6.14.5.29
Jacob Campo Weyerman: Den Persiaansche zijdewever; Demokriets en Heraclius [enz. enz.] Treur- en Blijspelen en Gezangen & G [?] Anacreon uit het Grieksch vertaald. Breukelen, s.a., 4o.
Everhard Hofland suggereerde reeds in Med. JCW. 15, p.59, op grond van de catalogus van de Leeuwardense boekverkoper Ferwerda, dat er een tweede editie van Den Persiaansche zydewever zou zijn, nl. gedrukt te Amsterdam in 1720. Marleen de Vries vermeldt in haar bibliografie slechts de editie die op de titelpagina noch plaats noch jaar noemt. Zij vermoedt (p. 33) dat de verzameluitgave eerst in 1727 verscheen. Is hier sprake van nóg een editie?
M. van Vliet
wolff en deken
Wolff en Deken zijn zo klassiek dat hun Sara Burgerhart al verbulkboekt is en een vervallen tuinhuisje, waar de schrijfsters nimmer in verbleven, monumentale waardigheid heeft verworven. Het Beverwijkse kluisje, door P.J. Buijnsters in zijn Wolff & Deken nog gevonnist - ‘Wat er thans nog rest, heeft niets authentieks meer’ -, dreigde onlangs van de aardbodem te worden gevaagd. Plannen van de directie van bejaardenhuis ‘Lommerlust’ om het onttakelde kluisje te ruimen ontmoetten groot verzet. De directrice van het bejaarden-verzorgingshuis vat de reacties op haar snoodheid deemoedig samen: ‘Emoties en verwijten over dit stukje cultuurhistorie waren mijn deel’ - en er werd een stichting tot behoud van het tuinhuisje van de dames Wolff en Deken opgericht. Deze stichting had succes: gedoodverfde ‘first lady’ mevrouw drs. J. Brinkman-Salentijn bleek bereid als beschermvrouwe op te treden, in het comité van aanbeveling namen erkende publiekslievelingen als Boudewijn Büch, Adriaan van Dis en Nel Schuttevaêr-Velthuys zitting. Op de bres voor nep. Als het niet zo droevig was, zou het komisch zijn, deze kippedrift om ‘Lommerlust’.
Wat wel de moeite waard is, is het boekje ô Laage Hut! Meer Grootsch dan Vorstelyke Hoven (zonder ISBN, zonder jaar - vermoedelijk 1993) dat genoemde stichting onlangs uitgaf. Voor de prijs van 25 gulden (Rabobank Beverwijk, rekeningnr 3880.02.301, gironummer bank: 151093; ten name van Tuinhuisje Wolff en Deken) wordt men eigenaar van een bonte collectie zin en onzin over het kluisje van Betje Wolff en Aagje Deken. Tragisch dieptepunt in het boekje is het eerste hoofdstuk over ‘Beverwijks cultuurhistorisch erfgoed’, geschreven door ‘Meta Bison, auteur’: de avonturen van misdienaar Aad Schram en die van huisknecht Jan Andriessen (‘bepaald guitig kijkt hij als ik hem vraag of-ie zelf wel eens een gedicht maakte’) vormen in de beschrijving van Meta Bison een parodie op groots en meeslepend leven. Onvergelijkelijk veel beter zijn de bijdragen van Wim Meulenkamp en Karin Westerink aan de bundel. Meulenkamp schreef een interessant hoofdstuk over de cultus van de hermitage in Nederland, terwijl Westerink de kluisjes van Elisabeth Maria Post nader beschouwde. Meulenkamp en Westerink nemen de gril van de kluisjes met precisie en een passend gevoel voor gekte waar. Zo ontstaat een intrigerend beeld van de tuinhuisjesliteratuur. Het aardigste deel van het boekje is ongetwijfeld de fotografische herdruk van Het Riete Kluisje van Mejuffrouw Elizabeth Wolff, geb. Bekker van L. van Ollefen. Van Ollefen laat zijn lof voor de schrijvende dames in verzen de vrije loop. Voor Wolff en Deken verzoet Van Ollefen de inbreuk op privacy door de verheerlijking van de dames als ‘'t Puik der Vrouwen’.
De opgewonden adoratie van Meta Bison - ‘Een gevoel van saamhorigheid voor het leven. Dat nu maakte de dames Wolff en Deken zo sterk in hun strijd.’ - en de lofzang van de journalistieke voyeur Van Ollefen contrasteren met de lelijke woorden die ‘Een Eerlyk Man’ in een ongedateerd, maar uit de periode 1782-1786 stammend pamflet aan de schrijfsters wijdt. In de Zaamenspraak tusschen een Eerlyk Man, een Sociniaan, en P: Hartig, wandelende buyten Leyden, over het Godlasterlyke Libel De Patriottische Catechismus, de Spotprenten, en de hedendaagsche Schend-schriften, dat zich bevindt in de rijke collectie Berkheij in het Leidse gemeentearchief (16; nr i), waagt ‘Een Sociniaan’ het tijdens het wachten op de Leidse schuit erop om aan ‘Een Eerlyk Man’ te vragen of hij hem niet ergens van kent: ‘heb ik Myn Heer niet wel in Amerika ontmoet?’ Met deze vraag ontmaskert de Sociniaan zich als een patriotse vriend van de Amerikaantjes. Zijn ‘eerlijke’ gesprekspartner laat dan ook weten er nooit geweest te zijn, maar in dit prinsgezinde pamflet zou de Sociniaan geen Sociniaan zijn indien hij niet voortging: