Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 19
(1996)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Stof van Dichterspennen
| |
[pagina 15]
| |
van de twee geslachten overheerst en wat domineert, bepaalt uiteindelijk het geslacht. Medische observaties bevestigden deze Grotiaanse eenvoud. Nicolaas Tulp onderzocht in 1641 Hendrickgen Lamberts van der Schuyr en meende dat ze hoofdzakelijk vrouw was en bijgevolg als vrouw beschouwd moest worden.Ga naar eind4. In 1720 suggereert Lambert Bidloo dat een langdurige ervaring in hermafroditisme-onderzoek hem tot eenzelfde slotsom bracht: Of 'er ware Hermaphroditen, (menschen van tweederhande Sexe) zyn, daar af heeft men veel vertellingen; dog ik heb ze altoos bevonden in de eene, of andere der leden slegts wat uyterlyke schyn dragende, hoe wel zy (om den broode) stoutelyk, en zeer onbeschaamd voorgaven, en veynsden in beyde volkomen te zyn.Ga naar eind5. Volgens De Groot en Bidloo bestond hermafroditisme dus eigenlijk niet. Logische en empirische overwegingen speelden bij de ontkenning van hermafroditisme de hoofdrol. Er waren ook wat andere geluiden. In 1715 publiceerde de jurist A.A. Pagenstecher in Groningen zijn Admonitoria ad Pandectas en in paragraaf 49 was hij met het hermafroditisme niet zo snel klaar als Grotius. In de september-aflevering van de Boekzael van 1715 kon in het uittreksel gelezen worden: Uit het recht der natuure kent men van de Redelyke schepselen niet anders, dan menschen en vrouwen, mannen en wyven, vryers en vrysters, jongens en meisjes (zoo dunkt ons, dat de benoemingen tegen elkanderen moeten gestelt worden, zal de tedere sekse geenen naem meer hebben) maer de Rechtgeleerde weet hier ook van Hermafrodyten.Ga naar eind6. Veel meer dan een terloopse erkenning van het hermafroditisme lijkt de beschouwing in 1715 niet op te leveren. Belangrijker is het Pagenstecher-uittreksel om een andere reden: het grootste deel van het extract is gewijd aan de hermafrodiet in de literatuur. Er wordt verwezen naar Ovidius en het vierde boek van zijn Herscheppingen en naar het achtste boek van Valerius Maximus. Slechts enige woorden worden vuil gemaakt aan ‘eenen Daniël Burghaver, Kleermaeker en Soldaat, die in Italië van eene Dochter in de kraam kwam’. Literatuur lijkt bij het hermafroditisme als kenbron belangrijker dan de observatie. Voor alles is de hermafrodiet een personage uit de literatuur. Slechts schoorvoetend wordt bij authentiek hermafroditisme stilgestaan. In juridische zin bestaat de hermafrodiet in 1715 ternauwernood. Zou Bidloo hierop doelen toen hij over het hermafroditisme opmerkte: ‘daar af heeft men veel vertellingen’? De prominentie van de hermafrodiet als literair speelgoed blijkt pas goed uit de wedstrijd die in de Boekzael wordt gehouden. In oktober 1716 worden lezers van het tijdschrift opgeroepen om hun krachten te beproeven op de vertaling van ‘het beroemde Latynsche puntdigt van het Manwyf (Hermafroditus)’.Ga naar eind7. Dat het hier geen dubieus karweitje betreft, wordt duidelijk waar het tijdschrift laat weten dat het epigram door Politianus, Lascaris en De La Monnoye ‘om stryt’ in het Grieks vertaald is, terwijl de laatste en Niklaes Bourbon getracht hebben het in het Frans te vertalen. Succes heeft het Boekzael-initiatief zeker. Liefst 21 inzendingen bereiken de redactie van het tijdschrift, dat zich juist op dat moment vaster voet probeert te verwerven in domineesland. De meeste inzendingen zijn anoniem - uitzonderingen zijn de medicus D. Havart, de winnaar Johan van Doesburg en M. Kind -, maar niemand stoort zich aan het onderwerp. Hermafroditisme wordt door | |
[pagina 16]
| |
de 21 christelijke heren niet gerecipieerd als een fenomeen dat de geslachtelijke identiteit bedreigt, maar veeleer als een literatuur geworden speling van de natuur. Eén van de inzenders gaf als appendix bij zijn vertaling dan ook het volgende rijmpje: Hy is de stof van Dichterspennen,
Daar vaârtje en moêrtje in is te kennen.Ga naar eind8.
Behalve van de 21 inzenders zijn ongeveer uit dezelfde tijd hermafroditisme-verzen bekend van Pieter Poeraet, Lukas Pater en Jacob Campo Weyerman. Poeraet, redacteur van de Boekzael, en Pater vertaalden hetzelfde epigram, maar dongen niet mee naar de overwinning. Weyerman vertaalde in De Zeldzaame Leevens-Byzonderheden (1738) een hermafroditisme-vers van John Dryden, naar hij zelf verklaarde.Ga naar eind9. Het papieren, literaire karakter van de hermafrodiet vormt voor het kluchtpersonage Lubbert in De Belachchelyke Lotery (1719) van Willem van der Hoeven voldoende aanleiding om wanneer er over hermafrodieten gesproken wordt op te merken: ‘daar ik wel van heb gelezen’.Ga naar eind10. In zijn beschrijving van Maria van Antwerpen haakt Kersteman aan bij deze literaire hermafroditisme-traditie, waar hij in de inleiding opvallend gebruik maakt van de term Metamorphoseering en zo naar Ovidius verwijst. Maria van Antwerpen is ongetwijfeld echt, maar in de beschrijving die Kersteman van haar geeft, is ongemerkt de nodige ‘literatuur’ gekropen. Het komt mij voor dat in de perceptie van travestie literatuur een belangrijke rol speelt. Steeds weer wordt gesuggereerd dat meisjes die de broek aantrekken tot dit wonderlijke gedrag gekomen zijn door lectuur. In De Románzieke Juffer (1685) van Bernagie dreigt Isabelle de broek aan te trekken na lezing van travestieromans.Ga naar eind11. Kersteman laat weten dat één van de argumenten die Maria van Antwerpen had om in haar nood te kiezen voor de redding van ‘Mans gewaed en wapenen’ bestond in ‘Heldhaftige voorbeelden dat Vrouwen sig in den Krygs-Dienst met Lof en Eer gequeeten hebben’.Ga naar eind12.
Travestie kwam ook in werkelijkheid voor. De door Dekker en Van de Pol samengestelde lijst van vrouwen die mannenkleren aantrokken, is lang en indrukwekkend.Ga naar eind13. Bijzonder was travestie desondanks. De opwinding die Kersteman bespeurde in Breda toen Maria van Antwerpen werd vrijgelaten, laat zien hoe uitzonderlijk het fenomeen van de travestie was. Voor hermafroditisme geldt hetzelfde: de aanblik van een echte hermafrodiet was bepaald geen alledaags verschijnsel. In 1752 was er in Den Haag zo'n buitenkansje: een achttienjarige hermafrodiet werd als een kermisattractie aangeboden. Wel wat goedkoper was de hermafrodiet in Den Bosch. En niet alleen goedkoper, maar ook doder. In de bovenkamer van het Bossche rariteitenkabinet huisde tenminste sinds 1686 een ‘Harmafraudit’.Ga naar eind14. In het kabinet aan de Vuchterstraat was de bovenkamer een waar knekelhuis: het bood behalve aan de ‘Harmafraudit’ nog onderdak aan ‘het Geraemte van een Dwerghsken van twaelf jaren’ en ‘Drie Kinderkens gebooren van een Soldaeten Vrouw verschrickt zijnde op drie Koningenavont van jongens die met de sterr' gingen’. In de catalogus van de verzameling die in 1730 verscheen, komt de hermafrodiet nog gewoon voor. Er is goede kans dat Jacob Campo Weyerman die meer dan eens lelijke woorden spendeert aan de Bossche kamer, zich heeft vergaapt aan de hermafrodiet.Ga naar eind15. Belangrijker dan de vraag of Weyerman de Bossche hermafrodiet ooit zag, is de vraag welke betekenis in 1686, 1730 en 1752 gehecht werd aan de hermafrodiet. In 1686 en | |
[pagina 17]
| |
1730 maakte de hermafrodiet in Den Bosch deel uit van de rariteitenkamer. De rariteitenkamer beoogde een wereld binnen handbereik, een wereld in het klein te zijn. Dat daarbij een eervolle plaats gegund werd aan het bijzondere, het verbazingwekkende behoeft niet te bevreemden. In de Bossche rariteitenkamer illustreerde de hermafrodiet de wonderlijke veelvormigheid van het door God geschapene. De aarde herbergde vreemde kostgangers en de hermafrodiet was er één van. De kritiek op het rariteitenkabinet, onder andere krachtig geuit in het werk van Jacob Campo Weyerman, demonstreert dat ongeveer vanaf 1720 het geloof in de ideologie van de verzamelingen begon te tanen. Het lijkt erop dat het rariteitenkabinet in minder geleerde handen overging en zo zeer de ogen van ongeletterden wist te treffen dat de elite besloot de neus op te halen. Het groteske en bizarre maakte in 1686 nog organisch deel uit van de pre-museale collectie in de rariteitenkamer, na 1720 worden de hermafrodiet en andere verwonderlijke geraamten en voorwerpen langzamerhand gebannen uit de belangstelling van de elite.Ga naar eind16.
Hermafroditisme mocht dan in de waarneming van De Groot en Bidloo niet bestaan, voor veel dichters en verzamelaars was de hermafrodiet tot globaal 1720 desondanks amusant en leerzaam speelgoed. De hermafrodiet rekte nadien in rariteitenkabinetten een droef en stoffig bestaan. Alleen als kermisattractie was er voor de hermafrodiet nog enig succes weggelegd. In Den Haag werd in 1752 de hermafrodiet van Franse komaf als een wonder van de natuur gepresenteerd. Een jaar daarvoor had Kersteman op vergelijkbaar sensationele wijze Maria van Antwerpen gepresenteerd als speling van de natuur: in zekere zin vormde Maria met haar ‘mannelyke Inborst’ en haar ‘Dragonderagtigheid’ een geïsoleerd gepresenteerde rariteit. In rariteitenkamers, op de kermis en in de literatuur, daar bestaat de hermafrodiet. Het is in diezelfde wondere wereld van rariteiten, kermisrumoer en verhalen dat de vrouw in mannenkleren bij voorkeur optreedt. Hermafrodieten en vrouwen in mannenkleren zijn in de achttiende eeuw op hun best als personages van papier, als ‘stof van Dichterspennen’. |
|