laatste betreft: ongetwijfeld wordt gedoeld op het al te dagelijkse, inclusief het | |
[pagina 43]
| |
erotische, waarover ik hierboven schreef. Men begrijpt in het verlengde hiervan licht, dat Paapes oneerbiedige opmerkingen over de hypocrisie van sommige dominees-patriotten ook zwaar opgenomen werden. Het tweede: het satiriseren van individuen, is vanouds in de optiek van dit soort critici-moralisators een bewijs van literaire wansmaak. En het eerste, kortweg gezegd: het geestig-zijn, is niet iets waar deze recensent een zintuig voor heeft. Dit is het soort recensent dat werken van tijdgenoten als Daalberg, Jean-Paul of Sterne immer malligheid vindt. De kennis, de geestelijke flexibiliteit, de ironiserende wereldbeschouwing, het taalspel, alles wat bij dit soort literatuur hoort: dat wordt door dit type beschouwer niet (h)erkend. Hoe kan dat ook? Dat alles staat haaks op een opvatting waarin letterkunde de taak heeft voor een brede massa het (orthodoxe) algemeen ware en herkenbare te beschrijven. Daarom kan Paape glimlachend in zijn voorbericht opmerken: ‘Ontvang dan wederom een vrolijk Boek, waarde leezer! dat sommigen een gek Boek zullen noemen’. (VII) Het cursief is van Paape. Hij moet evenzeer geglimlacht hebben, toen hij in zijn ondertitel zijn schetsen noemde: ‘De natuur gevolgd’.Ga naar eind25. Die gevolgde ‘natuur’ is bij schrijvers en schilders in de oude kunstopvatting een ‘ideale’ natuur: een natuur opgebouwd uit het het essentiële en het ‘universele’ in natuur en geschiedenis.Ga naar eind26. Paape wil die natuur niet uitbeelden, beschrijven. In zijn schilderij van de natuur vindt men niet de ‘essentie’ van de landman; bij hem geen ontijdelijke herders en herderinnetjes, maar de boer van heden met de mesthopen van vandaag. Dat is ‘de natuur gevolgd’: de realiteit beschreven. De schetsen van een journalist beginnen bij het actuele. Het is een geluk achteraf, dat wij beseffen dat zijn ‘realiteit’ ook onze realiteit kan zijn. Wij zouden het niet kunnen beseffen, had hij geen talent gehad.
Inzoverre Paapes tekst een verhaal is en als fictie gepresenteerd wordt, kan De Knorrepot een roman genoemd worden. We kunnen het boek zelfs gemakkelijk promoveren tot ideeënroman. Interessanter is het om te zien of de bijzondere vorm van het werk een bijdrage levert aan het overbrengen van die ideeën en aansluit bij voorkeuren van de achttiende-eeuwse lezer. Allereerst is duidelijk dat De Knorrepot een reisbeschrijving is. Dat de wandeltocht zich in beginsel niet buiten de landsgrenzen uitstrekt, doet daar niets aan af. Het behoeft geen toelichting dat reisverhalen tijdens de Verlichting zeer populair zijn: zij worden bij honderden uitgegeven om tegemoet te komen aan de behoefte zeden en gebruiken van andere volken te leren kennen. Soms hoeft men zich niet eens in te schepen. Genoeg lezers worden geboeid door het merkwaardige binnen de eigen grenzen.Ga naar eind27. Die interesse ligt ook ten grondslag aan Le Francq van Berkheys Natuurlijke Historie van Holland (1769-1811, 9 dln.). Bij reizen in het binnenland valt eveneens te denken aan de talloze arcadia's, half fictie, half geschiedenis, waarin een reisgezelschap kennis maakt met de topografie van stad of streek, en vergast wordt op poëzie en verhalen die met de locale geschiedenis verband hebben. Dat begon met Johan van Heemskercks Inleydinghe Tot het ontwerp van een Batavische Arcadia (1637). Nog na Paapes tijd kon men de laatste uitlopers van zulke arcadia's lezen, in de vorm van roman-achtige werken als door Adriaan Loosjes: bijvoorbeeld diens Hollands Arkadia of wandelingen in de omstrekenvan Haarlem (1804). In zekere zin is Paapes boek een reis door vergelijkbare Batavische contreien: wij vinden schetsen van een (politiek) landschap. Nieuw-Arcadië (de Bataafse Republiek) blijkt echter bedorven. Juist en ook op het platteland blijkt er iets danig verkeerd gegaan te zijn met die gelijkheid en broederschap tussen de herders en herderinnetjes. | |
[pagina 44]
| |
Nu stelt Paape het zo voor alsof zijn werk ‘fictie’ is; hij laat het aan ons over te besluiten of de wandelervaringen van Jaspert en Julfert met de realiteit uitstaande hebben. Dat maakt zijn boek tot een voyage imaginaire. Ook in dit geval zal niet toegelicht hoeven te worden, dat tijdens de Verlichting de lezers verzot waren op dergelijke werken. Ik hoef slechts Swifts Gulliver 's Travels te noemen.Ga naar eind28. Dergelijke werken boden de thuisblijvende lezer de gelegenheid ‘alternatieve’ samenlevingen, maatschappijvormen te ‘ontdekken’ en zich te realiseren dat in Europa of in het eigen land merkwaardige en onverdedigbare ideeën en praktijken bestonden, bijvoorbeeld op het punt van opleiding, man-vrouwverhouding, regeringsvorm, religie. Voor dat soort zaken bestaan doorgaans in het onbekende land heel wat betere oplossingen. Een imaginaire reis houdt de Europeaan vaak een spiegel voor. In de imaginaire reis De Knorrepot en de Menschenvriend trekken we door een land waar de ideale staatvorm is ingevoerd en waar de burgers zelf voor het eerst het voor het zeggen hebben. Helaas: Et in Arcadia ego! Zoals zelfs in Arcadië de dood binnensluipt, zo is ook hier het eerste (en ernstigste) bederf in die paradijselijke republiek zichtbaar. Zelfbelang en egoïsme beheerst de gekozen vertegenwoordigers. Daardoor dreigt het gemenebest van vrijen en gelijken opnieuw te verworden tot een elitair bestel. De enkelingen die nog wel de republikeinse ideologie aanhangen, gebruiken totalitaire technieken om hun mening te doen zegevieren. Ook De Knorrepot houdt Nederland een spiegelGa naar eind29. voor: een biechtspiegel. Het dwingt de lezer zich te realiseren: is dit fictie of niet? Ken ik dit land? - Het gevolg: ken ik mijzelf wel? Wat zijn mijn denkbeelden over de staat; wat doe ik eraan, om te zorgen dat degene die ik kies niet van het rechte politieke pad afwijkt? Verpakt binnen deze imaginaire reis zit nóg een imaginaire reis. Het betreft het subgenre van het Zuidlandverhaal. In dit soort imaginaire reizen belandt een schepeling door toeval of ongeluk (daarin lijkt het vaak op een robinsonade) op een eiland, dat vaak continent-groot is, en dat zich ergens in het Zuiden van de Indische of Stille Oceaan bevindt. Het is het lang gezochte Terra Australis, het vijfde continent. Het is evenwel geen luilekkerland met wuivende palmen en wiegende zangeresjes, maar een in zijn lange geschiedenis tot volle wasdom gekomen rijk, waar wijsheid heerst en in de loop der eeuwen evenwichtige oplossingen bereikt zijn. Een boeiend voorbeeld van zo'n zuidlandverhaal is Smeeks' Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes (1708).Ga naar eind30. Eerder maakte ik melding van het feit dat de vrienden door een storm belanden op een eiland in de Zuiderzee (even verwachten we een robinsonade). Dit ongenoemde eiland heb ik voor het gemak Urk genoemd - mede omdat het ‘Urk’-thema wel meer gebruikt wordt in politiek-geïnspireerde verhalen.Ga naar eind31. Hier hebben wij in wezen met een Zuidzeeverhaal te maken (misschien kunnen we gaan spreken van een sub-subgenre: Zuiderzee-verhalen). We treffen op dit eiland een samenleving die afwijkt van de rest van de wereld/Republiek. De episode beslaat veel ruimte (141-160). Omdat deze ‘eiland’-samenleving ideale trekjes heeft, bovendien meer dan de rest van het boek aanleiding geeft tot principiële gedachtevorming, moet ik uitvoeriger zijn over deze ontropische verrassing. De schipbreukelingen worden rondgeleid door een gids-visserman (Het is een eigenschap van Zuidzee-verhalen, dat er immer een gids is, veelal een filosofisch type, die de reiziger informeert over de wereldbeschouwing van het land. Later blijkt ook deze visserman een wijsgeer te zijn, van het vasteland gekomen, hier genietend van een volledige rust). Er valt niet veel te bezichtigen. Alles heeft een ‘aartsvaderlijke | |
[pagina 45]
| |
eenvoudigheid’, de bewoners zijn navenant. Afwijkende types zijn de municipalen (raadsleden) maar deze figuren worden door de eilanders beschouwd als niet volwaardig.Ga naar eind32. Het werkelijke leven gaat volledig buiten deze pro forma regering om, volgens eeuwenoude zeden. Rechters bijvoorbeeld zijn niet nodig: erger straf dan algemene verachting bestaat niet. ‘Iemand, die zig moedwillig aan deeze kleine maatschappij vergrijpt, word, als 't ware, een banneling te midden der saamenleeving’ (152). Kortom: Uit dit alles kunt gij ligtlijk opmaaken, dat het volk van dit eiland zig zelve regeert; dat het geen gouvernement of municipaliteit noodig heeft, en dat, vermits er toch eene regeering wezen moet,Ga naar eind33. de eilanders, veel gelukkiger zijn, met municipaalen, dat speelzieke kinderen, of goede gekken zijn; dan zij wezen zouden met die verstandige en vernuftige wijshoofden, die de natuur en het instinct van deeze vischmensen zouden willen veranderen en verknoeïen (153) De ‘Urkers’ trekken zich van geen maatregel of standpunt van het gezag iets aan: omdat die niets uitstaande hebben met hun levenswijze en daarmee ook niet te combineren zijn. Een nieuwe belasting bijvoorbeeld? Geen nood - waar niets is, kan niets gehaald worden. Jaspert en Julfert vinden dus feitelijk een volk zonder regering. Een wenselijkheid? Of iets, alleen wegens de beperktheid van zo'n eiland mogelijk? Deeze visschers hebben geen andere godsdienstige gevoelens, dan die der billijkheid, der rechtvaerdigheid en der menschlievendheid, schoon zij den naam van deeze of die gezindheid hebben overgeërfd. - De municipaalen mogen hen verzoeken tot het planten eener vrijheidsboom, en tot het dansen om denzelven; - de visschers komen niet [...], zij droogen of breiden hun netten; steken in zee en vangen visch. (154). In ‘religieus’ opzicht lijken de Urkers dus het standpunt te delen van de inwoners van Krinke Kesmes: georganiseerde of dogmatische godsdienst is een gepasseerd stadium, een algemenemoraal daarentegen vanzelfsprekend. In het politieke daarentegen zijn zij absent. Dat lijkt gebillijkt door de omvang van dit eiland. Impliciet is de stelling: een ‘extra’ laag van bestuurders is feitelijk niet nodig, wanneer de strijd om het blote bestaan alle aandacht vergt. Om dezelfde reden ligt het voor de hand dat ook andere in ‘utopia's’ zo gewone discussiethema's als opvoeding en dergelijke niet aan de orde gesteld worden. | |
Politieke verwijzingen. Paapes standpuntPaape schrijft dus ‘schetsen’ en geeft ‘caracters’, zoals hijzelf in de titel aangeeft. In het algemeen dient men dergelijke termen literair te interpreteren als: het neerzetten van types, met vaste eigenschappen. Zulke types komt men in de dagelijkse realiteit niet tegen. Wel zou men een groot aantal individuen kunnen herkennen als vertegenwoordigers van de ‘soort’. Iedereen kent dergelijke karakters uit het toneel of de romans van die tijd: de vrek, de zuinige vrome, de rondborstige Hollander, de onvoorzichtige jongedame. Ook tijdschriften grossieren in essays als ‘Het caracter van de student’. Hier is verband met de oude taak der letterkunde: universele trekken te schetsen, waarvan het individu kan leren. Er zijn schrijvers bij wie men om ‘karakters’ te schetsen in de leer kan gaan: Theophrastus, La Bruyère, Marmontel. Paape staat in deze traditie. Maar er schuilt bij hem een addertje onder het gras. Waarom, bijvoorbeeld, is de paskwilschrijver Esgangarato doodmager en wordt hij | |
[pagina 46]
| |
vergeleken met het geraamte van een schapendiefdat vermist wordt uit de anatomiekamer (111)? Die details zijn niet functioneel in het verhaal. Waarom heeft een comitélid een stem als een weesmeisje (33)? Waarom is de jacobijn die Jaspert en Julfert laat arresteren een ‘klein mannetje’, een lichtmis, en nog heel wat meer (130)? Steeds: details die niet nodig zijn, zelfs onverwacht. Bij satirici is achterdocht altijd op zijn plaats: gaat het niet om een individu, verschreven tot karakter? Zelfs Van Effen gaf toe dat zijn algemene karakters wel eens gebaseerd waren op particuliere ervaringen. ‘Particulariseren’ behoorde echter niet tot de goede mores in de literatuur. Paapes voorbericht bestaat dan ook voor een groot deel uit een verdediging op voorhand; maar hij eindigt met een verkapte uitnodiging: ‘Ontvang, zeg ik, dit Boek! Wees echter voorzigtig in 't maaken van toepassingen; want de bewijzen komen voor uw rekening.’ (VIII) Dit moet ertoe geleid hebben dat de lezer ging zoeken op wie die individualiserende details toepasbaar konden zijn. Ik denk dat vele van Paapes karakters inderdaad afgeleid zijn van reële personen. Dat stelde, voor één geval, ook al de recensent van de Letteroefeningen vast. Hij maakte zich er kwaad over dat de krijgshaftige doopsgezinde dominee Arendsneus (die wij hierboven ontmoetten) dezelfde was als de Leeuwarder dominee Staal. Dat de recensent er vooral over gebelgd was dat de informatie over de handel en wandel van de geestelijke verkregen werd via de smous Levi, zegt iets over de schrijver (de doopsgezinde Loosjes?), maar het maakt zijn bewering niet minder waar. Ik acht het dan ook mogelijk - maar niet mijn taak - een groot aantal beschreven gezagsdragers bij nader onderzoek te identificeren.Ga naar eind34. Het onderzoeksveld kan beperkt blijven. Het ligt voor de hand, gezien het Leeuwarder avontuur, Friesland (Paapes eigen territoir op dat moment) onder de loupe te nemen. Het is licht te begrijpen waarom de vrienden dit politiek Abdera overzee ontvluchten, naar de eigenlijke Bataafse Republiek: Holland. Waar deze referentialiteit een feit is, verklaart het ook de lange discussie (99 e.v.) over het nut van persoonlijke aanvallen in pers en satire. Aangezien onze tekst een politieke satire is, moeten wij kunnen vragen waar de auteur in (breder) politiek opzicht staat. De auteur Paape. Niet: de burger Paape. Die auteur laat zich daar niet over uit. In het hele werk vinden we geen concreet houvast wanneer wij willen sonderen wat de politieke filosofie van ‘Paape’ kan zijn. Duidelijk is dat wij in eerste instantie slechts de stemmen horen van de personages Jaspert en Julfert. De optimist en de pessimist, de realist en de utopist. Kiest de auteur? De strijd lijkt aan het einde onbeslist: de twee keren terug naar huis, om de verdere ontwikkelingen af te wachten. Ontwikkelingen die (zullen) plaatsvinden tijdens en na het verschijnen van De Knorrepot en de Menschenvriend, binnen de concrete ruimte van de Bataafse Republiek. In het verhaal als geheel lijkt echter op een cruciale plaats, aan het einde (de slotscènes in Holland hangen er maar zo'n beetje bij), de Urk-geschiedenis geplaatst te zijn. Daar vindt ook het gidsende debat met de wijsgeer-informant plaats. Het is zonder meer duidelijk dat de hier gevonden samenleving ideale trekjes heeft. Er heerst ‘aartsvaderlijke eenvoud’, er is een ondogmatische basismoraal (de bewoners hebben een ‘natuurlijk instinct’ voor gelijkheid en broederschap, 155). Er is weliswaar een politieke kaste, maar die wordt door de rest van de bevolking gemeden en heeft feitelijk geen invloed. De filosoof van het vasteland wil hier wonen, na lang in de wereld rondgezworven te hebben (158). Dat alles moet tenminste Julfert aanspreken: Julfert, die van de twee het meest moeite heeft met de politieke realiteit in eigen land. Wat kan de knorrepot, de dromer-idealist, | |
[pagina 47]
| |
zich beter wensen? Wordt hier door de auteur niet een milieu geschetst waarin Julfert niets meer te knorren heeft? Kunnen we daarom niet aannemen dat auteur Paape het hart van een Julfert heeft? Waarom anders, na de ervaringen in het republikeinse Babel, deze ministaat aan het eind van zijn werk? Is het geen expressie van de verlangens van de auteur zelf? Deceptie! Wanneer het schip gerepareerd is, zijn de vrienden blij. Vreemd genoeg vooral Julfert. Nadat zij in het begin gewenst hebben dat ‘het in de bataafsche republiek even eens zo mogt zijn’ begint ‘de diepe stilte, waar in deeze visschers bestendig leefden [...], hen eindlijk te vervelen’ (158). Op dat moment ontspint zich een (eind)discussie tussen vooral Julfert en de gids-wijsgeer. Een veelzeggende discussie. Het gaat om de essentie van Urk, de essentie van het Babel dat de Republiek is, en het streven van het individu in beide samenlevingen: Dagt ik het niet wel, zei de wijsgeer, die dit gezegde van Julfert [over de verveling] hoorde, dat eene maatschappij, waarin alles zo goed gaat, als het, in evenredigheid met haare kragten en zedenlijke gesteldheid, met mooglijkheid gaan kan, u spoedig verveelen zou! Gij zijt bestemd tot de onrust, en de onvergenoegdheid is uw instinct.Ga naar eind35. - Indien gij [...] in den hemel wierd overgebragt, gij zoud er even zoo zeer op de engelen en hunne rangen [!] knorren [!], als gij, hier op aarde, op het volk en derzelver geconstitueerde magten doet. - Wat kunt gij meer begeeren, dan dat de zaaken hunnen natuurlijken loop hebben? Als Paape dit wijsgerig vermaan op dit cruciale moment geplaatst heeft ter toetsing van zijn eigen denken en doen, dan vind ik het moeilijk daaruit conclusies te trekken. De wijsgeer lijkt een soort stoïsche ataraxie aan te bevelen, althans in die gevallen waarin de wereld zich niet wenst te schikken naar de wensen van het individu. Welk standpunt is dat, niet in stoïsche maar in achttiende-eeuwsetermen? Is het tóch een Leibniziaansegedachte: | |
[pagina 48]
| |
dat deze wereld de beste der mogelijke werelden is? Is het een begrijpen van de ironische Fable of the Bees van Mandeville: dat ook onrecht recht als bijproduct heeft? Toch lijkt de eiland-wijsgeer door auteur Paape veroordeeld: want de tekst betitelt hem als een der ‘stillen in de lande’: bijbelse term (anawim Jahweh) voor die ‘eenvoudigen’ en armen die zich niet inlaten met de wereldse bekommernissen, maar hun aandacht bewaren voor het Hoogste. Veroordeeld? Toch niet. Want wat de les zou kunnen zijn, is dit. In dit gesprek erkent de wijsgeer als oorzaak van de legitieme onrust bij de vrienden; hun eigen instinct. Het kernpunt van zijn hele betoog is trouwens: je moet geen verzet bieden tegen wat niet tegen te houden is. Welnu, wat onombuigbaar is bij de vrienden, is hun ‘instinct’; hun karakter, waarmee zij politieke idealen nastreven en - elk weer anders, ook dát is onvermijdelijk - situaties beoordelen. Dat betekent dat Jaspert en Julfert elk op hun eigen wijze ‘gelijk’ hebben. De wijsgeer ook, trouwens. Zij hebben de morele plicht hun karakter (instinct) te volgen. Paape bouwt hier als het ware een nieuwe kantiaanse categorie, ‘karakter’, als ijkpunt voor gedrag en mening, in zijn tekst in. Het betekent dat de auteur Paape erkent dat beider zienswijze, naast elkaar, recht van bestaan hebben. Het is wel zo, dat de auteur omderwille van de dromen van Julfert een reis laat beginnen. Omderwille van Julfert schept hij een ‘Urk’ (dat is voor Jaspert niet nodig; diens genen weten met onvolmaakte samenlevingen om te springen). Omderwille van Julfert wordt een uiteenzetting gegeven, ten gevolge waarvan Julfert een verklaring krijgt voor de noodzaak Julfert te zijn: een knorrig idealist in een Babelse omgeving. En dáár is een connectie met de auteur Paape. Het boek draait om Julfert. Auteur Paape moet met Julfert in het reine komen. Misschien weten we daarom nog niet welk maatschappelijke instinct burger Paape drijft. Aan gissingen wil ik me ook niet wagen; dat is zijn eigenlijke biograaf al te na. Op basis echter van de lezing van uitsluitend De Knorrepot en de Menschenvriend, moet geconcludeerd: Il faut cultiver son jardin politique - pour soi-même. |
|