Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 18
(1995)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Jan Pieter van der Steen (1772-?)
| |
[pagina 112]
| |
U vindt tamelijk bekende figuren. Bijvoorbeeld uit het Leidse politieke leven (Karel de Pecker; de vrijkorpscommandant Van den Santheuvel) en uit de Leidse uitgeverij (Du Mortier). Net als in Haarlem waren hier poëtische of kunstzinnige bijdragen in het burleske genre verplicht, en voerden de leden de namen van komische, satirische of anderszins vrolijk geachte schrijvers en kunstenaars. Hier ontmoeten we alzo Swaanenburg (Cornelis van der Reyden), Casteleyn (Dirk Onderwater), Bellamy (Dirk Dorsman), Langendijk (E.J. van Roijen), Poot (A. Soek), Coster (Pieter van Hoogeveen), Focquenbroch (Karel de Pecker), Zeeus (David du Mortier), Scriverius (Pelt), Dousa (Diederik van den Santheuvel), Joost van Geel (J.C. Potgieter), Luyken (Nicolaas van der Worm); en... Weyerman (Jan Pieter van der Steen). Blijkens de notulen wordt de laatste ook genoemd: ‘de spinhuisboef’ (p. 160). Wie is deze Weyerman, deze Jan Pieter? Van der Steur is zo goed geweest zijn doopceel te lichten: ‘Lid van 1796 tot ca. 1798. Hij was gedoopt te Leiden op 13 september 1772 als zoon van Jan van der Steen en Judith Chaudron. Op 19 juni 1790 werd Johannes Petrus van der Steen 21 (sic, lees 17 jaar) oud, schilder, veroordeeld wegens belediging van de Stadhouder, straatschenderij en mishandeling, tot een boete van f 5000,-. Vermoedelijk heeft hij minimaal in voorarrest gezeten, wellicht op 's-Gravensteen, en heeft hij daaraan zijn pseudoniem ontleend! Hij was gehuwd met Adriana Cornelia van Hoeij. Tussen 1792 en 1796 werden drie kinderen gedoopt. In 1796 werd hij benoemd tot gecommitteerde voor het concipiëren van het regeringsreglement, onder meer samen met Van der Reyden en Dirk Onderwater. Tevens was hij sedert 24 november 1795 lid van de Raad (vgl. de Heerenboekjes). Zijn echtgenote vertrok 15 april 1804 naar Nijmegen. Zijn vertrek of overlijden is te Leiden niet aangetekend.’ (p. 164-165). Het feit dat Van der Steen schilder is geweest, en daarnaast gevangen heeft gezeten, lijkt een plausibeler verklaring voor het feit dat Van der Steen binnen Democrietse kringen ‘Weyerman’ heette, dan het blote feit van zijn ‘vermoedelijk voorarrest’. Het maakt echter nieuwsgierig naar zijn eventuele poëticale of kunstzinnige bijdragen aan de geschreven en getekende stukken, aanwezig in het archief ‘Democriet’. Helaas is dat archief voor de duur van de tentoonstelling over het Haarlemse Democriet uitgeleend aan het Teylers Museum. Daarnaast is het op dit moment weinig aanlokkelijk in het Leidse Gemeente-archief uitvoeriger onderzoek te doen naar onze Weyerman. Het archief is tijdelijk (?) ondergebracht in een bedompte noodbehuizing waar men zich nauwelijks kan wenden tussen de genealogen. Evenwel bevond ik dat Van der Steens gevangenschap het epitheton ‘vermoedelijk’ niet verdientGa naar eind1.. Het is namelijk een feit. Het werpt bovendien licht op het ‘oplopende’ karakter van Van der Steen - iets waarin hij zeker te vergelijken valt met de eerste Weyerman. Wel moet hier rekening gehouden worden met het feit dat de beschuldigingen tegen de patriot Van der Steen komen uit de mond van de na de contrarevolutie van 1787 aangestelde Orangistische hoofdschout, mr. Adriaan van Heusden. Hoe dat zij, in de Criminele klachtboekenGa naar eind2. vinden we diens voor de criminele vierschaarverwoorde eis ‘in cas van delict’ tegen Jan Pieter, ‘minderjarig Jongman’. Die zit op dat moment gevangen op 's Gravensteen (de Leidse gevangenis sinds de Middeleeuwen). Wat is het geval geweest volgens de schout? Jan Pieter was volgens hem sinds lang berucht wegens zijn los, ongebonden en baldadig gedrag. Hij had al eerder de attentie van justitie gehad, wegens zijn in 1785 | |
[pagina 113]
| |
gepleegde wanbedrijven, in de herbergen De Groene Papegaai en Het ZwijnshoofdGa naar eind3.. Maar nu was hij alle perken te buiten gegaan. Op 27 april 1788 had hij in de herberg Het Fonteintje, aan de Rijndijk onder ZoeterwoudeGa naar eind4., tijdens het kolven enkele toeschouwers (Orangisten?) ‘op een schimpagtige wijze’ aangezien en hen door ‘gebaarden’ geïnsulteerd. De schout vervolgt met te beschrijven hoe Jan Pieters uitstapje verder verloopt. Hij was naar de stad (Leiden) teruggekeerd in een met twee paarden bespannen chais of cabriolet, met twee studenten naast zich, en twee andere studenten, lopend, opzij. Zij reden langzaam over de Rijndijk naar de stadspoort, vloekend en schimpend tegen voorbijgangers: ‘Hier Oranje Blixems!’ Tegelijk zongen zij liedjes die honend waren voor de stadhouder. Het ging zo door tot de Koolstraat, bij de stalling en het achterhuis van zijn vader. Zij gingen het voorhuis in (blijkbaar aldaar aan de Oude Vest), en hingen uit de ramen. Later begonnen zij op de stoep voorbijgangers de weg te belemmeren. Ze hadden getrokken degens, en pistolen in de hand; en riepen ‘Wy zullen alle die Oranje klanten de kop afhakken’, en: ‘Hier Oranje Blixems, kom nu hier, nu moet gy er aan, wy zullen die Oranje Blixems maar eens helpen’. Ze liepen met ‘het geweer over de stenen schrapend’, en sloegen af en toe naar de toelopende menigte. (Een en ander lijkt mede een tafereel van corpsbrallerige brooddronkenheid, gezien die vier studenten). Maar het werd erger. Op zeker moment zetten zij een aanval in, en achtervolgden met hun vijven de dan vluchtende menigte, ‘houwende en hakkende na deezen en geenen’. De weglopende Frans Kettenis kreeg een sabelslag over het hoofd en werd gebracht in het huis van de herbergier Coenraad Kruger, aan de Oude Vest. Hij, de schout, had op het vernemen hiervan direct een arrestatiebevel gevraagd aan de schepenen. Het werd hem geweigerd. De verdachte is de stad uitgegaan. Hij nam zijn verblijf buiten Haarlem, bij herbergier Albert Meijer, aan de Cleverlaan. Daar echter gedroeg hij zich zo erg, dat hem na detentie van enkele dagen stad en jurisdictie van Haarlem ontzegd werd. Na uitgebreider informatie over de gebeurtenissen van de 27e april gekregen te hebben, vroeg hij, schout, op 4 augustus 1788 opnieuw een arrestatiebevel. Het fiat kwam op 2 september. Gevolg: Van der Steen werd 28 september 1788 te Amsterdam gearresteerd. Bij verhoor heeft de verdachte de feiten ontkend of genegeerd. Volgens de schout betrof het echter ernstige zaken: zware beledigingen tegen verschillende personen, injurieus gedrag tegen de stadhouder, verregaande straatschenderij etc. Hij verzocht lijfstraf! De afloop is voor ons minder interessant. Pierre Benezet is de verdediger van Van der Steen. Hij rekt de zaak, laat getuigeverklaringen aanrukken, wil Van der Steen op erewoord vrijlaten. Die tijdelijke vrijlating geschiedt pas op 16 april 1790, mede omdat Van der Steen intussen tegen een voorlopig vonnis in appel is gegaan bij het Hof van Holland. Wat er nadien gebeurt weet ik niet. Op basis van de voorgaande, en tevens op grond van de andere door Van der Steur verstrekte gegevens, is het duidelijk dat Jan Pieter van der Steen een radicaal patriot is geweest. Hij was op zijn plaats binnen het Leidse Democriet: daar waren allen patriotten. Men ziet de parallel met het Haarlemse Democriet: ook de Haarlemmers begonnen als patriottengezelschap. Een van de ten gunste van Van der Steen door studenten afgegeven | |
[pagina 114]
| |
verklaringen is trouwens afkomstig van Samuel Iperusz. Wiselius, een ook later nog zeer bekend patriot en politicus. In welke sfeer de kunstactiviteiten van onze schilder gelegen hebben, lijkt moeilijk te achterhalen. Hij komt niet voor in het NNBW, ook niet bij Van der Aa of Scheen. Is hij bij Democriet geïntroduceerd - de notulen e.d. zijn zoals gezegd niet raadpleegbaar - door ‘Luyken’, oftewel Nicolaas van der Worm? Diens bentnaam laat eveneens een kunstzinnig beroep vermoeden. Van der Steur meldt van hem slechts dat hij substituutschout was, en daarna commissaris van politie. Bij zo 'n bentnaam was het zinvoller geweest te vermelden dat Van der Worm etser en schilder wasGa naar eind5.. Naast de politieke, en de poëticale en/of kunstzinnige belangstelling, hebben de leden van dit genootschap mogelijk nog een derde belangstelling gemeen gehad. Ik vond in de onmiddellijk tot mijn beschikking staande gegevens betreffende de Leidse - zeer patriots gezinde! - loge La Vertu, dat Van der Steens mede-Democriet Nicolaas van der Worm in 1787 een plaat en een tekening maakte voor La Vertu, alsmede een gravure van de La Vertu-penningGa naar eind6.. Van die loge waren binnen Democriet ook lid: tenminste de dichter Dirk OnderwaterGa naar eind7.; Cornelis van der Reyden; David du Mortier (in 1800); en Karel de Pecker. Misschien ook nog anderen, waaronder Jan Pieter? In dat geval zou hij opnieuw een trekje met Weyerman gemeen hebben, namelijk een belangstelling voor maçonnieke zaken. Merkwaardig is dat ook het ledenbestand van het Haarlemse Democriet vaak bestond uit vrijmetselaars, en dat er daar vele op de metselarij geïnspireerde gebruiken bestonden die naar het carnavaleske neigden. Het is voer voor cultuurhistorici om na te gaan waarom er in de achttiende eeuw soms banden blijken te bestaan tussen (patriotse of Verlichtingsgezinde) politiek, vrijmetselarij en literair-burleske genootschappenGa naar eind8.. In ieder geval kunnen we constateren, dat binnen lokale kring een politieke voorkeur vaak leidt tot een keuze voor deelname aan genootschappen met in het literaire of anderszins verwante interessen. |
|