Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 18
(1995)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
De prenten in de Don Quichot-bewerking van Jacob Campo Weyerman
| |
[pagina 21]
| |
bijdrage in de vorm van een bewerking van de tekst van Cervantes ‘op een' vryen en vrolyken trant’ en ‘gedichten ter verklaaring van iedere kunstprint’. De primaire bronnen die ons informatie verschaffen over de vervaardiging van de illustraties in deze uitgave, zijn van tweeërlei aard: ten eerste zijn er de opmerkingen van de vertaler in de introductie, en ten tweede de opschriften op de prenten zelf. Weyerman beschrijft het ontstaan als volgtGa naar eind1.: De Heer Coypel [...] tékende en schilderde de Voornaamste Bedryven [...] die tot 31 Tafereelen aangegroeid zijn. De beroemde Picart, gezegd de Romein, bragt die gedeeltelyk in't koper; en de overige wierden voltooid, door 't Puik van deszelfs Leerlingen: zynde dus de Kunstprinten, gelyk zy hier achter vertoond worden, echte Afbeeldzelen van die beroemde Schilderyen. Deze informatie komt overeen met hetgeen er op de prenten in de vorm van opschriften vermeld staat. De opschriften geven echter ook meer informatie, namelijk over de andere inventoren naast Coypel en welke de leerlingen waren die de rest van de platen verzorgd hebben. Deze bronnen geven weliswaar de hoofdlijnen aan, maar niet het totale ontstaansproces. Om een houvast te bieden kan de totstandkoming van de illustraties als volgt worden samengevat. Van 1715 tot 1751 werkt de Franse schilder Charles Coypel (1694-1752) aan een serie van 28 kartons, ontwerpen voor wandtapijten. Naar deze ontwerpen worden zelfstandige gravures vervaardigd door een groep Franse graveurs; een deel van deze prenten wordt als een serie uitgegeven door Louis Surugue in Parijs. Deze losse prenten hebben als voorbeeld gediend voor de etsen van Bernard Picart en de andere illustratoren. Picarts overlijden in 1733 brengt een eind aan zijn inbreng in dit, nog onvoltooide project. Bijna tien jaar later wordt het project opnieuw opgepakt en voltooid door Picarts leerling Jacob van der Schley, in samenwerking met enkele andere prentkunstenaars. In 1746 verschijnt dan de uitgave van Pieter de Hondt met daarin de voltooide reeks van in totaal 31 prenten. In 1715-16 voltooit Charles Coypel het eerste doek in een serie ontwerpen voor wandtapijten met voorstellingen uit de lotgevallen van Don Quichot. In 1714 had de jonge schilder, hij was toen nog maar 20 jaar oud, waarschijnlijk op aanbeveling door zijn vader Antoine Coypel, een aan het hof van Lodewijk XIV invloedrijke schilder, de opdracht voor de reeks gekregen van de Manufacture Nationale des Gobelins, het Franse nationale atelier voor wandtapijtenGa naar eind2.. Vanaf dit jaar zou hij tot aan zijn dood met tussenpozen aan dit project blijven werken. In totaal werden 28 ontwerpen vervaardigd, waarvan 24 in de jaren tot 1727, drie tussen 1731 en 1734, en de laatste in 1751, een jaar voor zijn doodGa naar eind3.. De ontwerpen voor de tapijten, kartons genaamd, werden met olieverf op doek geschilderd, met afmetingen van ca. 125 × 130 cm (afb. 2)Ga naar eind4.. Van enkele ontwerpen zijn nog getekende voorstudies bewaard geblevenGa naar eind5.. De wandtapijten vervaardigd naar Coypels ontwerpen kunnen als typische voorbeelden van de Franse Rococo beschouwd worden. De centrale voorstelling met een scène uit het verhaal nam maar ongeveer een kwart van het oppervlak in beslag, de rest van het tapijt werd gevuld met weelderige ornamenten van bloemenguirlandes, medaillons, dieren en trofeeën, opgebouwd uit wapens en delen wapenrusting. De tapijten waren een groot commercieel succes: tot 1794 werden maar liefst negen versies van de reeks vervaardigd, in totaal meer dan tweehonderd wandtapijtenGa naar eind6.. | |
[pagina 22]
| |
Afb. 2: Charles Coypel, Don Quichotte attaché a une fenêtre par la malice de Maritorne, olieverf op doek (foto: Musée National du Chateau, Compiègne)
| |
[pagina 23]
| |
Afb. 3: François Joullain, Dom Quichotte attaché a une fenestre par la Malice de Maritorne, gravure (foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam)
Afb. 4: Jacob Folkema, D. Quixote colgado de una ventana, por la malicia de Maritornes, ets (foto: UB Amsterdam) | |
[pagina 24]
| |
Bij de keuze van de uit te beelden episodes uit het verhaal heeft Coypel zich niet laten leiden door de selecties voor handen in eerder verschenen geïllustreerde werken. Deze uitgaven baseerden zich voornamelijk op de eerste geïllustreerde uitgave van de Don Quijote, in 1657 uitgegeven bij Jacobus Savry te Dordrecht, met illustraties die worden toegeschreven aan zowel Jacobus als Salomon SavryGa naar eind7.. De schilderijen van Coypel tonen, in vergelijking met eerdere selecties, een voorkeur voor de elegante episodes uit het verhaal, voor de meer galante taferelen met hoffelijke gezelschappen, ten koste van de gevechtsscènes. De spot en hoon die de ridder en zijn knecht in eerdere voorstellingen ten deel vallen, hebben in de doeken van Coypel plaats gemaakt voor een mildere bejegening, waardoor de capriolen van de hoofdfiguren bij de beschouwer eerder in sympathie en goedaardig vermaak resulteren. De composities van de schilderijen geven blijk van Coypels belangstelling voor het theater. De hoofdpersonen figureren altijd centraal op de voorgrond; soms duiden enkele figuren een tweede plan aan, en de voorstelling wordt op de achtergrond afgesloten met een landschap of kamerwand, hetgeen als achterdoek werkt. Behalve in zijn schilderijen verwerkte Coypel het verhaal van Don Quichot ook in een (onuitgegeven) toneelstuk en in een balletGa naar eind8.. De prenten die Coypel van 1723 tot 1734 van zijn ontwerpen liet graveren, zullen zeker aan het succes van de reeks hebben bijgedragen. Met het vervaardigen van deze grafische reprodukties werd de bekendheid van zijn werken onder een breder publiek, ook buiten Frankrijk vergroot. De reeks prenten werd in opdracht van Coypel vervaardigdGa naar eind9. door een groep graveurs die onder leiding stond van Louis SurugueGa naar eind10. (afb. 3)Ga naar eind11.. Die graveerde het grootste deel van de prenten en verzorgde tevens de uitgave van de reeksGa naar eind12.. In latere uitgaven van deze serie werd het aantal voorstellingen uitgebreid tot uiteindelijk 31 stuks, waarvan 25 naar Coypels schilderijen, aangevuld met zes prenten naar nieuwe inventies, die door andere kunstenaars speciaal voor deze reeks waren ontworpenGa naar eind13.. De prenten werden als zelfstandige objecten vervaardigd, en dus niet als illustraties in verband met een gepubliceerde tekst. De ontwerpen van Coypel werden al snel door anderen gebruikt als bron voor geïllustreerde uitgaven van de Don Quijote. De uitgave van Knaplock uit 1725 te Londen wordt als de eerste vermeldGa naar eind14.. Twee jaar eerder dan de uitgave van Pieter de Hondt uit 1746, verschijnt de Spaanse uitgave uit 1744 van Pierre Gosse en Adriaen Moetjens te Den Haag. Hierin zijn 22 prenten als boekillustratie opgenomen. Deze illustraties zijn sterk verkleinde, spiegelbeeldige, vrij slaafse kopieën naar de Franse prenten, gebaseerd op de composities van Coypel (afb. 4)Ga naar eind15.. Deze prenten, etsen, zijn vervaardigd door een groep Nederlandse prentkunstenaars, bestaande uit Jacob Folkema, Simon Fokke en Pieter Tanjé. Door het, in vergelijking met de Franse originelen, meer verticale formaat van deze prenten, werd de voorstelling aan de zijkanten ingeperkt en verhoogd aan de bovenzijde. Waarschijnlijk bevat deze uitgave het 1739 gedateerde portretje van Cervantes door Jacob Folkema, naar het schilderij van G. Kent, welke in ieder geval in de uitgave van 1755Ga naar eind16. terug te vinden is. Het lijkt dus aannemelijk dat de (ongedateerde) illustraties ontstaan zullen zijn in de periode tussen 1739 en 1744. De ontstaansgeschiedenis van de illustraties voor de uitgave van De Hondt uit 1746 overlapt deels met dit project, maar werd jaren eerder aangevangen. Volgens de inleiding van Jacob Campo Weyerman werden de illustraties verzorgd door Bernard Picart en zijn leerlingen. Als we de gegevens van alle 31 prenten op een rijtje zetten, blijkt dat | |
[pagina 25]
| |
Picart twaalf van de voorstellingen in prent heeft gebracht, Jacob van der Schley dertien, Pieter Tanjé vijf en tenslotte wordt de naam van Simon Fokke op één illustratie vermeldGa naar eind17.. Van de drie laatstgenoemde kunstenaars wordt in de literatuur alleen Jacob van der Schley als leerling van Picart genoemdGa naar eind18.. Pieter Tanjé blijkt echter in de leer te zijn geweest bij Jacob Folkema, die weer wèl een leerling was Picart wasGa naar eind19.. Als we daarnaast bedenken dat ook Louis Surugue, de graveur en uitgever van de Franse reeks, van 1710-1714 een leerling van Picart in Amsterdam is geweestGa naar eind20., dan wordt het duidelijk dat al deze kunstenaars met elkaar en met elkaars werk bekend moeten zijn geweest. Enkelen van hen hadden ook eerder samengewerkt bij een ander project, de zogenaamde ‘Bijbel van Hoet’, waarbij ook de uitgever Pieter de Hondt betrokken was. Deze omvangrijke prentbijbel (naar inventies van Gerard Hoet, Houbraken en Picart) werd uitgegeven door De Hondt in 1728. Verantwoordelijk voor de illustraties waren o.a. Picart, Surugue, Folkema en Tanjé. Samenvattend kan gesteld worden dat van de drie opeenvolgende projecten waarin gebruik gemaakt werd van de ontwerpen van Coypel, de Franse prentreeks onder leiding van Surugue vanaf 1724, de eerste geïllustreerde uitgave naar Coypels ontwerpen uit 1744 met de prenten van Folkema en de uitgave uit 1746 van De Hondt, twee werden verzorgd door leerlingen van Picart, en één deels door hemzelf werd uitgevoerd en werd voortgezet door een leerling. Gezien hun eerdere succesvolle samenwerking is het mogelijk dat het initiatief tot de uiterlijke verzorging van De voornaamste gevallen van den wonderlyken Don Quichot door De Hondt en Picart is genomen. Welke rol Jacob Campo Weyerman hierbij heeft gespeeld, is onduidelijk. Wellicht was het oorspronkelijke de bedoeling dat Picart de vervaardiging van alle illustraties voor zijn rekening zou nemen, maar door zijn overlijden in 1733 kon dit plan geen doorgang vinden. In de laatste twee jaren van zijn leven voltooide Picart twaalf illustraties voor het boekGa naar eind21.. Aan de voortgang van het project komt dan een voorlopig eind. Na een periode van ca. tien jaar wordt de draad weer opgepakt en worden de overige illustraties voor het boek door andere graveurs voltooid. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat alle dertien prenten die Picarts leerling Jacob van der Schley leverde (hij heeft hiermee van alle illustratoren de grootste inbreng) zijn gedateerd. Deze dateringen lopen van 1742 tot en met 1745. De overige zes illustraties van Tanjé en Fokke zijn niet gedateerd, maar zullen ook wel in deze periode van vier of vijf jaar zijn ontstaan. We hebben boven gezien dat gedurende deze periode Tanjé en Fokke ook bezig waren met het vervaardigen van prenten ter illustratie van de uitgave van Gosse en Moetjens uit 1744. Het is opvallend dat deze kunstenaars het zich niet moeilijk hebben gemaakt en voor de beide uitgaven van 1744 en 1746 illustraties van dezelfde episodes hebben geleverd (afb. 5 en 6)Ga naar eind22.. Zowel bij Tanjé en Fokke als bij Jacob van der Schley valt op dat zij, in vergelijking met de prenten van Picart, in hun illustraties de originelen, de Franse prenten, zeer nauwkeurig en bijna zonder afwijkingen navolgden. Ook hier geldt dat door het verschil in afmeting het beeld in de hoogte iets werd uitgebreid. Wellicht ten overvloede: het feit dat de prenten van Picart c.s. spiegelbeeldig zijn aan de Franse prenten en dus in dezelfde richting als Coypels ontwerpen zijn gemaakt, is een verdere aanwijzing dat zij naar de Franse reprodukties zijn gekopieerd, en niet naar de oorspronkelijke tekeningen of schilderijen van Coypel, daar er bij het proces van kopiëren een omkering van het | |
[pagina 26]
| |
Afb. 5: Pieter Tanjé, Entrada de Sancho Pansa en la Isla Barataria, ets (foto: UB Amsterdam)
| |
[pagina 27]
| |
Afb. 6: Pieter Tanjé, Entrée de Sancho dans l'Isle de Barataria, ets (foto: KB Den Haag)
| |
[pagina 28]
| |
Afb. 7: Louis Surugue, La fausse Princesse de Micomicon, gravure (foto: Rijksprentenkabinet, Amsterdam)
| |
[pagina 29]
| |
Afb. 8: Bernard Picart, La fausse Princesse de Micomicon, ets (foto: KB Den Haag)
| |
[pagina 30]
| |
beeld ontstaat. Opvallend is ook het bijna letterlijk citeren van de Franse onderschriften van de Franse voorbeelden op de illustraties in de Nederlandse vertaling van Weyerman. Als enige van de illustratoren is Bernard Picart enigszins creatief omgesprongen met zijn voorbeeldenGa naar eind23.. Twee voorbeelden kunnen dit illustreren. Als we de prent van Louis Surugue, die identiek is aan Coypels schilderij, vergelijken met de prent van Picart (afb. 7 en 8)Ga naar eind24. dan vallen er meteen enkele veranderingen op. Waar in Surugues prent Don Quichot alleen zijn helm heeft afgezet, heeft de ridder in de voorstelling van Picart zijn gehele wapenrusting uitgetrokken en opgehangen aan de grote boom rechts. Verder zijn er twee rijdieren toegevoegd en werden de twee toeschouwers achter de boom meer naar de rand van de scène verplaatst. Een tweede, aardig voorbeeld kan worden geïllustreerd met behulp van de ontwerptekening die Picart maakte voor plaat 22 in het boek (afb. 9 en 10)Ga naar eind25.. Op de tekening, die eerst direct naar het Franse origineel is gekopieerd, zijn wijzigingen aanwijsbaar die Picart over zijn eerste opzet heeft aangebracht. Zo heeft hij bijvoorbeeld de poten van het namaakpaard oorspronkelijk als balken getekend en ze daarna veranderd in meer levensechte benen. Ook is de geschoren boom op de achtergrond na een eerste opzet aanzienlijk verkleind. De tekening vertoont ook een aantal kenmerken die ons iets meer kunnen vertellen over de werkwijze die Picart gevolgd heeft. De tekening is in rood krijt uitgevoerd en aangebracht op een raster van potloodlijnen en de contouren zijn met een scherp instrument doorgedrukt. Van een dergelijk raster werd gebruik gemaakt om een afbeelding op een ander object over te kunnen brengen. Picart zal in dit geval de voorstelling van de te kopiëren prent eveneens van een dergelijk raster hebben voorzien, om deze vervolgens in zijn tekening op een andere schaal, maar met behoud van de compositie en de onderlinge verhoudingen te kunnen reproduceren. Na eventuele wijzigingen op de tekening te hebben aangebracht, werd de voltooide tekening op de etsplaat gelegd, waarna de contouren van de voorstelling werden doorgegriffeld. Door dit procédé kon de voorstelling integraal van het papier op de koperplaat worden overgebracht, waarna de etser de lijnen van de voorstelling in de etsgrond verder uitwerkte. De ontwerptekeningen van Picart zijn onvoldoende uitgewerkt om zondermeer als voorbeeld voor de etser te kunnen hebben gediend. Daarom werd waarschijnlijk bij het in details voltooien van de voorstelling het Franse voorbeeld ernaast gehouden. De prenten in het boek vertonen dikwijls een combinatie van ets en gravure. Met deze laatste techniek werden regelmatige lijnen met een burijn direct in de koperplaat gesneden, vaak om donkere delen van de voorstelling te accentueren. Over het uiteindelijke resultaat moeten de vervaardigers wel tevreden zijn geweest. Dat de ontwerpen van Coypel hier een grote bijdrage aan hebben geleverd staat buiten kijf, maar vergelijking met de illustraties in de Spaanse uitgave uit 1744 maakt duidelijk dat het gebruik van deze ontwerpen op zichzelf geen garantie is voor een buitengewoon resultaat. In de uitgave van De Hondt lijkt er echter een esthetisch bijna ideale verhouding tussen beeld en tekst te zijn gevonden, zeker in vergelijking met eerdere geïllustreerde uitgaven van de Don Quijote. | |
[pagina 32]
| |
Afb. 9: Bernard Picart, Ontwerptekening voor Don Quichotte et Sancho montés sur un Cheval de Bois, simaginent traverser les Airs, pour aller vanger Doloride (foto: Teylers Museum, Haarlem)
| |
[pagina 33]
| |
Afb. 10: Bernard Picart, Don Quichotte et Sancho montés sur un Cheval de Bois, simaginent traverser les Airs, pour aller vanger Doloride, ets en gravure (foto: KB Den Haag)
|
|