Boekbesprekingen
Ned Ward. The London Spy. Edited by Paul Holland, From the Fourth Edition of 1709. East Lansing, Collegeas Press, 1993. Studies in Literature 1500-1800 no. 5. 360 blzz. ISBN 0-937191-50-7. f 59,67 (via Bookimpex, Den Haag).
Zeer onlangs is verschenen een nieuwe uitgave (herzet; met kaart van Londen, en glossarium) van de London Spy. Het blijft verrassend de wereld van Hogarth's Rake's Progress, van de NELRI-serie van Cornelis Troost, ook in de literatuur terug te vinden: een wereld die we ook via Doedijns, Weyerman en zoveel anderen toch allang menen te kennen. Een stadse wereld doorgaans, vol ondeugden, gajes, libertijnen, schrijvers.
Dit milieu is ook in Engeland in afleveringen beschreven. November 1698 verscheen het eerste nummer van de London Spy, door Ned Ward, een ‘beroeps’schrijver. Het blad bestond tot mei 1700. Zijn ‘spy’ is een vreemdeling in Londen, die daar dag na dag in rondgeleid wordt door een oude kennis, uit de ‘gentleman’-klasse, waartoe advokaten, militairen enz. behoren: een bekende groep. Zonder gids en discussiepartner gaat het niet in de Verlichting! De ‘spy’ observeert het leven op de straten, maar ook in de huizen; overdag, diep in de nacht. Wij ontmoeten allerlei slag mensen: dieven, prostituees, sectarissen, kermisbezoekers; klanten van badhuis, toneel, speelhol, kerk, kroeg, boekenstal (p. 123), wassenbeeldententoonstelling, college, musico, en natuurlijk het koffiehuis (bezet met allerlei soort volk; vgl. bv. p. 42, 81). De London Spy is een mengeling van Baedeker en Amsterdamsch Hoerdom; is mercurius, spectator. Spectator? Ja - zij het dat het moreel oordeel afwezig is. Maar als spion-kijker confronteert Ward ons met het immense toneel dat de stad is. Het lijkt wel of elke Londenaar een ‘spectator’ is. Die term valt talloze malen, bijv. blz. 42, 44, 55, 57, 69, 81, 111. De idee, de term is dus later zo ‘nieuw’ niet. Blijkbaar heeft een spectator belangstelling voor het dagelijks leven. Hier zien we een begin van het mercuriaal-spectatoriale genre. De scherp observerende Spy heet bij ons Argus, Hermes, wat al niet.
Opvallend zijn enkele overeenkomsten met de vroege Nederlandse periodieken. Ook hier de tussengevoegde poëzie; de incidentele beschrijving van een ‘Karakter’. Intrigerend is, ondanks de realistische attitude en beschrijvingswijze, de hier en daar voorkomende en naar het ‘barokke’ neigende vergelijkingen en commentaren. Zo p. 1: ‘So I resolved to be no longer Aristotle's sumterhorse, or like a tinker's ass to carry a budget for my ancestors stuffed full of their frenzied notions and the musty conceits of a parcel of dreaming prophets, fabulous poets and old doting philosophers, but shifted them off one by one (with a fig for St Augustine and his doctrines, a fart for Virgil and his elegance, and a turd for Descartes and his philosophy, till [...]’. In één zin treffen we een wat onbeschaamde geëduceerdheid, trivia, een overdosis beelden. Overal vinden we blijken van het begin-achttiende-eeuwse genoegen in het hanteren van taal, in discussie, in conversatie. Ward is - als Weyerman - een belangrijke bron voor de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis.
Weyerman is, bij Ward vergeleken, een net en aristocratisch persoon. Hij schrijft ook beter. Men voelt ook dat het aura, het ‘gewicht’ van ‘Hermes’ enz. van veel meer belang is. Hij kende en las de populaire Spy (vijf drukken tussen 1698 en 1718!) overigens wel degelijk. Ton Broos liet zien in Med. JCW 1986, p. 62-73, dat hij stukjes uit de Spy bewerkt heeft, in de Doorzigtige Heremiet. Er zullen er wel meer zijn!
A.J. Hanou