Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 18
(1995)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd‘Mijne bedoeling is altoos geweest iedereen goed en niemand kwaad te doen’Ga naar eind*
| |
[pagina 51]
| |
jaren heeft hij, door zijn lezers voortdurend te bekritiseren, een behoorlijk verstoorde relatie met zijn publiek opgebouwd. Zo verschijnt er in 1792, ruim 10 jaar voor het verschijnen van zijn Don Quichot-vertaling, in de Monthly Review een recensie op de AanteekeningenGa naar eind3. van Van Woensel. In deze reisbeschrijving haalt Van Woensel uit naar het christendom. De lezer moet zijn kritiek echter niet al te serieus nemen, vindt hij. Hij heeft immers meer kennis van Cervantes dan van de bijbelGa naar eind4.. De Monthly Review voelt zich genoodzaakt te reageren: [...] he confesses that he knows very little of the matter, and tells us that he is much less conversant with the sacred writings, than with the works of Cervantes. A sensible man would have concealed this ignorance. He appears, indeed, to have studied Don Quichote so closely, that he has really caught the honest knight's insanity; he can seriously spur up his Rozinante to assault a windmill, which he takes for a giant, - or a flock of sheep, which he fancies a formidable army. In short, his whole attack on Christianity is exactly in the style of the battle between the hero of La Mancha and the inn-keeper's wine-bags. (Monthly Review, 1791, p. 525) De Monthly Review staat versteld van de bekentenis van Van Woensel; Don Quichot is een gek en Van Woensel zonodig nog gekker. Van Woensel heeft inderdaad - zij het op een andere manier dan de Monthly Review beweert - een speciale band met Don Quichot, Sancho Panza en Cervantes. Met een zekere regelmaat verwijst hij in zijn werk naar deze figuren en hun schepperGa naar eind5.. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Van Woensel, zoals hij in de Aanteekeningen beweert, de bijbel niet goed kent: hij neemt veelvuldig citaten uit de bijbel op in zijn werk. In 1792 noemt hij de bijbel en Cervantes nogmaals in een samenhangend verband. In De Lantaarn, een almanak die hij in eigen beheer uitgeeft, spreekt hij over de onhebbelijke gewoonte van mensen om de baas over elkaar te spelenGa naar eind6.. Vooral christenen en islamieten lijden aan deze kwaal. Veelgodendienaars als de Romeinen hadden er geen last van: Zo verre van hun geloof te willen opdringen aan de natiën, die zij onder hunne heerschappij bragten; plaatsten de Romeinen de afgodsbeelden der veroverde volkeren in hunne kerken naast de hunnen; en deeze poppen stonden 'er zo vreedzaam naast elkander, als nu op elkander voor mij op tafel leggen 't N.T. en Cervantes. (De Lantaarn, 1792, p. 123) Er ligt een boek van Cervantes, hoogstwaarschijnlijk de Don Quichot, op het bureau van Van Woensel; 10 jaar voor het verschijnen van zijn vertaling van dit werk. Zou hij er al die tijd mee bezig zijn geweest? Het is verleidelijk om dit aan te nemen. Niet alleen vanwege de verwijzingen naar het boek in eerder werk van Van Woensel, maar ook vanwege de levensloop en levensvisie van Van Woensel. Van Woensel zal niet alleen respect hebben gehad voor Cervantes, maar vooral ook voor diens helden Don Quichot en Sancho Panza.
Van Woensel is geen bedaarde huisvader. Integendeel, hij heeft zijn leven lang veel gereisd en is, voor zover bekend, nooit getrouwd geweest. Op 25-jarige leeftijd vertrekt hij om onduidelijke redenen naar Rusland. Hij werkt daar zes jaar als arts bij het adellijke land-cadettencorps van St. Petersburg. Terug in Nederland wordt hij arts bij de marine in Amsterdam. | |
[pagina 52]
| |
In 1784 gaat hij weer op reis, ditmaal naar Turkije, de Krim en Rusland. De Aantekeningen doen verslag van deze reis. Het is onbekend waarom hij deze reis onderneemt en hoe hij tijdens de reis in zijn bestaan voorziet. Waarschijnlijk is hij enige tijd als arts in dienst van de Russische vloot. Reizen is voor Van Woensel doel op zich. Hij is van mening dat de mens door ervaringen en kennis op te doen, een onafhankelijke, doordachte mening kan vormenGa naar eind7.. Het reizen wordt ook een ziekte voor hem. Hij vermeldt dat hij nergens meer kan aarden en dat alles hem zeer snel verveeltGa naar eind8.. Terug in de Republiek wordt hij weer marine-arts. In die functie maakt hij in 1794 een reis naar West-Indië. Ook verblijft hij in 1796, in opdracht van de Commissie van Buitenlandse Zaken, een half jaar in St. Petersburg. Tot zijn dood, in 1808, verblijft hij in Nederland en publiceert hij nog verschillende werken, onder andere over Rusland. Intussen geeft Van Woensel ook een almanak uit, De LantaarnGa naar eind9.. Zowel in dit jaarboekje, als in zijn overige werk steekt Van Woensel zijn mening over religie, politiek en zijn medemensen niet onder stoelen of banken. Het lijkt alsof hij zich niet bekommert om stijl - zijn werk is ook nu nog zeer toegankelijk -, maar alleen met de inhoud bezig is. Vaak springt hij van de hak op de tak, omdat een bepaald onderwerp hem aan een ander doet denken en hij de lezer zijn gedachten hierover niet wil onthouden. Vooral in zijn vele voetnoten leeft hij zich uit en deelt hij de nodige ‘uppercuts’ uit. Door deze houding maakt hij zich niet geliefd bij het publiek. De kritiek die hij ontvangt, legt hij echter naast zich neer. Hij is ervan overtuigd dat hij er goed aan doet geen blad voor de mond te nemen en de mensen te bekritiseren om hun bekrompenheid en hypocrisie. Zo draagt hij een hoofdstuk in de Aanteekeningen op aan de bijbelpassage Mattheus XIII, v. 57: En zij namen aanstoot aan Hem. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is alleen in zijn vaderstad en in zijn huis ongeëerd. Hij ziet zichzelf als een wereldburger en draagt tolerantie hoog in zijn vaandel. Van Woensel vindt zelf dat hij niets dan goede bedoelingen heeft. Zijn portret, opgenomen in deel 1 van de Aanteekeningen, is voorzien van een onderschrift: Ik heb geleerd dat niets beter is, dan zich te verblijden en goed te doen. (Predik. 3, v. 12) (Van Woensel, 1791, dl. 1, t.o. titelpagina) Is Van Woensel een Don Quichot? Een dolende ridder? Ook Don Quichot wilde niets dan goed doen, wilde de wereld van het kwaad bevrijden: ‘Mijne bedoeling is altoos geweest iedereen goed en niemand kwaad te doen.’ (uitspraak van Don Quichot in de vertaling van Van Woensel, dl. 2, p. 202). De Monthly Review zag in Van Woensel een Don Quichot: een gek die hersenschimmen najaagt en de realiteit vervormt. Van Woensel zal eerder de oprechtheid, het onverdroten optimisme en de onafhankelijkheid van Don Quichot gewaardeerd hebben. Kinderen en gekken zeggen de waarheid. Zowel Don Quichot als Sancho Panza hebben een door-en-door goed hart. En juist dat is volgens Van Woensel belangrijk. | |
[pagina 53]
| |
In 1802 verschijnt de Don Quichot-vertaling van Van Woensel; 70 jaar na de laatste herdruk van de vertaling van Van den Bos. Waarom maakt Van Woensel een nieuwe vertaling? Zijn liefde voor de Don Quichot is aannemelijk. Hij noemt het boek in 1800 zelfs zijn vademecumGa naar eind10.. Deze liefde hoeft echter op zichzelf geen reden voor een nieuwe vertaling te zijn. Waarschijnlijk kende hij de vertaling van Van den Bos. In een verantwoording voorafgaand aan de vertaling, ‘Aanhangzel van den Nederduitschen uitgever’, vertelt Van Woensel dat hij het boek opnieuw vertaald heeft en tegelijk danig ingekort. [De Don Quichot van Cervantes is] een pakhuis van vrolijkheid en verstand [...], [maar is] niettegenstaande alle zijne aartigheeden, voor bijna niemand [...] in zijn geheel leesbaar, door zijne uitgerektheid en langdraadigheid. [...] Op dat een auteur gelezen worde, moet hij zich schikken naar de mode van zijn tijd; en ik reeken een weezenlijken dienst aan CERVANTES gedaan te hebben, door hem leesbaar te maken, in onze taal, ('t geen hij, oordeel ik wel, niet extra was) voor mijne landgenooten.. [..] Men moet iets aan 's Lezers vatbaarheid overlaaten, et le secret d'ennuyer est celui de tout dire.’ (Van Woensel, 1802 dl.1, p. VII-VIII) Van Woensel heeft respect voor Cervantes, maar behoudt zich het recht voor de Don Quijote in te korten waar hij dat nodig vindtGa naar eind11.. De passages die hij weglaat, zijn vooral zijwegen die Cervantes bewandelde: verhalen over avonturen van mensen die Don Quichot en Sancho Panza ontmoeten. Van Woensel richt zich primair op de avonturen van de twee helden. Ook laat hij vrijwel alle dichtstukken van Cervantes weg; deze konden hem niet bekorenGa naar eind12.. Van welke editie zal Van Woensel gebruik gemaakt hebben voor het maken van zijn vertaling? Hij zal in ieder geval zijn uitgegaan van een anderstalige editie. De vertaling van Van Woensel bevat namelijk elementen die nog niet eerder in een Nederlandstalige editie verschenen. Het gaat hierbij om twee voorredes van Cervantes (in deel 1 en deel 2) en op de opdracht aan de graaf van Lemos in deel 2Ga naar eind13.. Van Woensel geeft een vrije vertaling van deze onderdelen, maar inhoudelijk komen ze overeen met het origineelGa naar eind14.. Van Woensel las hoogstwaarschijnlijk geen SpaansGa naar eind15., maar Franse, Duitse en Engelse vertalingen waren in overvloed voorhanden. Van Woensels levensbeschrijving van Cervantes, waarover ik al eerder sprak, doet vermoeden dat Van Woensel goed gedocumenteerd was over deze auteur en zijn oeuvre. De beschrijving is zeer uitgebreid en natuurlijk kon Van Woensel het niet nalaten hier en daar zijn eigen stempel op het verhaal te drukken. De titel van de beschrijving, ‘Het leeven van Miguel de Cervantes de Saavedra’, is meteen al voorzien van een voetnoot: Het leeven! en niets meer, noch minder. [...] Niets meer, daar wij niet opkomen als zijne lofreedenaars - niets minder, omdat wij oneindig verre 'er van af zijn, om ons voor te doen, als kritieken, die een familietrek hebben van de bedillers. (Van Woensel, 1802, dl.1, p. IX) Zo zet Van Woensel verschillende opvattingen over het leven van Cervantes tegenover elkaarGa naar eind16. en plaatst hij zijn vraagtekens bij ongeloofwaardige verhalen die over Cervantes de ronde doenGa naar eind17.. Deze kritische houding is ook terug te vinden in voetnoten bij de vertaling. Daarin geeft hij de lezer achtergrondinformatie, maakt hij hem attent op leuke passagesGa naar eind18. en onvolkomenheden in het werk van Cervantes. | |
[pagina 54]
| |
Bezwaarlijk zal men iemand in - en zelfs één uur buiten de Bataafsche Republiek vinden, die meer achting heeft voor CERVANTES, dan ik - bezwaarlijk zal men ergens, of 't mogt in zijn Vaderland zijn, iemand vinden, welke dit werk meer doorleezen heeft; maar nogtans maakt die achting mij niet blind voor zijne onvolkomendheeden. (Van Woensel, 1802, dl. 1, voetnoot p. 106) Een onvolkomenheid is in zijn ogen onder andere het feit dat Sancho Panza zijn ezel ineens weer berijdt, nadat deze hem enige uren daarvoor ontstolen wasGa naar eind19.. Een onvolkomenheid is ook dat Cervantes erg onbarmhartig met Don Quichot en Sancho Panza omgaat. Zij krijgen van bijna iedereen die ze tegenkomen een ongenadig pak slaag. Van Woensel is van mening dat dit absoluut niet onderhoudend is voor zijn publiek - hij schrijft voor balkon en loge en niet voor schellingplaatsen - en heeft deze passages dan ook, waar mogelijk, afgezwakt of ingekortGa naar eind20.. Vanwege deze onvolkomenheden is Van Woensel ook niet zo negatief over het apocratiefe tweede deel van Don Quijote als veel Cervantes-adepten. Dit tweede deel was geschreven door Alonso Fernández de Avellaneda en verscheen in 1614. Van Woensel vindt het boek van Avellaneda niet zo goed als het boek van Cervantes, maar is van mening dat het Cervantes wel aanzette tot het publiceren van het tweede deel van zijn Don Quijote in 1615. Bovendien had Avellaneda volgens hem in sommige kritiek op Cervantes gelijk. Hij verwijst in dit verband naar het XIe hoofdstuk van Avellaneda, getiteld ‘'t welk men niet met vooroordeel moet lezen’Ga naar eind21.. In dit schitterende hoofdstuk wordt de Don Quijote van Cervantes besproken. Drie mannen, waaronder Don Quichot zelf, discussiëren over ongeloofwaardige avonturen en inconsequenties in het boek van Cervantes. De vertaling van Van Woensel is dus om een aantal redenen opvallend. Allereerst geeft hij in voetnoten, en in het voorwerk tussen de regels door, commentaar op het werk van Cervantes. Verder heeft Van Woensel naar eigen goeddunken een aantal passages weggelaten. Hij voegt echter ook voor het eerst in een Nederlandse vertaling de beide voorwoorden en de opdracht aan de graaf van Lemos toe. Daarmee tilt hij het verhaal uit boven het niveau van een onderhoudende geschiedenis. De lezer maakt kennis met de auteur. Een auteur bovendien die gezond verstand heeft en die, zoals in zijn voorredes blijkt, in veel opzichten een zielsverwant is van Van Woensel. Zo zegt Cervantes niet te willen smeken om goedkeuring door het publiek. Hij weet echter dat het publiek zich vaak laat misleiden door valse uiterlijke schijn en maakt zich zorgen of het publiek zijn werk zal waarderen. Een dergelijke uitspraak zou in geen enkele publikatie van Van Woensel zelf misstaan. [Het boek is immers] zonder kunst of geleerdheid, zonder kant-teekeningen, zonder nooten, daar andere boeken van wimmelen, die, al behelzen zij niets behalven vertelzels en sprookjes, zo over en over doorspekt en verçierd zijn met spreuken uit ARISTOTELES, PLATO en het geheele heir van wijsgeeren, dat de lezer 'er over verbaasd staat, en den schrijver voor een zeer geleerd en verstandig man houden moet? (Van Woensel, 1802, dl. 1, p. IV)Ga naar eind22. De vertaling van Van Woensel is voorzien van prenten. Op de titelpagina werd al vermeld dat deze prenten met een nieuwe techniek vervaardigd waren. Het betreft de techniek van het droge-naald-etsen, door Reinier Vinkeles in 1771 geïntroduceerd uit ParijsGa naar eind23.. Het is onduidelijk wie de etsen gemaakt heeft. | |
[pagina 55]
| |
Wat vond het publiek van deze vertaling van Van Woensel? Veel is hierover niet bekend. De Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen geeft een positieve recensie in 1803Ga naar eind24.. [...] de menigvuldige toespelingen, bij de beste schrijvers, op dezen Ridder van de droevige figuur en zijne verrichtingen, deden ons menigmaal naar een oud exemplaar van zijne levensbeschrijving omzien. [...] een ieder maakt nu op zijn gemak kennis met de Don Quichot, en zal dit Werk, hetgeen de Vertaler te recht een pakhuis noemt van vrolijkheid, geestigheid en verstand, niet alleen nu lezen zonder verveling, - iets, het welk, wanneer men de vroegere uitgaven van hetzelve in onze taal voor zich had, waarlijk niet doenlijk was, - maar met wezenlijk vermaak en niet zonder nut [...]. (Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, 1803, dl. 1, p. 492) In 1819 - Van Woensel heeft het tijdelijke dan al lang verwisseld met het eeuwige - wordt de vertaling opnieuw uitgegeven bij J.C. van Kesteren te Amsterdam. De opbouw van deze editie is, met uitzondering van de titelpagina, gelijk aan die van 1802. Waarschijnlijk heeft Van Kesteren dan ook een oude partij overgenomen van Leeuwestyn en geeft hij deze opnieuw uit. Ook in 1822 is de vertaling op de fondslijst van Van Kesteren terug te vindenGa naar eind25.. Van Woensels vertaling was zeker niet de laatste die op de Nederlandse boekenmarkt zou verschijnen. Zij staat samen met de vertaling van Lambertus van den Bos en de bewerking van Jacob Campo Weyerman aan de basis van een lange, rijke traditie. Van Woensels vertaling is ook nu nog zeer onderhoudend en goed leesbaar. Ze getuigt van respect voor Cervantes èn voor de vertaler zelf. Van Woensel laat zich bij de vertaling duidelijk leiden door zijn eigen smaak en opvattingen. Hij vertaalt de Don Quijote omdat hij van mening is dat de tijd vraagt om een nieuwe vertaling: ‘Op dat een auteur geleezen worde, moet hij zich schikken naar de mode van zijn tijd’ (Van Woensel, 1802, dl. 1, p. VII). Of Van Woensel zich met zijn vertaling conformeert aan de mode van zijn tijd is nog maar de vraag. Zijn overige werk getuigt van een tegengestelde houding. Hij komt daarin naar voren als een heuse Don Quichot: een onvermoeibare ridder, wiens goede bedoelingen niet echt gewaardeerd worden. |
|