Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman. Jaargang 17
(1994)– [tijdschrift] Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
‘Feilen zijner eeuw’
| |
[pagina 86]
| |
opvattingen van zijn tijd en bij de gangbare uitbeelding van deze zonden. En wat is de aard van zijn satirische behandeling van dit onderwerp? | |
Weyermans werkwijzeDe meeste afleveringen van zijn tijdschriften vormen een afgerond geheel voor wat betreft het thematische gedeelte. In een aantal is er echter sprake van een vervolgverhaal, dat wil zeggen dat er in aflevering A met een thema wordt begonnen, waarop in aflevering B wordt voortgeborduurd. Vaak wordt dat vervolg van tevoren aangekondigd en wanneer Weyerman zijn belofte niet houdt, verontschuldigt hij zich. Zo ook in De Rotterdamsche Hermes. De onderbrekingen hebben te maken met onverwachte mededelingen of zijn bedoeld ‘Om dan telkens niet met een zelve meel (zoo men zegt) ter markt te komen’ (p. 169). Inventarisatie van zulke vervolgverhalen laat zien dat de afleveringen 4-5-7-9, 13-14-15-17, 28-30, 32-34-35, 37-38, 39-40-41-42-43-44-45, 47-48 en 55-56 thematisch verwant zijn. Wat direct opvalt is de consequente opeenvolging van de afleveringen 39 t/m 45, waarin Weyerman de zeven hoofdzonden behandelt. Er zijn geen onderbrekingen, geen verrassende invallen, geen onverwachte dromen of bezoeken. Zonder enige aankondiging valt hij in aflevering 39 met de deur in huis. ‘Hermes, die gerezolveert is de zeven Dootzonden naar order te anatomizeren, zal met de dronkenschap, Madame la Presidente, zonder veel inleiding zyne intrede doen.’ (p. 249) De zeven afleveringen, in de periode van 17 april - 5 juni 1721, behandelen achtereenvolgens de zeven hoofdzonden onder de noemers van dronkenschap, onkuisheid, gramschap, hovaardij, gierigheid, haat en nijd en luiheid, ledigheid, vadzigheid. Ofschoon er wel sprake is van ‘vulling’ als commentaar op het nieuws en dergelijke, is de diversiteit in deze afleveringen minder groot dan in de meeste andere, wat zou kunnen duiden op een grotere betrokkenheid van Weyerman bij dit onderwerp. | |
De voorgeschiedenis van de hoofdzondenAl in de Oudheid werden deugden en ondeugden gepersonifieerd en uitgebeeld. Het doel was de mens te brengen op ‘de rechte weg’. Na de opkomst van het Christendom stelde paus Gregorius de Grote (590-604) de lijst van zeven hoofdzonden op. Hij onderscheidde in zijn Moralia daarbij vijf geestelijke: superbia (hoogmoed), avaritia (gierigheid), pigritia (traagheid), invidia (nijd), ira (gramschap) en twee vleselijke: gola (gulzigheid) en luxuria (onkuisheid). Sinds die tijd onderging dit schema, met vaste volgorde, weinig verandering. De zeven hoofdzonden kennen een lange geschiedenis, zowel in de filosofie als in de theologie. Afbeeldingen speelden een grote rol in de overbrenging van de ideeën. Men gebruikte daarvoor verschillende beelden: dieren, vrouwen, mannen of combinaties daarvan, met bijbehorende attributen (de draak met zeven koppen). Ze komen ook voor in Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinge des Verstands (1695), al staan ze daarin niet als zodanig geordend. Opgesteld door Gregorius, door de kerk gebruikt als voorbeelden, vinden we de zeven hoofdzonden aanvankelijk voornamelijk in theologische geschriften. In de loop van de Middeleeuwen wordt de uitbeelding ervan echter steeds meer ‘verwereldlijkt’ en gebruikt voor decoratieve doeleinden. | |
[pagina 87]
| |
De zeven hoofdzonden in De Rotterdamsche HermesRecente onderzoekingen hebben aangetoond dat Weyerman nogal vrijmoedig met zijn bronnen omging. Steeds meer gedeeltes uit de RH blijken te stoelen op Engelse voorbeelden uit de Tatler of andere geschriften, zo ook enkele gedeelten uit de afleveringen over de zeven hoofdzonden. Een overzicht ervan wordt gegeven in Bijlage II van het proefschrift van E. Groenenboom-DraaiGa naar eind3.. Zoals zij al aangeeft, leunt Weyerman bij de beschrijving van de ene hoofdzonde zwaar op The Tatler, bij die van een andere in het geheel nietGa naar eind4.. Zoals altijd begint Weyerman ook bij de behandeling van de zeven hoofdzonden met een thematische inleiding die hij laat volgen door een illustrerend voorbeeld, een anekdote met bewijskracht. Enkele voorbeelden: Dronkenschap | |
[pagina 88]
| |
Uit deze beschrijving van Weyermans behandeling van de zeven hoofdzonden vallen al twee dingen op. Ten eerste is er een afwijking van de Gregoriaanse volgorde. Ten tweede is het opmerkelijk dat hij het onderwerp in vier van de zeven gevallen verengt. Zo wordt gulzigheid beperkt tot dronkenschap, onkuisheid tot hoererij, gramschap tot vloeken en ledigheid tot lichamelijke luiheid. Raakvlakken met de moraaltheologie zijn er nauwelijks. De naam van God wordt nergens genoemd en het begrip zonde in moraaltheologische zin wordt niet aangegeven. De nadruk ligt op verlies van redelijkheid, gezond oordeel en menselijkheid. Ook zijn er weinig raakvlakken met de iconologie. Weyerman personifieert slechts in twee gevallen: Gierigheid wordt voorgesteld door een vrouw en Nijd door een man.
Is er iets te melden over het gewicht dat Weyerman toekent aan de verschillende ‘feilen zijner eeuw’? Vindt hij ze allemaal even ernstig? In de loop van de zeven afleveringen karakteriseert Weyerman de hoofdzonden op zes verschillende manieren: hartstocht (8x), doodzonde (3x), ondeugd (3x), overtreding (3x), hoofdzonde (1x) en zwakheid (1x). Getalsmatig bekeken zou men dus kunnen zeggen dat het nog wel meevalt met de ernst waarmee hij een en ander beschouwt. | |
[pagina 89]
| |
Wanneer men kijkt naar de gevolgen van de gepresenteerde exempelen, dan blijkt dat deze voornamelijk liggen op het sociale vlak: belachelijkheid, eerloosheid en onvrijheid. Voor de mens onaangename gevolgen dus, maar geen rampen. Mogelijk biedt het vertellersstandpunt ook een aanknopingspunt. Een aantal malen in de zeven afleveringen is de verteller persoonlijk aanwezig, echter niet overal even expliciet. Direct aanwezig is hij bij de behandeling van hovaardij, gierigheid, nijd. Hij toont hier zichzelf. De lezer ziet een man die bepaalde waarden in het leven, zoals eer en vriendschap van groot belang acht (hovaardij). Hij is zich ook bewust van menselijk falen dat hij graag en duidelijk ziet - vooral bij een ander -. Hij is immers (nijd) ‘het succes van zijn papier aan [hunn'] haat en nyt verplicht’ (p. 292). Veel minder direct is hij aanwezig bij gulzigheid, onkuisheid, gramschap. Betekent dat dat hij deze ondeugden minder zwaar telde? Voor Weyerman zijn de hoofdzonden algemeen menselijke, maar in wezen beheersbare, hartstochten, die voornamelijk onaangename, maar niet rampzalige gevolgen hebben op het sociale vlak. | |
Satirische vormgevingVoor een beschouwing van het satirische gehalte in Weyermans behandeling van de zeven hoofdzonden baseer ik me op Jürgen Brummacks theorie. Deze onderscheidt in satire drie elementen: een individueel, een sociaal en een esthetisch element, zich uitend in aanval, norm en indirectheid. De indirectheid is de talige omhulling van aanval en norm, met als doel deze acceptabel te maken voor geadresseerde (en publiek). Er vindt dus door middel van indirectheid een zekere vervorming van de werkelijkheid, de boodschap plaats. Technieken die een vervormende tendens kunnen veroorzaken zijn: understatement, hyperbool, karikatuur, parodie, vergelijking, litotes, antithese. Bij de zeven hoofdzonden is de norm voornamelijk te destilleren uit de respectievelijke inleidingen; daarin doet Weyerman min of meer algemene uitspraken (het sociale element), die worden ondersteund door een bijpassende en steeds wisselende toon: ernstig, scherp, ironisch. De aangevallen zaken of personen vindt men niet alleen in de inleidingen, maar ook in de uitwerking. De aanval is meer of minder direct, scherp of mild, al naar gelang het belang dat Weyerman aan de zaak hecht. Zo is de aanval indirect bij Gulzigheid en Onkuisheid, is er nauwelijks aanval te ontdekken bij Gramschap, Gierigheid en Luiheid, maar is deze direct en scherp bij Hovaardij en Nijd. Ook op het punt van de indirectheid kan onderscheid in behandeling worden vastgesteld. Bij Gulzigheid, Onkuisheid, Gramschap en Luiheid is de uitwerking amusant. Er wordt gebruik gemaakt van overdrijving, karikatuur, meer of minder ironie, beeldende vergelijkingen en beschrijvingen. Bij Gierigheid en Nijd is de uitwerking ernstig. Hiervoor gebruikt Weyerman sarcasme, overdrijving, understatement, ingewikkelde vergelijkingen, beeldend maar scherp taalgebruik (hij zal ‘de onbevlekte zuiverheit van zyn papiere tafereel’ (p. 291) niet verder bezoedelen met nijd). Bij Hoogmoed is de uitwerking aanvankelijk amusant (Het Dulhuis), maar deze wordt steeds feller, met behulp van ironie, sarcasme (de kleine Montenegro met zijn ‘groote Kourtizane’ (p. 276)), overdrijving, sterk beeldende vergelijkingen en beschrijvingen. De laatstgenoemde zonden worden duidelijk als ernstiger ervaren, wat mogelijk ook een | |
[pagina 90]
| |
reden was om geen concrete personen, maar personificaties op te voeren en de afstand tot de werkelijkheid wat groter te maken. De genoemde satirische technieken komen in meerdere of mindere mate allemaal voor. Weyermans grootste kracht blijkt te schuilen in vergelijkingen. De meest uitgebreide is te vinden in de aflevering over de onkuisheid: in 27 regels en 23 beelden wordt een hoer beschreven: Eene Hoer is het heulsap der geile Jeugt; zy zuioot hare Minnaars voor een' korten tydt in slaap om ze naderhant in eene zee vol wanhoop op te wekken: zy is de waaijer van Lucifer, die noit de glommende kolen van Onkuisheit verkoelt, maar eeuwig aanblaast; zy is een halfslachtig Lant- en Watergedrocht, dat, als een Krokodil, tranen stort om haar' prooi te verslinden; zy is de schipbreuk van haar' Galant en zyn onweer in stilte; zy is de gevangkenis van zyne eer, eene zorg zonder tusschenpoozing, en een gedurig gevecht tusschen lust en naberou; een scorpioen in zyn' boezem, en een Empusa in zyne omhelzing; zy is een watervloet die zyne landen overstroomt, een nacht zonder starrenlicht, en eene bedompte maan met donder en onweer; zy behext in den tovercirkel van hare geile bouten alle de eigenschappen van zyne ziel, en ontsenuwt door Aretyns nacht-fatigues de krachten van zyn ligchaam; hare professie is aan de doodelyke schermkunde verknocht, doch hare voornaamste sinten bestaan in een quart uit de lengte, of Laïs-flankonade. Het sieraat van eene Hoer is eene Manufactuur van Tierentain, half garen en half wol; en zy pronkt doorgaans, gelyk de Tooneelnimfen, met Vermilloen en Amersfoortsche Brillanten; zy ontluikt door eene middelmatige warmte van achtentwintigen en drieguldens-penningen; zy rypt door de gulde zonnestralen van Fransche Pistoletten, Engelsche Guinêes, of Hollantsche Dukaten, en zy rot als een Meloen op het ellendig bedde van St. Jobs mest. Zy is een treureindent Blyspel, en sweemt sterk naar Titus en Aran van den Glazenmaker, die op 't laatst met alle zyne Akteurs bek-af speelt; zy slagt de Parfumeurs, en kan met een kleintje, ja een vodderytje, haar winkeltje opzetten, doch al te veel Kalanten bederven hare Koopmanschap. (p. 258-9) | |
Horatiaans of JuvenalischHet idee dat Weyerman niet alle hoofdzonden als even ernstig beoordeelt, wordt verder ondersteund door het feit dat hij een vrij duidelijk onderscheid maakt tussen een Horatiaanse en een Juvenalische behandeling van de verschillende feilen. Horatiaans uitgewerkt zijn de afleveringen over Gulzigheid, Onkuisheid, Gramschap en Luiheid. Ze hebben voornamelijk betrekking op zwakheden van het lichaam, de verteller is afstandelijk aanwezig, de toon is luchtig en amusant, er wordt veel ironie gebruikt, er is een groot werkelijkheidsgehalte en er is een eenvoudig woord- en stijlgebruik. Juvenalisch zijn Gierigheid en Nijd. Dat zijn de hartstochten van de geest, de verteller is meer betrokken, de toon is scherp en fel, er is meer sarcasme gebruikt, het werkelijkheidsgehalte is geringer, woord- en stijlgebruik zijn hoogdravend. Hovaardij neemt in deze vergelijking meer een tussenpositie in. Zo doet Weyerman wat hij beloofde: hij volgt zowel Horatius als Juvenalis na. Hij kogelt met evenveel verve met de galnoten van de laatste als hij kietelt met de zwaneschachten van de eerste, al slaat de weegschaal bij deze zeven hoofdzonden door naar de kant van Horatius.
Hoe zwaar of hoe licht Weyerman er ook aan tilt, in alle gevallen blijkt er één eigenschap te zijn die een eind zou moeten maken aan al deze hartstochten en ondeugden. Die eigenschap is de rede ofwel het gezond verstand. Alle getekende figuren missen vooral deze eigenschap en dat gemis is er de oorzaak van dat ze zondigen tegen | |
[pagina 91]
| |
goede smaak, deugd en zeden. Het beroep der Reden consisteert voornamelyk in dit gewigtig point om de praedominerende Hartstogten te flikflooien en verzachten, en die, geassisteert door de Wysbegeerte, aan te zetten tot eene vigoureuze vervolging van de geliefde Zwakheden en Ondeugden. (p. 289) |
|